N°. 10983
Donderdag 12 December.
A0.1895
I§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 11 December.
Feuilleton.
TE NIEUWSGIERIG.
id - -
LEIDSCH
DAG-BLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlyke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17^. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Aan den gemeenteraad stellen B. en Ws.
voor te besluiten de navolgende uitgaafposten
der gemeentebegrooting voor 1895, waarvan
de raming niet voldoende is gebleken, te
verhoogen.
Volgn. 67. Jaarwedden der sluiswachters,
brugwachters, enz. 3880.
Tep gevolge van de by Raadsbesluit van
6 Juni 1895 toegekende traktementsverhooging
der brugwachters, de aanstelling van meer
personeel (by de vaststelling der begrooting
was gerekend op 24, terwijl er thans 32 zyn)
en de daardoor meerdere kosten van kleeding,
zal op dezen post ongeveer 3880 te kort
komen. Eene verliooging met 3880 wordt
voorloopig voldoende geacht.
Yolgn. 91. Onderhoud van wandelplaateen
en plantsoenen 1860.
Voor het maken van de nieuwe beplantingen
in het plantsoen zyn in het voorjaar werk
zaamheden verricht door de straatmakers,
waardoor op dit artikel een bedrag van ƒ512
is uitgegeven, hetwelk op den post onderhoud
van straten en pleinen is bespaard.
Ten gevolge van de lustrumfeesten heeft
de gemeente in zake het onderhoud van h6t
Park, uitgaven gehad tot een bedrag van
845.735, welke som echter van het studenten
corps wordt terugontvangen en verantwoord
op den post: Andere ontvangsten, niet tot
de vorenstaande behoorende (Volgn. 41).
Bovendien zal door de grootere onderhouds
kosten der hekwerken en het aanschaffen
van planten voor de nieuwe perken van het
plantsoen, nog eene vorhooging van het art.
met 500 noodig zijn.
Eene aanvulling van dezen post met 1860
wordt dientengevolge voorgesteld.
Volgn. 93.o Onderhoud van pompen en
riolen 1400.
By Raadsbesluit van 18 Juli 1895 werd
1000 toegestaan voor de ruiming van de
Dolhuisgracht. Na afloop dier werkzaamheden
bleken de kosten 1620 te hebben bedragen,
benalve de kosten van schuitenhuur, op
Volgn. 97 gebracht.
De aansluiting van het riool van de Pieters
kerkgracht aan dat in de Langebrug vorderde
een uitgaaf van 395. Bovendien hebben de
grootere kosten van ruimen en herstellen van
andere riolen eene hoogere uitgaaf van
zt f 400 veroorzaakt. Eene verhooging van
het art. met 1400 wordt voorgesteld.
Volgn. 94. Onderhoud van havens, vaarten,
kaaimuren en andere waterwerken 2450.
De werken ten behoeve van de invordering
der havengelden, voor zoover ze op dit artikel
moesten worden gebracht, kostten 2280.14.
Hiervoor werd by Raadsbesluiten van 20
December 1894 en 14 Maart 1895 een krediet
toegestaan.
Bovendien heeft het extra schoonmaken
en schuimen van grachten eene uitgave van
162 gevorderd.
Verbooging van het art. met 2450 wordt
noodig geacht.
Volgn. 97. Onderhoud van vaartuigen 160.
De noodzakelijke aanschaffing van een stalen
roeiboot, waarvan de kosten 110 beliepen,
en de huur van schuiten in verband met het
ruimen der Dolhuisgracht, maken eene ver
hooging van dit artikel met 160 noodig.
Volgn. 109. Jaarwedden der Inspecteurs,
dienaars en verdere beambten van politie,
mitsgaders van de veldwachters, 1570.
In verband met de by Raadsbesluit van
31 Januari 1895 gewijzigde organisatie der
politie zal eene verhooging van dezen post
moeten plaats hebben.
Een bedrag van ƒ1570 wordt voorloopig
voldoend* geacht
Volgn. 111. Onderhoud der wachthuizen,
mitsgaders vuur en licht in dezelve, ƒ900.
Als onderdeel van de werken voor de invor
dering der havengelden, waarvoor bij Raads
besluiten van 20 December 1894 en 14 Maart
1895 een krediet werd toegestaan, is op dit
artikel uitgegeven 792 voor aanschaffing van
een brugwachtershuisjo en de verplaatsing
van andere.
