tijd CK.fe, V7i>nt J* vijf opvarenden hadden eene toevlucht in li L want gezocht on stortzoe op stortzee dreigdvn het geteisterde vaartuig uit elkaar te slaan. Do reddingsboot steekt in zee; de branding huilt en looit tot op een af«tand van 4- tot 600 meter; de golven beuktn de duinen en de stranden. Da toppen der duinen zijn bezet met belangstellendenon daar, aan den voet der duinen, staan 11 ro iers met den schipper A. P. Smit, gereed om, trots het geweld der woedende golven, kostbare menschenlevens te redden. Kalm en bedaard gaat ieder aan de riemen, en met den stroom langs de kust gaat het regelrecht op 't schip aan. Nu op, dan tusschen de baren; nu zicht baar, dan onzichtbaar voor de toeschouwers, houdt de reddingsboot op 't wrak aan en werpt de dreg over. Ze houdt niet en de boot slaat vóór het schip, wordt opgeheven, kantelt en zeven der manschappen slingeren in het kokende schuim. Eén grijpt een neer hangend touw en komt aan boord van het wrak; de anderen, die op hunne scaphanders drijven en zich aan de touwen der reddings boot vastgrijpen, worden weer ingehaald en men moet onverrichterzake terug naar het strand. Maar, geen mood verloren. Een nieuwe rooier opgenomen en weer naar 't wrak! Men komt langs zjjde en heeft het geluk alle opvarenden behouden in de reddingsboot en aan wal te brengen. Zes menichenlev«ns zijn behouden en eene schoone bladzijde is beschreven van de geschiedenis van het tegenwoordige red dingswezen aan do Hollandscbe kust. Wèl heeft de reddingsboot een aantal riemen verloren, wèl is de boot zelve lek geslagen, maar de opvarenden van het wrak der „Lily" werden gered, onder het gejuich van een overgroot aantal toeschouwers. Men deelt aan 5Het Vad." mede dat de onderofficier, van wien sprake is in de ontslag quaestie van den majoor der sohutterij Eijssonius de Wael te 's-Gravenhage, bij de fortmanoeuvres by Aalsmeer is ge degradeerd, omdat hy zich in eene andere dan zyn uniformkleeding aardigheden heeft veroorloofd tegenover de troepen van zyn eigen party. Neerbosch. In zake de mis handeling van dc-n 11-jarigen knaap J. Robbemond, tot 9 Sept. jl. verpleegd in de weesinrichting te Neerbosch en thans ver blijf houdende ten huize van zyne moeder te Nijmegen, wordt aan de „Arnh. Ct." gemeld dat de mosder en haar zoontje deze week door den rechter commissaris by de rechtbank te Arnhem, zitting houdende in het huis van bewaring te Arnhem, zyn gehoord. Ten huize van de weduwe Robbemond ligt een onderteekend schryven van den commissaris van politie, den hoer J. "VVitt, ter Inzage, waarin die ambtenaar, by zijn verzoek om een visum repertum aan den geneesheer der moeder, spreekt van ergerlyke mishandelingen van dien knaap op de wees- inrichting van J. Van 't Lindenhout, terwyl de commissaris van politie verder constateert dat de sporen dier mishandeling, ten dage der aanklacht, nog maar al te duideiyk zicht baar waren. Naar de mooder verklaart, lydt haar zoontje sinds de ondervonden mishandeling in het be gin van September aan hoofdpyn en duizelig heid. Met belangstelling wordt nu het verder verloop dezer treurige zaak te gemoet gezien. In den nacht van Zondag op Maan dag omstreeks 2 uren is te Harderwyk een felle brand uitgebroken in de Vyhestraat in het huis bewoond door den horlogemaker F. Wüthricb, welke brand terstond zóó in omvang toenam, dat aan blusschen niet viel te denken. De slangen der waterleiding en de brandwoer, die vlug ter plaatse aanwezig was, konden dan ook alleen beletten, dat de nevenstaande woningen niet werden aangetast, hoewel zy beide veel waterschade hebben geleden. Huis en inboedel waren verzekerd. Oorzaak onbekend. Het