N°. 10980 Maanda»; O December. A0. 1895 ,§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. TE NIEUWSGIERIG. LEIDSCH DAGBLAD. PHIJS DEZER COUR ANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nonuners f 1.10. 1.40. v„ 0.05. PRI.JS DEE ADVERTENTIÈN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. In De Politiegids van deze maand trok het volgende artikeltje, getiteld: „Één dag van de dertig", onze aandacht. Met levendige voldoening namen we kennis van het voorstel van het Raadslid prof. Fockema Andreae, te Leiden, om den post „politie" op de begrooting met f 6000 te verhoogen, opdat voorzien zou wor den in de behoefte aan een vrijen Zondag, althans één in de maand, voor de politie agenten, wat alleen mogelijk zou zijn bij ver meerdering van het aantal agenten met 8 A 10, een voorstel, dat aangenomen werd met 15 tegen 8 stemmen. Leeringen wekken, maar voorbeelden trek ken. Daarom zij deze heuglijke tijding in den Oid3 vermeld, die in No. 115 nog de dringende noodzakelijkheid van Een Rust dag voor de politie bepleitte. Aan het recht van „één op de zeven" wordt wel is waar ook te Leiden nog lang niet voldaan, maarde politie is niet verwond, en zal do „één van do dertig" daarom met erkente lijkheid aanvaarden en genieten. En toch, lezers, is 't niet bedroevend: op dertig dagen arbeid een, zegge één rustdag, en tegen dien zoo zuur verdienden dag nog verzet in 'tLeidsch Atheen van acht, zegge acht RaadsledenI Wat is elders te verwachten van de Gemeentebesturen voor hunne politie, als te Leiden nog acht leden in de Vroedschap zitten, die zich ver zetten durven tegen een voorstel als 't ver melde! Wat zouden die acht jammeren en klagen, als men hen eens 30 dagen straat dienst liet verrichten, en don 31ston dag nog eens en daarna weder 30 dagen, als een paard in den rosmolen? Wet zouden zy zich weten te beroepen op do humaniteit: die dit niet gedoogt; op do rechtvaardigheid: die één dag rust geeft na 6 dagen werkens; op de wisheid: dio behoorlijke rust voorwaarde noemt voor opgewekten, vruchtdragenden arbeid l En wak zouden zjj de zuinigheid vervloeken, als deze zich dan doof hield voor hunne beden en blind voor hunne be hoeften, tegen stemmende en nog eens tegen, op hun voorbeeld! D&n ja, dèu mocht hun worden toegevoegd: Zie rond in de politie- wereld, waarbjj ge zgt ingelijfd tegen wil en dank, en oefen geduld, leer lijden, leer dragen ....en dankbaar zijn, als zelfs maar één zonnestraal verdwaalt op uw pad De Standaard acht het lot van het ont werp op de Personeelo Belasting nog zeer oji z e k e r. Mocht het worden aan genomen, dan zal bet, meont het blad, te danken zgn aan de „begrijpelijke zucht van de meeste ministeriëelen, om, als het even er mee door kan, aan het Kabinet een onaan genaamheid te besparen". Daarbij zet De Standaard zijn bedenkingen tegen het ontwerp in het kort nogmaals uiteen. Als Rijksbelasting acht het blad het Personeel niet goed te praten. „Een verteringsbelasting hoort niet bij het Rijk, maar by de gemeenten. En als ge haar dan toch voor het Rijk pasklaar wilt maken, moet ge uw toevlucht nemen tot allerlei classificatièn, berekeningen en schalen, die op willekeur berusten, en bovendien onder ling in de war raken. Van anti revolutionnaire zijde is daarom tegen dit vitiüm originis van het ont werp van meetaf verzet aangeteekend, en ook van andere zijde is gelijk protest opgegaan. Een protest, dat daarom te ernstiger be- teekenis heeft, omdat de Regeering, voor het Rijk nemende wat aan de gemeenten toekomt, daarna dan de gemeenten weer met haar subsidies, alias aalmoezen, moet te hulp komen, die de zelfstandigheid dier gemeenten op steeds bedenkelijker wijze in gevaar brengen". De wijze, waarop in ons Parlement d e wetten tot stand komen, acht De Tijd verkeerd. De arbeid nl., die volgens den geest onzer Staatsinstellingen moest vei richt wor den door de onderscheidene ministers met hun respectieve ambtenaren, wordt in werke lijkheid verricht door de Tweede Kamer. Wie het debat over de tot dusver afge handelde artikelen van het Personeel hoeft gevolgd, moet, meent De Tijdnoodzakelijk den