N°. 10992 Maandag 33 December. A0. 1895 feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. P'euilleton. TE NIEUWSGIERIG. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Loiden per 3 maandoni f 1.10. Franco per post~s 1.40. Afzonderlijke Hommers .-. .....f. 0.05. Van PRIJS DER ADVERTENTIEN: 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Officiëele HennisgeviniLreii. NATIONALE MILITIE. Burgemeester en Wethouders vaa Leiden, Herinneren ben, die op den laten Januari 1896 huo 19de jaar zullen zijn ingetreden, en alzoo do geborenen in bet jaar 1877, alemode ben, die eerst na het intieden van huu 19de jaar, dooh vóór bet volbrengea van hun 20ste, ingezetenen zijn geworden, de verplichting tot het doen vau de aangifte voor de nationale militie, in de maand Januari 1396. Yoor ingezeten wordt niet gebouden de vr. emde- ling, bohoorende tot een Staat, waar de Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst ia onderworpen, of waar ten aanzien der dienstplichtigheid het be ginsel van wederkeeriglieid is aingenomen. Do inschrijmg g»-echiedt: 1°. van een ongehuwde in do gemeente, waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of. zjjn beiden overleden, do voogd woont; 2°. van een gehuwde of van een weduwnaar iu de gemocnte, waar bij woont; 3°. van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buitenslands goveetigd is, in de gemoento waar hg woont; 4°. van den buitenslands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van 's lands dienet in een vreemd land wooDt, in do gemeoute, waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft. Elk, die b. hoort te v, orden ingeschreven, is ver plicht zich daartoe by Burgemeester en Wctboudors aan te geven tos9chen den lsten en den Sisten Januari. Bij ongest ldheid, afwezigheid of ontstentenis ia zijn vader, of, ia deze overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden, zyu voogd tot het doen van dio aangïfto verplicht. Nog goven Burgemeester en Wethouders kennis: dat tot dezo ineobrijving zittiDg wordt gehoudGn op het Iïaadtiuis, van des voormiddugs 10 tot des namiddags 3 uren, op Maandag 6 Jan., voor de bewoners van de wijken I, II on III, op Dinsdag 7 «hm h «mm IV en V, op Woensdag 8 VI, op Donderdag 9 B VII, op Vrij lag 10 m«m VIII en IX of de buitenwijk. Eindolijk dat de geboorte-akten, die do belangheb benden bij do inschrijving, onder opgavo der woon plaats vau den. ingeschrevene bthooron over te leggeii, dagelijks, de Zon-en feestdagen uitgezonderd ziju te verkrijgen ter Seoretarie dezer gemeente (af- deeling Burgerlijke 3tand), van drs voormiddags 10 tot des namiddags 3 uren, wanneer tevens voor hen, die hier niet zjjn geboren, aanvrage ter verkrijging dier akten kan worden gedaan. Tegen het belasten van rijwielen was o. a. aangevoerd, dat het houden daar van veelal eon genot is der kleine burgerij en dus vry behoort te wezen van belasting. Hiertegen werd weor in het midden gebracht, dat het houden van een rjjwiel een uitgaaf van gemiddeld f 100 per jaar beteekent, welk cijfer op zijn beurt betwist werd. Thans komt De Gruyter's Maandblad, om dat cijfer staande te houden, met deze op merking: „Den levensduur van het rijwiel in eerste hand kan men niet hooger stellen dan drie jaar. Al is het nog zoo goed, het is ver ouderd en de bezitter is gelukkig, als hy het met verlies van de hand kan doen, om zich een nieuw wiel aan te schaffen". De Haagsche Courant teekent daarby aan: „Daar een nieuw rijwiel allicht een f 200 kost, eisebt dit dus aan vernieuwing onge veer ƒ70 'sjaars. Voeg