Donderdag 3 ,ïan;;aii. (§eze €ourani wordt dagelijks, met uitzondering van §pn- en feestdagen, uitgegeven Tweede Blad. Feuilleton. TE NIEUWSGIERIG. N°. 10998 A0 1895. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT; Yoor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. PERSOVERZICHT. De Tweede Kamer heeft dit byna geëindigde jaar over de begrooting (o: van andere onderwerpen te zwygen), zegt de Amhemsche Courantweder tal van vellen tot een hoogen stapel volgepraat. Wy zeggen van de beraadslagingen geen kwaad veeleer hebben ze onze aandacht en instem- miig getrokken, gelijk uit onze eigen bo schouwingen meer dan eens gebleken is. Er deed zich echter in den loop van dit vier- weeksch vol en druk debat een incident voor, dat meer bijzonder verdient in herinnering te worden gebracht, en nu juist niet onze instemming gaande maakte, noch bij machte was onze bewondering voor het Nedörlandsche Parlement te verhoogen. Wij bedoelden dit, dat de Voorzitter der Kamer, aan het slot van de avondzitting, "waarin de Oorlogsbegrooting was afgedaan, voor den volgenden ochtend de begrooting van Waterstaat aan de orde stellende, daarbij (waarschijnlijk met een zeer diepen zucht) de opmerking voegde, dat er al acht en twintig sprekers voor de algemeene beschouwingen over dat Hoofdstuk inge schreven waren. Den volgenden ochtend werd de zitting ge opend, do Voorzitter deelde (waarschijnlijk nu met een blijden lach) mede, dat het hem gelukt was de 't woord gevraagd hebbende sprekers van hun voornemen te doen afzien, "waarna, zonder dat er algemeene beraadslagingen plaats hadden, tot de behandeling van de artikelen der be grooting van Waterstaat werd overgegaan. Van twee dingen óón: öf de Voorzitter van de Kamer heeft, ter wille van de spoedige afdoening van de begrooting vóór het einde van het jaar, op acht en twintig leden der Kamer moer dan een vierde van het totaal getall eene onbehoorlijke pressie uitge oefend om de opmerkingen, die zij in 's lands belang en door plichtgevoel gedreven over dit begrootingshoofdstuk meenden te moeten maken, achterwege te houden; öf wel de acht en twintig leden van de Kamer, die het woord hadden gevraagd, hadden eigenlijk niets bijzonders te zeggen, en moesten zelf erkennen dat het evengoed gezwegen als ge zegd zou zijn. Het eerste geval is niet mogelijk; de be kende constitutioneele zin van den Voorzitter verbiedt dat aan te nemen. Dan zal het tweede wel het geval moeten zijn. We zouden dan ons Parlement niet slechts met wijlen professor Buys woordenrijk, maar ook beuzel achtig, zonder noodzakelijkheid of nut den nationalen tijd verspillend kunnen noemen. We lezen in De Standaard onder het hoofd „Broodstrijd" van Onderwijzers: Den „Bond van Nederl. onderwijzers" kent men. Hij onderscheidt zich van „het Nederl. onderwijzersgenootschap" hierin, dat zijn ge lederen veel meer naar links staan, en dat stoffelijke verbetering in de positie der onder wijzers wel het eerste punt van zijn program is. Veel leden van dezen „Bond" zijn tevens lid van het „Genootschap", en het valt niet to ontkennen, dat hun streven ook in dien kring de laatste jaren aanmerkelijk veld won. Het geluktu hun zelfs een vertegenwoordiger van hun groep een plaats in het hoofdbestuur te bezorgen. En daarop werd dan ook niet zon uer zelfvoldoening gewezen door den voorzit ter van den Bond in zijn gehouden openings speech voor de twintigste algemeene ver- gadeiing. Hoe deze groep van onderwijzers den strijd om lotsverbetering denkt voort te