Eenige onvoorziene werkzaamheden deden
de gewone uitgaven stijgen, zoodat aanvulling
van dit art. met ƒ900 noodig is.
Volgn. 163. Kosten van openbare vermake
lijkheden en feesten 950.
Bij Raadsbesluit van 20 December 1894
werd aan de 3-October-Vereeniging een sub
sidie van ten hoogste 800 verleend voor de
3 October-viering, van wolk bedrag in dit jaar
geheel zal worden gebruik gemaakt.
Bfj het opmaken van de begrooting was
een bedrag van 700 evenals vroeger uitge
trokken, benevens ƒ2000 met het oog op de
Lustrumfeesten. Deze hebben aan de gemeente
eene uitgave van 2253.095 veroorzaakt; de
31-Augustus-viering 142.16® en de ontvangst
van HH. MM. de Koninginnen en de leden
van het Zoölogisch congres ƒ444.46.5
Eene verhooging van het art. met 950
wordt voorgesteld.
Volgn. 164. Kosten van assurantie der ge
meentegebouwen 15.
De geraamde som bleek niet voldoende;
eene verhooging van ƒ15 is noodig.
Het totaal der voorgestelde vorhoogingen
bedraagt ƒ13185 en kan gedeeltelijk worden
gevonden uit het nog beschikbaar bedrag op
den post voor Onvoorziene Uitgaven ad
3985.50, voorts door de terugontvangen gel
den van het Studentencorps in zake de kos
ten voor het Park en eindelijk door de hoo
gere opbrengst van de brug-, kaai-, haven-,
sluis-, dak-, boom- on veergelden, Volg. 9
der begrooting, ten gevolge van de heffing
van havengeld zijnde de ontvangst op dezen
post boven de raming tot dusverre ƒ8940.
B. en Ws. geven mitsdien in overweging
tot de voorgestelde verhoogingen te besluiten
door vaststelling van de overgelegde staten
van af- en overschrijving en van suppletoire
begrooting, respectievelijk ad ƒ3985.50 en
ƒ9199.50.
Ter voldoening aan het voorschrift, ver
vat in art. 15 der instructie van de Commissie
der Bewaarscholen, heeft die Commissie ter
vervulliDg der vacature, die den laatsten
dezer maand ontstaan zal door de periodieke
aftreding van haar geacht medelid Prof. Dr.
H. Treub, aanbevolen de heeren: Prof. Dr.
H. Treub en Dr. A. Nijkamp.
Onder overlegging van die aanbeveling
geven B. en Ws. den Raad in overweging
tot de benoeming van een lïd dier Commissie
over te gaan.
Aan den gemeenteraad leggen B. en Ws.
over de 3de lijst van reclames tegen het
kohier der plaatselijke directe belasting van
dit jjar.
Zij stellen voor:
Af te wijzen de bezwaarschriften van: L
Aalbersberg, W. Biben, F. A. Bienen, D.
Braaksma, F. A. Van Brederode, A. G. C.
Van Brugge, W. Collet, C. Dieben, C. A. Van
Dongen, P. J. B. Engols, A. Francken, Wed.
J. J. Godijn, J. C. Grundemann, Wed. J. J.
Gijzenij, C. Van Haasteren, F. F. W. Heintz,
G. J. v. d. Heuvel, H. J. Heuzen, J. N. v.
d. Heyden, J. Horree, J. Kan bier, J. A. C.
Koppeschaar, H. A. Krüger, J. J. Laman, P.
J. Lezwijn, F. Lohmarn, D. Lovink, Wed. J.
C. Meysing, J. G. Moquette-Jonquière, A. v.
Niekerk, F. Peeperkom, J. Pekelharing, B. F.
Ramakers, E. W. Reuser, W. Rombout, J.
W. Rotteveel, J. Ruygrok, J. Schilt, T.
Staflou, H. v. d. Vaart, T. C. Verhoef, L. O.
De Vries, G. W. Zaalberg en H. A. C.