daarby f 10 rent verlies, en zonder buitengewone ongelukken komt men dus met het gewone onderhoud aldra tot 100 'sjaars." Indien de opmerking van het Maandblad juist i3, kon er inderdaad goon krachtiger pleidooi voor een ferme ry wielbelasting gele verd worden, dan in hetgeen daarin omtrent, niet den levensduur, maar den lustduur van een rijwiel getuigd wordt, zegt De Resi dentiebode. Als de wielryder „gelukkig" is, zyn wiel „met verlies" van de hand te doen „al is het nog zoo goed" om geen andere reden dan omdat het „verouderd" is, dan is wielryden voor hem, voor een zeer groot deel, weelde-uitgaaf. En-hiervan kan gerust wat by den ontvanger gebracht worden 1 Wy teekenen hier echter aanstonds by aan, dat wy deze belasting op de weelde-uitgaven niet slechts tot het wielryden, maar tot zoo- voel meer zouden willen uitgestrekt zien, gaat laatstgenoemd blad voort. Als daar zyn: spoor- en tramkaartjes der hoogere klassen (sterk progressief), schouw- burgkaartjes, enz. (idem progressief voor hoo gere rangen) en vooral verhooging van den wynaccyns, waar van het gedistilleerd den Bordeaux van den arme! zoo ontzaglyk veel moet worden opgebracht. P. S. Zou het denkbeeld ook aanbeveling kunnen verdienen by particulieren niet by wyDhandelaren, restaurateurs, hospitalen, enz. het in kelder hebben van meer dan een klein maximum wyn in de personeele be lasting flink te treffon? Wy zouden dit alleszins billyk achten. De Arnhcmschc Courant zegt: Een paar jaren geleden, zoo schryft de schryver der „Haagsche Sprokkelingen" in hot Utrcclüscli Dagbladverscheen in een onzer dagbladen een artikel over de school commissie, waarin o. a. werd betoogd, dat deze meer scheen t« dienen om jeug digen advocaten den voet in den s t y g- beugel te plaatsen, dan om het onderwys met kennis van zaken te bevorderen. Dat artikel bleef my in de herinnering, omdat daartegen toen door den secretaris der com missie werd gepolemiseerd en de juistheid van verscheidene aanmerkingen werd betwist, dan wel, de juistheid toegegeven, de uitvoer baarheid der geuite wenschen. En sedert kwamen nu al vier mannen in de commissie, die aan 't hoofd van onderwysinrichtiDgen staan of gestaan hebben, en heeft men voor elke ledige plaats telkens niet alleen g e- zocht buiten den kring der jonge advocaten, maar ook gevonden. Wat de Sprokkelaar zegt omtrent de school commissie in Den Haag, geldt dat ook niet in meer of mindere mate ten aanzien van vele andere instellingen? Er wordt maar al te dikwyis meer op de personen gelet dan op do zaken, voor welker behartiging die por- sonen worden aangewezen. Gunst of over wegingen, waarby niet het belang der zaak op den voorgrond staat, geven niet zelden den doorslag by benoemingen evenals bij verkiezingen, en inzonderheid by onderschei dingen. Vooral in on8 kleine land, waar men iedereen kent, doet zich dat voorschuiven van personen vóór de zaken maar al te dikwyis voor. In De Noordbrabanler komt het volgende voor: Al lang wisten wy dat juist zy, die zich „ergeren" aan de Katholieke feest dagen; zy, die het met leede oogen aanzien, dat in onze Katholieke provincie de zooge naamde Heiligendagen als Zondagen gevierd worden, al lang wisten wy dat juist dieper sonen zich bey veren om een nieuwerwetschen feestdag in te voeren, nl. den Goeden Vrydag. Wy wisten echter niet dat de Hooge Re geering zich met hen homogeen verklaarde en don Goeden Vrydag als een feestdag decreteerde. Toevallig kwam ons het bestek in handen van „het leveren van kazerne-meubelen en het vtrniouwen van afrasteringen