N°. 10992
Maandag 33 December.
A0. 1895
feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
P'euilleton.
TE NIEUWSGIERIG.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Loiden per 3 maandoni f 1.10.
Franco per post~s 1.40.
Afzonderlijke Hommers .-. .....f. 0.05.
Van
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera
lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Officiëele HennisgeviniLreii.
NATIONALE MILITIE.
Burgemeester en Wethouders vaa Leiden,
Herinneren ben, die op den laten Januari 1896
huo 19de jaar zullen zijn ingetreden, en alzoo do
geborenen in bet jaar 1877, alemode ben, die eerst
na het intieden van huu 19de jaar, dooh vóór bet
volbrengea van hun 20ste, ingezetenen zijn geworden,
de verplichting tot het doen vau de aangifte voor de
nationale militie, in de maand Januari 1396.
Yoor ingezeten wordt niet gebouden de vr. emde-
ling, bohoorende tot een Staat, waar de Nederlander
niet aan den verplichten krijgsdienst ia onderworpen,
of waar ten aanzien der dienstplichtigheid het be
ginsel van wederkeeriglieid is aingenomen.
Do inschrijmg g»-echiedt:
1°. van een ongehuwde in do gemeente, waar de
vader, of, is deze overleden, de moeder, of. zjjn
beiden overleden, do voogd woont;
2°. van een gehuwde of van een weduwnaar iu de
gemocnte, waar bij woont;
3°. van hem, die geen vader, moeder of voogd
heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd
buitenslands goveetigd is, in de gemoento waar hg
woont;
4°. van den buitenslands wonenden zoon van een
Nederlander, die ter zake van 's lands dienet in een
vreemd land wooDt, in do gemeoute, waar zijn vader
of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft.
Elk, die b. hoort te v, orden ingeschreven, is ver
plicht zich daartoe by Burgemeester en Wctboudors
aan te geven tos9chen den lsten en den Sisten Januari.
Bij ongest ldheid, afwezigheid of ontstentenis ia
zijn vader, of, ia deze overleden, zijne moeder, of,
zijn beiden overleden, zyu voogd tot het doen van
dio aangïfto verplicht.
Nog goven Burgemeester en Wethouders kennis:
dat tot dezo ineobrijving zittiDg wordt gehoudGn
op het Iïaadtiuis, van des voormiddugs 10 tot des
namiddags 3 uren,
op Maandag 6 Jan., voor de bewoners van de wijken
I, II on III,
op Dinsdag 7 «hm h «mm
IV en V,
op Woensdag 8
VI,
op Donderdag 9 B
VII,
op Vrij lag 10 m«m
VIII en IX of de buitenwijk.
Eindolijk dat de geboorte-akten, die do belangheb
benden bij do inschrijving, onder opgavo der woon
plaats vau den. ingeschrevene bthooron over te
leggeii, dagelijks, de Zon-en feestdagen uitgezonderd
ziju te verkrijgen ter Seoretarie dezer gemeente (af-
deeling Burgerlijke 3tand), van drs voormiddags 10
tot des namiddags 3 uren, wanneer tevens voor hen,
die hier niet zjjn geboren, aanvrage ter verkrijging
dier akten kan worden gedaan.
Tegen het belasten van rijwielen
was o. a. aangevoerd, dat het houden daar
van veelal eon genot is der kleine burgerij
en dus vry behoort te wezen van belasting.
Hiertegen werd weor in het midden gebracht,
dat het houden van een rjjwiel een uitgaaf
van gemiddeld f 100 per jaar beteekent, welk
cijfer op zijn beurt betwist werd.
Thans komt De Gruyter's Maandblad, om
dat cijfer staande te houden, met deze op
merking:
„Den levensduur van het rijwiel in eerste
hand kan men niet hooger stellen dan drie
jaar. Al is het nog zoo goed, het is ver
ouderd en de bezitter is gelukkig, als hy het
met verlies van de hand kan doen, om zich
een nieuw wiel aan te schaffen".
De Haagsche Courant teekent daarby aan:
„Daar een nieuw rijwiel allicht een f 200
kost, eisebt dit dus aan vernieuwing onge
veer ƒ70 'sjaars. Voeg daarby f 10 rent
verlies, en zonder buitengewone ongelukken
komt men dus met het gewone onderhoud
aldra tot 100 'sjaars."
