N°. 10975
Dinsdag; 3 December.
A0.1895
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nornmer bestaat uit TWEE
Bladen.
FE UIELETOJS.
Te Nieuwsgierig.
Leiden, 2 December.
F euilleton.
Het wr»k van den „Duncan".
LEIDSCH
BA&BLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. l f 1.10.
Franco per post t 1-40.
Afzonderlijke Nommers i i i 0.05-
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1 6 rogels f 1.05. Iodoro regel moer f 0.17J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
■wordt f 0.05 berekend.
Ticeede Blad.
Weldra zal in ons blad een aanvang wor
den gemaakt met een nieuw, boeiend
FEUILLETON, getiteld:
's Ryks Ethnographisch Museum te Leiden
beeft van den heor B. H. De Waal, consul-
'generaal der Nederlanden te Kaapstad, ten
geschenke ontvangen de navolgende voor
verpen: Een aantal fragmenten van gouden
Sieraden uit de ruïnen van Zembabye.
Aan den schenker is de dank der Regeering
getuigd. (Sts.-Ct.)
De NederlaDdsche mail met berichten
Vlit Indié wordt heden alhier verwacht.
Men schrijft ons uit Woubrugge: De
heer George Van der Werf, uit Leiden, trad
Vrijdag-avond 11. op voor de leden en
introducés van de sociëteit „Onderling
Genoegen", te Woubrugge.
Het met zorg saamgestelde programma
erd door hem zeer verdienstelijk uitgevoerd,
daarbij krachtig ter zijde gestaan door den
eer v. d. Wilk, mede uit Leiden, die op
itnemende wijze de piano bespeelde.
Het publiek, ofschoon niet bijzonder talrijk,
onthield den heeren dan ook de welverdiende
bijvalsbetuigingen niet.
Immers, zij bezorgden den aanwezigen een
Keer gezelligen avond.
HH. MM. de Koninginnen maakten Zater
dag-middag ieder afzonderlijk oen rijtoer door
de omstreken der residentie.
De minister van buitenlandsche zaken
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat
de zaakgelastigde en consul generaal te Buenos-
Ayres aan zijn departement zal te spreken
zjjn op Dinsdag 3 December a. s., van 2 tot
4 uren des namiddags. (Sts.-Crt.)
De gemeenteraad van Arnhem heeft met
16 tegen 11 stemmen besloten, aan de Arn-
hemsche Orkestvereeniging voor 1896 een
gemeente-subsidie van 10,000 toe te kennen.
Het voortbestaan der A. O-.V. is dus voor
1896 verzekerd.
De heer W. J. Bik, arts, is bij koninklijk
besluit benoemd en aangesteld tot officier van
gezondheid der 2de kl. bü het personeel van
den geneeskundigen dienst van het leger in
Nederlandsch-Indië.
De heer M. J. Bruigom, te Delft, die bij
de Regeering een aanklacht heeft ingediend
tegen den bewaarder der hypotheken en van
het kadaster te Rotterdam wegens verval-
sching van den kasdastralen legger der ge
meente Maassluis, en daarbij heeft verzocht
herstel in zijn rechten, heeft van den minister
van financiën ten antwoord gekregen dat,
in verband met vroeger dezerzijds genomen
beschikkingen, de zaak, in zijn adres behan
deld, herhaaldelijk en nauwgezet is onder
zocht, welke beschikkingen aan hem zyn
medegedeeld en er mitsdien geen termen
zijn om daarop terug te komen.
„Trilby" heeft in Engeland en Amerika
nog steeds een ongeëvenaard succes, een
succes, dat slechts in cijfers precies te be
schrijven is.
De uitgevers (Harper, te Nieuw-York) koch
ten het boek van Du Maurier voor 1000 dol
lars. Zij boden hem 750 dollars plus een
percentage op den verkoop, maar hü nam de
duizend. Toen behaalden de Harper's een
profijt van zeven ton en slim en eerlijk als de
Yankees met hun scherpen blik op zaken
kunnen zijn, boden zy den geestigen novellist-
illustrateur aan, het oorspronkelijke contract
te vernietigen (want zoo'n auteur moet
men tot vriend houden) en hem op elk ver
kocht exemplaar van „Trilby" een shilling te
vergoeden.
