N°. 10986 Maandag 16 Oeeeiiïl>ei*. A0. 1895 feze {Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. T.E ftilEUWSCaZRIC. LEIDSCH DAG-BLAB. PRIJS DEZER, COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10. Franco por post 1-40. Afzonderlyke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN": Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17 Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. In de Nieuwe Hotterdamsche Courant komt het volgende stukje van dr. Van Hamel Roos en Harmens voor, bestemd voor het Januari nummer van het onder hunne redactie uit gegeven Maandblad tegen de Vervalschingeri, maar dat zy nu reeds ter kennis van het publiek brengen met het oog op de in be handeling zijnde begrooting, waarbij de B o t e r- w e t ter sprake komt "Wij ontvingen een drietal strooibiljetten, waarin verschillende soorten boter werden aangeboden, en daar deze offerte dus publiek geschiedde, achten wij het wenscbelyk even eens publiek mede te deelen, wat wij langs scheikundigen weg omtrent deze van onzent- wege gekochte botersoorten te weton kwamen. Strooibiljet No. 1 geteekend: P. Van Engh, landoouwer te Pijnacker, by Delft. „Mvlkboter", k f 1.15 per kilogram, bleek hij ons onderzoek dezelfde samenstelling te hebben als een mengsel van circa 35 pet. margarine en 65 pet. natuurboter. Deze waar munt volgens het strooibiljet uit door „fijn heid in qualiteit". Het biljet is omringd door een krans, waarop staat„Gegarandeerd zui vere Roomboter". Strooibiljet No. 2 geteekendGebroeders F. Looij, landbouwer en boterhandelaar te Wilnis. In dit strooibiljet staat woordelijk hot vol gende: „Wat vermag tegenwoordig de kunst al niet, al hooger en hooger stijgt zij, doch *oo hoog stijgt zij niet, of de natuur overtreft haar verre. Zoo is het ook met de fabricatie van boter. Hoe zuiver men de margarine ook bereidt, toch staat zij oneindig ver achter bü onze Boerenboter. Wat de natuurboter ons verschaft, is zuiver en bevat geeno onreine bestanddeelen. Daarom, mevrouw, gebruik st6eds natuurboter, prima zuivere grasboter, die wij in staat zijn U in de fijnste qualiteit te leveren a ƒ1.20 per kilo". Deze soort bleek bij onderzoek dezelfde samenstelling te hebben als een mengsel van circa 60 pet. margarine en 40 pet. natuur boter. Strooibiljet No. 3 (voornamelijk te 's-Gra- venhage verspreid), geteekend C. Olsthoorn, landbouwer te Stompwijk, in de Meer. Dit biljet voert tot titel: „Roomboter uit eigen bouwerij". Na een inleiding, waarin groote inrichtingen verdacht gemaakt worden, en aangedrongen wordt, boter te koopen „by iemand, die tegen deze Vereenigingen kan concurreeren", wordt „Melkboter" per kilo a 0 95 aaDgeboden. Deze „melkboter" bleek bij ons onderzoek dezelfde samenstelling te bezitten als een mengsel van circa 50 pet. margarine en 50 pet. natuurboter. Wij geven bovenstaande feiten zonder com mentaren, met het uitsluitend doel het publiek in te lichten betreffende den aard van hetgeen in openiyk verspreide biljetten aangeboden wordt. Waar onze zoo hoogst gewichtige zuivel industrie in het buitenland tegenwoordig „in haar geheel" verdacht wordt van vermenging der boter met margarine, daar is het o. i. hoogst wenschelijk, dat namen genoemd worden, opdat het publiek langzamerhand aldus een scherpe onderscheiding zal kannon maken tusschen hen, die met margarine ver mengde boter als „Datuur of „melkboter" verkoopen, en de verkoopers van onvermengde natuurboter. In het tweede