zetten, kan ovengcns blijken uit diezelfde rede van den voorzitter. Zij zinnen op krasse middelen. Men hoore slechts den voorzitter: „Vier jaren geleden zeide de onder-voor zitter, de heer Tegelaar: Er kan een tijd komen, dat men op andere middelen zinnen moet. Welnu, het huidige hoofdbestuur zal niet schromen, meer doortastende middelen aan uw goedkeuring te onderwerpen. Als het dan niet anders kan, zullen wfl, indien de klasse onderwijzer hiertoe bereid is, onze toe vlucht nemen tot boycotten, het wettige middel van den arbeider, die in ruil van zijn arbeidswaar een menschwaardig bestaan vraagt. „De toekomst is ons; indien we slechts als één man optrekken en gesteund door een weerstandskas, die zich allengs in meerdere sympathie mag verheugen, zal ons de strijd naar verbetering mogelijk worden. Wanneer er dan gemeenten van onderwijskrachten verstoken blyven, kome dit euvel neer op de hoofden van hen, die doof bleven toen er dringend gevraagd werd, toen met klem van redenen werd betoogd, dat de bestaande toestand onhoudbaar was. „Der leuze getrouw: Eón voor allen en allen voor één, zullen wij den strijd niet moede worden, maar blijven zinnen op nieuwe middelen, om een einde te maken aan den broo d s t r \j d". Over de Conversie zegt De Standaard: Omdat de Conversiewet is aangenomen, daarom is de Conversie zelve nog niet ge slaagd. Te minder, daar te betwijfelen valt, of deze wet, onder gewone omstandigheden, zou zijn aangenomen. De bezwaren rezen bergen hoog, en zon der overdrijving mag gezegd, dat de zwakke verdediging van den Minister er allerminst in slaagde, om ion aanval af te werenvooral niet den aanval van de heeren Goeman Bor- gesius en De Lange. Maar de omstandigheden waren niet ge woon. Men zit met een kieswet ministerie, dat o. i. met zulk een voordracht niet had mogen komen. Juist toch zij, die voet oy stuk houden, en rogelrecht op de oplossing van de elec torale quaestie af willen gaan, kunnen tegen over dit Kabinet hun verzet nooit vol houden. Verwerping van deze wet zou politieke moeilijkheden na zich hebben kunnen sleepen, en daaraan mocht het land niet gewaagd worden. En dat te minder, daar verwerping van oen Conversiewetk steeds onvermijdelijk ten gevolgo heeft, dat de staatsschuld, die men converteeren wilde, naar boven gaat, en dus den tijdelijken bezitters een voordeel van ettelijke millioenen brengt. De crie-tneen-half-perccnts schui i, groot 393 millioen, zou, naar de kenners beweren, al spoedig tot 110 percent zijn opgeloopen, en zoodoende een voordeel van circa 35 millioen bezorgd hebben aan wie nu die stukken had. Het was daarom volkomen begrijpelijk, dat schier in alle partijen voorstemmers en tegenstemmers waren. De wet op zichzelve moet verworpen, omdat ze niet deugt, zoo oordeelde de één. Ge kunt haar niet verwerpen, zoo oor deelde de ander, om de gevolgen. En wie zal, op een goudschaal gewogen, uitmaken wie gelijk had? Doch dat is nu eenmaal onze politieke toestand, waarvan de verantwoordelijkheid neerkomt op hen, die dien toestand ge schapen hebben. Aan de hand van een rappoit, dat de Engelsche gezanten aan hun regeering hebben ingediend over de beleeningsinrichtingen in de landen, waar zij geaccrediteerd zyn, geeft Flet Volksdagblad een overzicht dier instellin gen in den vreemde en trekt daaruit de con clusie, dat naast staats- of gemeente-instellin gen, geen particuliere inrichtingen behooren te worden toegelaten. Bijna overal toch, waar zulk een gemengd stelsel bestaat, ziet men dat het