indruk verkregen hebben, dat de Kamer bestaat uit honderd „wilden", die allen op eigen hand oorlogvoeren, en die zichzelven voor minstens drie vierden tot de specialitei ten rekenen op belastinggebied. Nu wil het blad den afgevaardigden per soonlijk daarvan geen grief maken: waar geen samenhang bestaat, moet wel ieder op zichzelf zijn doel trachten te bereiken. Doch wel meent het de omstandigheden te moeten betreuren, die leiden tot een gemis van alle organisatie, dat inderdaad zonder voorbeeld mag genoemd worden. Wordt de tegenwoordige wijze van behan deling niet gewijzigd, dan zal, meent het blad, elke hervorming van beteekenis, die de tusschenkom8t van den wetgever vereischt, onmogelijk worden gemaakt, en hetgeen nog van nieuwe wetten in het Staatsblad zal verschijnen, zal alle eenheid en consequentie missen, ontwricht als het is door overvloed van geen verband houdende, dikwijls tegen strijdige amendementen, der Regeering van zeer verschillende zijden opgedrongen. Het Handelsblad vestigde dezer dagen nog maals de aandacht op een groote, principiéele en formeole fout, sinds onheuglijke tijden in onze Wettenfabriek begaan by de vaststelling der S t a a t s b o g r o o t i n g, die nooit op tijd klaar is, daar de Tweede Kamer haar nooit vroeger dan daags vóór Kerstmis aan de Eerste aflevert, die ze dan, overeenkomstig het Grondwettig voorschrift, in de Afdéelmgen moet onderzoeken en dit, gevolgd door de openbare behandeling, natuurlijk niet tus- schen Kerstmis en Nieuwjaar kan tot stand brengen. Verleden jaar was dit niet voor de eerste dagen van Februari geschied, zoodat er feite lijk een maand buiten Begrooting is geregeerd, zonder dat men het noodig acht, deze fout door zoogenaamde credietwetten te voorzien. De Eerste Kamer wordt hierdoor, wil zij zeer ernstige conflicten vermijden, in haar vrijheid van beslissing belemmerd en heeft daar her haaldelijk over geklaagd - maar tevergeefs. „Is," vraagt het blad, „aan dit euvel niets te doen?" „De reden ligt grootendeels aan een Grondwet s-bepaling. Art. 124 schrijft voor: „„De ontwerpen der algemeene be grotingswetten worden jaarlijks vanwege den Koning aan de Tweede Kamer aange boden, dadelijk na het openen der gewone zitting van de Staten-Generaal, vóór den aan vang van het jaar, waarvoor de begrotingen moeten dienen." „Dj dag van het openen eener nieuwe zitting is ook door de Grondwet vastgesteld: „op den derden Dinsdag in September." De begroetingen bereiken de Kamer dus omstreeks de helft van September. Vroeger gelukte het dan vaak ze in November of December af te doen, zoodat voor de Eerste Kamer de laatste maand nog geheel of grootendeels overbleef. Sedert echter ook de Indische hegrooting door de wet moet worden vastgesteld, wordt Novem ber al sedert bijna 30 jaar grootendeels door het koloniaal budget in beslag genomen. En al duurt de behandeling daarvan, gelijk dit jaar het geval is geweest, soms ook slechts één week ditmaal zelfs nog in October het voorafgaand onderzoek der-Staatsbegrooting eischt steeds meer tijd. Op dit oogenblik ont breken zelfs nog de antwoorden der Regeering op de meeste hoofdstukken en toch begint de Kamer Dinsdag reeds met de algemeene beraadslaging. Dus alvorens de leden gelegen heid hebben gehad van het geheel kennis te nemen t" Onder de middelen, die werden aangegeven, behoort, terug te keeren tot den toestand tusschen '15 en '40. Toen was de begrooting in twee deolen gesplitstde gewone uitgaven, die voor 10 jaren, de buitengewone, dia jaar lijks werden vastgesteld. De bezwaren, hieraan verbonden, zijn in de eerste plaats vinnige strijd over de vraag: gewone of buitengewone uitgaven, en voorts vermindering van het contrële-recht der Kamer. Daarom werden deze in '40 uit de Grond wet gelicht en door een tweejaarlyksche Be grooting vervangen. In '48 werd ook dit verworpen omdat men niet zoo lang te voren bepalingen wilde maken. Zoo kwam men tot de thans voorgeschreven indiening, onmiddellijk na opening der Staten Generaal. Bg de revisie van '87 werd voorgesteld, te bepalen, dat, evenals by de Indische comptabiliteitswet, de Begrooting