Indien de opmerking van het Maandblad
juist i3, kon er inderdaad goon krachtiger
pleidooi voor een ferme ry wielbelasting gele
verd worden, dan in hetgeen daarin omtrent,
niet den levensduur, maar den lustduur
van een rijwiel getuigd wordt, zegt De Resi
dentiebode.
Als de wielryder „gelukkig" is, zyn wiel
„met verlies" van de hand te doen „al is
het nog zoo goed" om geen andere
reden dan omdat het „verouderd" is, dan is
wielryden voor hem, voor een zeer groot
deel, weelde-uitgaaf. En-hiervan kan gerust
wat by den ontvanger gebracht worden 1
Wy teekenen hier echter aanstonds by aan,
dat wy deze belasting op de weelde-uitgaven
niet slechts tot het wielryden, maar tot zoo-
voel meer zouden willen uitgestrekt zien, gaat
laatstgenoemd blad voort.
Als daar zyn: spoor- en tramkaartjes der
hoogere klassen (sterk progressief), schouw-
burgkaartjes, enz. (idem progressief voor hoo
gere rangen) en vooral verhooging van den
wynaccyns, waar van het gedistilleerd den
Bordeaux van den arme! zoo ontzaglyk
veel moet worden opgebracht.
P. S. Zou het denkbeeld ook aanbeveling
kunnen verdienen by particulieren niet by
wyDhandelaren, restaurateurs, hospitalen, enz.
het in kelder hebben van meer dan een
klein maximum wyn in de personeele be
lasting flink te treffon?
Wy zouden dit alleszins billyk achten.
De Arnhcmschc Courant zegt:
Een paar jaren geleden, zoo schryft de
schryver der „Haagsche Sprokkelingen" in
hot Utrcclüscli Dagbladverscheen in een onzer
dagbladen een artikel over de school
commissie, waarin o. a. werd betoogd,
dat deze meer scheen t« dienen om jeug
digen advocaten den voet in den s t y g-
beugel te plaatsen, dan om het onderwys
met kennis van zaken te bevorderen. Dat
artikel bleef my in de herinnering, omdat
daartegen toen door den secretaris der com
missie werd gepolemiseerd en de juistheid
van verscheidene aanmerkingen werd betwist,
dan wel, de juistheid toegegeven, de uitvoer
baarheid der geuite wenschen. En sedert
kwamen nu al vier mannen in de commissie,
die aan 't hoofd van onderwysinrichtiDgen
staan of gestaan hebben, en heeft men voor
elke ledige plaats telkens niet alleen g e-
zocht buiten den kring der jonge advocaten,
maar ook gevonden.
Wat de Sprokkelaar zegt omtrent de school
commissie in Den Haag, geldt dat ook niet in
meer of mindere mate ten aanzien van vele
andere instellingen? Er wordt maar al te
dikwyis meer op de personen gelet dan op
do zaken, voor welker behartiging die por-
sonen worden aangewezen. Gunst of over
wegingen, waarby niet het belang der zaak
op den voorgrond staat, geven niet zelden
den doorslag by benoemingen evenals bij
verkiezingen, en inzonderheid by onderschei
dingen. Vooral in on8 kleine land, waar men
iedereen kent, doet zich dat voorschuiven van
personen vóór de zaken maar al te dikwyis voor.
In De Noordbrabanler komt het volgende
voor:
Al lang wisten wy dat juist zy, die zich
„ergeren" aan de Katholieke feest
dagen; zy, die het met leede oogen aanzien,
dat in onze Katholieke provincie de zooge
naamde Heiligendagen als Zondagen gevierd
worden, al lang wisten wy dat juist dieper
sonen zich bey veren om een nieuwerwetschen
feestdag in te voeren, nl. den Goeden
Vrydag.
Wy wisten echter niet dat de Hooge Re
geering zich met hen homogeen verklaarde
en don Goeden Vrydag als een feestdag
decreteerde.
Toevallig kwam ons het bestek in handen
van „het leveren van kazerne-meubelen en
het vtrniouwen van afrasteringen te 's-Her-
togenbosch, onder het beheer der genie aldaar."