Geen wonder dat Du Maurier gretig toe
hapte; ei zijn van „Trilby" 400,000 exempla
ren verkocht; dus bedraagt het „droit d'auteur"
tot dusver de kapitale som van tweemaal
honderd vijftig duizend gulden
Maar dat is niet al. „Trilby" wordt nog steeds
te Nieuw York gespeeld, en te Londen alle
avonden opgevoerd in het Haymarket. De
schouwburg is eivol. Zijn capaciteit is in
geld uitgedrukt 350 dollars per avond;
daarvan krijgt Du Maurier voor z\jn deel
(want er is een medewerker) 5 pc.t., dat is
17'/a pond of 210 per avond, ongerekend
de recette te Nieuw-York, ongerekend de
recettes in allo steden der Yereenigae Staten,
ongerekend de provinciale rechten in Engeland,
Schotland en Ierland.
En hoe houdt Du Maurier zich daaronder?
J. T. Grein, aan wiens mededeelingen in het
„H. Dgbl." het bovenstaande is ontleend, be
zocht hem dezer dagen in z\1n kalme, deftige
woning op Oxford Square en vertelt het
volgende:
„Het is een prettig heertje van even zestig,
zou ik zeggen; het bruin-vergrijzende haar is
netjes gescheiden, het Boulanger baardje is ge
soigneerd, achter grooto rondo brilleglazen lig
gen rustig een paar gryzo oogen zonder veel
vuur en met een flets vlekje in de appels,
als ware er aanleg tot blindheid. Hy zit in
't flanel met slappon boord, een huisjas laat
aan armen en schouders ruim speling, de
voeten steken in zachte stoffen.
„De kamer is dood-eenvoudig.
„Hij zit aan 't raam te illustreeren, blijk
baar nieuwe teekeningen voor „Trilby," want
naast hem op den lezenaar staat de bekende
blauwe band.
„Hij is allervriendelijkst, praat heel kalm
onder het teekenen door, spreekt weinig over
zichzelf, glimlacht evenals ik zeg, dat hy
nu toch tweemaal wereldberoemd is: eens
door zijn teekeningen in „Punch" en dan
door zijn boeken, wat ik wel wat veel vond
voor éón man, en belooft me overigens aller
minzaamst, dat de Kon. Ver. „Het Neder-
landsch Tooneel," voor wie ik als pleiter bij
hem kom, het stuk zal hebben. Ik poog
hem te interviewen, wil weten of Trilby,
Svengali en de drie vrienden werkelijk geleefd
hebben, maar ik stuit af op den pantser
zijner al te groote bescheidenheid."
Nadat de Eerste Kamer de Indische be
grooting had goedgekeurd, hield de heer Van
Sioinderen eea interpellatie over den boterhan-
del en vroeg hij of de Regeering bekend is
met de resultaten van het onderzoek van de
Nederlandsche Kamer van Koophandel te Lon
den, naar aanleiding van de berichten omtrent
de vermenging van de Friesche natuurboter
met margarine en welke maatregelen ernoo-
dig zijn.
De Minister van Buitenlandsche Zaken ant
woordde, dat de Regeering op verzoek van de
Kamer van Koophandel te Londen gegevens
verzamelt omtrent de samenstelling van de
boter en dat het onderzoek wordt afgewacht
van den directeur van het proefstation te
Hoorn te Londen.
De heer Van Tienhoven interpelleerde uit
voerig over don toestand der duinen bij Cal-
lantsoog.
De interpellant wees op het gevaar voor
onze kustverdediging, ten gevolge van het
geschil tusschen provincie en rijk over den
onderhoudsplicht, nog verergerd door de wei
gering om toestemming te geven tot den
aanleg van een conservatoir werk door den
eigenaar der jachtgronden. Hy vroeg of de
Regeering haar onthoudingsstelsel denkt te
handhaven en of zy den tegenwoordigen toe
stand bestaanbaar acht met het algemeen
belang; zoo niet, of zij bereid is een afdoende
regeling te waarborgen.
