tijd CK.fe, V7i>nt J* vijf opvarenden hadden eene
toevlucht in li L want gezocht on stortzoe op
stortzee dreigdvn het geteisterde vaartuig uit
elkaar te slaan.
Do reddingsboot steekt in zee; de branding
huilt en looit tot op een af«tand van 4- tot
600 meter; de golven beuktn de duinen en
de stranden. Da toppen der duinen zijn bezet
met belangstellendenon daar, aan den voet
der duinen, staan 11 ro iers met den schipper
A. P. Smit, gereed om, trots het geweld der
woedende golven, kostbare menschenlevens
te redden. Kalm en bedaard gaat ieder aan
de riemen, en met den stroom langs de kust
gaat het regelrecht op 't schip aan.
Nu op, dan tusschen de baren; nu zicht
baar, dan onzichtbaar voor de toeschouwers,
houdt de reddingsboot op 't wrak aan en
werpt de dreg over. Ze houdt niet en de
boot slaat vóór het schip, wordt opgeheven,
kantelt en zeven der manschappen slingeren
in het kokende schuim. Eén grijpt een neer
hangend touw en komt aan boord van het
wrak; de anderen, die op hunne scaphanders
drijven en zich aan de touwen der reddings
boot vastgrijpen, worden weer ingehaald en
men moet onverrichterzake terug naar het
strand.
Maar, geen mood verloren. Een nieuwe rooier
opgenomen en weer naar 't wrak! Men komt
langs zjjde en heeft het geluk alle opvarenden
behouden in de reddingsboot en aan wal te
brengen. Zes menichenlev«ns zijn behouden
en eene schoone bladzijde is beschreven van
de geschiedenis van het tegenwoordige red
dingswezen aan do Hollandscbe kust.
Wèl heeft de reddingsboot een aantal riemen
verloren, wèl is de boot zelve lek geslagen,
maar de opvarenden van het wrak der „Lily"
werden gered, onder het gejuich van een
overgroot aantal toeschouwers.
Men deelt aan 5Het Vad." mede
dat de onderofficier, van wien sprake is in
de ontslag quaestie van den majoor der
sohutterij Eijssonius de Wael te 's-Gravenhage,
bij de fortmanoeuvres by Aalsmeer is ge
degradeerd, omdat hy zich in eene andere
dan zyn uniformkleeding aardigheden heeft
veroorloofd tegenover de troepen van zyn
eigen party.
Neerbosch. In zake de mis
handeling van dc-n 11-jarigen knaap J.
Robbemond, tot 9 Sept. jl. verpleegd in de
weesinrichting te Neerbosch en thans ver
blijf houdende ten huize van zyne moeder te
Nijmegen, wordt aan de „Arnh. Ct." gemeld
dat de mosder en haar zoontje deze week
door den rechter commissaris by de rechtbank
te Arnhem, zitting houdende in het huis van
bewaring te Arnhem, zyn gehoord.
Ten huize van de weduwe Robbemond
ligt een onderteekend schryven van den
commissaris van politie, den hoer J. "VVitt,
ter Inzage, waarin die ambtenaar, by zijn
verzoek om een visum repertum aan den
geneesheer der moeder, spreekt van ergerlyke
mishandelingen van dien knaap op de wees-
inrichting van J. Van 't Lindenhout, terwyl
de commissaris van politie verder constateert
dat de sporen dier mishandeling, ten dage
der aanklacht, nog maar al te duideiyk zicht
baar waren.
Naar de mooder verklaart, lydt haar zoontje
sinds de ondervonden mishandeling in het be
gin van September aan hoofdpyn en duizelig
heid. Met belangstelling wordt nu het verder
verloop dezer treurige zaak te gemoet gezien.
In den nacht van Zondag op Maan
dag omstreeks 2 uren is te Harderwyk een
felle brand uitgebroken in de Vyhestraat in
het huis bewoond door den horlogemaker F.
Wüthricb, welke brand terstond zóó in omvang
toenam, dat aan blusschen niet viel te denken.
