"V ©rg-iftio-ing-.
De behandeling der zaak tegen Martinus
Comelis Kleberg Verberne, beschuldigd
van opzettelijk met voorbedachten rade zijne
vrouw om het leven te hebben gebracht door
haar den laatsten tijd vóór haar overlijden
arsenicum te doen gebruiken, werd gisteren
voor de rechtbank te Amsterdam voortgezet.
Te ruim halfelf werd de beklaagde binnen
geleid. Hij zag bleek, maar scheen zynezelf-
beheer8ching nog in 't minst niet te hebben
verloren.
De publieke tribune was stampvol.
De heer L e e f 1 a n g, agent der Maat
schappij „Conservatrix", wordt als getuige
allereerst nog nader ondervraagd. Op verzoek
van de rechtbank belooft deze getuige de
polis en al wat op de verzekering van bekl.'s
vrouw betrekking heeft, to zullen overleggen,
mits de president of de officier van justitie
een schriftelijk „bewysje" daarvoor geeft.
Anders legt de Maatschappij na den dood
eener verzekerde geen stukken meer over.
De begrafenis van bekl.'s vrouw heeft ruim
f 68 gekost, deelt get. mede, aio ook onder
nemer eener begrafenisvereeniging is. Get.
geeft toe, dat deze kosten mot het oog op
bekl.'s positie vrij hoog zijn, maar, merkt hy
op, ze zouden uit de door „Conservatrix" uit
te keeren vorzekeringssom worden betaald.
Op verzoek van mr. Do Koning (verdediger)
worden vervolgens gehoord: lo. Petrus
Van Z ij 1 (d décharge
Mr. De Koning verzoekt don president
dezen getuigo te vragen, of Andries Jansen
niet reeds vóór de opgraving meermalen heeft
gezegd: „Hy (bekl.) heeft zijn vrouw vermoord,
maar zij (de zuster van Andries, de weduwe
Sauerwaldt Jansen) óók"?
Get. antwoordt hierop toestemmend. An
dries Jansen sprak altijd, van bokl. sprekende,
als van „dien smeerlap, dien schooier."
Aan "Wilhelmus Nachtwee, bediende
bij de „Conservatrix." (d décharge), wordt ge
vraagd, of Andries Jansen niet expres aan
het kantoor dier Maatschappij is geweest om
zfin zwager zwart te maken.
Andries Jansen erkent alleen te hebben
gezegd: „als mfin zuster medeplichtig is, moet
zfi óók worden gestraft."
Get. Juffrouw Hartnack deed als buur
vrouw eenige mededeelingen omtrent het
huishouden van beklaagde.
Van Vrijdag 23 November af ongeveer heeft
zij bekl.'s vrouw opgepast.
Bekl. had haar geroepen, omdat zijn vrouw
aan „zenuwziekte" leed.
Juffrouw Verberne had getuige haar nood
geklaagd over het gedrag van haar manzij
scheen nogal jaloersch te zijn. Geaurende
den tijd, dat got. de zieke heeft opgepast, heeft
zij niet gebraakt.
Op den 3den December deed juffrouw Ver
berne niets dan braken. Toen get. tot bekl.
had gezegd: „Ik begrijp niet, dat jij geen
dokter haalt," had hy geantwoord: „Dat is
niet noodig, de dokter zal toch zeggen, dat
't niets dan „zenuwen" is. Do zieke vrouw
zei: „'tls bepaald wat anders dan gewoonlijk
wat ik bob ingenomen."
Op den 5den December is get. ook by do zieke
geweest. De zieke was erg benauwd. Bekl zei:
„Ga naar den dokter, want nu geloof ik zeker,
dat myn vrouw sterven zal." Get. heeft toen
haar zoontje naar den dokter gestuurd. Be
klaagde had, sprekende over waschgoed, dat
getuige voor do zieke wiesch, gezegd: „Breng
maar gauw terug, want er is misschien weldra
een doodshemd noodig".