De Minister van Waterstaat bleef den Staats-
plicht tot onderhoud ontkennen, al is het
Rijk tot bijdragen in het onderhoud bereid;
men tracht het eigendoms-geschil op de jacht
gronden door een transactie op te lossen. De
Regeering werpt de verantwoordelijkheid voor
eene verzwakking der zeewering op de pro
vincie, maar is bereid tot overleg over eene
rijksbijdrage.
De heer Rahusen en de interpellant brach
ten den minister het hooge belang eener
spoedigo regeling onder het oog, wegens het
groote gevaar van den tegenwoordigen toe
stand.
Na aanneming dor reorganisatie van het
land- en tuinbouw-onderwys, is de Kamer
tot nadere bijeenrooping gescheiden.
Het hoofdbestuur van het Nederlandsch
Onderwijzers-Genootschap heeft van Gedoput.
Staten van N.-H. een antwoord ontvangen op
zijn adres in de zaak van J. Akkerman, die
door den Raad van Sint-Maarten eervol uit
zijne betrekking van onderwijzer werd ont
slagen, omdat hij wegens ernstige ongesteld
heid zich zonder verlof uit de gemeente had
verwijderd en zich had laten verplegen in
eene ziekeninrichting te Amsterdam.
Gedeputeerde Staten hebben besloten, dat
zij „hunne goedkeuring onthouden aan het
besluit van den Raad van Sint Maarten dd.
17 October 1895 tot het verleenen van eervol
ontslag aan den onderwijzer J. Akkerman."
Vrijdag-avond werd te Dordrecht aan dr.
H. W. De Monchy, ter gelegenheid van zijn
40 jarig jubileum, een album aangeboden,
bevattende handteekenir.gen van een zestig
tal geoeesheeren, allen leden van de „Ned.
Vereniging voor Paediatrie", „als bewys
van hulde en erkentelijkheid voor hetgeen
hy op vaderlandschen bodem in het belang
der kindergeneeskunde heeft verricht."
Het album is versierd met een gezicht op
de Maas voor Rotterdam, het wapen van den
jubilaris on door een teekening, voorstellende
een jong meisje, dat hem uit naam van de
Nederlandsche kinderon viooltjes aanbiedt.
Verder zijn er verschillende toepasselijke
kleur- en penteekeningen in aangebracht.
De uitvoering is van de hand van den
calligraaf en wapenschilder I. M. Lion, te
's-Gravenhage.
De heer Orelio deelt mede dat hy voor-
loopig heeft afgezien van de hem door den
directeur Pollini aangeboden verbintenis als
lste bariton aan het stadstheater te Hamburg.
Uit Rotterdam ontving het „W. v. M."
het bericht, dat „volgens een gerucht, dat
veel schyn van waarheid heeft", de directie
der Opera te Keulen van plan is, bywyze
van proef, twee maanden in het wintersei
zoen te komen optreden.
Door B. en Ws. is bü den Rotterdam-
schen gemeenteraad een voorstel ingediend,
om voor don telepboondienst een directeur
aan te stellen op een wedde van minimum
3000 en maximum 4500, en hun te mach
tigen, zoodra mogelyk, voor die benoeming
een aanbeveling te doen.
In de vereenigde vergadering van dijk
graaf, hoogheemraden en hoofdingelanden van
Delfland is de begrooting voor 1896 onver
anderd vastgesteld in ontvang en uitgaaf op
ƒ666,681.64, met een berag van ƒ17,174.14
voor onvoorziene uitgaven.
Op 35-jarigen leeftyd is te Amsterdam
overleden de hoer D. A. J. B. De Graaf, referen
daris ter algemeene secretarie in Nedcrlandsch-
Indië.
Do Commissaris der Koningin in Noord-
Holland, vergezeld van don griffier, hield
Zaterdag te Alkmaar een conferentie met
Burg. en Ws. in zake het geldelijk beheer
van den geschorsten gemeente-ontvanger.