Zaalberg;
te verminderen de aanslagen vanH. Boker.»
met ƒ12, C. Brakband met 2 25, A. G. De
Bruin met 4 50, C. J. Cost r met ƒ13.50,
J. Dool met 2.25, C. A. Franchimon met
ƒ105, J. W. Hoogenstraaten met ƒ126 90,
J. B. Hoogeveen met 6.60, P. De Jonge
met 2.25, J. A. v. Keeken met ƒ7.50, H
Langozaal met ƒ15, Wed. C. K. v. d. Maaren
met 3.66, J. H. Maartense met 10.35,
D. Meijer met 2 82, J. H. C, Le Noble met
ƒ7 50, F. J. Paanakker met 21.60, J. Plant
feber met 10.29, C. Poelijoe met 2 25,
G. S. Popp met 9.66, C. C. Racké met 1.41,
J. Rooker met ƒ6, Wed. A. M. Rotteveel
met ƒ15, Wed. F. J. v. d. Sloot Clement
met 28.50, P. W. C. Timmerman met 14.70,
H. Veekman met 1.44, W. D. v. Velzen
met 1.50, C. E. J. Verbaafif met 12.96,
G. Verkoren met 28.75, J. J. L. Wee met
33.75, Wed. M. C. Weisfeit mot ƒ3, H. v.
Weizen met 2.94, P. v. Wyk met ƒ7.20,
en te roieeren den aanslag van de Wed.
L. G. Dirks en de Wed. W. Laman.
Voorts geven zy in overweging het nadere
schrijven van de dames A. S. G. Zaalberg
en A. H. C. Zaalberg, omtrent wier bezwaar
schriften in eene vorige vergadering reeds is
beslist, voor kennisgeving aan te nemen en
de reclames van C. Van Brakel en H. Vroom,
als zijnde ingediend na den by de Wet ge-
stelden termijn, buiten behandeling te laten.
B. en Ws. doen den gemeenteraad toe
komen een schrijven van de Gedeputeerde
Staten, betrekking hebbende op de in de
Raadszitting van 28 October jl. voorloopig
goedgekeurde begrooting van de Schutterij
voor 1896.
By het onderzoek dier begrooting is het
Gedeputeerden Staten gebleken dat door den
Raad op dezelfde gronden als ten vorigen
jare, ook ditmaal bezwaar is gemaakt de door
den Schuttersraad voorgestelde verhooging van
het traktement van den luitenant-kwartier
meester tot ƒ500 toe te staan, zoodat die
post door den Raad wederom is uitgetrokken
tot een bedrag van ƒ300.
Uit de ter zake met den commandant der
Schutterij en den Schuttersraad gevoerde
correspondentie, meenen Gedeputeerde Staten
alsnu te moeten opmaken dat in verband met
de vermeerderde werkzaamheden van den
tegenwoordigen luitenant kwartiermeester, het
billijk is dat aan dien functionaris eene hoo
gere wedde worde toegekend dan op de be
grooting is toegestaan. Gedeputeerde Staten
hebben B. en Ws. mitsdien uitgenoodigd den
Raad namens hun College met den inhoud
van het bovenaangehaald schrijven en met de
bovenbedoelde missives van den majoor-com
mandant en van den Schuttersraad in kennis
te stellen en hem uit te noodigen de bedoelde
jaai wedde alsnog te verhoogen tot het door
den Schu'.tersraad voorgestelde bedrag
Na rijpe overweging van deze aangelegen
heid is het B. en Ws. voorgekomen dat het
wenschelyk is vooralsnog geene wijziging te
brengen in de by de behandeling van de
Gemeentebegrooting, die bereids door de Ge
deputeerde Staten is goedgekeurd, voorloopig
vastgestelde begrooting van de Schutterij,
maar ter zake alsnog met de Gedeputeerde
Staten in correspondentie te treden.
Ten vorigen jare toch werd na discussie
met groote meerderheid besloten de jaarwedde
van den JuitenaDt-kwartierrn-^ster op het be
staand bedrag van ƒ300 te handhaven.
Men achtte geen .termen voor verhooging
aanwezig, noch op grond van vermeerderde
werkzaamheden, noch uit anderen hoofde.
Alstoen werd door d- n voorzitter opgemerkt
dat men een volgend jaar kon zien of de
werkzaamheden zyn toege omen en of de
functionaris, die dan ln dienst zal zyD, werke
lijk naar billijkheid recht heeft op een hooger
traktement.