Daarin lazen wy o. a., dat by de toepas
sing van de boete niet in rekening worden
gebracht de Zondagen, de Paasch-, Pinkster
en Kerstdagen, de Goede Vrydag, de Hemel
vaartsdag en de Nieuwjaarsdag.
Men lette wel op, dat dit bestek speciaal
is voor toestanden alhier, althans speciaal
voor de toestanden dezer streken moest
zyn ingericht.
Dat er van Katholieke feestdagen in de
genoemde paragraaf geen sprake is, wy zou
den er ons by neerleggen, ofschoon het o. i.
van de zyde der Regeering wel zoo verstandig
ware, daarmede, vooral in deze streken,
rekening te houden; dat dezelfde Regeering
echter, die in een Katholieke streek Katholieke
feestdagen ignoreert, met ben zuiver Protes-
tantschen feestdag rekening houdt, dat
gaat te ver.
Daartegen komen wy opl
Het moge misschien al niet baten, wy be
schouwen het on3 ten plicht, deze handeling
te brandmerken.
Tegenover de beschouwingen, in den laat-
sten tyd in de pers voorkomende, dat de
tegenwoordige controle op de kassen
van de gemeenteontvangers on
voldoende zou zyn, betoogt het Weekbl.
v. d. Burg. Admdat, zoolang de voorge
schreven controle niet behoorlyk wordt ge
oefend, de fout niet aan het stolsel, maar
aan hen, die het in toepassing moeten bren
gen, is te wyten.
En „zoo'n heksenwerk is do boekhouding van
den gemeente ontvanger niet."
Do posten van uitgaaf moeten gedokt zyn
door mandaten en het totaal-cyfer der uit
gaven kan dus altyd behoorlyk vastgesteld
worden, wanneer men zich de moeite maar
geeft de getallen op en na te tellen. Met de
ontvangsten is het anders. Enkelen kunnen
afdoende gecontroleerd worden, doch als de
ontvanger goed vindt andere betalingen niet
op zyn boek te brengen, of tot minder bedrag
dan zy inderdaad geschiedden, dan is dat
zeker niet gemakkelyk te ontdekken. Toch
kunnen ook hier B. en Ws. byvoorbeeld het
kohier van den hoofdelyken omslag nagaan
in verband met de betaalde posteu, en wan
neer de ontvanger bemerkt, dat B. en Ws.
nagaan wie zooal volgens zyn boeken den
hoofdelijken omslag wel, wie niet of slechts
in termynon heeft betaald, zal by er nog wel
eens tweemaal over donken om eene betaling
niet te boeken.
Wat de aanstelling van een controleur be
treft, ook dit, meent hot Weekbladzal weinig
baten; trouwens, B. en Ws. kunnen gemak
kelijker fouten ontdekken dan een vreemde
controleur.
Er is één groot bezwaar aan de bestaande
regeling verbonden, nl. dat de gem. ontv.
tevens betaalmeester is. Hierdoor houdt hy
steeds het geld onder zich en i3 ky dikwerf
in staat om „een oud gat te stoppen" mot
intusschen reeds weer ontvangen gelden.
Dit alles geldt natuurlyk kleinon gemeenten,
daar in groote speciaal aangestelde ambtenaren
de conti óle uitoefenen.
Mr. Treub is nog bezig over den politie
ke n toestand des lands te schryven in
Het Sociaal Weekblad. Thans verscheen het
dorde artikel over dit onderwerp, terwijl het
slot van deze beschouwingen voor een vierde
artikel wordt bewaard. Deelden we reeds iets
uit het eerste en het tweede artikel mede,
we zullen nu desgelyks handelen wat het
dei de betrefc.
Dit derde artikel begint met de opmerking,
dat alleen in veranderde omstandigheden
voor de democraten aanleiding kan zyn om
zich by de keuze tusschen het stelsel-Tak
met zyn negatieve kenteekenen, en het
stelsel-Van Houten met zyn positieve eischen
anders te gedragen dan in het voorjaar van
1894.
Het stelsel-Tak bleef onveranderddat door
mr. Van Houten neergelegd in zyn amende
ment op Taks wet werd, nu de Minister Vau
Houten zyn kieswet-ontwerp indiende, nog
oen weinig conservatiever; on mr. Treub
steekt mot zeker genoegen den draak met
de wijze, waarop de heer Van Houten den
arbeiders kiesrecht schenkt.