publiek zich by voorkeur wendt tot particulieren. Laat men de oprichting geheel vrij, dan moet er, meent het blad, gezorgd worden voor een controle van overheidswege, die zóó scherp is, dat het publiek op geen enkele wijze kan benadeeld worden. Maar indien dit geschiedt, zal van de vergunning tot oprich ting niet of zeer weinig gebruik worden gemaakt. De meest rationeels weg ware het houden van pandhuizen tot een mono polie van de overheid te maken, en de oprichting dezer inrichtingen door particulieren, onder bedreiging van ernstige straffen, geheel te verbieden. De wet, die deze zaak regelt, moet dan echter bepalingen bevatten die het mogeiyk maken alle ontduiking te beletten door bedrei ging met strenge straffen. Zal men echter der concurrentie van geheime pandhuizen geheel den kop indrukken, dan moet, zegt Het Vollcsdagblad} ook gezorgd worden, dat do openbare bank-van-leening een een even groote som op de panden kan voor schieten als de pandhuishouder. Ten einde te voorkomen dat een kleine kring van vaste koopers ontstaat, die door onjerlinge afspraken de prijzen laag kan houden, beveelt het blad aan, dat de banken- van leening de met-ingeloste panden niet meer by partijen verkochten op enkele dagen van het jaar, maar dat deze goederen na verloop van den vastgestelden tyd, byv. in depots worden geplaatst, waar zy dagelijks door iedereen bezichtigd en gekocht konden worden. De heer J. E. N. Schiramelpenninck van der Oye, die destijds eerst met den heer Pyttersen, en vervolgens alleen een ontwerp- wet tot instelling van Kamers vanArboid heeft ingediend, bespreokt thans in De (a.-r.jf Nederlander het wetsvoorstel van de R-egeering. De schrijver vindt in dit ontwerp meer dan óón bepaling, die hem alleszins toelacht, maar er zijn er oenige, waarmee by zich niet kan voreenigen. Dat ook vrouwen lid en kiezer kunnen worden, is niet mensch- kundig; dat tappers en bordeelhouders niet worden uitgesloten, betreurt de schrijver. Do Kamer van Arbeid heeft volgens het Regeonngs-ootwerp ten doel om door het verzamelen van inlichtingen, het dienen van advies en het voorkomen en vereffenen van geschillen, do belangen van patroons en werk lieden in onderlinge samenwerking te bevor deren. De overige ontwerpen gaven echter als doel aana. het bevorderen van de ge meenschappelijke belangen van patroons en werklieden, b. het verzamelen van inlichtin gen, c. het grenen van advies, d. het voor komen en verefFenon van geschillen. Het verschil tusschen die twee bepalingen is, dat volgens de eerste door geen andere dan de aangewezen middelen de samenwerking van de patroons en werklieden mag worden be vorderd, terwijl de tweede de middelen om tot dat doel te geraken niet aangeeft. Het bezwaar tegen de Regeeringsbepaling is, dat onder de daarin genoemde middelen niet kan worden gerekend regeling van het arbeids- ot dienstcontract, van het toonstelsel, van den werktijd, maatregelen betreffende veilig heid, hygiëne, enz. Wat de verdeeling in sectiën betreft, de schrijvor had nooit de bedoeling een staats rechtelijke organisatie van de werklieden tot stand te brengen. Als staatsburgers hebben de werklieden niet meer behoefte aan be scherming dan andere burgers. Is het de bedoeling door zoodanige staatsrechtelijke organisatie de werklieden officieel tegenover de patroons te plaatsen, dan kan by zich daarby nog veel minder neerleggen. Veel liever zag hy geen Kamers van Arbeid ver ryzen dan dezulke. Daarom was de schrijver steeds voor ge mengde samenstelling