"V ©rg-iftio-ing-. De behandeling der zaak tegen Martinus Comelis Kleberg Verberne, beschuldigd van opzettelijk met voorbedachten rade zijne vrouw om het leven te hebben gebracht door haar den laatsten tijd vóór haar overlijden arsenicum te doen gebruiken, werd gisteren voor de rechtbank te Amsterdam voortgezet. Te ruim halfelf werd de beklaagde binnen geleid. Hij zag bleek, maar scheen zynezelf- beheer8ching nog in 't minst niet te hebben verloren. De publieke tribune was stampvol. De heer L e e f 1 a n g, agent der Maat schappij „Conservatrix", wordt als getuige allereerst nog nader ondervraagd. Op verzoek van de rechtbank belooft deze getuige de polis en al wat op de verzekering van bekl.'s vrouw betrekking heeft, to zullen overleggen, mits de president of de officier van justitie een schriftelijk „bewysje" daarvoor geeft. Anders legt de Maatschappij na den dood eener verzekerde geen stukken meer over. De begrafenis van bekl.'s vrouw heeft ruim f 68 gekost, deelt get. mede, aio ook onder nemer eener begrafenisvereeniging is. Get. geeft toe, dat deze kosten mot het oog op bekl.'s positie vrij hoog zijn, maar, merkt hy op, ze zouden uit de door „Conservatrix" uit te keeren vorzekeringssom worden betaald. Op verzoek van mr. Do Koning (verdediger) worden vervolgens gehoord: lo. Petrus Van Z ij 1 (d décharge Mr. De Koning verzoekt don president dezen getuigo te vragen, of Andries Jansen niet reeds vóór de opgraving meermalen heeft gezegd: „Hy (bekl.) heeft zijn vrouw vermoord, maar zij (de zuster van Andries, de weduwe Sauerwaldt Jansen) óók"? Get. antwoordt hierop toestemmend. An dries Jansen sprak altijd, van bokl. sprekende, als van „dien smeerlap, dien schooier." Aan "Wilhelmus Nachtwee, bediende bij de „Conservatrix." (d décharge), wordt ge vraagd, of Andries Jansen niet expres aan het kantoor dier Maatschappij is geweest om zfin zwager zwart te maken. Andries Jansen erkent alleen te hebben gezegd: „als mfin zuster medeplichtig is, moet zfi óók worden gestraft." Get. Juffrouw Hartnack deed als buur vrouw eenige mededeelingen omtrent het huishouden van beklaagde. Van Vrijdag 23 November af ongeveer heeft zij bekl.'s vrouw opgepast. Bekl. had haar geroepen, omdat zijn vrouw aan „zenuwziekte" leed. Juffrouw Verberne had getuige haar nood geklaagd over het gedrag van haar manzij scheen nogal jaloersch te zijn. Geaurende den tijd, dat got. de zieke heeft opgepast, heeft zij niet gebraakt. Op den 3den December deed juffrouw Ver berne niets dan braken. Toen get. tot bekl. had gezegd: „Ik begrijp niet, dat jij geen dokter haalt," had hy geantwoord: „Dat is niet noodig, de dokter zal toch zeggen, dat 't niets dan „zenuwen" is. Do zieke vrouw zei: „'tls bepaald wat anders dan gewoonlijk wat ik bob ingenomen." Op den 5den December is get. ook by do zieke geweest. De zieke was erg benauwd. Bekl zei: „Ga naar den dokter, want nu geloof ik zeker, dat myn vrouw sterven zal." Get. heeft toen haar zoontje naar den dokter gestuurd. Be klaagde had, sprekende over waschgoed, dat getuige voor do zieke wiesch, gezegd: „Breng maar gauw terug, want er is misschien weldra een doodshemd noodig". Na den dood is een kindje van Anna Sauerwaldt of van bekl. by getuige geweest het vertelde toen, dat de dokter al dadelyk van vergiftiging had gesproken. In de buurt liep ook onmiddeliyk het praatje, dat de zuster der overledene en beklaagde haar hadden vergiftigd. Get. Brigitta Antonia Hogener Do Wit, die boven de familie Kleberg Verberne van Dec. 1894 