bestuur eener aanzieniyke gemeente, waar tevens een openbare reini gingsdienst is gevestigd, ontving dezer dagen zoo schryft men aan de „N. Gron. Crt." van een hier te larWo gevestigde Maatschappy voor Vruchten- en Groentenboreiding eene missivo, de vraag behelzonde of er gelegenheid bestaat to koopon de sinaasappel en citroen schillen, die zich onder het huisafval bevinden, voorzoover ze niet in verrotten of geheel bedorven staat verkeoren; eene ruwe sor teering van die schillen op de plaats van afzending wordt noodig geacht en opgave verzocht, hoeveel, als het seizoen daarvoor is aangebroken, 2- a 3-maal 's weeks ge zonden kunuen worden. Het zou, meent do berichtgover, nuttig kunnen zyn 't vorenstaande in wyderen kling bekend te maken; misschien dat in plaatsen, waar geen gemecnteiyke niestverzameling bestaat, particulieren zich wille» bemoeien met het verzamelen vaa afval, dat tot grondstof kan dienen voor de artikelen eener „vruchten bereiding." De weduwe van een operazanger te Parys, Venture, was na den dood baars mans in de diopsto ellende vervallen Te fier om onderstand te vragen of zelfs ongevraagd aan te nemen, rokte zy haar bestaan met wat zy als waschvrouw verdiende, totzy Donderdag, uitgeput van gebrek en vermoeienis, onder den arbeid in een waschbasaiu viel. Ondanks alle terstond aangewende hulp gaf zy binnen eenige oogenblikken den geest. To B uen os-A y res wil men ouder- aardsche electrische tramwegen naar alle rich tingen der stad aanleggen. Te Parys is een ontzaglyke klok, de „Savoyardc", aangekomen, bestemd voor de kerk van het „Heilige Hart" op Montmartre en zestien duizend KG wegende. Zy zal eerst eene voorloopige plaats vinden om later opgehangen te worden in den klokketoren van de basiliek. Te Warren (Rhode Island) zyn eenige katoenspinneryen verbrand met belen- dendo gebouwen, ter gezamenlijke waarde van meer dan een milliosn dollars. Gelyk dezer dagon is gemeld, bestaat er mogeiykheid dat de Engelsche regeering een expeditie naar Ashanti zal zenden, en is de overste sir Francis Scott van de Goudkust naar Londen ontboden om de regeering ▼an advies te dienen. Het blykt dat koning Prempet van Kumassi, ondanks de met Engeland gesloten tractaten, voortgaat met het slachten van menschenoffers, en dat hy oorlog voert met naburige stammen, die onder Britsch protectoraat staan. Ook wordt hem verweten, dat hy hinderpalen in den weg heeft gelegd aan den wensch der Engelsche regeering, een resident in Kumassi aan te stollen. Over al deze quaesties waren reeds lang brieven gewisseld tusschen den gouver neur der Goudkust en koning Prempet; voor eenigen tyd zond de koning, buiten den gouver neur om, afgezanten naar Londen om recht streeks met de regoering te onderhandelen, maar de regeering weigerde hen te ontvangen en verwees hen naar den gouverneur. Zooals men zich herinneren zal, werd ruim twintig jaar geleden een bloedige oorlog ge- voer! met de Ashantynen, waarvan het gevolg was dat een groot deel van Ashanti by het koloniaal gebied aan de Goudkust werd ge trokken. Naby Ilfracombe (Devonshire) verging een paar dagen geleden 's avonds een schoener met vyf man. Slechts één der opvarenden, de kapitein, wist zich met een reddingsboei dryvende te houden en werd door het gety tusschen twee rotsen geslin gerd, van waar hy luide om hulp riep. Een moedig geneesheer, zekere dr. Toller, wist hem, niettegenstaande de rotsen 150 voet be noden hom lagen en zyn eigen leven gevaar liep, langs een lyn te bereiken en den on- gelukkigen schipbreukeling, die zeven uren in het koude water gelegen had en geheel uit geput was, wat versterkends toe te dienen. Toen men echter