Na den dood is een kindje van Anna
Sauerwaldt of van bekl. by getuige geweest
het vertelde toen, dat de dokter al dadelyk
van vergiftiging had gesproken.
In de buurt liep ook onmiddeliyk het
praatje, dat de zuster der overledene en
beklaagde haar hadden vergiftigd.
Get. Brigitta Antonia Hogener Do
Wit, die boven de familie Kleberg Verberne
van Dec. 1894 tot aan den dood der vrouw
heeft gehoond, hoeft do overledene gekend
als een jaloerscho vrouw, in wier zenuwach
tigheid ook wel oen beetje „aanstellery"
stak. Zy weet, dat juffrouw Verberno do
laatste dagen vóór den dood ziek werd, maar
er werd in hot geheel geen notitie van ge
nomen. Alleen zei iemand wie weet get.
niet tot de zieko vrouw als deze braakte:
„Maak toch niet zooveel lawaai; wat moeten
de buren daar wel van denken?"
De 7.uster-de weduwe Sauerwaldt scheen
ziek te zyn, en „was te lam om te loopeti".
Het vermoeden van misdryf was by hekl.
nier opgokomen; zy dacht aaneen besmettelijke
ziekto. Bekl. was eenigszins bedroefd, maar
niet erg.
By getuige is 14 dagen vóór den dool van
juffrouw Verberne abusievelyk een briefje be
zorgd; [get. woonde 1, Anna Sauerwaldt
Jansen 2 hoog, beklaagde beneden] hot werd
door een onbekend jongetje gebracht. Het
luidde aldus:
„Anna, kom hedenavond om 8 uur aan de
keet, anders gebeuren er rare dingen".
Get. zei tegen den jongen: „Hitr most je
niet zijn, misschien boneden", waarop hy
antwoordde: „Neen, beneden moet ik zeker
niet zyn".
Beklaagde weet nist wat dat briefje
to betetkenon had; B't is mogeiyk, dat ik
het heb geschreven," zegt hy, „maar ik
herinner my niet wat ik er mee voor had".
P r e 8.„Waarom kwam er geen dokter, als
uw vrouw braakte?"
Bekl.: „Do dokter had my gezegd, dat het
„zenuwen" waren, en dat ik maar eens met
haar moest uitgaan, wat ik ook heb gedaan.
Anna Sauerwaldt antwoordt, cesge-
vraag J, dat zy zich van het briefje niets
herinnert, en ook niet zooals get. De Wit
beweert is uitgegaan direct nadat 't briefje
by haar was afgegeven.
Getuige Heg on er, de man der vorige get.,
deelt mee beklaagde zoowel in als buitenshuis
te hebben gesproken, maar alleen in zyn bier
huis. Er werd tot vervelens toe by Verberne
op een orgeltje gespeeld. Den 29sten of 30sten
November heeft get. juffrouw Verberne nog
op het Leidscheplein gezien met een jongetje.
Zondag op Maandag heeft hy hevig hooren
braken. Gedurende dien tyd bleef het orgeltje
doordraaien; de stemming der huisgenooton
scheen nogal vroolyk te zyn.
Get. heeft de opmerking gemaakt, dat, als
er by een patiënt, die zóó erg braakte, geen
dokter wordt geroepen, dat „geen zuivere
koffie" moet wezen.
De echtgenoot was na den dood erg stil
en bedaard; de zuster liet wel eenigetranen.
„Hebfc u wel eens iets gemerkt van intieme
verstandhouding tusschen beklaagde en de
zuster van zyno vrouw?" vraagt de president.
's Nachts heb ik wel eens iemand de trap
hooren opstrompelen naar do kamer van de
weduwe Sauerwaldt. Ik zei wel eens tegen
myn vrouw: „Ik zou die kerels wel van de
trappen willen gooienbet is hier geen
publiek huis."