van het vorig jaar gelden blijft, zoolang de nieuwe nog niet is tot stand gebracht. Op Minister Heemskerk's initiatief, werd dit achter üiet vrastgeaield, om niet den prikkel weg te nemen de Begrooting te behandelen. Tegen deze kwaal geeft het Handelsblad twee middelen aan de hand: Of wel vaststelling der Indische Begrooting voor het volgende dienstjaar vóór het groote zomer-recès en aanvulling in het einde des jaars bg suppletoire Begrooting, of wel en dit acht het blad nog moer afdoende verplaatsing van het dienstjaar der Neder- landsche Begrooting, dat met 1 April of 1 Mei zou aanvangen. Kiest men dit tgdstip uit, dan zouden de Kamers behoorlyk, den tyd hebben, hot budget te onderzoeken. Het blad gelooft dat de Grondwet hier tegen geen bezwaar oplevert. Art. 124 toch spreekt van vaststelling der Begrooting voor het jaar, waarvoor de Begrooting dienen moet, maar er staat nergens, dat dienstjaar en kalenderjaar moeten overeenstemmen. Of een der beide middelen van het Han delsblad baten zou? vraagt De Residentiebode. Wg betwyfelen het, gaat het blad voort. Voor een paar jaren wellicht, maar als er meer tyd voor de borst was, zou er spoedig ook ruimer mee worden omgesprongen en indiening der Begrooting, Sectie-onderzoek, Voorloopig Verslag, Memorie van Antwoord zouden spoedig, alleen reeds by de Tweede Kamer zooveel later geschieden, dat de Beraad slagingen toch zeer gehaast zouden van stapel loopen en de Eerste Kamer toch weer voor korten termijn gesteld werd. Hei Nieuws van den Dag bespreekt de wjjze, waarop thans de kassen der gemeente ontvangers worden gecontroleerd. Oogenscbynlgk moge deze weinig verschillen van die der Rgksontvangers, doch laatstge noemde categorie van ambtenaren zal het veel moeiiyker vallen haar superieuren te misleiden, dan een geroutineerd gemeente ontvanger kan doen. Het N. v. d. D. meent dat de administratie van een gemeente-ontvanger zeer goed op dezelfde leest kan geschoeid worden als die van den Rijksontvanger. Resumoerende, zou het blad de volgende wyzigingen wenschen. Verbetering der controle door een provin ciaal-inspecteur, die zich door maandstaten, enz. en kantoor-verificatiön op onverwachte tgdstippen van eene behoorlgke ambtsvervul ling overtuigt. De gemeente-ontvanger behoort niet moer gelden in kas te houden dan noodig is voor een gerogelden gang van zaken. En elndelyk niemand behoort tot ontvanger te worden be noemd, wanneer men a priori kan berekenen, dat de kas bg hem in gevaar kan komen. Op den eersten dezer maand zijn d e nieuwe kilometerboekjes by Staat 8- en Centraahpoor in gebruik genomen. Achterin vindt men de voorwaarden van uitgifte afgedrukt. Het Handelsblad vindt den algemeenen geest dezer bepalingen niet bgzonder royaal. „Waarom", zoo vraagt het, „mogen niet anders dan leden van het huisgezin des eigenaars met dien persoon op het boekje medereizen? Hoe zal het mogelgk zgn, hierbij ontduiking tegen te gaan? Waarom moeten heen- en terugreis, indien zy ineens worden ingevuld, op denzelfden dag worden afgelegd? Waarom is niet bepaald, dat de terugreis moet worden afgelegd binnen den termgn voor de gewone retourbiljetten op hetzelfde traject? En eindelijk: Waartoe die termijn van een jaar gesteld, na welken het boekje ongeldig wordt? Waarom nietaltb.ms bepaald dat ook na dit jaar, evenals by het uitzonderingsgeval van al. 3 punt 9, het aantal overschietende kilometers met een nieuw boekje mag worden verrekend? Deze vragen ryzen bg het lezen der voor waarden en in het gebruik zullen allicht nog andere zich voordoen, waarvan de openbaar making de directie der S.