Als de kiesstelsels niet noemenswaard ver
anderd zyn, wat is er dan wel veranderd?
vraagt mr.« Treub, en by wyst er op, dat na
do nederlaag, die de democraten verleden jaar
by de stombus leden, hun moed en geestdrift
zyn verdwenen, en een zekere neerslachtig
heid over hen kwam. Het democratische leger
staat gereed om te capituleeren en durft den
stryd niet meer aan.
Is er, vraagt mr. Treub, reden voor die
neerslachtigheid, en is er door een capitulatie
meer te winnen dan door een voortzetten
van den stryd?
Ziehier mr. Treubs antwoord op beide
vragen
„De neerslachtigheid van nu is de reactie
van het te groote vertrouwen onder de kies
rechtcampagne van 1894. Het Kabinet Tien
hoven werd by zyn optreden door de democra
ten niet met onverdeeld vertrouwen begro >t.
De belastingontwerpen van den heer P son
waren er ook niet naar, het vertrouwtn, voor
zoover het bestond, te versterken. Zyn ge
kunsteld en geknutseld werk zag er weinig
democratisch uit. De invoering eener progres
sieve ryksinkomstenbelasting, door vooruit-
strovend-liberalen en radicalen zoo vaak
verlangd, werd door zyn stelsel van gesplitste
belasting voor langen tyd onmogeiyk gemaakt.
Het eerste werk van het kabinet was wel
geschikt om het vertrouwen der democraten
in hetgeen op het gebied van het kiesrecht
zou worden gegeven, niet te vergrooten. Daar
kwam hot ontwerp Tak; het deed het lang
zaam opkomende wantrouwen verdwynen en
stemde do verwachtingen hoog. Als oen kabi
net, dat Piersons belastingwetten heeft ge
bracht, met een kiesrecht-Tak voor den dag
komt, dan staat het goed met de zaak der
democratie; dat was de indruk, die door
de kloeke daad van den Minister Tak werd
teweeggebracht.
Onder dien indruk verbeterde do stemming
onder de voorstanders der zoo ruim mogelybe
kiesrechtuitbreiding aanmerkolyk; tegenover
dien gunstigen invloed stond echter, dat die
zelfde indruk hen niet het volle besef deed
bobouden van de groote moeite, die het zou
kosten, om het voorgestelde ontwerp tot w-1
te verheffen. Men voelde zich onder de Tak-
kianen te geru3t en spande de krachten niet
tot het uiterste in. Vandaar dat, toen de stryl
met een nederlaag eindigde, het niet geheel
gemotiveerd vertrouwen in den uitslag ineens
voor een in het geheel niet gemotiveerde n-.e:-
slachtigbeid plaats maakte. Ware men minder
zeker geweest van de overwinning, misschien
zou de uitkomst eene andere zyn geweest;
doch stellig zou het verlies niet zoo vorlain-
mend hebben gewerkt.
Gelukkig begint er eenige kentering to
komen. Nu de stryd opnieuw nadert, komt er
ook weer nieuwe strijdlust. Zy, die meenen
dat de stryd niet moet worden ontweken,
beginnen daardoor meer kans te krygon, dat
naar hen geluisterd wordt.
Welke keuze m. i. gedaan moet worden,
waar het staat tusschen het aannemen eener
capitulatie en hot voortzetten van den stryd
met de conservatieven, werd reeds door mij
gezegd. Nu echter van zoovele zyden onder
de voorstanders van algemeen kiesrecht
een lynrecht tegenovergesteld advies ia ge
komen, gevoel ik my verplicht mijn afwyzend
oordeel eenigszins uitvoerig te motiveoren."
En dan betoogt mr. Treub, dat de weg
van hen, die zeggen, dat men Van Houtens
ontwerp maar moet aannemen, om nog lan
gere vertraging te voorkomen, en omdat het
het eenig bereikbare brengt, niet de weg
is, die voert tot overwinning van de demo
cratie. Immers, de aanneming van de wet Van
Houten zal de Kamer niet veel veranderen.