pogingen in het werk stelde om hem op te halen, bleek hy te zwak om ook maar iets mede te geven. Men trachtte hem nu met de reddingsboot te bereiken, wat ten slotte gelukte. De man werd op genomen en naar Ilfracombe gebracht; vyf minuten vóór de boot de haven, onder de daverende toejuichingen der menigte aan den wal, binnenliep, gaf de schipbreukeling den geest. De H o v a's worden tegen de Franschen geholpen dcor een paar Engelschen, waaronder majoor Graves en zekere Henning. „Majoor" Graves is een gewezen onderofficier van de Engelsche artillerie, die, zoodra hy te Tananarive aankwam, zich den majoorsrang heeft verleend. Verscheidene jaren verbleef hy daar, zonder er in te slagen om zyn diensten door het Malgachisch gouvernement te doen aannemen; hy voorzag ondertusschen in zfin levensonderhoud door les te geven in het odole cricketspel. Eerst na het vertrek van kolonel Shervinton is „majoor" Graves in dienst van de Koningin der Hova's getreden. Henning is Engelsch onderdaan, van Mau ritius afkomstig, en zoo wat machinist ge weest. Sedert verscheidene jaren is by in dienst van de regeering der Hova's; hy be stuurde te Tananarive een patronenfabriek. Het Ethnographiscli Muschiu. Ook de Senaat der universiteit te Leiden heeft zich gewend tot de Tweede Kamer on bovondien tot de Eerste Kamor der Staton Generaal met een adres, inhoudende het verzoek het Etbnographisch Museum niet naar 's-Gravenhago te verplaatsen. Reeds den 6den December 189B heeft de Senaat zich schriftelyk tot den toenmaligen Minister van Binnenlandscho Zaken gewend, om te betoogen boe afkeurenswaardig het zou wezon indien men een Museum, dat zoo ryk is aan materiaal voor onderzoek, ging ontnemen aan eene plaats, door do Regeering als het centrum van het Universitair onder- wys in de taal-, land- en volkenkunde van den Indischen Archipel aangewezen, en du6 ook bestemd om een middolpunt te zyn voor de wetenschappeiyke studie dier vakken; en indien men aldus deze studio het voornaamste hulpmiddel ging onthouden, dat zy zoo zeer behoeft. In dat stuk hegft de Senaat er nadruk op gelegd dat, ware het Museum niet reeds te Leiden gevestigd, er integendeel redenen te over zouden zyn, het derwaarts over te brengen, en dat het aan Leiden te ontnemen in niet geringe mate strydt met het doel, waartoe de leerstoelen der Indische taal-, land- en volkenkunde in die stad gevestigd zyn. Ook heeft de Senaat in dat stuk er op gewezen, dat het ondcrwys in de Indische volkenkunde zoo veel vruchtbaarder wordt incien zy, die het volgen, zich door eigen aan schouwing een beeld kunnen vormen van de maatschappy waarin zy later zullen werkzaam zyn, en dat dit aanschouweiyk onderwys niet tot zyn recht komt wanneer do hoogleeraar zich moet behelpen met beschryvingen of afbeeldsels der voorwerpen; eindelyk, dat de wetenschappeiyke beoefening der volkenkunde van Ned. Indiö in ruime mat9 gebaat wordt door de vergelyking met gelyksoortige, in het Museum aanwezige voorwerpen uit andere landen. In April dezes jaars werd door don Senaat eene Commissie benoemd, met opdracht nog maals de bezwaren tegen de verplaatsing van het Museum naar elders voor den Minister van Binnenlandsche Zaken uiteen te zetten. Die commissie voldeed aan deze opdracht in eene audiëntie, haar welwillend door den Minister toegestaan, en bood by die gelegenheid Z.Exc. eene in het nieuwe adres opgenomen missive aan. Het schynt den Senaat overbodig, by de bezwaren, in die missive tegen de verplaatsing van het Museum uiteengezet, nog andere te voegen. Maar wèl moeten wy, zeggen adres santen, met ernst en klem opkomen tegen enkele verkeerde voorstellingen, die ten aan zien