artikel, dat mr. Treub over den politieken toestand van ons land in het Sociaal Weekblad schryft van het eerste maakten reeds melding betoogt hy dat het ontwerp tot herziening van het Personeel slechts sleepbnntdionsten te verrichten heeft voor bet kiesrecht ont werp van minister Van Houten. Veronge lukt de sleepboot, dan gaat waarscbyniyk ook de „Van Houten" naar den kelder; en in zooverr* alleen heeft de sleepboot poli tieke beteekenis. Daarom wydt mr. Treub thans zyn artikel aan do bespreking van het onderscheid tus schen het ontwerp Tak en het ontwerp-Van Houten, welk onderscheid, zooals men weet, hierin bestaat, dat Tak geen positieve kenteekenen van geschiktheid en maatscbap- peiyken welstand eischto, en Van Houten juist naar zulke kenteekenen vraagt. Natuuriyk is mr. Treub het niet met mr. Van Houten eens. Positieve kenteekenen komen, zoo betoogt by, thans niet meer te pas. Ziehier waarom niet: „Positieve kenteekenen van geschiktheid zyn alleen te rechtvaardigen in tyden, waarin niet alle klassen der bevolking aan deelneming van het Staatsbestuur behoefte gevoelen; waarin gansche klassen haar belang by de richting, welke dat bestuur neemt, niet be seffen. D°n is het stellen van grenzen om de belangstellenden en de nog slapenden te scheiden rationeel. De belangen hunner eigene klasse begrypen of gevoelen de slapenden toch niet; daarvoor zouden zy zich alskiez9r toch niet in de bres stellen; hunne toelating zou slechts tot misbruik kunnen voeren, daar zy als willooze kudden geloid zouden worden door hen, die met geld of andere middelen hunne in zichzelven neutrale stemmen zouden koopen. Men kan democraat zyn zonder het beginsel van algemeen kiesrecht onder allo omstandigheden te willen doorvoeren. Maar wanneer de belangstelling in de publieke zaken tot alle lagen en klassen der maatschappy is doorgedrongen, wanneer de werklieden want om hen gaat het aan het publieke leven ten minste eveozeer deel nemen als de derde stand en om kiesrecht vragen, wanneer er geen klasse meer is aan te wyzen, die niet beseft dat by de wetgeving hare belangen mede gemoeid zyn, dan is het stellen van een slagboom tusschen geschikten en ongeschikten niet langer te rechtvaardigen dan is het positief kenteeken, dat men den kiezers omtrent hunne geschiktheid vraagt, niets dan een kenteeken van de vrees, welke den aan het roer zittei den klassen bevangt, dat zy door recht te do-n aan de tot nog toe uitgeslotenen, de belangen hunner eigene klasse wel eens op gevoelige wyze zouden kunnen schaden. Evenmin als voorheen stellen thans allen belang in de publieke zaak. Ook thans zyn er nog tal van onverschilligen; maar er zyn geen onverschillige klassen meer. Ook de vierde stand is ontwaakt en geeft vao hare belang stelling in recht en wet ten minste evenveel blyk als de derde. (Met een tweeden en een eersten hebben wy gelukkig reeds lang niet meer te rekenen.) By het kiesrqcht nu gaat het, hoe men de regeling ook make, niet om individuen, maar om klassen, ora gronppu van individuen. Van het oogenblik, dat or geen klasse i3 aan te wyzrn, die, wegens gebrek an belangstelling of aan besef, dat de publieke zaak ook haar zaak is, ge«n recht van medespreken kan of wil doen gelden, is er ook geen rechtsgrond aan te voeren, welke zou kunnen rechtvaar digen dat van het recht van medespreken in de publieke zaak de talrykste klasse der be volking niettemin geheel of voor het grooter doel wordt buitengesloten." Tak greep, zoo