Get. acht het, te oordeelen naar don stap
(bekl. loopt mank), niet onmogelyk, dat be
klaagde de persoon is geweest, die nachtelyke
bezoeken bracht aan de zuster zyner vrouw.
Bekl. met getuige Hegener en zyn vrouw
in kruisverhoor genomen, antwoordt, wel
eens naar zyn kinderen to zyn gaan kyken,
waarop laatstgenoemde getuigen meeueelen,
dat 's morgens om 5 uur er weer iemand do
trap kwam afstrompelen.
Pres: „Zie je, beklaagde? Dan strekte je
vaderlyke zorg over de kinderen zich toch
wel wat ver uit!"
Get. Anna Sauerwaldt biyft ont
kennen reeds tydens het leven van haar
zuster inti9men omgang met beklaagde te
hebben gehad.
Wed. Wilki-Burghardt, modiste,
verklaart dat de vorhouciing tusschea bo-
klaagde en zyn vrouw goed was, totdat do
zuster in huis kwam. Zy had juffr. Verberne
gezegd: „Trap je zuster do deur uitl"
Pres.: „Jaloersch was zy, nietwaar?"
Ja, mynheer de rechter, als men getrouwd
is, is 't toch natuurlyk dat men jaloersch
isals ik in haar plaats was geweest, had.
ik myn zuster direct het huis uitgetrapt.
Gelach
Bekl. heeft de wed. Sauerwaldt wel eens
gezoend, terwyl zy een kind zoogde.
Pres, „Zoende hy het kind of de moeder?"
't Moest verbeelden dat 't het kind was,
maar 't was eigeniyk de moeder." {Gelach.)
Vyf dagen vóór den dood heeft b-kl.'s
vrouw tot getuigo gezegd„Myn man heeft
my niet meer lief." Ik heb haar toen geant
woord: „laat hem dan loopen." {Gelach). Zy
gaf haar plan te kennen by my te komen
inwonen, omdat haar man moer hield van
haar zuster dan van haar."
Van de ziekte heeft getuige niet veel be
merkt. Bekl. had wel eens gezegd, dat hy een
attest in zyn zak had, waarop üy zyne vrouw
in een gesticht kon laten plaatsen, maar get.
had juffrouw Verberne geraden haar huis niet
te verlaten, om de kinderen.
Anna Sauerwaldt, ondervraagdbiy ft
ontkennen de twistappel in het huis van haar
zuster te zyn geweest.
Bekl.: „Ja, mynheer de president, met de
wed. Sauerwaldt is de duivel in myn huis
gekomen."
Pres.: „Neen, gij zyt de schuld."
Bekl.: „Zeker, ik geef myzelf ook de
schuld en hen er spyt van, dat ik ray tegen
over myn vrouw heb misdragen; maar omgang
mee de zuster van myn vrouw heb ik niet
gehad."
Mr. Schimmelpenninek, subst. officier,
(tot get. "Wilki Burghardt): „Maakte de vrouw
van bekl. op u den indruk van iemand, die
aan zelfmoord dacht?"
Get.Neen, zy was een levenslustige vrouw.
Get. Gesina Hendrica Galavazi,
werkster, zegt na den dood van juff.ouw
Verberne niet het minste spoor van droefheid
in het sterfhuis te hebben gerien. Get. heeft
het ïyk afgelegd Toen zy den man oen lok
van de overledene aanhood, gaf hy te kennen
dat hy niets van do overledene wilde hebben.
Do oneerkleeren mocht get. niet uittrekken.
De zuster van bekl. zat met het hoofd
tusschen do handen pn bemoeide zich met niets.
Tydens het verkleeden van het lyk is bekl. niet
uit do kamer gegaan, - wat getuige zeer onge
past vond. Armoede was er in het gezin met.
Bekl. zegt, zich niets meer van hergeen
vlak na den dood zyner vrouw is gebeurd
te herinneren.