der Kamer. Volgens het Regeerings ontwerp behoeft de Kamer niet steeds in haar geheel naar buiten op te treden; in stryd met de vorige ont werpen legt de Regeering het zwaartepunt der olficiöele werkzaamheid in de afdeeling. De schrijver meent dat wanneer op arbeids gebied over een belangrijk punt advies moet worden uitgebracht, er meer waarborgen zullen bestaan voor ruimer inzicht en breeder op vatting, wanneer dergelijk advies door de gezamenlijke vertegenwoordigers der bedrijven wordt geformuleerd dan wanneer het uit sluitend van één bedrijf of een groep van bedryven (óón of meer secties) uitgaat. De heer Truyen, afgevaardigde ter Tweede Kamer uit bet kiesdistrict Weert, heeft bij de behandeling der Oorlogsbegrooting het denkbeeld geopperd om aan sommige ouders van militieplichtigen, op het voetspoor van België, schadeloosstelling te verleenen wegens militaire dienstvervulling. Zonder nu op het idóe zelf in te gaan, wil de Amhemsche Ct. slechts uit do „Handelingen" aanhalen, wat genoemde afgevaardigde heeft in 't midden gebracht over de zwaarte van druk, die door den militairen dienst op de schouders der mannelijke ingezetenen wordt Een appreciatie, welke haar beteekenis ont leent aan het feit, dat de heer Truyen stellig behoort tot de voorstanders van het afkoop systeem: „Op den Nederlandschen staatsburger aldus bedoeld Kamerlid drukken tweeërlei lastengeldelijke en persoonlijke. De militaire dienstplicht behoort tot de laatsten en is de meest drukkende. De last der nationale verde diging drukt by ons slechts op oenigen. Van die eenigon wordt, ten bate van allen, de zwaarste aller lasten, zoo noodig het leven, gevraagd. De kans op vrijlotlng is gering en trouwens is heel die loting, wegens de talrijke vrijstellingen, niet veel meer dan een achyn- vertooning. Die onbillijkheid springt te meer in 't oog, als men bedenkt, dat de mindere standen er hot zwaarst door worden getroffen." Ons komt het voor zegt verder de Arn- hemsche Ct., dat men wèl zal doen dit ge deelte van 's heeren Truyen's betoog ad notam te nemen, daar niet spoedig van zoo onver dachte zijde, de grove onbillijkheid van het stelsel der plaatsvervanging in hot licht zal worden gesteld. Want juist in het zeer ongelijk drukken van den militairen dienstplicht, voor den één in den vorm van een handvol goud, dat hem niets armer maakt, voor den ander in den vorm van zich-zelf-geveD, wat oneindig zwaar der weegt, zit die onbillijkheid. De economisch zwakken worden naar de grenzen gezonden, als do nood aan den man komt, terwijl de sterkeren, die nota bene het meest by de on afhankelijkheid van het land geïnteresseerd zyn, op zien komen spelen. Gemengd Nieuws. De S a s 8 e n h e i m 8 c h e ysclub hield in het hotel „Het Bruine Paard" te Sassenheim eene algemeene vergadering, waar in door don penningmeester verslag werd uitgebracht over het afgesloten jaar. Hieruit bleek dat de vereeniging ruim 130 leden telt, de uitgaven f 261.84 bedroegen en het boekjaar kon worden afgesloten met een ruim batig saldo. De aftredende bestuurders, de heeren S. Baron Van Heemstra, C. Rijnsburger, N. Huyg en J. Visser Vlasveld, werden met groote meerderheid van stemmen herkozen. Na nog eenige besprekingen van onder geschikt belang, werd de vergadering door den voorzitter gesloten. 