tot aan den dood der vrouw heeft gehoond, hoeft do overledene gekend als een jaloerscho vrouw, in wier zenuwach tigheid ook wel oen beetje „aanstellery" stak. Zy weet, dat juffrouw Verberno do laatste dagen vóór den dood ziek werd, maar er werd in hot geheel geen notitie van ge nomen. Alleen zei iemand wie weet get. niet tot de zieko vrouw als deze braakte: „Maak toch niet zooveel lawaai; wat moeten de buren daar wel van denken?" De 7.uster-de weduwe Sauerwaldt scheen ziek te zyn, en „was te lam om te loopeti". Het vermoeden van misdryf was by hekl. nier opgokomen; zy dacht aaneen besmettelijke ziekto. Bekl. was eenigszins bedroefd, maar niet erg. By getuige is 14 dagen vóór den dool van juffrouw Verberne abusievelyk een briefje be zorgd; [get. woonde 1, Anna Sauerwaldt Jansen 2 hoog, beklaagde beneden] hot werd door een onbekend jongetje gebracht. Het luidde aldus: „Anna, kom hedenavond om 8 uur aan de keet, anders gebeuren er rare dingen". Get. zei tegen den jongen: „Hitr most je niet zijn, misschien boneden", waarop hy antwoordde: „Neen, beneden moet ik zeker niet zyn". Beklaagde weet nist wat dat briefje to betetkenon had; B't is mogeiyk, dat ik het heb geschreven," zegt hy, „maar ik herinner my niet wat ik er mee voor had". P r e 8.„Waarom kwam er geen dokter, als uw vrouw braakte?" Bekl.: „Do dokter had my gezegd, dat het „zenuwen" waren, en dat ik maar eens met haar moest uitgaan, wat ik ook heb gedaan. Anna Sauerwaldt antwoordt, cesge- vraag J, dat zy zich van het briefje niets herinnert, en ook niet zooals get. De Wit beweert is uitgegaan direct nadat 't briefje by haar was afgegeven. Getuige Heg on er, de man der vorige get., deelt mee beklaagde zoowel in als buitenshuis te hebben gesproken, maar alleen in zyn bier huis. Er werd tot vervelens toe by Verberne op een orgeltje gespeeld. Den 29sten of 30sten November heeft get. juffrouw Verberne nog op het Leidscheplein gezien met een jongetje. Zondag op Maandag heeft hy hevig hooren braken. Gedurende dien tyd bleef het orgeltje doordraaien; de stemming der huisgenooton scheen nogal vroolyk te zyn. Get. heeft de opmerking gemaakt, dat, als er by een patiënt, die zóó erg braakte, geen dokter wordt geroepen, dat „geen zuivere koffie" moet wezen. De echtgenoot was na den dood erg stil en bedaard; de zuster liet wel eenigetranen. „Hebfc u wel eens iets gemerkt van intieme verstandhouding tusschen beklaagde en de zuster van zyno vrouw?" vraagt de president. 's Nachts heb ik wel eens iemand de trap hooren opstrompelen naar do kamer van de weduwe Sauerwaldt. Ik zei wel eens tegen myn vrouw: „Ik zou die kerels wel van de trappen willen gooienbet is hier geen publiek huis." Get. acht het, te oordeelen naar don stap (bekl. loopt mank), niet onmogelyk, dat be klaagde de persoon is geweest, die nachtelyke bezoeken bracht aan de zuster zyner vrouw. Bekl. met getuige Hegener en zyn vrouw in kruisverhoor genomen, antwoordt, wel eens naar zyn kinderen to zyn gaan kyken, waarop laatstgenoemde getuigen meeueelen, dat 's morgens om 5 uur er weer iemand do trap kwam afstrompelen. Pres: „Zie je, beklaagde? Dan strekte je vaderlyke zorg over de kinderen zich toch wel wat ver uit!" Get. Anna Sauerwaldt biyft ont kennen reeds tydens het leven van haar zuster inti9men omgang met beklaagde te hebben gehad. Wed. Wilki-Burghardt, modiste, verklaart dat de vorhouciing tusschea bo- klaagde en zyn vrouw goed was, totdat do zuster in huis kwam. Zy had juffr. Verberne gezegd: „Trap je zuster do deur uitl" Pres.: „Jaloersch was zy, nietwaar?" Ja, mynheer de rechter, als men getrouwd is, is 't toch natuurlyk dat men jaloersch isals ik in haar plaats was geweest, had. ik myn zuster direct het huis uitgetrapt. Gelach Bekl. heeft de wed. Sauerwaldt wel eens gezoend, terwyl zy een kind zoogde. Pres, „Zoende hy het kind of de moeder?" 