van de wetenschappeiyke rol dier instel ling in omloop zyn en yverig worden te berde gebracht als argumenten voor do ver plaatsing. Zeo hoort men beweren, dat de hoogloeraren zoo goed als geen gebruik van die verzamelingen maken voor hun onderwys. Niets echter is minder waar: verschillenden hunner trekken er wel degelyk nut uit ten behoeve van hunne lecsen. Doch daar zy in het Museum absoluut geen andere rechten kunnen doen golden dan ieder gewoon burger, die uit nieuwsgierigheid langs de kasten een kykje neemt, vallen hunne bezoeken niet in het oog, evenmin al3 de buitenwereld gewaar wordt, welke di nston het Museum hun be wijst by het zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, waaraan zy zich wyden en waarvan zy de resultaten op hunne leerlingen over planten of in hunne geschriften publiek maken: zoo ergens, dan bedriegt hier de scbyn. Voor het onderwys in de ethnographic en aanverwante vakken is het Museum minstens even goed eene behoefte als het Museum van Oudheden alhier zulks zal zyn voor den leerstoel in de archaeologie, waarvan wy de vervulling thans vol hoop te gemoet mogen zien, en die de Regeering zoo terecht in de Memorie van Toelichting op hoofdstuk V van het Begrootings-ontwerp voor het volgende dienstjaar verklaart het best op zijne plaats te zijn te Leidenxoaar men in het bezit van een rijk museum van oudheden is, loeUcs schatten thans voor het onderwijs zoo goed als onge bruikt liggen. Ook zyn wy vast overtuigd, aldus vervolgen adressanten, dat de Minister verkeerd is ingelicht waar Z. Exc in de Memorie van Toolichting verzekert, dat „het Museum dui zenden artistieke voorwerpen bevat, die voor de ontwikkeling der kunst en kunstnyver- heid rechtstreoks nut kunnen stichten en dus kunnen bydragen tot vorming van den smaak des volks". Zoodanige voorwerpen die eer by toeval dan systematisch in het Museum zijn beland en eigeniyk in het Museum van Kuristny ferheid te Haarlem tehuis behooren zyn er hoogstens by eenige dozynen te tellen. Onze zienswijze omtrent do zuiver weten schappeiyke roeping van een etbnographisch museum wordt ook door den tegenwoordigen Directeur, den heer Serrurier, ten volle gedeeld. In het „Internationales Archiv für Ethno graphic" deel I, blz. 116, betoogt ZE I. woor- delyk, dat „een Ethnographisch Museum uit sluitend nut heeft voor de Wetenschap". Krachtig wordt door hem de meening bestreden dat zulk eene instelling ooit zou kunnen dienen om den koopman het verkeer met de Koloniën te vergemakkelykenby stelt in het licht dat pogingen, elders wel eens ten aanzien van andere wetenschappeiyke instellingen in die richting aangewend, jammerlyk hebben gefaald ten nadeele van de wetenschap, om ten slotte ronduit te verklaren, dat „ein Ethnographisches Museum eten nur den Zweck der Förderung der Kenntniss des physischen Lebens der Naturvölker haben kann." Dat ZEd. zich ook het nut van 'sRyks Ethnographisch Museum voor het Hooger Onderwys volkomen bewust is, blykt zoo overtuigend mogelyk uit zyn schryven van 1 September 1891 No. 184 aan de Curatoren onzer Universiteit, waarby hy zich aanbood om de lessen van den toen pas overleden hoogleeraar Wilken op zich te nemen. Hy verklaart daarin woordelijk, „tot het goven dier lessen des te eerder bereid te zyn, omdat de ryke ethnologischo verzamelingen van het Museum alsdan dienstbaar zouden komen aan het Hooger Onderwys, geheel in den geest der Curatoren". Ten slotte wijst de Senaat, tot zyne groote voldoening, er op dat men zich ook over de plaats, waar een Ethnographisch Museoqa te Leiden kan worden opgericht, niet ongerust behoeft te maken, nu de Gemeenteraad alhier in zyne vergadering