89) Waarom was er zooveel werk gemaakt van dien lummel Binks? Hoe kwam het, datLumley zoo bevelen kon in een huis, dat niet het zyne was? Waarom was ik zoo vreemd behandeld door Lumley, door Frank, door Ethel zelfs? Wat had Lumley gedaan, dat hem zulk een lot te wachten stond? Tevergeefs deed ik deze en andere vragen. Ik had de macht om eenige geheimen der toekomst te doorgronden, maar niet de geheimzinnigheden van het leven om my heen. Ik bereikte myne woning doornat van den regen, maar daar dacht ik niet aan. Ik sloot my in myne kamer op, ging in den leuning stoel zitten by den kouden haard en dacht dacht tot diep in den nacht tot vroeg in den morgen. Hoe meer ik het vraagstuk trachttb op te lossen, hoe verwarder het werd, totdat myn hoofd als een draaikolk werd, waarin het gebeurde van dien avond rond- dwarrelde. Ik begon over myn geheele lichaam te huiveren, terwyi myn hoofd gloeide als vuur. Als ik geen rust nam, zou ik nog krankzinnig worden. Ik zocht das myn bed op, maar kon niet slapen. Ik woelde onrustig rond, zag visioenen van engelen, die met duivels worstelden, stond aan den rand van afgronden, met snel en onverstaanbaar spre kende kabouters, die my verleidden om in de diepte te springen. Handen drukten op myn keel, my smorende en worgende, en duivels dompelden my in zwavelwater en trachtten my t6 verdrinken. Toen kwam er een periode van duisternis, van verdooving, en ik herinner my niets meer. Vermoedt gy, hoe het met my gesteld was? Het was duidelyk genoeg voor myn trouwen klerk, Jackson, toen hy 's morgens, nadat hy een geruimen tyd op my gewacht had, myne slaapkamer binnentrad en my in eene hevige koorts vond, yiende en bewuste loos. Vreeselyk verschrikt, ging de arme kerel dadeiyk om hulp. Hy riep eerst een collega van my, die op dezelfde verdieping woonde, en haalde toen een dokter uit de buurt, een welmeenend, doch onervaren jon gen man, die my zoo goed mogeiyk behan delde. Tot 's namiddags laat, zooals ik later ver nam, lag ik daar, nu eens schreeuwende in yiende koorts, dan weer uitgeput en stil, nu eens rusteloos en kermende als van pyn, of onsamenhangende woorden mompelende. Myn goede Jackson was juist bezig na te gaan, welke vrienden ik had en tot wien hy zich tot hulp zou wenden, toen de huisschel overging en zich tot zyne blydschap en ver lichting Frank Rayner vertoonde. Het was zyn eerste bezoek ten mynent, hoewel ik hem dikwyi8 had uitgenoodigd. Hy was natuurlyk zeer verwonderd en geschokt my in dien toestand te zien, maar big' r> dien terstond en haastte zich te doen '„at ..oodig was. Hy zond onmiddellyk Jackson naar den huisdokter der Rayners, Redmond, met het verzoek zoo spoedig mogelyk te komen, en gaf den klerk het adres van eene uitstekende verpleegster. Inmiddels bleef hy by my en deed, geholpen door myn collega, Monroe, wat ongeoefende verplegers voor een ïydend mensch konden doen. Het is noodeloos in byzonderheden te bo scbryven al wat voor my gedaan werd door deze hulpvaardige vrienden en door den dokter en de verpleegster. Genoeg zy het te zeggen, dat gedurende myne ziekte, die ongeveer drie weken aanhield, Frank van 's morgens tot 's avonds by my was, en moer dan eens, als de koorts het hevigst was, zelfs den nacht in myn kamers doorbracht. Alle gewaarwordingen, die een ïyder aan ylende koorts ondervindt, en den angst, dien hy doorstaat, te vermelden, zou vervelend en onnoodig zyn. Maar er was één phase van myne verwarde verbeelding, die zulk een diepen indruk op myn geest maakte en zóó vreeselyk duidelyk was, dat ik wil trachten haar te beschryven. Ik was op straat te midden van eene dichte menigte. Boven my rees de donkere vorm van een hoogen kerktoren op en ik hoorde de klokken vrooiyk luiden. Ik