De slangen der waterleiding en de brandwoer,
die vlug ter plaatse aanwezig was, konden
dan ook alleen beletten, dat de nevenstaande
woningen niet werden aangetast, hoewel zy
beide veel waterschade hebben geleden.
Huis en inboedel waren verzekerd. Oorzaak
onbekend.
Het bestuur eener aanzieniyke
gemeente, waar tevens een openbare reini
gingsdienst is gevestigd, ontving dezer dagen
zoo schryft men aan de „N. Gron. Crt."
van een hier te larWo gevestigde Maatschappy
voor Vruchten- en Groentenboreiding eene
missivo, de vraag behelzonde of er gelegenheid
bestaat to koopon de sinaasappel en citroen
schillen, die zich onder het huisafval bevinden,
voorzoover ze niet in verrotten of geheel
bedorven staat verkeoren; eene ruwe sor
teering van die schillen op de plaats van
afzending wordt noodig geacht en opgave
verzocht, hoeveel, als het seizoen daarvoor
is aangebroken, 2- a 3-maal 's weeks ge
zonden kunuen worden.
Het zou, meent do berichtgover, nuttig
kunnen zyn 't vorenstaande in wyderen kling
bekend te maken; misschien dat in plaatsen,
waar geen gemecnteiyke niestverzameling
bestaat, particulieren zich wille» bemoeien met
het verzamelen vaa afval, dat tot grondstof
kan dienen voor de artikelen eener „vruchten
bereiding."
De weduwe van een operazanger
te Parys, Venture, was na den dood baars
mans in de diopsto ellende vervallen Te fier
om onderstand te vragen of zelfs ongevraagd
aan te nemen, rokte zy haar bestaan met wat
zy als waschvrouw verdiende, totzy Donderdag,
uitgeput van gebrek en vermoeienis, onder
den arbeid in een waschbasaiu viel. Ondanks
alle terstond aangewende hulp gaf zy binnen
eenige oogenblikken den geest.
To B uen os-A y res wil men ouder-
aardsche electrische tramwegen naar alle rich
tingen der stad aanleggen.
Te Parys is een ontzaglyke klok,
de „Savoyardc", aangekomen, bestemd voor
de kerk van het „Heilige Hart" op Montmartre
en zestien duizend KG wegende. Zy zal
eerst eene voorloopige plaats vinden om later
opgehangen te worden in den klokketoren van
de basiliek.
Te Warren (Rhode Island) zyn
eenige katoenspinneryen verbrand met belen-
dendo gebouwen, ter gezamenlijke waarde van
meer dan een milliosn dollars.
Gelyk dezer dagon is gemeld,
bestaat er mogeiykheid dat de Engelsche
regeering een expeditie naar Ashanti zal
zenden, en is de overste sir Francis Scott van
de Goudkust naar Londen ontboden om de
regeering ▼an advies te dienen. Het blykt dat
koning Prempet van Kumassi, ondanks de
met Engeland gesloten tractaten, voortgaat
met het slachten van menschenoffers, en dat
hy oorlog voert met naburige stammen, die
onder Britsch protectoraat staan. Ook wordt
hem verweten, dat hy hinderpalen in den weg
heeft gelegd aan den wensch der Engelsche
regeering, een resident in Kumassi aan te
stollen. Over al deze quaesties waren reeds
lang brieven gewisseld tusschen den gouver
neur der Goudkust en koning Prempet; voor
eenigen tyd zond de koning, buiten den gouver
neur om, afgezanten naar Londen om recht
streeks met de regoering te onderhandelen,
maar de regeering weigerde hen te ontvangen
en verwees hen naar den gouverneur.
Zooals men zich herinneren zal, werd ruim
twintig jaar geleden een bloedige oorlog ge-
voer! met de Ashantynen, waarvan het gevolg
was dat een groot deel van Ashanti by het
koloniaal gebied aan de Goudkust werd ge
trokken.