zegt mr.. Treub, de demo cratische gedachte, en werd daarom door alle democraten in den stryd bygestuan. Hy streed tegen wat Thorbecke in 1844 reeds aldus aanduidde: „Persoonlyk stnndsvoorrecht heet afgeschaft, opdat aan bekwaamheid en verdienste hare mtuurlyke baan worde geopend; m.iar een op bozit van uitwendige goederen gegrond stolsel van voorrechten komt in de plaats. Burger stand beteekent opnieuw eon deel, een klasse van hot volk. Te midden eener maatschappy, op gemeen recht der leden gebouwd, wordt eene onoverklimoare grens tusschen bevoeg den en onbevoegden gesticht." Voor het oplossen van dezen dissonant gaf Tak den toon aan, en de democraten werkten met hom tuee, om te verkrijgen wat onder de geldende constitutie te verkry- gen was. Is, vraagt mr. Treub, sinds dien tyd zoo veel verandtsring gekomen, dat het verlaten van het toenmaals door de democraten i ge nomen standpunt door de veranderde omstau- dighedon wordt gerechtvaardigd? Het antwoord op die vraag zal ons ver moedelyk in een volgend nummer van het Sociaal Weekblad worden gebracht. Hoe dit autwoord van mr. Treub uit zal vallen is misschien eenigszins af te leiden uit een discussie tusschen de beide Nederlanders de eene, de Rotterdamsche, en de andere, het liberale weekblad, dat namens de fractie- Kerdyk-Borgebiu8 spreekt, en dus zeer dicht by mr. Treub staat. De Nederlander van Mr. Lobman had name lijk de opmerking gemaakt, dat het niet bleek of de redactie van do liberale Nederlander wensebte» mee te werken aan btt tot stand komen van de kieswet; wel zouden de K^mer leden, die het blad inspireeren, het wetsont werp, hoe het zou uitvallen, vermosdeiyk aannemen. Maar de liberale Nederlander waarschuwt Mr. Lohman, dat hy daarop niet te sterk moet bouwen; hy zou zich kunnen vergissen. „Vergissen doet hy zich stellig tevens, waar hy ons verzwygen van een eindoordeel 'toe- scbryft aan den wensch, onze vrienden in de Kamer niet by voorbaat te verzwakken in hun pogon om het wetsvoorstel der Regeering gewyzigd te krygen in den zin van ruimere uitbreiding." Hoe het blad over het kiesrechtontwerp denkt? De redactie is met het vormen van haar eindoordeel nog niet gereed, maar ze zegt er dit van, dat men te bedenken hebbe: Aan den eenen kant, dat, naar ons oordeel, het Regeeringsvoorstel méér dan slecht is; een kiesrechtregeling gevend, die de spiegaten uitloopt; nóg verwerpeiyker wordend door don invloed van de straks tot stand gekomen nieuwe wet op het Personeel. Aan den anderen kant echter, dat de verantwoordeiykheid voor do gevolgen van verwerpiDg, voor zoover die ook op ons drukken zou, natuuriyk door ons wordt gevoeld. Het Finantiëel Weekblad der maatschappy „Geldbelegging" schryft: „De vraag, dezer dagen weer eens ter sprake gebracht, of conversie van Staats schuld niet een onbillykheid is, kan gevoeglyk overgelaten worden aan het oor deel van de Volksvertegenwoordiging, hoewel wy die vraag niet gaarne bevestigend zouden beantwoorden. Al moge het waar zyn, dat de zg. kleine renteniers, dat zyn zy, die van de rente van hun bescheiden kapitaaltje moe- ton leven, bun inkomsten, ten gevolge van rente-reductie hunner effecten, maar voort durend zien achteruitgaan, waardoor zy ge noodzaakt worden, hun geld allengs te be leggen in wel is waar hoogere rente gevende, maar dan ook meer risquai te waarden, waar toe, volgens hunne redeneering, dau toch in geen geval de Staat het zyne mag bydra- gen,daartegenover staat, dat