van den lsten dezer besloten heeft, desverlangd, den benoodivjden grond onvoorwaardelijk en kosteloos ter be schikking van de Regeering te stellen. Het adres eindigt aldus: Mogen deze ^er- wegingen er toe leiden, dat Uwe Hooge Vergadering, wanneer Zy, wat wy vurig hopen, de voor den bouw van een Etbnographisch Museum aangevraagde gelden toestaat, zich voor de oprichting daarvan te Leiden verklare. Het spoorwegongeluk in België. Ottignies, waar de vreeseiyke ramp is voorgevallen, welke aan zulk een groot aantal menschen het leven kostte, is een station aan het Belgische Staatsspoor van Brussel naar Luxemburg en ongeveer vyf uren van de hoofdstad verwyderd. Het ongeluk heeft gewild dat de ramp juist moe6t overkomen aan een trein, die een overgroot aantal passa giers vervoerde. Te Nivelles was feest gevierd ter gelegenheid van de inwijding van het vereenigingsgebou w der katholieke werklieden de feestgangers keerden des avonds om 8 uren terug en de trein naderde Ottignies, toen een losso locomotief er in volle vaart tegen aanreed. Hoe dit mogelyk was, is nog niet opge helderd. Men beweert dat het ongeluk ge weten moet worden aan den Zondagsdienst. Ten einde aan een gedeelte der beambten op Zondag rust te gunnen, wordt op zeer gebrekkige wyze in den dienst voorzien. De beambte aan het station Ottignies, doorgaans met het toezicht op het vertrek der treinen belast, had zyn vryen dag, terwyl ook den wisselwachter vacantie was gegeven. Hun dienst zou door anderen worden waargeno men, maar de beambten, daarvoor aangewezen, hadden teveils hun gewone werk te verrich ten. Aldus wordt het verklaard dat men de locomotief van Ottignies op dezelfde lyn, waar slechts enkel spoor is, liet vertrekken, voor dat nog de passagierstrein van Nivilles daar was aangekomen. De schok was zóó geweldig, dat men te Ottignies, waar het juist kermis was, een donderenden slag hoorde, terwyl de ruiten rinkelden. Onmiddeliyk daarop zag men in de richting, van waar het geluid kwam, het schynsel van brand; het waren de vernielde spoorwagens, die terstond vuur hadden gevat. Den toestaDd op het tooneel der ramp te beschryven, is onmogelyk. De rosse gloed der vlammen verlichtte het terrein juist genoeg om de ramp te kunnen overzien, en de regen, die by stroomen neerviel, maakte het schouw spel nog onheilspellender. Toen de vlammen eindelyk door het hemelwater gebluscht waren, heerschte er een pikzwarte duisternis, waarin het jammerlyk gegil en gesteun der gewonden en stervenden hartverscheurend weerklonk. Eerst toen er hulp uit de naburige plaat sen was komen opdagen, kon men overgaan tot het redden der gewonden en het te voor- schyn halen der dooden. De voorzitter der Kamer, de heer Beemaert, de voormalige minister-president, bevond zich in den trein. De heer Beernaert had den Zondag doorgebracht te Morlauweltz by den heer Valère Mabille en keerde met zyne echtgenoote en zyne schoonzuster, mevrouw Mourlon, naar Brussel terug. Mevrouw Mour- lon werd gevonden in een hoek van de coupé. Men dacht eerst dat zy slechts inzwym was gevallen, maar weldra bleek het, dat zy reeds was overleden. Zij had een ernstige wond aan het hoofd, Mevrouw Mourlon was 40 jaren oud en laat twee zonen en twee dochters na. Een van deze is gehuwd met een zoon van den heer Georges De Laveleye, die ook in den trein zat, maar niet gedeerd werd. De heer De Laveleye zat met zyn zoon en zyne schoon dochter in een andere conpó dan die, waarin do heer Beernaert met zyne familie had plaats genomen. Voor zoover bekend, verloren 18 personen 't leven, meerendeels ingezetenen uit Waveren. Tot hen behoorde ook een geneesheer dr. Van Pée, die