't Moest verbeelden dat 't het kind was, maar 't was eigeniyk de moeder." {Gelach.) Vyf dagen vóór den dood heeft b-kl.'s vrouw tot getuigo gezegd„Myn man heeft my niet meer lief." Ik heb haar toen geant woord: „laat hem dan loopen." {Gelach). Zy gaf haar plan te kennen by my te komen inwonen, omdat haar man moer hield van haar zuster dan van haar." Van de ziekte heeft getuige niet veel be merkt. Bekl. had wel eens gezegd, dat hy een attest in zyn zak had, waarop üy zyne vrouw in een gesticht kon laten plaatsen, maar get. had juffrouw Verberne geraden haar huis niet te verlaten, om de kinderen. Anna Sauerwaldt, ondervraagdbiy ft ontkennen de twistappel in het huis van haar zuster te zyn geweest. Bekl.: „Ja, mynheer de president, met de wed. Sauerwaldt is de duivel in myn huis gekomen." Pres.: „Neen, gij zyt de schuld." Bekl.: „Zeker, ik geef myzelf ook de schuld en hen er spyt van, dat ik ray tegen over myn vrouw heb misdragen; maar omgang mee de zuster van myn vrouw heb ik niet gehad." Mr. Schimmelpenninek, subst. officier, (tot get. "Wilki Burghardt): „Maakte de vrouw van bekl. op u den indruk van iemand, die aan zelfmoord dacht?" Get.Neen, zy was een levenslustige vrouw. Get. Gesina Hendrica Galavazi, werkster, zegt na den dood van juff.ouw Verberne niet het minste spoor van droefheid in het sterfhuis te hebben gerien. Get. heeft het ïyk afgelegd Toen zy den man oen lok van de overledene aanhood, gaf hy te kennen dat hy niets van do overledene wilde hebben. Do oneerkleeren mocht get. niet uittrekken. De zuster van bekl. zat met het hoofd tusschen do handen pn bemoeide zich met niets. Tydens het verkleeden van het lyk is bekl. niet uit do kamer gegaan, - wat getuige zeer onge past vond. Armoede was er in het gezin met. Bekl. zegt, zich niets meer van hergeen vlak na den dood zyner vrouw is gebeurd te herinneren. Get. Groonendal, melkslyter, zegt de overledene te hebben gekend als eene opge ruimde vrouw. Op 5 December 's avonds om halfzeven heeft hy haar doodsbtnauwd op bed zien liggen; zy heeft get. gevraagd voor haar te bidden. Anna Sauerwaldt zei: „Haal toch een dokter", en getuige bood tot tweemaal toe aan er heen te gaan, maar bekl. zei„'t Hoeft niet, de dokter zal da del fik komen", en scheen, hoewel kapelaan Colla reeds by zyn vrouw was, om haar het H. Oliesel toe te dienen, zeer kalm. Bokl. zegt dat de dokter reeds teas ge waarschuwd. Get. Joling, agent van buitenlandsche huizen, die bekl.'s vrouw reods vroeger te Groning n had gekend, vóórdat zy getrouwd was, heeft later wel eens den in ruk gekregen, dat zy zeer ongelukkig was, en bang was voor haar man. Get. bad haar toegevoegd: „Je man is toch zoo'n geweldenaar niet." Het kwam get. nl. voor, dat zy bang was voor haar leven, hoewel juffrouw Verberne dit niet met zooveel woorden had gezegd. Get. Bachofner, apotheker, wordt onder vraagd over de verpakking van vergif, wan neer dit wordt afgeleverd. Arsenicum mag niet dan op eon brieQe van den dokter worden afgeleverd. Bekl. beweert dat hy ook by dezen ge tuige wel eens „rattendood" heeft gehaald, verpakt in een dichtgelakt doosje, maar get. herinnert zich daar niets van. Semmetje