Do officier van gezondheid lste kl. J. P.
M. Trousselot, van het 5de reg. inf. te Amers
foort, wordt overgeplaatst naar het 2de reg.
inf. te 's-Hertogenbosch.
Door B. en Ws. van Rotterdam is by
den Rotterdamschen gemeenteraad ingediend
een verordening, bepalende do wyze van be
noeming der leden van het bestuur van het
Heiligegeesthuis, waariu bepaald wordt dat
deze leden zullen worden benoemd door den
Raad.
De gewone audiëntie van den minister
van oorlog zal op Donderdag 5 Dec. a. s.
niet plaats hebben.
By koninklijk besluit is benoemdtot
president van het gerechtshof te Leeuwarden
mr. W. R. S. Boeles, thans vice-president
van gemold college; tot vice-president van
dat gerechtshof mr. J. L. v. Sloterdijck, thans
raadsheer in gemeld collegetot lid en voor
zitter van het college van regenten over het
huis van bewaring te Helder, mr. A. Croocke-
wit, kantonrechter aldaar; tot rechterplaats-
vervanger in de arr. rechtbank te Rotterdam
mr. A. J. Bik, advocaat en procureur, thans
kantonrechter plaatsvervanger aldaar.
De Oost-Indische ambtenaar met verlof A.
W. Van Buuren, laatstelijk eerste commies
by het departement van binnenlandsch be
stuur te Batavia, op zyn verzoek, wegens
physieke ongeschiktheid, met ingang op 1
December 1895, eervol uit 's lands dienst in
Nederl.-Indië ontslagen.
liet Ethnographisch Museum.
In het by dit nommer behoorende tweede
blad stipten w(j reeds aan dat door den
minister van binnenlandsche zaken, in zyne
Memorie van Antwoord op het Voorloopig
Verslag der Tweede Kamer over zyn hoofd
stuk der Staats-bogroo ing voor 1896, de ge
maakte opmerkingen omtrent musea en andere
gebouwen uitvoerig worden beantwoordt.
Wat het Ethnographisch Museum betreft,
valt het volgende mede te deelen:
Het was den minister eene aangename vol
doening, te vernemen, dat zeer velen bereid
waren mede te werken tot het treffen van
de door de Kamer zelve byna jaarlijks ge
vraagde afdoende voorzieningen in den werke-
lyk volkomen onhoudbaren toestand, waarin
de onschatbare verzamelingen van 's ryks
Ethnographisch Museum reeds al te lang
verkeeren.
Over den toestand van 'a lands financiën
moge men verschillend donken, hy is stellig
nitt van dien aard, dat de regeering verant
woord zou zijn, indien zy dat Museum, drtt
sinds zestig jaren steeds met meer recht eene
behoorlijke installatie eischt, nog langer ver
waarloosde, zoodat zfine kostbare, met veel
inspanning en veel geld verkregen collection
niet alleen voor de beoefenaren van weten
schap en kunst en voor het publiek zonder
nut blijven, maar ook bederven en in waarde
achteruitgaan. Daarbij dient in het oog ge
houden te worden, dat de wijze, waarop de
minister nieuwe geschikte lokalen wenscht
te stichten, toont, dat geene weelderige in
richting bedoeld is, maar dat wel degelijk
mot de belangen der schatkist rekening is
gehouden, 350,000 voor een gebouw ten
behoeve van een zoo omvangrijk museum is
inderdaad weinig, en, als die uitgave zoo
als in de bedoeling ligt over meerdere
jaren wordt verdeeld, niet bezwarend.
Het is niet dan na nauwgezette overweging,
dat de minister, wel is waar in stryd met
het gevoelen van curatoren, die, hunne roe
ping getrouw, in hunne adviezen voor het
behoud te Leidon gepleit hebben, doch in over
eenstemming met het gevoelen van veie andere
belangstellenden tot de overtuiging geko
men is, dat het noch noodig noch raadzaam
is het museum te Leiden te vestigen.