ook hier net individueel belang moet wyken voor het belang van het algemeen, van de gemeenschap. Een regeering, die bevoogd is hare schuld te con verteeren in eene met lageren rentevoet, waardoor dus de lasten van de gemeenschap worden verminderd, moet o. i. dan ook van die bevoegdheid zoodra mogeiyk gebruik ma ken, altyd wanneer de omstandigheden van dien aard zyn, dat de kans op een échec, waardoor het Staatskrediet in gevaar zou kunnen gebracht worden, zoo goed als bui tengesloten is. En dat is, naar onze meeuing, hier het geval. Zeer zeker verdient het voornemen van onze Regeering dan ook toejuiching, hoewel het tyd>tip voor een zoo belangryke finan- tièele operatie nu niet zoo byster gelukkig gekozen schynt. Ten slotte een welgemeende raad aan de bovenbedoelde zg. „kloine renteniers". Wy kunnen hun niet genoeg op het hart drukken, om, wanneer zy door omstandig heden gedwongen zyn, geen genoegen te nemen met deze nieuwe vermindering hun ner j lariyksche inkomsten, toch niet ter markt te gaan by debiteuren van inferieur© qualiteit, die wol me-r rente geven, m ar wier waarborgen ook tot die hoogere rento- uitkeering in omgekeerde evenredigho <1 8'aan, Wy bedoelen, in do plaats van hunne obligatiën Nederland, geen Italianen, Span jaarden, Portugeezen, Mexicanen, Brazilianen „et tutti quanti" te koopen, maar liever hun toevlucht te nomen tot obligatién van solide indu8triöele ondernemingen, welke altyd nog wel aan te wyzen zyn". Onder het opschrift „Holl&ndische Zoll- plackereien" wydt de Kölnische Zeitung een heftig artikeltje aan de wyze, waarop de wet van 1 Augustus jl. over het heffen van de invoerrechten naar de waarde by de Pruisische grens door de Nederlandsche beambten wordt toegepast. „Nederland" zegt het Keulsche blad „heft invoerrechten naar de waarde, welke in den regel tot plageryen leiden, omdat uit den aard der zaak het bepalen der waarde met groote moeilijkheden gepaard gaat. Voor heen hadden de Nederlandsche tolbeambten het reebt ingevoerde goederen, waarvan de waarde te laag scheen te zyn aangegeven, over te nomen, met een toeslag van 10 pCt. by den prys, waarvoor de verkooper deze den kooper in rekening bracht. Ook nu kunnen de beambten dit recht van voorkoop uitoefenen, waarby zy evenwel geen 10 pCt. extra behoeven te betalen, maar daarvan maken zy geen gebruik. Integendeel wordt er nu de voorkeur aan gegeven hot invoerrecht voor de door hen vastgestelde iioogere waarde, benevens het tienvoudig bedrag van het verschil, als straf te heffen. De bepaling der waarde geschiedt nu ui de eerste plaats door de beambten zelvon en eerst in de tweede plaats door eene com missie van schatters, waarvan de tolinspect^ur zelf voorzitter is en wier ledon natuuriyk niet de vereisebte kennis van alle waren bozitten. De handhaving van deze sedert 1 Aug. geldende nieuwe bepalingen heeft onder de kooplieden en fabrikanten in de Rijnprovincie en Westfalen een storm van verontwaardiging doen ontstaan, die, naar wy bopen, krachtig genoeg zal zyn om deze onüillyke bepalingen weer weg te blazen. Mochten echter onze vriendschappelijke buren, de mynheers, weigeren, dan zal Duitschland, met zyn uitgestrekt handels gebied, wol de middelen en oen weg vinden om den kleinen kuststaat, die hoofdzakelyk uit Duitschland wordt gevoerd, de broodkorf wat hooger te hangen. Tot dusver schynt, hetgeen eenige be vreemding moot verwekken, de Duitsche diplomatie zich nog niet met deze zaak bozig gehouden te