Klaver, winkelierster van be roep, zegt in tegenspraak met wat bekl. beweert hem noo:t rozynen te hebben ver kocht. (Bekl. zogt nl. rozynen te hebben ge kocht by deze getuige, om die, met arsenicum vermengd, aan de ratten te geven.) Na eene pauze van een half uur wordt do terechtzitting om twee uren hervat. Get. Grietje De Jong, werkster, die eenigen tyd voor bekl. heeft gewasschen,„ deelt mee, door bekl. ten huwelyk te zyn gevraagd. Bekl. zoide geld te hebben en bouwer te zyn. Get. heeft een week of vyf zyn huishouden gedaan. Get. weet echter, doordien zy eens snippers uit de kachel had gehaald, dat bekl. terzelfder tyd een advertentie had geplaatst om een vrouw met geld, en daarop brieven had gekregon. Bekl. zegt den ouders van get. duidelyk te hebben gezegd, dat hy haar niet wilde trouwen, omdat zy geen huiseiyke vrouw was. Get. S 1 a g t e r, leverancier van bouw materialen, weet dat een huis van den heer Ozinga, aannemer, in den Amstelveenschen polder, dat in aanbouw was, door bekl. werd bewaakt. De heer Schendstok was uitvoerder van het werk. Bekl. was daar 's nachts en '8 Zondags. Het is mogeiyk, dat er in dat huis ratten waren, maar get. heeft dat nooit geconstateerd. Nadat de heer Leef lang nog eenige inlichtingen heeft verstrekt over de polis en andere stukken, met de verztkering van bekl.'s vrouw in verband staande, en nog er op beeft gewezen, dat de kosten van de begrafenis niet hoog zyn geweest (/"G8) get. stelt er prys op, dat dit door de verslaggevers goed wordt begrepen verklaart de heer Schend stok, aannemer, dat er in de in aanbouw zynde huizen in den Poller, waarover bekl. de bewaking was opgedragen, wel muizen waren. Toen de huizen voltooid waren, is beklaagde ontslagen. Er waren echter geen ratten, meent get.; die zouden grooter gaten hebben gemaakt. De verdediger vraagt, of, als bekl over ratten had geklaagd, hy zijn ontslag zou hebben gekregen, omdat hy was aangesteld om te waken en niet om, geiyk hy deed, in het sousterrain te slapen. Ger, antwoordt hierop bevestigend. Pres. {tol beklaagde)„I-Iet is toch vreemd, dat van dat heirleger van ratten, waarover gy altyd hebt gesproken, geen spoor is ge vonden 1" Bekl.: „Eén rat kan net zooveel last veroorzaken als meer. Ik lett^ er natuurlijk speciaal op, als ik in den keldor fcng te slapen, anderen niet." Mr. Hoppe, rechter, (tot bekl.): Gy behoef- det niet in het sousterrain te slapen, want gy kondet op de belétage liggen, als gy ver moeid waart". Bekl.: „Omdat er beneden krullen lagen." Get. Mühl, die in dezelfde huizen als bekl. als waker heeft gefungeerd, zegt daar muizen te hebben geconstateerd. Pres.: „Wat doet gy tegen de ratten?" Get.: „Rattnn zyn er nooit geweest, wel muizen. Men doet er niets tegen; ze zyn toen niet te verjagen." Pres.: „Maar als men nu slaapt?" Get.: „Ik geloof, dat „die mynheer" (bekl.) niet daar, wèl ergens anders heeft geslapen." Getniue, die ook huur ophaalde, weet, dat bekl. niet erg van betalen hield. Overigens weet get. nog te vertellen, dat bokl. ook met juffrouw Ozinga verstandhouding heeft gehad. Bekl.'s vrouw was een lief menscb, die voor haar man koek moest venten; hy voerde niets uit. Bekl. protesteert er tegen, dat hy niet geregeld huur zou hebben betaald; de huur was hem opgezegd en daarna eerst had hy Diet meer betaald. Get. Petrus, timmerman, heeft bekl oak als waker van de huizen in de Yan-Eeghtn- laan gekend. In de keet daarnaast mocht bekl. schuilen, hy behoefde dus niet in hot sous terrain der huizen te