Bij de behandeling van de begrooting voor
dit jaar was do Gemeenteraad van oordeel,
dat de toestand in deze in geen enkel opzicht
was veran lerd.
Reeds meermalen, zeggen B. en Ws., is
gebleken dat de by Raadsbesluit van 13 Mei
1869 vastgestelde algemeene voorwaarden, om,
voor zoover bfj do bijzondere bestekken daar
van niot is afgeweken, tot regel te strekken
bfj de aanbesteding van werken of leveringen
ten behoeve van de gemeente, in velerh i
opzicht z\jn verouderd en dat aan de Alge
meene Voorschriften voor de uitvoering en
het onderhoud van werken onder het beheer
van het Departement van Waterstaat, Handel
en Nijverheid, door dat departement vastge
steld, de voorkeur moet worden toegekend.
Bovendien geeft de vermenging der Alge
meene Voorwaarden der gemeente, waarvoor
het bestek wordt opgemaakt, en de Alge
meene Voorschriften van het Ryk, thans
meermalen tot misverstand aanleiding. B. en
Ws. geven den gem-enteraad mitsdien in
overweging in te trokken de Algemeene Voor
waarden van aanbesteding, vastgesteld bij
Raadsbesluit van 13 Mei 1869, en te be
sluiten dat de Algemeene Voorschiften voor
de uitvoering en het onderhoud van werken
onder beheer van het Departement van Water
staat, Handel en Nyverheid, door ge emd
Departement vastgesteld, voor de werken en
leveringen ten behoeve van de gemeente van
toepassing worden verklaard voor zoover
daarvan in de bijzondere bestekken niet wordt
afgeweken.
De leerlingen van de „Burgerzangschool"
van den heer C. B. Duyster Jr. zullen de
volgende week Woensdag. 18 December, in
de Stadszaal weer eene jaarlyksche uitvoering
geven, waarop do verschillende klassen af
zonderlijk en te zamen proeven van hunne
vorderingen zullen doen blijken. Het pro
gramma vermeldt o. a. bovendien twee kinder
cantaten: „Vrede op Aarde" en „Vaders Ver
jaardag."
De laatste, een nieuw werkje, woorden
van De Rop, muziek van Van Milligen, is
onlangs te Amsterdam uitgevoerd door een
kinderkoor, naar aanleiding waarvan de heer
Dan. De Lange in het „N. v. d. D." o. a. het
volgende zeide:
„Over den tekst wensch ik geen gevoelen
uit te spreken, wijl ik op dat gebied een
onkundige ben, toch mag men aannemen,
dat De Rop, die zijn leven aan kinder-litera-
tuur had gewyd, ook in dit werkje den
kindertoon getroffen zal hebben.
„Van de muziek van Van Milligen durf ik
gerust verklaren, dat zij als kinderu uzi-'k
bijzonder te roemen is. Aan aardige, opge
wekte, melodische denkbeelden paart de
componist een eenvoudige, meerstemmige
bewerking vol bekoorlijkheid. Men mag zich
verzekerd houden, dat overal, waar men dit
werkje door kinderen zal doen uitvoeren, de
kleine schaar met groote vreugde deze
liefelijke, vriendelijke tonen ton gehoore zal
brengen. Dat het werkje als compositie do
hand des meesters verraadt, behoeft men by
een werkje van de hand van Van Milligen
niet te verzekeren; hy is sedert lang een
goede bekende."
Er komen twee solo-partyen in voor, één
voor vader en één voor moeder, die natuurlijk
door oudere personen worden vervuld.
De heer Van Milligen zegt in de voorred
van den door de firma Wolters, te Groningen
uitgegeven tekst der cantate:
„Het was hem niet meer gegeven zyn werk
in druk te zien, waarnaar hy zoozeer verlangde
„Wy hebben hem hot prachtexemplaar
een vriendelijk geschenk van oen uitgever -
laten zien en hem de opdracht getoond, coc*
by begreep het niet meer," schreef een zynei
naaste betrokkingen, toon hy my het over..
lyden van den sympathieken dichter meldde."
- Blijkens achterstaande advertentie zal
de Leidsche Tooneelvc-reeniging „Jacob Cats"
op Zondag 22 Dec. a. s. voor hare leden en
geïntroduceerden weder eene uitvoering geven
in den Schouwburg. Opgevoerd zal worden:
„Zyn meisje komt uit!", oorspronkelyk Indisc>
tooneelspel in drie bedryven, door mr. P.