Get. Groonendal, melkslyter, zegt de
overledene te hebben gekend als eene opge
ruimde vrouw.
Op 5 December 's avonds om halfzeven
heeft hy haar doodsbtnauwd op bed zien
liggen; zy heeft get. gevraagd voor haar te
bidden.
Anna Sauerwaldt zei: „Haal toch een
dokter", en getuige bood tot tweemaal toe
aan er heen te gaan, maar bekl. zei„'t Hoeft
niet, de dokter zal da del fik komen", en scheen,
hoewel kapelaan Colla reeds by zyn vrouw
was, om haar het H. Oliesel toe te dienen,
zeer kalm.
Bokl. zegt dat de dokter reeds teas ge
waarschuwd.
Get. Joling, agent van buitenlandsche
huizen, die bekl.'s vrouw reods vroeger te
Groning n had gekend, vóórdat zy getrouwd
was, heeft later wel eens den in ruk gekregen,
dat zy zeer ongelukkig was, en bang was
voor haar man. Get. bad haar toegevoegd:
„Je man is toch zoo'n geweldenaar niet."
Het kwam get. nl. voor, dat zy bang was
voor haar leven, hoewel juffrouw Verberne
dit niet met zooveel woorden had gezegd.
Get. Bachofner, apotheker, wordt onder
vraagd over de verpakking van vergif, wan
neer dit wordt afgeleverd. Arsenicum mag
niet dan op eon brieQe van den dokter
worden afgeleverd.
Bekl. beweert dat hy ook by dezen ge
tuige wel eens „rattendood" heeft gehaald,
verpakt in een dichtgelakt doosje, maar get.
herinnert zich daar niets van.
Semmetje Klaver, winkelierster van be
roep, zegt in tegenspraak met wat bekl.
beweert hem noo:t rozynen te hebben ver
kocht. (Bekl. zogt nl. rozynen te hebben ge
kocht by deze getuige, om die, met arsenicum
vermengd, aan de ratten te geven.)
Na eene pauze van een half uur wordt do
terechtzitting om twee uren hervat.
Get. Grietje De Jong, werkster, die
eenigen tyd voor bekl. heeft gewasschen,„
deelt mee, door bekl. ten huwelyk te zyn
gevraagd. Bekl. zoide geld te hebben en
bouwer te zyn. Get. heeft een week of vyf
zyn huishouden gedaan. Get. weet echter,
doordien zy eens snippers uit de kachel had
gehaald, dat bekl. terzelfder tyd een advertentie
had geplaatst om een vrouw met geld, en
daarop brieven had gekregon.
Bekl. zegt den ouders van get. duidelyk
te hebben gezegd, dat hy haar niet wilde
trouwen, omdat zy geen huiseiyke vrouw was.
Get. S 1 a g t e r, leverancier van bouw
materialen, weet dat een huis van den heer
Ozinga, aannemer, in den Amstelveenschen
polder, dat in aanbouw was, door bekl. werd
bewaakt. De heer Schendstok was uitvoerder
van het werk. Bekl. was daar 's nachts en
'8 Zondags. Het is mogeiyk, dat er in dat
huis ratten waren, maar get. heeft dat nooit
geconstateerd.
Nadat de heer Leef lang nog eenige
inlichtingen heeft verstrekt over de polis en
andere stukken, met de verztkering van bekl.'s
vrouw in verband staande, en nog er op beeft
gewezen, dat de kosten van de begrafenis
niet hoog zyn geweest (/"G8) get. stelt er
prys op, dat dit door de verslaggevers goed
wordt begrepen verklaart de heer Schend
stok, aannemer, dat er in de in aanbouw
zynde huizen in den Poller, waarover bekl.
de bewaking was opgedragen, wel muizen
waren. Toen de huizen voltooid waren, is
beklaagde ontslagen. Er waren echter geen
ratten, meent get.; die zouden grooter gaten
hebben gemaakt.