in deze plaats was gevestigd. Onmiddeliyk nadat het ongeluk was gebeurd, seinde de chef van het station te Ottignies aan dr. Van Pée, dat zyne tegenwoordigheid terstond werd verei6cht, tot verpleging van de gewonden. Mevrouw Van Pée seinde terug dat haar man met den laatsten trein te Ottignies zou aankomen. Juist toen dit ant woord door den chef werd ontvangen, had men het lyk van den geneesheer gevonden. Zoodra de tyding der ramp te Ottignies bekend werd, spoedden allen zich naar het station en bielpen waar zy maar konden. Het duurde geruimen tyd, voordat de ont steltenis was bedaard. Eerst om elf uren kon de eerste geneeskundige hulp worden verleend. De gekwetsten werdan toen evenwel spoedig gelaafd en verbonden en in de naburige huizen onder dak gebracht. Twee geestelijken, de heeren Mary en Decorter, als leeraars werkzaam aan hot Sint-Bonifacius-Instituut te Ixolles, zaten in een coupé tweede klasse. Terwyl zy sliepen, werden zy plotseling in hun rust gestoord door een geweldigen schok. „By ons ontwaken" aldus vertelde een der priesters aan een reporter „lagen wij onder den waggon, waarover een andere waggon was heengeschoven. Met bovenmen- schelyke inspanning werkten wy ons uit dezen chaos van brokstukken, die reed6 boven ons hoofd begonnen te branden." Tot de gewonden behooren de stokers van den trein en die van de locomotief. Zy zyn echter niet ernstig gekwetst, evenmin als de meeste der andere personen, die gewond werden. Er bestond daarom alle hoop dat deze ramp niet meer slachtoffers zou eischen dan hen, die terstond werden verpletterd. Tot de dooden behoort ook de vicaris van Waveren, msgr. Vandingelaere. Sommigen waren zoo geheel verpletterd, dat men hun identiteit slechts kon consta- teeren uit de papieren, die by hen gevonden werden. De lyken werden in de wachtkamer eerste klasse van het station Ottignies gebracht. Den machinist van den trein werden de beide beenen gebroken. De machinist der loco motief welke de ramp veroorzaakte, werd op slag gedood: zyn hoofd werd van den romp gescheiden; zyn stoker werd aan het hoofd en de beenen gekwetst. Waveren ligt in de nabyheid van Ottignies. Vandaar dat zoovele inwoners van dit plaatsje die te Ottignies den trein moesten verlaten, het leven verloren. Zy zaten in de eerste waggons die by na geheel werden verbryzeld. De minister president De Burlet is gisteren naar Ottignies vertrokken. Er is een gorech- teiyk onderzoek ingesteld, ten einde met zekerheid de oorzaak vast te stellen van dit onseluk, dat blykbaar uitsluitend aan zorge loosheid en gebrek aan toezicht moet worden geweten. Een ooggetuige seinde aan het „Hbl. van Antwerpen": De vormlooze menscheiyke overbiyfselen liggen tusschen zware yzeren balken en ver wrongen stavendoor de opengowrongen wanden der waggons bespeurt men groote bloedvlekken en stukken menschenvJeesch. Een jongeling is plotseling waanzinnig ge worden; men heeft hem moeten binden, om hem naar huis te kunnen brengen. Omtrent de vermo9delyke oorzaak wordt nog het volgende vermeld: De machinist van den trein zou onderweg avery aan zyne machine hebben gekregen en een nieuwe heb ben gevraagd te Ottignies; later gelukte het hem, zyne machine weer in beweging te bren gen, terwyl inmiddels de aangevraagde loco motief uit Ottignies was vertrokken. Ten ó-.