Brooshooft, en „Zangvogeltje", blyspel mef
zang in 1 bedryf, door Servaas De Bruyn.
Het is voldoende te zeggen, dat de
meeste meer of minder onuitvoerbaar waren,
daar zy allerlei arbeid betroffen, waarin ik
onervaren was, en waarby het bl'tjkbaar on-
mogelyk was myno macht toe te passen
zonder medewerking van anderen. By voor
beeld: myn eigen beroep. "Welk een fortuin
zou ik kunnen maken, indien ik in staat
was den afloop van eene rechtszaak te weten,
die aan myn oordeel onderworpen was I Zeker,
zulk eene voorspelling kon ik doen; maar
wat zou my dit baten, tenzy ik kon mede-
deelen wat ik wist en er naar handelen?
Dat was onmogeiyk, daar ik nooit kon open
baren wat ik wist, noch den natuurlyken
loop van eenige gebeurtenis besturen.
Ik kon niets openbaren niets mondeling.
Maar strekte dezelfde beperking zich ook tot
myne hand uit? Met andere woorden, ofschoon
ik geen woord kon uitspreken van wat ik
wist, zou ik niet in staat zyn het te schryven?
Ik kon althans de proef nemen. Ik nam eene
krant op, die op de tafel lag, en doorliep de
kolommen. Honderden in gang zynde ge
beurtenissen werden bericht en één daarvan
zou ik als toetssteen kunnen gebruiken.
Ik vond weldra een onderwerp. Evenals het
geval was met den onbekende, dien ik dien
morgen uit de menigte had gekozen, koos
ik een zeer eenvoudig geval, een gewoon
politie-rapport uit vele van dien aard. Een
jonge man was gearresteerd wegens het
bestelen van zyn patroon en zou daarvoor
terechtstaan. Naar aanleiding van dit geval
deed ik de vraag:
„Wat zal het lot van den ge
vangene zyn?"
Terstond kwam het antwoord:
„Hy zal tot achttien maanden
dwangarbeid veroordeeld worden."
Dat ik antwoord kreeg op myne vraag,
verwonderde my natuuriyk niet. Maar nu
kwam het er op aan. Zou ik kunnen op-
schryven wat ik wist?
Ik nam een vel papier, nam met eene
bevende hand een pennohouder op, doopte
de pen in den inkt en begon te schryven:
„John Whiteside, beschuldigd van diefstal.
Verwezen naar het Centrale Crimineele Hof."
Ik hield op. Ik vreesde byna voort te gaan,
opdat niet myne hand, gelyk myne tong,
mocht verlamd worden. Maar neen. Er was
geen bedwang noch beperking. Ik ging voort
te schryven:
„Uitslag: Vonnis van achttien maanden
dwangarbeid."
Daar stond het zwart op wit, duideiyk
geschreven op het papier, voor iedereen
zichtbaar. Het bekende feitw De onbekende
uitslag er van. Behoef ik te zeggen, hoe
verheugd ik was over deze ontdekking?
Telkens en telkens herhaalde ik de proef,
totdat het vel papier gevuld was met nog
niet ontwikkelde gebeurtenissen en voorspel
lingen van den uitslag. Nu had ik eindelyk
een middel ontdekt om myne macht tot een
doel te gebruiken en was verlangend haar
practisch toe te passen.
Zooals ik reeds gezegd heb, was het laat
in den namiddag, toen ik naar myne kamers
terugkeerde. Ik had den geheelen dag na het
ontbyt niets gebruikt, maar de opgewektheid,
door myne avonturen teweeggebracht, had
my den eetlust benomen. De natuur doet
zich echter vroeg of laat gelden, en ik werd
er gevoelig aan herinnerd, dat zelfs profeten
spys en drank noolig hebben om te kunnen
bestaan. Met andera woordenik had tonger;
ik dacht dus niet beter te kunnen doen dan
my wat te gaan versterken, alvorens iets
nieuws te ondernemen.