De verdediger vraagt, of, als bekl
over ratten had geklaagd, hy zijn ontslag zou
hebben gekregen, omdat hy was aangesteld
om te waken en niet om, geiyk hy deed, in
het sousterrain te slapen.
Ger, antwoordt hierop bevestigend.
Pres. {tol beklaagde)„I-Iet is toch vreemd,
dat van dat heirleger van ratten, waarover
gy altyd hebt gesproken, geen spoor is ge
vonden 1"
Bekl.: „Eén rat kan net zooveel last
veroorzaken als meer. Ik lett^ er natuurlijk
speciaal op, als ik in den keldor fcng te slapen,
anderen niet."
Mr. Hoppe, rechter, (tot bekl.): Gy behoef-
det niet in het sousterrain te slapen, want
gy kondet op de belétage liggen, als gy ver
moeid waart".
Bekl.: „Omdat er beneden krullen lagen."
Get. Mühl, die in dezelfde huizen als bekl.
als waker heeft gefungeerd, zegt daar muizen
te hebben geconstateerd.
Pres.: „Wat doet gy tegen de ratten?"
Get.: „Rattnn zyn er nooit geweest, wel
muizen. Men doet er niets tegen; ze zyn
toen niet te verjagen."
Pres.: „Maar als men nu slaapt?"
Get.: „Ik geloof, dat „die mynheer" (bekl.)
niet daar, wèl ergens anders heeft geslapen."
Getniue, die ook huur ophaalde, weet, dat
bekl. niet erg van betalen hield. Overigens
weet get. nog te vertellen, dat bokl. ook met
juffrouw Ozinga verstandhouding heeft gehad.
Bekl.'s vrouw was een lief menscb, die voor
haar man koek moest venten; hy voerde
niets uit.
Bekl. protesteert er tegen, dat hy niet
geregeld huur zou hebben betaald; de huur
was hem opgezegd en daarna eerst had hy
Diet meer betaald.
Get. Petrus, timmerman, heeft bekl oak
als waker van de huizen in de Yan-Eeghtn-
laan gekend. In de keet daarnaast mocht bekl.
schuilen, hy behoefde dus niet in hot sous
terrain der huizen te slapen. Muizen of ratten
heeft get. niet gezien, noch ook sporen van
hunne aanwezigheid. In de keet waren stoelen,
waar bekl. zich desverkiezende had kunnen
neervlyeD.
Get. Hekker, loopknecht, die ook nacht
waker in de Yan-Eeghen-laan is geweest,
legt eene verklaring af, die lynrecht met die
van bekl. in stryd is: bekl. heeft geslapen
in de keet en op de bel étage der in aanbouw
zyndo huizen. Get. weet dit, doordien hy vaak
licht in de keet en op de eerste étago heeft
gezien. Bekl. kreeg daar wel eens bezoek
van zyne vrouw en hare zuster. Eonmaal
beeft get. gehoord, dat bekl. twist had met
zyne vrouw. Bokl. had get. gevraagd of hy
een middel wist tegen de ratten, waarop get.
o. a. rattenkruit had aanbevolen, met de by-
voeging: „Maar of je dat zoo gemakkelyk
zult krygen, weet ik niet."
Get. Do Kok, bediende in een tappery
op den hoek van de P.-C.-Hooft- en de Van-
B ïerle-straat, waar bekl. wel kwam, toen h
waker was, deelt niets van belang mode.
Get. De Mater, nachtwaker, zegt wel
eons in een sousterrain te gaan schuilen by
slecht weer. Yan ratten heeft hy nooit iets
bespeurd; hy herinnert zich wel krullen in
het sousterrain te hebben gezien. Get. heeft
eenmaal drie achtereenvolgende nachten voor
bekl. gewaakt; deze zei, dat hy by de zuster
van zyn vrouw moost werken. Get. weet niet
meer wanneer dit was.
Johanna Van Bysterveld heeft in April
van dit jaar een huwelyksaanzoek van bekl.
gehad. Bekl. zou haar komen halen, maar
get. wacht hem nog.