hebben. Naar wy hopen, zal z\j nu onmiddellyk de zaak ter hand nemen. Dit wordt alleen reeds geëisent door onze nationale waardigheid, afgezien Dog van de oeconomische belangen, welke daarby op het spel staan." De Nieuwe Rotterdamsche Courant gelooft dat men het best doet het hatelyk gestelde 15) „Werkeiykl" merkte ik onverschillig op, want ik stelde geen byzonder belang in den weer8toestand. „Ja," zeide de onbekende. „Ik geloof, dat het morgen een mooie dag zal zyn. Hoe denkt gy er over?" Ik kon my niet weerhouden inwendig om die vraag te lachen, hoe eenvoudig zy ook was. Verbeeld u, dat iemand m y vraagt, welk weer het den volgenden dag zal zyn, weinig denkende dat ik in een oogenblik het juiste antwoord kon krygen 1 Ik antwoordde alleen dat, daar de aanwyzingen van den barometer gunstig waren, er alle kans be stond op mooi weer. Toch voelde ik my sterk geneigd myne macht in deze kleinigheid toe te passeD, al ware het alleen om myne nieuwsgierigheid te bevredigen. Dus deed ik In myn geest de vraag: „Welk weer zal het morgen zyn?" Onmiddellyk kwam het antwoord: „Hevige regen." Natuuriyk kon ik op geene wyze myn metgezel bekend maken met de ontvangen inlichting, maar het alleen betreuren dat, indien een mooie dag in zyn voordeel kon zyn, hy tot teleurstelling veroordeeld was. „O!" zeide de onbekende, „het zal een heel verschil maken of het tusschen nu en morgen regent." „Zoo!" riep ik volkomen onverschillig uit. „Waarom?" „Waarom? Omdat dan de grond zoo moeiiyk te beloopen zal zyn!" „En wat zou dat er toe doen?" Zoo zeide ik ten minste by my zei ven, daar ik er niet het flauwste denkbeeld van had, wat myn buurman bedoelde. „Als het maar zóowat een twaalf uur goed biyft, zal Pippin wel winnen," merkte hy op. „Winnen? Wat, als ik vragen mag?" „Wat?" herhaalde de man met eene ver bazing, waarin iets als verachting door straalde; „wel, den Cesarewitch natuuriykI" „01" zeide ik, den stand van zaken begin nende te begrypen. „Vergeef my; maar ik ben geheel onbekend met wedrennen en wist niet, dat de Cesarewitch morgen plaats had." „Well" riep de onbekende uit, „dat is ongehoord! Als iemand my gezegd had, dat er één persoon in dit land was, die niet wist- dat er morgen om den Cesarewitch zou gereden worden, had ik honderd tegen één durven zetten en meer zelfs 1" Ik kon my niet weerhouden te glimlachen over de onnoozelheid van myn nieuwen kennis, al was hy waarschijnlyk goed op de hoogte van zyne zaken. De weddenschap zou hy zeker verloren hebben. Ik zeide echter: „Het moge u vreemd schynen, maar ik geloof, dat er velen zyn zooals ik, die hoe genaamd geen belang stellen in wedrennen, hoewel ik gaarne aanneem, dat ze eene groote aantrekkingskracht hebben voor degenen, die er van houden." „Nu, dat geloof ikl" zeide de liefhebber. „Er is niets ter wereld, dat zoo animeert als wedrennon, vooral als men er goed van op de hoogte is I" „Ik voor my heb nooit gewed," merkte ik op. „Niet, dat ik er tegen ben; zonder twijfel is een kleine speculatio van dien aard geoor loofd, mits onder zuivere voorwaarden; maar het is cr zoo mee gelegen, dat de kans of verzoeking zich by my nooit heeft voor gedaan." „Gy weet natuuriyk het best, wat u te doen staat. Maar het kan geen kwaad, nu en dan eene kleinigheid op te zetten, als er wat goeds op de markt is. Hut wekt een beetje op en natuuriyk valt er wel wat te winnen." „Ook te verliezen," merkte ik op. „Zeker. Maar gy kunt niot veel verliezen, als gy niet