te 's-Her- togenbosch, onder het beheer der genie aldaar." Daarin lazen wy o. a., dat by de toepas sing van de boete niet in rekening worden gebracht de Zondagen, de Paasch-, Pinkster en Kerstdagen, de Goede Vrydag, de Hemel vaartsdag en de Nieuwjaarsdag. Men lette wel op, dat dit bestek speciaal is voor toestanden alhier, althans speciaal voor de toestanden dezer streken moest zyn ingericht. Dat er van Katholieke feestdagen in de genoemde paragraaf geen sprake is, wy zou den er ons by neerleggen, ofschoon het o. i. van de zyde der Regeering wel zoo verstandig ware, daarmede, vooral in deze streken, rekening te houden; dat dezelfde Regeering echter, die in een Katholieke streek Katholieke feestdagen ignoreert, met ben zuiver Protes- tantschen feestdag rekening houdt, dat gaat te ver. Daartegen komen wy opl Het moge misschien al niet baten, wy be schouwen het on3 ten plicht, deze handeling te brandmerken. Tegenover de beschouwingen, in den laat- sten tyd in de pers voorkomende, dat de tegenwoordige controle op de kassen van de gemeenteontvangers on voldoende zou zyn, betoogt het Weekbl. v. d. Burg. Admdat, zoolang de voorge schreven controle niet behoorlyk wordt ge oefend, de fout niet aan het stolsel, maar aan hen, die het in toepassing moeten bren gen, is te wyten. En „zoo'n heksenwerk is do boekhouding van den gemeente ontvanger niet." Do posten van uitgaaf moeten gedokt zyn door mandaten en het totaal-cyfer der uit gaven kan dus altyd behoorlyk vastgesteld worden, wanneer men zich de moeite maar geeft de getallen op en na te tellen. Met de ontvangsten is het anders. Enkelen kunnen afdoende gecontroleerd worden, doch als de ontvanger goed vindt andere betalingen niet op zyn boek te brengen, of tot minder bedrag dan zy inderdaad geschiedden, dan is dat zeker niet gemakkelyk te ontdekken. Toch kunnen ook hier B. en Ws. byvoorbeeld het kohier van den hoofdelyken omslag nagaan in verband met de betaalde posteu, en wan neer de ontvanger bemerkt, dat B. en Ws. nagaan wie zooal volgens zyn boeken den hoofdelijken omslag wel, wie niet of slechts in termynon heeft betaald, zal by er nog wel eens tweemaal over donken om eene betaling niet te boeken. Wat de aanstelling van een controleur be treft, ook dit, meent hot Weekbladzal weinig baten; trouwens, B. en Ws. kunnen gemak kelijker fouten ontdekken dan een vreemde controleur. Er is één groot bezwaar aan de bestaande regeling verbonden, nl. dat de gem. ontv. tevens betaalmeester is. Hierdoor houdt hy steeds het geld onder zich en i3 ky dikwerf in staat om „een oud gat te stoppen" mot intusschen reeds weer ontvangen gelden. Dit alles geldt natuurlyk kleinon gemeenten, daar in groote speciaal aangestelde ambtenaren de conti óle uitoefenen. Mr. Treub is nog bezig over den politie ke n toestand des lands te schryven in Het Sociaal Weekblad. Thans verscheen het dorde artikel over dit onderwerp, terwijl het slot van deze beschouwingen voor een vierde artikel wordt bewaard. Deelden we reeds iets uit het eerste en het tweede artikel mede, we zullen nu desgelyks handelen wat het dei de betrefc. Dit derde artikel begint met de opmerking, dat alleen in veranderde omstandigheden voor de democraten aanleiding kan zyn om zich by de keuze tusschen het stelsel-Tak met zyn negatieve kenteekenen, en het stelsel-Van Houten met zyn positieve eischen anders te gedragen dan in het voorjaar van 1894. Het stelsel-Tak bleef onveranderddat door mr. Van Houten neergelegd in zyn amende ment op Taks wet werd, nu de Minister Vau Houten zyn kieswet-ontwerp indiende, nog oen weinig conservatiever; on mr. Treub steekt mot zeker genoegen den draak met de wijze, waarop de heer Van Houten den arbeiders kiesrecht schenkt. Als de kiesstelsels niet noemenswaard ver anderd zyn, wat is er dan wel veranderd? vraagt mr.