Pres: „Daar behoeft u achteraf niet
rouwig om te zyn".
Yan de weduwe Sauerwaldt heeft get.
gehoord, dat er praatjes liepen over vergifti
ging van bekl.'s vrouw. De weduwe scheen
niet erg gesticht te zyn over bokl.'s plan om
haar, get., te huwen.
Pres. (tot Anna Sauerwaldt): „Waarom
hebt gy bekl. eerst op 16 Maart aangegeven
by de politie? Omdat gy zaagt, dat bekl. niet
meer van u hield. Indien by u trouw was
gebleven, zoudt gij nooit een klacht hebben
ingediend?"
„Ik heb oerst f niets geen vermoeden
gehad. Op 5 December wist ik nog niets, ik
heb eerst zelf do slechte geruchten bestreden."
Pres.: „Yan beklaagde geloof ik niet veel,
maar wèl geloof ik, dat by gelijk had, toon
by zeide: „Als ik er in ga, dan gaat zij er
ook in.
Get. Yan der Pool, koopman, die aan
den overkant van bekl. in de Ten Kate-straat
heeft gewoond, heeft gezien dat bekl.r
's morgens van de wacht thuiskomende, eerst
by de weduwe Sauerwaldt aanliep, vóórdat
hy naar huis- ging.
Mot bekl's. vrouw is hy op zekeren nacht,,
een dag of 14 vóór haar dood, beklaagde
gaan controleeren in de Yan-Eghen straat,
omdat juffr. Veroerne vermoedde, dat haar
man 't met haar zuster hield. Zy heeft tot
got. eens gezegd zij lag toen te bed
„Ach, Hendrik, ik geloof nooit dat 't goed
gaat met myn manhy zoekt myn dood. Ik.
zal myn beolje geld maar van de spaarbank
halen, en mag ik het dan by u brengen?"
Den avond van den doozyner vrouw
hoerschte er een zeer vrcolyke stemming in
het gezin van beklaagde. Er werd zelfs een
liedje opgezegd, dat luidde:
„Eindlyk rust myn lastig vrouwtje,
„Yan razen en van tieren moe."
Het was get. opgevallen, dat de buik der
overledene was opgezwollen; toen hy dit
bekl. meedeelde, drukte deze met de hand
het uitgezette lichaamsdeel naar beneden.
Gtt. bevestigt, dat Anna Sauerwaldt reeds
dadelyk het vormoeden had geuit, dat de
overledene geen natuurlijken dood was ge
storven. Beklaagde was even opgewekt als
de andere huisgenooten.
Pres.: „Hot ligt voor de hand, dat gy
dat liedje hebt gezongen. Een kind zingt
dat niet".
Bekl.: „Ik ontken b.eslist wat get. ver
klaart. Hy hoeft meermalen gezegd, dat hy
er niets in zag een valschen eed te doen".
Get. Andries Jansen bevesrigt, dat nie
mand anders dan de beklaagde dat liedje
hoeft opgezegd.
Get. Verhaart, suikerbakker, onder wien
bekl. in don zomer van 1894 heeft gewoond,
bevestigt, dat juffrouw Verberne hard voor.
haar man werkte en hy niets uitvoerde.
's Zondags na het overiy-Jen is get. by
bekl. geweest, maar van verdriet heeft hy
niets bespeurd. Get. heeft het lyk gezien,
waarvan de roodheid hem opviel. Hy is het
dan ook geweest, die Andries Jansen heeft
aangespoord werk van de zaak te maken,
d. w. z. de zaak by de politie aan te geven.
Verdediger: „Is de weduwe Sauerwaldt
nog na de aanklacht by beklaagde terugge
keerd
Ja, dat leek my vreemd.