onbesuisd waagt en maar niet naar eigen liefhebbery wedt op „goede dingen" volgens slechten raad, enz." „Ik veronderstel," zeide ik, „dat gy zelf heel wat aan wedden doet." „Dat zou ik meenen," antwoordde hy. „Gy moet Wöten, mynheer, permitteer me dat ik het u zeg, die zoo weinig met die dingen bekend zyt dat ik ben wat ze een com- missionnair noemen. Myn naam is Stephen Bloom daar is myn kaartje ik ben onge veer dertig jaren by de wedrennen geweest en er is niemand in myn Vdk zoo bekenden gerespecteerd als ik, Diemand, al zeg ik het zelf. Ik heb nog nooit eene verbintenis ver broken en als de dag van afrekening komt, ben ik present!" Ik kreeg natuuriyk een diepen indruk van tiet goede getuigenis, dat myn vriend de commissionnair van zichzelven gaf, ofschoon ik niet hut minste denkbeeld had van den aard zyner commissies. Daarom vroeg ik beleefd naar eene verklaring. „O! dat is gemakkelyk verklaard," ant woordde by lachende; „ik doe de commissies voor zekere stallen en wed op paarden van adellyken en gentlemen. Natuuriyk wod ik voor myzelven, als zy niet meer willen dan ik op myn eigen boek kan wagen. Dan maak ik rekeningen op voor myne cliënten, betaal of ontvang voor hen aan de clubs, en reken hun vyf percent voor myne moeite." De verklaring was niet zeer duid6lyk, maar gaf my toch eenig denkbeele van de zaak. Dit gesprek over wedrennen was iets nieuws voor my, en het begon my te interessoeren. „Nu," vroeg ik, „welk paard, als ik het vragen mag, denkt gy dat Cesarewitch zal winnen „Denken, mynheer I" riep de commissionnair uit; „wel, het is uitgemaakt, of zoo goed als. Kyk hier," en hy begon zyn stapel couranten na te zien. „Ieder van de profeten, geen één uitgezonderd, is voor Pippin, een van de fijnste paarden, die ooit de renplaats betreden hebbeD, en, zonder ODgeval, is hy bestemd om te winnen." „Dan denk ik dat het wedden zeer ten zynen gunste is," waagde ik op te merken. „Hemelsche onschuldI Ten zynen gunste? Nu ja, in zekeren zin is dat waar. Er wordt althans maar vyf tegen één op hem gewed." Hoe een paard zeker zou winnen, als de kansen vyf tegen één werden geacht, dat het zou verliezen, kon ik niet goed uitmaken; maar dat was blykbaar een geheimzinnigheid die ik niet kon doorgronden. „Nu, mynheer 1" zeide de commiss onnnir, „wat zoudt gy er van denken om zelf eene kleinigheid in te zetten? Het zou u geen kwaad doen. By voorbeeld vyf pond op Pippin, om eens te probeeren. Natuuriyk dring ik er niet by u op aan. Het is voor my niets. Ik doe zaken by honderden en duizenden. Maar het is iets nieuws voor my, met iemand te maken te hebben als u, die om zoo te zeggen een nieuweling is; en ik moet zeggen, ik zou gaarne een klein zaakje met u doen." Ik dacht oen oogenblik na. De gelegenheid was werkelyk zeer verleidelyk ja, onweer staanbaar. Ik had, geloofde ik, de macht om my terstond er van te verzekeren, wat de uitslag van de wedrennen zou zyn, en my werd niet de kans, maar de volstrekte zeker heid geboden eene som gelds te winnen. „Wat," vroeg ik, „zou het gevolg zyn als ik vyf pond wedde op Pippin, indien dat paard won?" „Wel, natuuriyk, met vyf tegen één zoudt go vyf en twintig krygen." Ik had myn besluit genomen en deed ter stond in myzelven de vraag: „Welk paard zal morgen den Cesarewitch winnen?" Het antwoord was„Dreadnough t." Wat een „zekerheid" by de wedrennen I „Nu," zeide ik, „Mr. Bloom, ik wil een zaakje met u doen." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5