slapen. Muizen of ratten heeft get. niet gezien, noch ook sporen van hunne aanwezigheid. In de keet waren stoelen, waar bekl. zich desverkiezende had kunnen neervlyeD. Get. Hekker, loopknecht, die ook nacht waker in de Yan-Eeghen-laan is geweest, legt eene verklaring af, die lynrecht met die van bekl. in stryd is: bekl. heeft geslapen in de keet en op de bel étage der in aanbouw zyndo huizen. Get. weet dit, doordien hy vaak licht in de keet en op de eerste étago heeft gezien. Bekl. kreeg daar wel eens bezoek van zyne vrouw en hare zuster. Eonmaal beeft get. gehoord, dat bekl. twist had met zyne vrouw. Bokl. had get. gevraagd of hy een middel wist tegen de ratten, waarop get. o. a. rattenkruit had aanbevolen, met de by- voeging: „Maar of je dat zoo gemakkelyk zult krygen, weet ik niet." Get. Do Kok, bediende in een tappery op den hoek van de P.-C.-Hooft- en de Van- B ïerle-straat, waar bekl. wel kwam, toen h waker was, deelt niets van belang mode. Get. De Mater, nachtwaker, zegt wel eons in een sousterrain te gaan schuilen by slecht weer. Yan ratten heeft hy nooit iets bespeurd; hy herinnert zich wel krullen in het sousterrain te hebben gezien. Get. heeft eenmaal drie achtereenvolgende nachten voor bekl. gewaakt; deze zei, dat hy by de zuster van zyn vrouw moost werken. Get. weet niet meer wanneer dit was. Johanna Van Bysterveld heeft in April van dit jaar een huwelyksaanzoek van bekl. gehad. Bekl. zou haar komen halen, maar get. wacht hem nog. Pres: „Daar behoeft u achteraf niet rouwig om te zyn". Yan de weduwe Sauerwaldt heeft get. gehoord, dat er praatjes liepen over vergifti ging van bekl.'s vrouw. De weduwe scheen niet erg gesticht te zyn over bokl.'s plan om haar, get., te huwen. Pres. (tot Anna Sauerwaldt): „Waarom hebt gy bekl. eerst op 16 Maart aangegeven by de politie? Omdat gy zaagt, dat bekl. niet meer van u hield. Indien by u trouw was gebleven, zoudt gij nooit een klacht hebben ingediend?" „Ik heb oerst f niets geen vermoeden gehad. Op 5 December wist ik nog niets, ik heb eerst zelf do slechte geruchten bestreden." Pres.: „Yan beklaagde geloof ik niet veel, maar wèl geloof ik, dat by gelijk had, toon by zeide: „Als ik er in ga, dan gaat zij er ook in. Get. Yan der Pool, koopman, die aan den overkant van bekl. in de Ten Kate-straat heeft gewoond, heeft gezien dat bekl.r 's morgens van de wacht thuiskomende, eerst by de weduwe Sauerwaldt aanliep, vóórdat hy naar huis- ging. Mot bekl's. vrouw is hy op zekeren nacht,, een dag of 14 vóór haar dood, beklaagde gaan controleeren in de Yan-Eghen straat, omdat juffr. Veroerne vermoedde, dat haar man 't met haar zuster hield. Zy heeft tot got. eens gezegd zij lag toen te bed „Ach, Hendrik, ik geloof nooit dat 't goed gaat met myn manhy zoekt myn dood. Ik. zal myn beolje geld maar van de spaarbank halen, en mag ik het dan by u brengen?" Den avond van den doozyner vrouw hoerschte er een zeer vrcolyke stemming in het gezin van beklaagde. Er werd zelfs een liedje opgezegd, dat luidde: „Eindlyk rust myn lastig vrouwtje, „Yan razen en van tieren moe." Het was get. opgevallen, dat de buik der overledene was opgezwollen; toen hy dit bekl. meedeelde, drukte deze met de hand het uitgezette lichaamsdeel naar beneden. Gtt. bevestigt, dat Anna Sauerwaldt reeds dadelyk het vormoeden had geuit, dat de overledene geen natuurlijken dood was ge storven. Beklaagde was even opgewekt als de andere huisgenooten. Pres.: „Hot ligt voor de hand, dat gy dat liedje hebt gezongen. Een kind zingt dat niet". Bekl.: „Ik ontken b.eslist wat get. ver klaart. Hy hoeft meermalen gezegd, dat hy er niets in zag een valschen eed te doen". Get. Andries Jansen bevesrigt, dat nie mand anders dan de beklaagde dat liedje hoeft opgezegd. Get. Verhaart, suikerbakker, onder wien bekl. in don zomer van 1894 heeft gewoond, bevestigt, dat juffrouw Verberne hard voor. haar man werkte en hy niets uitvoerde. 