Op historische gronden wordt betoogd dat,
ofschoon de verzameling zich te Leiden be
vond, het by don aankoop volstrekt niet de
bedoeling was die aldaar te plaatsen, en het
integendeel het plan was haar te voegen by
de Ethnographische verzamelingen, reeds te
's-Gravenhage aanwezig.
3)
Frerich8 volgde den raad van deo beproef
den duiker op. Er kwam nog een ponton
met stoomkraan en het werk werd ferm aan
gepakt. De duikers stopten het lek en alle
andere openingen van den „Duncan" en boorden
vervolgens gaten in het dek van het schip.
In deze werden de zuigbuizen der pompen
gedrukt en hermetisch vastgemaakt. Daarop
werd mot het pompen begonnen, terwyi men
togelykertyd touwen van een arm dikte en
zware kettingen onder de kiel van het wrak
doortrok en de uiteinden daarvan met de
takels der pontonkranen verbond. Zoo kwam,
na een week van ingespannen arbeid en nadat
de pompen een dag en een nacht onafgebro
ken in beweging geweest waren, het wrak
langzaam naar boven en onder de hoera's der
arbeiders aan de oppervlakte van het water.
Het was als 't ware gepantserd met zeegras,
slik en schelpen. Van den boegspriet en de
masten waren nog slechts stompen over
gebleven, en ook voor 't overige had het
natte element, waarin het zoo lang gerust
had, meer of minder verwoestingen aan zyn
zichtbare deelen aangericht. Terwijl de pompen
doorwerkten, om het laatste water uit het
schip te verwijderen, werkten de timmer
lieden en kalefaters aan de buitenzijde van
den scheepsromp, om hem te herstellen en
dicht te maken.
Intusschen drong zich aan Frerichs een
waarneming op, die hem zeer verontrustte.
Hy had in den laatsten tijd meermalen in
het visschersdorp aan de Croquetbaai en op
de Kaap een burgerlijk, goedgekleed man
met gladgeschoren gezicht en zeer afgemeten
manieren aangetroffen, die de werkzaamheden
van het vlot-maken van het wrak met zijn
scherpe blikken met aandacht scheen te volgen.
Deze man scheen hem een spion toe. En
Frerichs had geen ongelijk gehad. Want reeds
den eersten morgen, toen de „Duncan" zich
van zfin draagbanden ontdaan had en zich
op de stille golven der baai zacht wiegde,
kwamen twee mannen over de loopplank,
die van het schip naar den oever voerde. Eén
van deze twee was de spionneerende vreem
deling, de ander een man met een welgedaan
uiterlijk, die veelzeggend met een met een
vergulde kroon versierden korten staf zwaaide,
waaraan ten overvloede nog een zwarte
ijzeren ring op en neer gleed.
„In naam der Koningin", sprak de laatste
op plechtigen toon, „verklaar ik dit schip als
eigendom dor regeering."
„Daar protesteer ik tegen", riep Frerichs.
„Wat wilt ge hier en wie zyt ge?"
„Daar gy blykbaar nog onbekend in het
land zyt, moet uw onwetendheid verontschul
digd worden," ging de man voort. „Wel hadt
g\j my reeds aan de waarmerken van my'n
ambt moeten herkennen", en hy zwaaide
nog drukker met zyn staf door de lucht -
„want ik heb de eer de deurwaarder Stump-
kms te zyn."
„Zoo! En die andere heer?"
„Is de heer Snubberbrook, een detective
van Hare Majesteit
„Dank ul En wat nu?"
„Op het wrak van den „Duncan" leg ik by
dezen beslag; gy hebt het u wederrechtelyk
toegeëigend."
„Dat is niet waar! Het wrak, waarom
twintig jaar lang niemand zich bekommerd
heeft, heeft geen eigenaar en behoort aan
hem, die het licht."
De deurwaarder schudde het hoofd en
maakte den Duitscher duidelyk, dat hy de
rechten der regeering grovelyk geschonden
had. Frerichs deed zfin beet, om zyn doen
tegenover den beambte te rechtvaardigen.