« Treub, en by wyst er op, dat na do nederlaag, die de democraten verleden jaar by de stombus leden, hun moed en geestdrift zyn verdwenen, en een zekere neerslachtig heid over hen kwam. Het democratische leger staat gereed om te capituleeren en durft den stryd niet meer aan. Is er, vraagt mr. Treub, reden voor die neerslachtigheid, en is er door een capitulatie meer te winnen dan door een voortzetten van den stryd? Ziehier mr. Treubs antwoord op beide vragen „De neerslachtigheid van nu is de reactie van het te groote vertrouwen onder de kies rechtcampagne van 1894. Het Kabinet Tien hoven werd by zyn optreden door de democra ten niet met onverdeeld vertrouwen begro >t. De belastingontwerpen van den heer P son waren er ook niet naar, het vertrouwtn, voor zoover het bestond, te versterken. Zyn ge kunsteld en geknutseld werk zag er weinig democratisch uit. De invoering eener progres sieve ryksinkomstenbelasting, door vooruit- strovend-liberalen en radicalen zoo vaak verlangd, werd door zyn stelsel van gesplitste belasting voor langen tyd onmogeiyk gemaakt. Het eerste werk van het kabinet was wel geschikt om het vertrouwen der democraten in hetgeen op het gebied van het kiesrecht zou worden gegeven, niet te vergrooten. Daar kwam hot ontwerp Tak; het deed het lang zaam opkomende wantrouwen verdwynen en stemde do verwachtingen hoog. Als oen kabi net, dat Piersons belastingwetten heeft ge bracht, met een kiesrecht-Tak voor den dag komt, dan staat het goed met de zaak der democratie; dat was de indruk, die door de kloeke daad van den Minister Tak werd teweeggebracht. Onder dien indruk verbeterde do stemming onder de voorstanders der zoo ruim mogelybe kiesrechtuitbreiding aanmerkolyk; tegenover dien gunstigen invloed stond echter, dat die zelfde indruk hen niet het volle besef deed bobouden van de groote moeite, die het zou kosten, om het voorgestelde ontwerp tot w-1 te verheffen. Men voelde zich onder de Tak- kianen te geru3t en spande de krachten niet tot het uiterste in. Vandaar dat, toen de stryl met een nederlaag eindigde, het niet geheel gemotiveerd vertrouwen in den uitslag ineens voor een in het geheel niet gemotiveerde n-.e:- slachtigbeid plaats maakte. Ware men minder zeker geweest van de overwinning, misschien zou de uitkomst eene andere zyn geweest; doch stellig zou het verlies niet zoo vorlain- mend hebben gewerkt. Gelukkig begint er eenige kentering to komen. Nu de stryd opnieuw nadert, komt er ook weer nieuwe strijdlust. Zy, die meenen dat de stryd niet moet worden ontweken, beginnen daardoor meer kans te krygon, dat naar hen geluisterd wordt. Welke keuze m. i. gedaan moet worden, waar het staat tusschen het aannemen eener capitulatie en hot voortzetten van den stryd met de conservatieven, werd reeds door mij gezegd. Nu echter van zoovele zyden onder de voorstanders van algemeen kiesrecht een lynrecht tegenovergesteld advies ia ge komen, gevoel ik my verplicht mijn afwyzend oordeel eenigszins uitvoerig te motiveoren." En dan betoogt mr. Treub, dat de weg van hen, die zeggen, dat men Van Houtens ontwerp maar moet aannemen, om nog lan gere vertraging te voorkomen, en omdat het het eenig bereikbare brengt, niet de weg is, die voert tot overwinning van de demo cratie. Immers, de aanneming van de wet