's Zondags na het overiy-Jen is get. by bekl. geweest, maar van verdriet heeft hy niets bespeurd. Get. heeft het lyk gezien, waarvan de roodheid hem opviel. Hy is het dan ook geweest, die Andries Jansen heeft aangespoord werk van de zaak te maken, d. w. z. de zaak by de politie aan te geven. Verdediger: „Is de weduwe Sauerwaldt nog na de aanklacht by beklaagde terugge keerd Ja, dat leek my vreemd. Pres.: „Gingen de gevoelens van de wed. Sauerwaldt niet op en neer, al naar mate bekl. al of niet vriendelyk voor haar was Johanna Diepen broek, vrouw van den vorigen getuige, bevestigt, dat bekl. erg intiem was met juffrouw Ozinga. Ook voor de dochter van get. scheen beklaagde passie te gevoelen; hy bad haar ten minste wel eens een zoen go- geven. Get. heeft na den dood van juffrouw Ver berne geen luidruchtigheid in het huis opge merkt, maar ook geen verdriet. Anna Sauer waldt heeft get. wel eens gezegd: „Hy (ue bekl.) wil my trouwen, maar ik wil niet." Juffrouw Verberne heeft eenmaal eene ope ratie ondergaan na haar bevalling, maar trn- stigen invloed op haar gestel schynt die niet te hebben gehad. Sofia Verhaart, dochter van do beide vorige getuigen, heeft bekl. niet gbkend als een erg bar heer" gelyk de president het noemt wel heeft hy zyne vrouw meermalen afgesnauwd. Get. bevestigt, dat zy wel eens een zoen van bekl. heeft gehad, alsook dat juffrouw Verberne verariet had over de verstandhouding van haar man met de weduwe. Toen zy dood was, vertelden Anna Sauer waldt en beklaagde, dat zy zes weken ziek was geweest, maar 't dochtertje Margot zei, dat haar moeder in 't geheel niet. ziek was geweest. Daar om was er iets geheimzinnigs voor deze getuige in 't huis van Verberne. Get. Schellenberg, de laatste getuige, nachtwaker, bevestigt dat bekl.'s vrouw en haar zuster 's nachts bekl., als hy over de huizen in de Van Eeghen laan waakte, wel eens kwamen opzoeken. In het sousterrain hoeft get. bekl. nooit zien slapen, wel op da eerste verdieping. Ook deze getuige heeft wel eens een paar nachten voor bekl. de wacht waargenomen. Ten slotte wordt Anna Sauerwaldt nog door mr. Hoppe (rechter) gevraagd, of zy onder oode kan verklaren, dat zy nooit ratten* kruit in haar bezit heeft gehad, noch haar zuster. Zy antwoordt op de eerste helft dezer vraag beslist bevestigend, wat de tweede helff; betreft, zegt zy niet beslist te kunnen ant woorden. Over het in do keuken gevonden fleschje met arsenicum, dat in een kast is gevonden, waarin zy en do politie tevergeef§ hadden gezocht, weet zy geen opheldering te geven. Vervolgens heeft het verhoor van don beklaagde plaats. Pres.: „Beklaagde, ik zal u niet meer veel vragen, in de eerste plaats, omdat ik my niet wil blootstellen aan uw spitsvondig heid, die zóó groot is, dat de rechter commis saris u niat minder dan achttienmalen heeft moeten verhooren. Alleen dit wil ik u vragen: „"Waaromhefcf gy eerst pertinent ontkend, ooit arseniciE; in huis te hebben gehad?" Bekl.: „Ik heb dat niet ontkend." De pres. leest den beklaagde voor, w?