Vele werklieden in de groote steden biy ven
buitengesloten; in de zuidelijke provinciön
zullen de nieuwe kiezers het kiezerscorps
niet van kleur doen veranderenop het platte
land, behalve in Friesland en Groningen,
25)
Het was duideiyk, dat broeder en
zuster zeer aan elkaar gehecht waren, en
het bleek hunne gewoonte te zyn hunne
wederzydsche genegenheid te uiten door
elkaar allerlei grofheden te zeggen. Frank
kwam voortdurend met de ergste verwyten
tegen en over zyne zuster te berde, maar
hy bracht het er altyd slecht af en lokte
een scnerp, maar goedhartig antwoord uit,
waartegen hy niet in staat was iets te zeggen.
Weinig dacht ik, toen ik onlangs in die
droevige kamer, zooals zy my toen voor
kwam, stond, dat zy, by het volgend bezoek,
zou weerklinken van het schertsen en lachen
van drie vroolyke menschen, van wie ik er
één zou zynl Had ik toen de Gave willen
toepassen, natuurlyk zou my geantwoord zyn,
wat er zou gebeuren; maar deed ik er niet
wel aan, de vraag aan myn heimelyken
mentor terug te houden, en dus het genot
en de verrassing van deze blyde ervaring
voor my te bewaren?
Onmiddeliyk na het diner stonden wy op
om naar het salon te gaan. Frank had my
gevraagd of ik wilde rooken, maar ik zeide
uitdrukkelyb, dat ik er niet van hield. Welk
een leugen l Een sigaar na den maaltyd is
een van myne grootste genietingen. Maar ik
wilde geen oogenbllk Miss Rayners gezel
schap missen.
„Goed," riep die onverbeterlijke Frank uit;
„laten we dan Ethel hooren kryschen."
Zoo togen wy naar het salon, Miss Rayner
voorop. Toen wy daar kwamen, vond ik de
kamer met dezelide zorg on netheid ingericht,
die Franks werkkamer kenmerkten; hier en
daar keurig opgesierd.
Ik zal niet beschryven wat de kamer be
vatte en hoe zy er uitzag, daar beschry-
vingen van dien aard, geloof ik, altyd ver
velend zyn, als er geen bijzondere reden toe
bestaat. Genoeg zy het te zeggen, dat de
inrichting van het salon, ofschoon noch kost
baar noch in het oog loopend esthetisch, ge
tuigde van goeden smaak; er waren geen
ornamenten of kleuren te onpas of die het
oog Diet bevredigden.
Wat ik wel moest opmerken, was, dat
de kamer overvloedig voorzien was van
zonderliDge, buitenlandsche artikelen, blykbaar
verzameld uit alle deelen van de half beschaafde
wereld zeldzaamheden uit China en Peru,
Australië en Amerika, aardewerk, wapens
van wilden, kastjes, afgoden, modellen van
pagoden, voorwerpen van gesneden ivoor en
dergelyken.
Ik diende wel iets te zeggen van enkele
dezer voorwerpen, daar men in den regel
gaarne heeft, dat ze door bezoekers worden
opgemerkt, en richtte daarom eene vraag
dienaangaande tot Miss Rayner. Opmerkelyk
was het, hoe hare houding veranderde, toen
ik het onderwerp aanroerde. Zy lachte juist
om eene of andere dwaasheid, die Frank
gezegd had, maar hield plotseling op en werd
zeer ernstig.
„01" zeide zy, met een blik ter zyde naar
Frank, en eenigszins aarzelend„die zyn mee
gebracht door door eon vriond van ons."
„Ia," voegde Frank er haastig by, „door
myn compagnon, Lumley."
Daarna zeide hy, als om op een ander
onderwerp over te gaan: „Kom, Ethel, nu
moest gy eens een deuDtje gaan huilen."
Ik had geen tyd om over dit zonderling
geval na te denkoD, daar Miss Rayner my
terstond op een eenigszins kalmer wyze
vroeg
„Houdt gy van muziek, Mr. Paul?"
„Zeer veel," antwoordde ik; „ten minste
van sommige soorten van muziek."
„Zool" zeide zy, aan de piano plaats
nemende. „Maar misschien zyt gy niet gesteld
op myne liedjes. Ik heb werkeiyk geen stem
en kan alleen zeer eenvoudige dingen zingen."