Pres.: „Gingen de gevoelens van de
wed. Sauerwaldt niet op en neer, al naar
mate bekl. al of niet vriendelyk voor haar
was
Johanna Diepen broek, vrouw van den
vorigen getuige, bevestigt, dat bekl. erg intiem
was met juffrouw Ozinga. Ook voor de dochter
van get. scheen beklaagde passie te gevoelen;
hy bad haar ten minste wel eens een zoen go-
geven.
Get. heeft na den dood van juffrouw Ver
berne geen luidruchtigheid in het huis opge
merkt, maar ook geen verdriet. Anna Sauer
waldt heeft get. wel eens gezegd: „Hy (ue
bekl.) wil my trouwen, maar ik wil niet."
Juffrouw Verberne heeft eenmaal eene ope
ratie ondergaan na haar bevalling, maar trn-
stigen invloed op haar gestel schynt die niet
te hebben gehad.
Sofia Verhaart, dochter van do beide
vorige getuigen, heeft bekl. niet gbkend als
een erg bar heer" gelyk de president het
noemt wel heeft hy zyne vrouw meermalen
afgesnauwd.
Get. bevestigt, dat zy wel eens een zoen
van bekl. heeft gehad, alsook dat juffrouw
Verberne verariet had over de verstandhouding
van haar man met de weduwe.
Toen zy dood was, vertelden Anna Sauer
waldt en beklaagde, dat zy zes weken ziek was
geweest, maar 't dochtertje Margot zei, dat haar
moeder in 't geheel niet. ziek was geweest. Daar
om was er iets geheimzinnigs voor deze getuige
in 't huis van Verberne.
Get. Schellenberg, de laatste getuige,
nachtwaker, bevestigt dat bekl.'s vrouw en
haar zuster 's nachts bekl., als hy over de
huizen in de Van Eeghen laan waakte, wel
eens kwamen opzoeken. In het sousterrain
hoeft get. bekl. nooit zien slapen, wel op da
eerste verdieping. Ook deze getuige heeft wel
eens een paar nachten voor bekl. de wacht
waargenomen.
Ten slotte wordt Anna Sauerwaldt nog
door mr. Hoppe (rechter) gevraagd, of zy
onder oode kan verklaren, dat zy nooit ratten*
kruit in haar bezit heeft gehad, noch haar
zuster. Zy antwoordt op de eerste helft dezer
vraag beslist bevestigend, wat de tweede helff;
betreft, zegt zy niet beslist te kunnen ant
woorden.
Over het in do keuken gevonden fleschje
met arsenicum, dat in een kast is gevonden,
waarin zy en do politie tevergeef§ hadden
gezocht, weet zy geen opheldering te geven.
Vervolgens heeft het
verhoor van don beklaagde
plaats.
Pres.: „Beklaagde, ik zal u niet meer
veel vragen, in de eerste plaats, omdat ik
my niet wil blootstellen aan uw spitsvondig
heid, die zóó groot is, dat de rechter commis
saris u niat minder dan achttienmalen heeft
moeten verhooren.
Alleen dit wil ik u vragen: „"Waaromhefcf
gy eerst pertinent ontkend, ooit arseniciE;
in huis te hebben gehad?"
Bekl.: „Ik heb dat niet ontkend."
De pres. leest den beklaagde voor, w?£
hy op 6 Juli heeft gezegd by het eerste ven-
hoor by den rechter commissaris.
„Waarom vraagt de president hebt gtf
ontkend ooit arsenicum te hebben laten halen ?fc
Bokl.: „Alléén om de familie voor schande,
te bewaren, dat het lyk zou worden opgo»
graven. Want bekl.'s vrouw had wel zooveef
als aan bekl. medegedeeld, dat zij arsenicum
had ingenomenl"
Pres.: „Juist door uw zwygen hebt g£
uzelf op de bank der beschuldigden gebracht.
Van uwe ftimilio hebbea wy nog niets gehoord,
noch van uw vader, noch' van uw moeder oi
andere familieleden."
Bokl.: „Ik heb nog een moeder."