£ hy op 6 Juli heeft gezegd by het eerste ven- hoor by den rechter commissaris. „Waarom vraagt de president hebt gtf ontkend ooit arsenicum te hebben laten halen ?fc Bokl.: „Alléén om de familie voor schande, te bewaren, dat het lyk zou worden opgo» graven. Want bekl.'s vrouw had wel zooveef als aan bekl. medegedeeld, dat zij arsenicum had ingenomenl" Pres.: „Juist door uw zwygen hebt g£ uzelf op de bank der beschuldigden gebracht. Van uwe ftimilio hebbea wy nog niets gehoord, noch van uw vader, noch' van uw moeder oi andere familieleden." Bokl.: „Ik heb nog een moeder." Pros.: „Verschillende onwaarheden zyn aan 't licht gekomen Bekl.: „Ik ben onschuldig." Pres.: Uw vrouw heeft op 3 December geweigerd thee te drinken, omdat die zoo raar smaakte. Is het nu aan te nemen, dat zyzelvo later vergif zou hebben ingenomen? Bekl.: „Jawel." Van het voorval met den kop thee weet bekl. niets. Hy voor zich is overtuigd, dat zyne vrouw 5 dagen vóór haar dood zelve arsenicum hoeft gekocht en dit later heeft ingenomen. Hoo kon zy anders van te voren weten, op welken dag zy ster ven zou? Pres.: „De hoeveelheid arsenicum, welke den dag, dat uw vrouw zoo ziek is geweest, in uw bezit was, was groot genoeg om den dood van uw vrouw ten gevolgd te hebben 'en bovendien was de aanwezigheid by u van het arsenicum zeer raadselachtig. Zoo is alles wat gy hebt opgegeven niet bevestigd gewor den door de verklaringen der getuigen. Uw leven, uw gedrag tegenover uwe vrouw was schandeiyk Bekl.: „Alles gelogenl" Pres.: „Dit staat vast: gy hebt een ver zekering gesloten voor f 1000, een kolossaal bedrag voor menschtn van uw stand." Bekl.: „Myn vrouw hetft d t zelve gewild zy zeide: „Ik leef niet lang inter en can blyf jy met de kinderen zitten." Verder de lde bokl mede, d»t hy de rozij nen prepareerde in de ke t van de huizen, omdat hy dan don ty ha.. Stellig biyft bek), by do b^-w ring, dat hy onscnuldig is. „Ik ben onsehulahr," zegt hy; „indien u mij voor myn ganseiio leven opsluit, zal dit voor my weinig verschil maken, want ik hecht niet meer aan het leven. Maar myn geweten is zuiver 1 Myn cel is my lief ge worden; in de maatschoppy to.h zou ik een zwerveling zyn, indien ik in die maatschappij terugkeerde. Zooals ik thans voor u sta, bezit ik niets dan een bevlekten naam. En dus hecht ik niet aan eene vryspraak, al kan ik voor God en myn geweten verklaren, dat ik onschulaig ben aan den dood mijner vrouw Nadat hy nog een scherp verhoor had ondergaan, waaraan cok mr. Hoppe, rechter, en het Openbaar Ministerie deelnamen, werd de verdere behandeling dezer z iak geschorst tot Zaterdag ochtend om h If lf Alsdan zal hot Openoaar Ministerie aan het woord komen, tot het nemen van zijn requi sitoir. (ï7.) fierk«lfike Berichten. "W oubrugge: Zondag voormiddag te halftien, ds. N. De Jonge, van Utrecht, (col lecte voor de Evangelisatie) en des namiddags te 2 uren, ds. "W. Klercq, predikant te Kou-; dekerk. Gereformeerden: Zondag-voormildag te 10 uren, ds. Rignalda, van Oudshoorn. Ned. Prot.-Bond, afd. Woubrugge, 's avonds, ds. Oudemans, van Gouda. Zoeterwoude: Zondag-voormiddag to 10 urtn, ds Th. G. C. Rappard, predikant te Zuilichem. Benthuizen: Ds. Spoelstra, van Zoeter woude, zal Zondag-voormiddag te halftien in de vacature alhier optreden en het H. Avond- maal bedienen. VERBETERING. - In hdt gisteravond medegedeelde raadsverslag van Zoeterwoide regel 23 van boven staat abusievelijk het woordje „niet," waardoor aan de woorden ven den burgemeester een verkeerde beteekeni§ wordt gegeven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 2