Ik sprak volkomen de waarheid, toen ik
antwoordde, dat ik daar juist het meest van
hield, en dat myn oor niet genoeg geoefend
was om classieke of verheven muziek te
waardeeren.
Nu doorbladerden wy samen de muziek,
en ik vond dat zjj voomamelyk bestond uit
ouderwetsche balladeD, algemeen bekende
liederen door groote componisten en geen
enkel van de in de mode zynde deuntjes
van den dag.
„Dat is er een, waar ik zeer veel van
houd," zeide zy, „maar het is wel wat raoei-
lyk voor my, ofschoon ik het somtyds tracht
te zingen, daar de melodie zoo heeriyk is."
Het was Schuberts hartroerend „Standchen,"
de woorden door Rellstab. Het trof, dat ik
het kende en dat het een van myne lieve
lingsliederen was. Ik zeide dit en verzocht
haar het te zingen.
„Ja, doe dat, Ethel," zeide Frank, weder los
barstende; „het kan er mee door. Ik denk er zelf
mee aan te komen voor Horton's rook concert."
„Dan weet ik zeker," merkte Miss Rayner
op, „dat Mr. Horton zal aankondigen, dat,
wegens pynlyke omstandigheden, het concert
tot nadere kennisgeving zal uitgesteld worden."
Frank bromde een antwoord hierop. Toen
ging Miss Rayner zitten en begon het voor
spel met een bevalligen en expressieven aan
slag, waaruit bleek dat zy geen geringe
musicienne was.
„Leiso flelien meino Lieder
Durch dio Nacht zu dir;
In den stilLn Haln bernieder
LiebchcD, komm zu mir."
Zoo zong zy, en met welk een zachte,
gevoelvolle steml Van weinig kracht of
omvang, zonder twyfel, zouden beoordeelaars
zeggenmaar er waren er geen tegenwoordig,
alleen twee toehoorders, verrukt over tonen,
die de beste van alle vocale hoedanigheden
hadden zachtheid en lieflykheid. Terwyi zy
zong en de kronkelpaden van het lied volgde,
dat zoo schoon en vol verscheidenheid is,
zonder de eentonige herhalingen van de
gewone alledaagsche ballade, scheen zy zeer
onder den indruk van het heeriyk gevoel,
dat klank en woorden beide opwekten. Haar
gelaat bloosde van opgewektheid, hare oogen
schitterden, hare vingers beefden op de toet
sen; en toen toen barstte zy in tranen uit.
Onmiddeliyk sprong Frank op, en op een
veranderden toon, zonder een zwe m van
scherts, riep hy uit:
„Houd op, lievelingl Ik vreesde al, dat hot
ja te veel zou aanpakken. Zy is zoo gevoelig,
Paul; zoo iets brengt bair Üjht van streek."
Gelukkig was deze aandoening niet van
langen duur. Het snikken hield weldra op,
en met de tranen nog in de oogen, begon zy
weer te lachen.
„Noem my niet dwaas, Mr. Paul," zeide
zy. „Ik bon werkeiyk niet sentimenteel. Het
is alleen myne zwakke gezondheid. Het minste
brengt my van de wys. Ik ben net een
klem kind."
Wy sloten dus de piano en hadden dien
avond geen muziek meer, maar daarentegen
iets, waar ik veel meer van genoot een
rustig, ernstig gesprek, en wel over een
onderwerp, dat my groote voldoening gaf.
Want Miss Rayner kwam terug op onze
eerste ontmoeting, waarvan zy zich elko
byzonderheid herinnerde en waarmee zy uit
weidde op eeno wyze, die my met het
levendigst genot deod luisteren.
Van het begin tot het einde was het éóne
ernstige uiting van dankbaarheid voor wat
zy myne vnendelykheid, myne kiesche op
lettendheid noemde, voor de zachte wyze,
waarop ik, zooals zy zeide, haar het slechte
nieuws kwam medodeelen ach, zy wist niet
hoezeer ik gefaald hadl het welbedachte
plan, waarop ik haar tot kalmte bracht; de ver
zending van het telegram; en bovenal myne
kieschhoid om haar niet toe te spreken in het
rytuig, toen wy naar het hospitaal reden.
(Wordt vervolgd.)