-S. misschien zal doen besluiten, deze punten te herzien. Anders zal, in het verband met het toch reeds be perkte voordeel, dat de boekjes geven, en met do verhooging der abonnementen, dezo nieuwigheid niet veel ingang vinden." De Maasbode bepleitte zooals vro uit ons vorig overzicht zagen naar aanleiding van het Rotterdamsch moordgeval wederin voering van de doodstraf. Het Centrum zegt met het oog daarop: „Het kwam ons wel eens voor in de laatste jaren, nu van de moeste groote misdaden in dit genre de bedrgvers onbekend big ven, dat er meer de aandacht moet worden geschonken aan een anderen eisch. In plaats dat men roept: „Men moet den moordenaar hangen," zou het veeleer dienen te klinken: „Men moet den moordenaar grypen." Met allen eerbied voor de goed gemeende, doorgaans op zichzelf goedgeslaagde pleidooien voor de wederinvoering der dood straf, maken zy bg de aanschouwing van de onmacht van politie en justitie in ons klein, huiselyk landje, in de meeste gevallen van dien aard wel eenigszins den indruk van de onderhandelingen over de huid van den beer, die nog met geschoten is." De Standaard zegt onder het hoofdje „Huil dan maar" het volgende: In de Tweede Kamer heeft minister Van Houten, bgwijzo van interruptie, aan een Kamerlid, dat verklaarde zich over de houding der Regeering met te kunneu verblijden, van de ministerstatel toegeroepen: „Huil dan maar!" Dit merkwaardige woord dient aan do ver getelheid te worden ontrukt. Op een studenten-dispuut zou "zulk een uit roep wel met geestig zgn gekeurd, zelfs eenigszins grof; maar in een kring van jonge mannen, die nog genegen zijn, spel in hun ernst te mengen, laat zulk een uitroep zich althans begrgpen. Maar wat pjjnlyken indruk maakte zulk een uitroep in een hooge landsvergadering, waar de staatslieden van Nederland saam- komen, om de gewichtigste belangen te be spreken. En hoeveel pynlyker wordt die indruk nog, 6) Hoe kon ik my zoo verspreken? Zeker was ik eenigszins opgewondenmisschien zou het daarvan komen; in ieder geval, het was van geen groot belang. Maar 't was eene zonderlinge omstandigheid. Terwgl ik in de vestibule wachtte, brach ten de hospitaalbedienden en een paar medi sche studenten een rustbed en de ncodige middelen voor de behandeling van een ge wonde, en schertsten en verkochten grappen, looals by dez9 levendige heeren gebruikelgk is. Hier was ton minste niet veel medelyden met een natuurgenoot, die, zooals zy wisten, misschien doodeiyk gewond was. Maar de gewoonte, denk ik, hardt menschen van die soort tegen tooneelen van pyn en ellende. Weldra kwam het rgtuig, dat den patiënt braebt, benevens den dokter, die hem verge zeld had. Hot reed langzaam op en ik kon den ouden heer achterover zien liggen: hg was door zyn begeleider in zulk eene gemak- kelyke houding geplaatst als de omstandig heden toelieten. Hg was nog bewusteloos en bood met zyne bezoedelde kleeren en de bloedvlekken op zyn gelaat een droevig schouwspel aan. De koetsier sprong scbielgk van den bok; de arme man zag er zeer be droefd en ongelukkig uit; en toen de dokter hem de vracht betalen wilde, weigerde hg het geld aan ta nemen. „Neen, mynheer," zeide hy, „ik kan niets aannemen voor het ryden van dien armen heer. Ik wou dat het nooit gpbeurd was en het spyt me, dat doet het, al was het myn schuld niet." Middelerwyi hielp de goede kerel een handje om den lgder uit het rytuig te krygen en zag hem naar de vestibule dragen; toen ging hg heen, belovende terug te zullen komen om naar den toestand van zyn slachtoffer te vragen. De oude heer werd zachtjes do trap op ge dragen om onderzocht te worden, terwyi ik naar de wachtkamer terugkeerde, natuurlgk nieuwsgierig om te hporen wat de dokters van het geval zouden denken. Terwgl wy naar boven gingen, vroeg een der medici my, of ik den naam en het adres van den onbe kende wist. Ik antVrftotdde natuuriyk ontkennend, maar, mg zyne boodschap in Bedford Square herin nerende, zeide ik reden te hebben om te gelooven dat hy zyne visitekaartjes by zich had en zy die zonder twyfel in zyn zak zouden vinden. Het duurde ongeveer een half uur eer de dokters weer by my in de wachtkamer kwamen en toen tradon zy binnen met een zeer ernstig gelaat, en de medicus, die den patiënt binnengebracht had en den chirurgyn goed scheen te kennen, sprak mg aldus toe: „Het is een zeer ernstig geval: de onge lukkige heeft eene hersenschudding gehad en is bovendien inwendig zwaar gewond, zoodat ik vrees dat wy weinig voor hem kunnen doen. Heeft hy soms vrienden, die hem willen zien, dan zouden zg wel doen zonder verwijl hier te komen, daar by mis schien den namiddag niet meer zal