Van Houten zal de Kamer niet veel veranderen. Vele werklieden in de groote steden biy ven buitengesloten; in de zuidelijke provinciön zullen de nieuwe kiezers het kiezerscorps niet van kleur doen veranderenop het platte land, behalve in Friesland en Groningen, 25) Het was duideiyk, dat broeder en zuster zeer aan elkaar gehecht waren, en het bleek hunne gewoonte te zyn hunne wederzydsche genegenheid te uiten door elkaar allerlei grofheden te zeggen. Frank kwam voortdurend met de ergste verwyten tegen en over zyne zuster te berde, maar hy bracht het er altyd slecht af en lokte een scnerp, maar goedhartig antwoord uit, waartegen hy niet in staat was iets te zeggen. Weinig dacht ik, toen ik onlangs in die droevige kamer, zooals zy my toen voor kwam, stond, dat zy, by het volgend bezoek, zou weerklinken van het schertsen en lachen van drie vroolyke menschen, van wie ik er één zou zynl Had ik toen de Gave willen toepassen, natuurlyk zou my geantwoord zyn, wat er zou gebeuren; maar deed ik er niet wel aan, de vraag aan myn heimelyken mentor terug te houden, en dus het genot en de verrassing van deze blyde ervaring voor my te bewaren? Onmiddeliyk na het diner stonden wy op om naar het salon te gaan. Frank had my gevraagd of ik wilde rooken, maar ik zeide uitdrukkelyb, dat ik er niet van hield. Welk een leugen l Een sigaar na den maaltyd is een van myne grootste genietingen. Maar ik wilde geen oogenbllk Miss Rayners gezel schap missen. „Goed," riep die onverbeterlijke Frank uit; „laten we dan Ethel hooren kryschen." Zoo togen wy naar het salon, Miss Rayner voorop. Toen wy daar kwamen, vond ik de kamer met dezelide zorg on netheid ingericht, die Franks werkkamer kenmerkten; hier en daar keurig opgesierd. Ik zal niet beschryven wat de kamer be vatte en hoe zy er uitzag, daar beschry- vingen van dien aard, geloof ik, altyd ver velend zyn, als er geen bijzondere reden toe bestaat. Genoeg zy het te zeggen, dat de inrichting van het salon, ofschoon noch kost baar noch in het oog loopend esthetisch, ge tuigde van goeden smaak; er waren geen ornamenten of kleuren te onpas of die het oog Diet bevredigden. Wat ik wel moest opmerken, was, dat de kamer overvloedig voorzien was van zonderliDge, buitenlandsche artikelen, blykbaar verzameld uit alle deelen van de half beschaafde wereld zeldzaamheden uit China en Peru, Australië en Amerika, aardewerk, wapens van wilden, kastjes, afgoden, modellen van pagoden, voorwerpen van gesneden ivoor en dergelyken. Ik diende wel iets te zeggen van enkele dezer voorwerpen, daar men in den regel gaarne heeft, dat ze door bezoekers worden opgemerkt, en richtte daarom eene vraag dienaangaande tot Miss Rayner. Opmerkelyk was het, hoe hare houding veranderde, toen ik het onderwerp aanroerde. Zy lachte juist om eene of andere dwaasheid, die Frank gezegd had, maar hield plotseling op en werd zeer ernstig. „01" zeide zy, met een blik ter zyde naar Frank, en eenigszins aarzelend„die zyn mee gebracht door door eon vriond van ons." „Ia," voegde Frank er haastig by, „door myn compagnon, Lumley." Daarna zeide hy, als om op een ander onderwerp over te gaan: „Kom, Ethel, nu moest gy eens een deuDtje gaan huilen." Ik had geen tyd om over dit zonderling geval na te denkoD, daar Miss Rayner my terstond op een eenigszins kalmer wyze vroeg „Houdt gy van muziek, Mr. Paul?" „Zeer veel," antwoordde ik; „ten minste van sommige soorten van muziek." „Zool" zeide zy, aan de piano plaats nemende. „Maar misschien zyt gy niet gesteld op myne liedjes. Ik heb werkeiyk geen stem en