-'volge van de kromming in den weg op dit punt konden de machinisten elkaar niet zien, en zoo geschiedde de botsing. Er werden in het geheel zes waggons ver brijzeld; alleen de twee achterste waggons bleven onbeschadigd. De heer Van den Peereboom, minister van spoorwegen, had ook byna de ramp byge- woond. Do minister had in denzelfden trein gezeten, maar was aan het laatste station uitgestapt. Een correspondent te Bm6sel seint nader aan het „Hol.": Met ieder uur vermeerdert het aantal dooien. By het afzenden van deze dépêche (om 6.50) was het aantal dooden reeds 27 en nog liggen tal van lyken onder de puinhoopen begraven. Het aantal gewonden is 115, waarvan er velen op sterven liggen. Negen personen worden nog vermist. Onder de dooden zyn 4 treinbesmbten, 3 geestelijken en 2 geneesheeren. Door het in brand geraken van verscheidene waggons, verbrandden vier personen, die tus schen brokstukken bekneld zaten, levend. Een jonge Amerikaan werd ongedeerd onder een hoop lyken te voorechyn gehaald, waar onder hy verscheidene uren had gelegen. De plaats des onheils bood een schouwspel aan van onbeschryfelyk n jammer en ellende. INGEZONDEN. De ring met het wapen van den Bur gemeester Tan der WerfF. Ik had wel gedacht dat niet allo Leidenaars onverschillig voor den bewusten ring zouden zyn, doch, dat ik reeds denzelfden avond van myn schryven zulke ondubbelzinnige sym pathieke blpken van instemming zoude ver krijgen, had ik mei durven verwachten. Allereerst verdient vermelding eene „eerste" gift van een gulden, met 't byscbrift: „Ver oorloof my U nevensgaand bedrag aan te bieden, als kleine bydrago voor het aankoopen van den bewusten zegelring. Het zou my zeer veel genoegen doen als velen mijn voor beeld volgen." Spoedig daarop kwam de toezegging van een bedrag van tien gulden, gevolgd door een van twee ryksdaalders 1 Als 'tzoo doorgaat O! ik twyfel nu geen oogenblik meer aan de mogelijkheid, dat die ring, welke ook stellig als fraai „xunstny verheids"-voorwerp waarde bezit, voor Leiden behouden blyft. En de „gefortuneerden" hebben nog niet in den zak getast!Indien dat geschiedtdan is 't eindresultaat „zeker." U, Mynheer de Redacteur, dankzeggend voor de verleende plaatsruimte, Hoogacutend, Uw Dw. C. W. H. Verstee. Leiden, (Conservator van het Stedelijk 7 Oct. 1895. Museum Bde Lakenhal."J BUITENLAND. Frankryli. Het verslag over den buitenlandschen handel van Frankrijk is dezer dagen verschenen. De invoer is 269 millïoen en de uitvoer 196 miliioen beneden de raming gebleven. In 1S90 bedroeg de invoer 5452 en de uit voer 4840 miliioen; in 1891 5938 en 4730; in 1892 5135 en 4551; in 1893 4326 en 4951; in 1894 4795 en 4125. In vyf jaren is dus het totaalcyfer van den Franschen buitenlandschen handel van 10,292 op 8920 miliioen verminderd. Vergoiykt men dien evenwel met 1891, het laatste jaar vóór de invoering van het beschermend stelsel, dan is die teruggang 1748 miliioen. Het beschermend stelsel heeft niet voldaan aan de beloften zyner voorstandors. De invoer van levensmiddelen is niet verminderd in 1894 werd voor 137 miliioen meer dan in het vorige jaar ingevoerd; het heeft de industrie niet ontwikkeld, want aan grondstoffen werd 125 miliioen minder uit het buitenland ingevoerd. De uitvoer is voor alle artikelen afgenomen, het meest voor fabrikanten, nameiyk 85 miliioen. De president van de commissie der Kamer, de heer Picard, acht het noodig de aandacht der regeering te vestigen op „den ernst van zulk een toestand." De directeur der glasblazery te Carmaux, de heer Rcsséguier, heeft by de rechtbank te Toulouse een eisch tot schadevergoeding tot een bedrag van 100,000 fr. ingesteld tegen den heer Jaurès, de „Petite République" en de „Dépêche" van Toulouse. De heer Ressé- guier verklaart, dat het ontslag van de werk lieden Baudot en Lepelletier tot geenerlei moeilykheid aanleiding zou hebben gegeven, wanneer niet Jaurès en de beide bladen zich met de zaak bemoeid hadden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 2