Pros.: „Verschillende onwaarheden zyn
aan 't licht gekomen
Bekl.: „Ik ben onschuldig."
Pres.: Uw vrouw heeft op 3 December
geweigerd thee te drinken, omdat die zoo raar
smaakte. Is het nu aan te nemen, dat zyzelvo
later vergif zou hebben ingenomen?
Bekl.: „Jawel." Van het voorval met den
kop thee weet bekl. niets. Hy voor zich is
overtuigd, dat zyne vrouw 5 dagen vóór haar
dood zelve arsenicum hoeft gekocht en dit
later heeft ingenomen. Hoo kon zy anders
van te voren weten, op welken dag zy ster
ven zou?
Pres.: „De hoeveelheid arsenicum, welke
den dag, dat uw vrouw zoo ziek is geweest,
in uw bezit was, was groot genoeg om den
dood van uw vrouw ten gevolgd te hebben
'en bovendien was de aanwezigheid by u van
het arsenicum zeer raadselachtig. Zoo is alles
wat gy hebt opgegeven niet bevestigd gewor
den door de verklaringen der getuigen. Uw
leven, uw gedrag tegenover uwe vrouw was
schandeiyk
Bekl.: „Alles gelogenl"
Pres.: „Dit staat vast: gy hebt een ver
zekering gesloten voor f 1000, een kolossaal
bedrag voor menschtn van uw stand."
Bekl.: „Myn vrouw hetft d t zelve gewild
zy zeide: „Ik leef niet lang inter en can blyf
jy met de kinderen zitten."
Verder de lde bokl mede, d»t hy de rozij
nen prepareerde in de ke t van de huizen,
omdat hy dan don ty ha..
Stellig biyft bek), by do b^-w ring, dat hy
onscnuldig is. „Ik ben onsehulahr," zegt hy;
„indien u mij voor myn ganseiio leven opsluit,
zal dit voor my weinig verschil maken, want
ik hecht niet meer aan het leven. Maar myn
geweten is zuiver 1 Myn cel is my lief ge
worden; in de maatschoppy to.h zou ik een
zwerveling zyn, indien ik in die maatschappij
terugkeerde. Zooals ik thans voor u sta, bezit
ik niets dan een bevlekten naam. En dus
hecht ik niet aan eene vryspraak, al kan ik
voor God en myn geweten verklaren, dat ik
onschulaig ben aan den dood mijner vrouw
Nadat hy nog een scherp verhoor had
ondergaan, waaraan cok mr. Hoppe, rechter,
en het Openbaar Ministerie deelnamen, werd
de verdere behandeling dezer z iak geschorst
tot Zaterdag ochtend om h If lf
Alsdan zal hot Openoaar Ministerie aan het
woord komen, tot het nemen van zijn requi
sitoir. (ï7.)
fierk«lfike Berichten.
"W oubrugge: Zondag voormiddag te
halftien, ds. N. De Jonge, van Utrecht, (col
lecte voor de Evangelisatie) en des namiddags
te 2 uren, ds. "W. Klercq, predikant te Kou-;
dekerk.
Gereformeerden: Zondag-voormildag te 10
uren, ds. Rignalda, van Oudshoorn.
Ned. Prot.-Bond, afd. Woubrugge, 's avonds,
ds. Oudemans, van Gouda.
Zoeterwoude: Zondag-voormiddag to
10 urtn, ds Th. G. C. Rappard, predikant te
Zuilichem.
Benthuizen: Ds. Spoelstra, van Zoeter
woude, zal Zondag-voormiddag te halftien in
de vacature alhier optreden en het H. Avond-
maal bedienen.
VERBETERING. - In hdt gisteravond
medegedeelde raadsverslag van Zoeterwoide
regel 23 van boven staat abusievelijk het
woordje „niet," waardoor aan de woorden ven
den burgemeester een verkeerde beteekeni§
wordt gegeven.