kan alleen zeer eenvoudige dingen zingen." Ik sprak volkomen de waarheid, toen ik antwoordde, dat ik daar juist het meest van hield, en dat myn oor niet genoeg geoefend was om classieke of verheven muziek te waardeeren. Nu doorbladerden wy samen de muziek, en ik vond dat zjj voomamelyk bestond uit ouderwetsche balladeD, algemeen bekende liederen door groote componisten en geen enkel van de in de mode zynde deuntjes van den dag. „Dat is er een, waar ik zeer veel van houd," zeide zy, „maar het is wel wat raoei- lyk voor my, ofschoon ik het somtyds tracht te zingen, daar de melodie zoo heeriyk is." Het was Schuberts hartroerend „Standchen," de woorden door Rellstab. Het trof, dat ik het kende en dat het een van myne lieve lingsliederen was. Ik zeide dit en verzocht haar het te zingen. „Ja, doe dat, Ethel," zeide Frank, weder los barstende; „het kan er mee door. Ik denk er zelf mee aan te komen voor Horton's rook concert." „Dan weet ik zeker," merkte Miss Rayner op, „dat Mr. Horton zal aankondigen, dat, wegens pynlyke omstandigheden, het concert tot nadere kennisgeving zal uitgesteld worden." Frank bromde een antwoord hierop. Toen ging Miss Rayner zitten en begon het voor spel met een bevalligen en expressieven aan slag, waaruit bleek dat zy geen geringe musicienne was. „Leiso flelien meino Lieder Durch dio Nacht zu dir; In den stilLn Haln bernieder LiebchcD, komm zu mir." Zoo zong zy, en met welk een zachte, gevoelvolle steml Van weinig kracht of omvang, zonder twyfel, zouden beoordeelaars zeggenmaar er waren er geen tegenwoordig, alleen twee toehoorders, verrukt over tonen, die de beste van alle vocale hoedanigheden hadden zachtheid en lieflykheid. Terwyi zy zong en de kronkelpaden van het lied volgde, dat zoo schoon en vol verscheidenheid is, zonder de eentonige herhalingen van de gewone alledaagsche ballade, scheen zy zeer onder den indruk van het heeriyk gevoel, dat klank en woorden beide opwekten. Haar gelaat bloosde van opgewektheid, hare oogen schitterden, hare vingers beefden op de toet sen; en toen toen barstte zy in tranen uit. Onmiddeliyk sprong Frank op, en op een veranderden toon, zonder een zwe m van scherts, riep hy uit: „Houd op, lievelingl Ik vreesde al, dat hot ja te veel zou aanpakken. Zy is zoo gevoelig, Paul; zoo iets brengt bair Üjht van streek." Gelukkig was deze aandoening niet van langen duur. Het snikken hield weldra op, en met de tranen nog in de oogen, begon zy weer te lachen. „Noem my niet dwaas, Mr. Paul," zeide zy. „Ik bon werkeiyk niet sentimenteel. Het is alleen myne zwakke gezondheid. Het minste brengt my van de wys. Ik ben net een klem kind." Wy sloten dus de piano en hadden dien avond geen muziek meer, maar daarentegen iets, waar ik veel meer van genoot een rustig, ernstig gesprek, en wel over een onderwerp, dat my groote voldoening gaf. Want Miss Rayner kwam terug op onze eerste ontmoeting, waarvan zy zich elko byzonderheid herinnerde en waarmee zy uit weidde op eeno wyze, die my met het levendigst genot deod luisteren. Van het begin tot het einde was het éóne ernstige uiting van dankbaarheid voor wat zy myne vnendelykheid, myne kiesche op lettendheid noemde, voor de zachte wyze, waarop ik, zooals zy zeide, haar het slechte nieuws kwam medodeelen ach, zy wist niet hoezeer ik gefaald hadl het welbedachte plan, waarop ik haar tot kalmte bracht; de ver zending van het telegram; en bovenal myne kieschhoid om haar niet toe te spreken in het rytuig, toen wy naar het hospitaal reden. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5