Deze daarentegen bleef zoo hard als steen en
gaf, in elk geval overeenkomstig zyn voor
schrift, niet toe. Zoo moest Frerichs voor
loopig berusten. En hy deed dit onder protest
en onder beding, dat alle toegangen gesloten
bleven en bovendien verzegeld werden.
De deurwaarder talmde een oogenblik, maar
ging ten slotte toch daarop in. Weldra prykten
aan deuren en luiken de groote roode zegels
op de volgens voorschrift geknoopte bind
touwen en strikken.
Frerichs was tevreden en de deurwaarder
klom weer op den wagen, die hem van Syd
ney hier gebracht en inmiddels in het
visschersdorp gewacht had. De arbeiders en
duikers werden uitbetaald, waarop Frerichs
naar Sydney voer. De detective alleen bleef
achter en wandelde langs het strand, zyn
scherp oor niet afwendend van de aan zyn
hoede toevertrouwden „Duncan."
m.
Had Frerichs zich verheugd, dat hy nu
het wrak boven water had en het loon voor
zyn moeite zou kunnen oogsten, hy zag maar
al te spoedig in, dat met de verschyning van
den door de haven-autoriteit van Sydney
gezonden deurwaarder een nieuw hoofdstuk
in hot boek zyner zorgen begon. Dat het
lichten van een gezonken vaartuig in de
onmiddellyke nabyheid van de haven van
Sydney op den duur geen geheim kon blyven,
was eigeniyk te voorzien geweest. Reeds
hadden de bladen zich van het zaakje meester
gemaakt en de „Morning Herald" en de
„Daily Telegraph," twee van de meest ge
lezen bladen, kwamen tot het besluit, dat
in den „Duncan" bepaald een schat moest
zyn verborgen.
Frerichs, wien de couranten uit het hart
gesproken hadden, ging eerst naar de haven
autoriteit. Hier echter ontving men hem zeer
koud, en de havenkapitein verklaarde hem
rondwog, dat zich in den „Duncan" een kost
bare lading bevond; hoe deze er in gekomen
en van welken aard zy was, dat kon hy
evenwel niet zeggen. Voor 't overige verwees
hy hem naar de politie, en Frerichs had nu
gelegenheid, den chef van dezen tak van
dienst te leeren kennen.
Deze heer zette zyn gezicht in officiëele
plooien, en toen Frerichs geëindigd had, zag
hy hem eigenaardig glimlachend aan.
„Gy zyt zeker niet recht by uw verstand,"
zeide hy daarby.
„Denkt gy dan werkeiyk, dat de regeering
zich zulk een schitterende vangst zal laten
ontgaan?"
„Maar, mynheer, ik verzeker
„Alle respect voor uw talent als acteur,"
viel de ambtenaar hem in de rede en klopte
hem vertrouweiyk op den schouder. „Gy
speelt uw rol inderdaad zeer goed; de haven
kapitein heeft my er al van verteld. Gy kunt
zeer goed den verwonderde, den onschuldige
spelen, maar toch niet volmaakt genoeg om
de politie te foppen."
„Ik ben u zeer dankbaar voor uw vleiende
meening," antwoordde Frerichs, tusschen
woede en ergernis wankelend; „maar gy ver
gist u. Ik weet van geen kostbare lading van
den „Duncan" iets af."
„O, wy zullen ons wel spoedig zekerheid
verschaffen! Gy hebt hot schip toch zeker
niet voor uw pleizier gelicht?"
Frerichs zweeg verlegen en do ander glim
lachte weer.
„Wy weten alles. Onze nasporingon by
uw consulaat hebben merkwaardige resul
taten opgeleverd. Gij zyt van uw woonplaats
regelrecht hierheen gereisd, om een geheel
onbruikbaar wrak uit het water te lichten.
„Om te voldoen aan den laatsten wil van
een overledene."
„Hahaha! Uitstekend! Neen, waarde
mynheer Frerichs, zoo dom zyn wy niet,
om dat te gelooven. Wy heffen de in-beslag-
neming niet opl"
„Ook die is rotsvast overtuigd van het be
staan van een schat," dacht Frerichs bij het
heengaao. „En het zit ®ok wol zoo zyn!"
[Slot volgt.)