hoorde ook stemmen roepen: „Een huwelyk, een huwe- lykl" Toen kwamen uit de kerkdeur een man en eene vrouw te voorschyn, hy lang, breed geschouderd, met een ruigen, rooden baard en een hard, ernstig gelaat; zy in bruidstooi, zwak en doodsbleek, huiverende van den arm, waarop zy steunde. Het tooneel veranderde, en ik zag een man en eene vrouw - dezelfde- in eene kamer, waarvan de ramen op de hoog golvende zee uitzagen. Hy schreef aan eene met boeken en papieren bedekte tafel; zy keek droevig, peinzend naar hem. De deur ging open en twee mannon met een streng uiterlyk traden binnen, raakten zyn schouder aan en leidden hem weg. Weer veranderde het tooneel en ik zag dezelfde vrouw in het zwart gekleed in eene andere kamer naast eene wieg zitten. Een man, wiens rug naar my toe gekeerd was, boog over haar en fluisterde haar iets toe, en ik hoorde haar mompelen: „Vraag het my niet. Ik ben nog zyne vrouw." Weer verandering van tooneel, en ik zag een man op straat staan op den drempel voor een open deur. Zyn haar was kortgoknipt, zyn gelaat gladgeschoren en by had een vermoeiden, verwilderden blik. Hy scheen iets te zeggen tot iemand, die binnen was, en ik hoorde de woorden: „Ik wil myn vrouw hebben." Weer een ander tooneel. Eene hut, geheel open, te midden van een plantsoen van tropische boomen. Daarin lag de gestalte van eene vrouw koud en wit op eene rust bank, met hare handen op de borst gekruist. Een man, dezelfde, dien ik vroeger gezien had, boog over haar neer, en zyne hand op haar hart houdende, keek by op met een zucht van verlichting, en riep uit: „Eindelyk vryi" Toen verdween het droombeeld en zag ik niets meer. Behoef ik deze voorstellingen vsn een door de koorts verwilderd brein te verklaren? Ik geloof het niet. In telkens andere vormen, en meer of minder samenhangend, vertoonden zich voor myn verwarden geest allerlei beel den, die hun oorsprong hadden in de ver- schrikkeiyke woorden„Ethel zal met Lumley trouwen." Vreemd, dat gedurende deD ge- heelen tyd van myn yien de herinnering aan de Gave nooit boven kwam. Ik huiverde na dien tyd by de gedachte, welke vreeselyke openbaringen my zouden gedaan zyn, indien ik in den waanzin der koorts eene vraag had gesteld, waarvoor ik in gezonden toestand zou teruggeschrikt zyn. Maar by nader inzien was de reden duidelyk. Ik kon alleen ant woord krygen op myne vragen, als ze met eene bedoeling en na bedaard overleg gedaan wordon. Door ziekte beroofd vari het ver mogen om mijne gedachten te besturen, miste ik tevens het vermogen van vooruitzien. Al dien tyd verpleegde Frank my met de harteiykheid en zorg van een broeder; en eindelyk, toen de crisis der koorts voorby was, werd ik, ofschoon zeer zwak en uit geput, my bewust van wat er om my heen gebeurde, en dus van zyn liefdevolle toe- wyding. Van het luchtige en beuzelachtige, dat hem anders kenmerkte, was nu niets te bespeuren. Als zyn groote gryze oogen over i boengebogen waren met angst en mede- lyaon, on zyn gelaat eene droevige uitdrukking bad, scheen het alsof de geest van Ethel over my waakte in het beeld van haar broeder. Toen ik aan de beterbaDd was, werd zyn gezelschap my van onschatbare waarde. Zyn opgewekte aard kwam weer boven en nooit was er welkomer bezoeker aan het ziekbed van een ïyder. Hy sprak met my, laa my voor, amuseerde my en scheen als by instinct te begrypen, wanneer het gesprek of het luisteren begon te vermoeien, en dan liet hy my stil en rustig liggen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5