halen." Gewaarschuwd door mgne vroegere ver gissing zette ik zulk een ernstig gezicht als ik kon, ofschoon ik heimeiyk moest lachen by de gedachte, dat ik zooveel beter dan de dokters wist, hoe het geval zou afloopen. Ik zeide dus, dat het my leed deed te hooren, dat zg er zoo ongunstig over dachten. „Ik geloof," zeide de chirurg, „dat het goed zou zgn als zich iemand naar de woning van den patiënt begaf en zgne vrienden van het ongeluk in kennis stel do, natuurlgk," voegde hg er met nadruk by, „zoo zacht en voorzichtig mogeiyk. Daar gy een vreemdeling zijt, weet ik niet, of gy die taak op u zoudt willen nemen, maar werkeiyk, wy hebben het nu zóó druk, dat wy niemand anders daarmee zouden kunnen belasten als een ge wonen besteller." „Gaarne", antwoordde ik, „zal ik dit doen, te meer, daar ik een voorwerp van veel waarde in myn bezit heb, dat dien heer toe behoort en dat ik aan zyne vrienden wilde overhandigen. Daar hg my echter geheel onbekend is, ben ik zoo vrg te vragen, of gy zgn naam en adres hebt gevonden." „Pardon", zeide de chirurgyn, „ik had u moe ten zeggen dat wy zyne kaartjes by hem ge vonden hebben. Hier is er een, dat u de inlichting zal geven." Ik nam het kaartje en las dat de naam van den ouden heer Thomas Rayner was en zyne woonplaats Thyme Bank, Bayswater Road. Na den dokters vaarwel gezegd te hebben, verliet ik het hospitaal, sprong in een rytuig en reed naar de woning van den patiënt, benieuwd om te weten hoedanig de menschen zouden zyn, wien ik de tyding moest brengen. IV. Slechte tyding. Het was mot bet vaste voornemen, zeer voorzichtig te zyn wat de wyze betreft, waarop ik het bericht van zyn ODgeluk aan Mr. Rayner's familie zou mededeelen, dat ik naar zyne woning in Bayswater reed. Dat do woorden my onnadenkend ontglipten, als toen ik het bericht aan het hospitaal bracht, moest my, bedacht ik, nu niet gebeuren. Ik maakte uit het feit van den iDkoop der juweelen op, dat Mr. Rayner waarschijniyk vrouweiyke bloedverwanten of vriendinnen had, die zonder twyfel zulk een beminneiyk en royaal man zeer genegen waren en wien het plotseling bericht, dat hy een gevaarlgk ongeluk had gekregen, noodzakolgk een grooten schok zou geven. Indien Ik eene dame aantrof, moest ik myn tong behoeden voor eene al te verontrustende uitdrukking, vooral, daar ik zelf wist, dat er workelgk geen reden tot vrees of zelfs ongerustheid was. Toen ik myne bestemming bereikte, had ik myne rol, om het zoo te noemen, goed van buiten geleerd en was er geheel op voor bereid myne kiesche zending te volbrengen. Thyme Bank zooals Mr. Rayner's huis heette bleek een van di eigenaardige villa's te zyn, waarvan er enkele zeer weinige in dien tyd nog waren overgeble ven op den ouden weg naar Oxford. Het huis stond alleen te midden van zijn eigen grond, die, ofschoon weinig uitgestrekt, met zeer veel smaak was aangelegd, alsof eene dame, die veel van natuurschoon hield, er de hand in had. Een grindpad leidde van het buiten hek naar de huisdeur, die bereikt werd door eene kleine stoep op te gaan. Nadat ik uitgestegen wa9, zeide ik den koetsier te wachten, daar ik het zeer waar- scbynlgk achtte, dat hy weer noodig zou zyn om naar het hospitaal terug te keeren. Ik ging den tuin door, trok aan de schel voor de bezoekers, en wachtte niet zonder eenige hartklopping op het opengaan van de deur. Alles was stil. Er waren geen geluiden van stemmen binnen. Weldra hoorde ik voetstappen in de gang en werd de straatdeur geopend door een dienstmeisje met een dom, log uiterlgk, dat, ziende dat ik een vreemdeling was, mij met stomme verbazing en zelfs eenigszins verschrikt aanstaarde. Blijkbaar was dit niet iemand, wie ik iets van het ongeluk moest zeggen. Ik vond het echter geraden, haar eens te polsen, om my te verzekeren, welke huis genoot de meest geschikte persoon zou zyn voor de eerste ontvangst van het bericht. Ik begon dus op goed geluk af te vragen, of „Mevrouw Rayner" thuis was. Deze vraag scheen het meisje zeor te ont stellen, want zy antwoordde m9t wyd geopende oogen „Er is geen Mevrouw Rayner." Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5