Ik zette dus myn hoed weer op, stevende
naar Fleet Street, en na de straat te zyn
overgestoken, trad ik de Falcon Tavern bin
nen, een van die ouderwetsche eethuizen met
zand op den vloer en eenvoudige kamertjes
van gepolyst mahoniehout, waarvan er nog
enkele zyn overgebleven in de beroemde wyk
der rechtsgeleerden en journalisten.
Nadat ik plaats genomen had in een van
die kamertjes, dat onbezet was, bestelde
ik eene karbonade en een bescheiden glas
bittere ale en vroeg om een avondblad. De
kellner bracht er een, en terwyi ik op myn
maal wachtte, en daarna onder het nuttigen
er van, ging ik in het loopende nieuws van
den dag een onderwerp zoeken, waarop ik
myne profetische macht kon beproeven.
Nu wilde het geval, dat een oud vriend
van my, een collega, die weinig beroeps
bezigheden had, John Ricketts, hoofdredac
teur was van een bloeiend weekblad met veel
lezers, The Guide genaamd, waarvoor ik
wol eens hoofdartikelen, overzichten en andere
letterkundige zaken schreef, die my nu en
dan een paar guinjes opbrachten. Ik vrees
dat wat ik leverde niet schitterend was en
ik het meer aan de vriendeiykheid van den
goedhartigen Ricketts dan aan het ver-
dienstelyke in myne artikelen te danken had,
dat zy in zyn blad geplaatst werden. Ik
weet althans dat, wanneer ik myne manus
cripten naar een ander blad zond, ze met
pyniyke stiptheid terugkwamen zoo ze al
niet geheel verdwenen.
Indien ik echter bevond, dat ik de Gave
kon aanwenden om den loop der publieke
gebeurtenissen te voorspellen, welk eene
reputatie zou ik dan het blad kunnen geven
om zyn scherpen blik en juist oordeel l Met
één slag zou het, en ikzelf daarby, fortuin
maken. Een hoofdartikel, geschreven by het
licht van myne bovenmenschelyke kennis,
zou inderdaad sensatie maken, en indien het
succes had, kon het door andere gevolgd
worden. Het was duideiyk genoeg, dat ik de
macht had om op te schryven wat ik van
de toekomst wist, en er bleef nu alleen nog
over, een geschikt onderwerp te kiezeD.
Het duurde niet lang, of ik vond er een.
De Britsche regeering overwoog toen juist de
vraag, om eene gewapende expeditie uit te
zenden, ten einde zekere wilde stammen in
Afrika,die hun verdrag met Engeland verbroken
en het uitgedaagd hadden, tot rede te brengen.
De openbare meening was zeer verdeeld.
Aan den eenen kant was er eene groote en
machtige party ten gunste van het bedwingen
der inboorlingen en het hoog houden de
Britsche vlag, terwyi anderen er voor waren
de ellendige negers met rust te laten, of zich
te bepalen tot vreedzame onderhandelingen
Wat de Regeering in deze van plan was tf»
doen, was de groote vraag van het oogen
blik, en op dit punt tastten het publiek er
de pers geheel in het duister.
Hier, dacht ik, werd my eene goede ge
legenheid aangeboden. Daarom deed ik ondei
het nuttigen van myn maal aan myn tweed
ik eene reeks vragen met het doel achter df
feiten te komen, die ik verlangde te weten
Welke die vragen waren, behoef ik niet ir
het byzonder te zeggen. De eene vloeide uil
de andere voort, totdat ik de noodige inlich
ting verkregen had.
Dus vernam ik, dat de Regeering binnen
kort besluiten zou eene expeditie uit te
zenden; dat de zaak zoo licht zou geacht
worden, dat eene kleine macht aan het oog
merk kon voldoendat zulk eene macht zou
worden uitgezonden onder commando van een
zekeren generaal, die zyne tegenwoordige
positie voornamelyk aan hofgunst had te
danken; dat onze troepen zouden overvallen
worden en zulke hevige verliezen lyden, dat
het noodzakeiyk zou zyn groote versterkingen
en een meer ervaren generaal te hulp te zen
den, en dat het gebrek aan voorzichtigheid,
waarmee de expeditie was ondernomen, het
land vele millioenen pond sterling en honder
den dappere levens zou kosten, daar ten slotte
zou zyn gebleken, dat het geheele conflict door
oordeelkundig geleide onderhandelingen ha
kunnen vermeden worden. Wordt vervolgd