Naby Ilfracombe (Devonshire)
verging een paar dagen geleden 's avonds
een schoener met vyf man. Slechts één der
opvarenden, de kapitein, wist zich met een
reddingsboei dryvende te houden en werd
door het gety tusschen twee rotsen geslin
gerd, van waar hy luide om hulp riep. Een
moedig geneesheer, zekere dr. Toller, wist
hem, niettegenstaande de rotsen 150 voet be
noden hom lagen en zyn eigen leven gevaar
liep, langs een lyn te bereiken en den on-
gelukkigen schipbreukeling, die zeven uren in
het koude water gelegen had en geheel uit
geput was, wat versterkends toe te dienen.
Toen men echter pogingen in het werk stelde
om hem op te halen, bleek hy te zwak om
ook maar iets mede te geven. Men trachtte
hem nu met de reddingsboot te bereiken,
wat ten slotte gelukte. De man werd op
genomen en naar Ilfracombe gebracht; vyf
minuten vóór de boot de haven, onder de
daverende toejuichingen der menigte aan den
wal, binnenliep, gaf de schipbreukeling den
geest.
De H o v a's worden tegen de
Franschen geholpen dcor een paar Engelschen,
waaronder majoor Graves en zekere Henning.
„Majoor" Graves is een gewezen onderofficier
van de Engelsche artillerie, die, zoodra hy te
Tananarive aankwam, zich den majoorsrang
heeft verleend. Verscheidene jaren verbleef
hy daar, zonder er in te slagen om zyn
diensten door het Malgachisch gouvernement
te doen aannemen; hy voorzag ondertusschen
in zfin levensonderhoud door les te geven in
het odole cricketspel. Eerst na het vertrek
van kolonel Shervinton is „majoor" Graves in
dienst van de Koningin der Hova's getreden.
Henning is Engelsch onderdaan, van Mau
ritius afkomstig, en zoo wat machinist ge
weest. Sedert verscheidene jaren is by in
dienst van de regeering der Hova's; hy be
stuurde te Tananarive een patronenfabriek.
Het Ethnographiscli Muschiu.
Ook de Senaat der universiteit te Leiden
heeft zich gewend tot de Tweede Kamer
on bovondien tot de Eerste Kamor der
Staton Generaal met een adres, inhoudende
het verzoek het Etbnographisch Museum niet
naar 's-Gravenhago te verplaatsen.
Reeds den 6den December 189B heeft de
Senaat zich schriftelyk tot den toenmaligen
Minister van Binnenlandscho Zaken gewend,
om te betoogen boe afkeurenswaardig het
zou wezon indien men een Museum, dat zoo
ryk is aan materiaal voor onderzoek, ging
ontnemen aan eene plaats, door do Regeering
als het centrum van het Universitair onder-
wys in de taal-, land- en volkenkunde van
den Indischen Archipel aangewezen, en du6
ook bestemd om een middolpunt te zyn voor
de wetenschappeiyke studie dier vakken; en
indien men aldus deze studio het voornaamste
hulpmiddel ging onthouden, dat zy zoo zeer
behoeft. In dat stuk hegft de Senaat er nadruk
op gelegd dat, ware het Museum niet reeds
te Leiden gevestigd, er integendeel redenen
te over zouden zyn, het derwaarts over te
brengen, en dat het aan Leiden te ontnemen
in niet geringe mate strydt met het doel,
waartoe de leerstoelen der Indische taal-,
land- en volkenkunde in die stad gevestigd zyn.
Ook heeft de Senaat in dat stuk er op
gewezen, dat het ondcrwys in de Indische
volkenkunde zoo veel vruchtbaarder wordt
incien zy, die het volgen, zich door eigen aan
schouwing een beeld kunnen vormen van de
maatschappy waarin zy later zullen werkzaam
zyn, en dat dit aanschouweiyk onderwys niet
tot zyn recht komt wanneer do hoogleeraar
zich moet behelpen met beschryvingen of
afbeeldsels der voorwerpen; eindelyk, dat de
wetenschappeiyke beoefening der volkenkunde
van Ned. Indiö in ruime mat9 gebaat wordt
door de vergelyking met gelyksoortige, in
het Museum aanwezige voorwerpen uit
andere landen.
In April dezes jaars werd door don Senaat
eene Commissie benoemd, met opdracht nog
maals de bezwaren tegen de verplaatsing van
het Museum naar elders voor den Minister
van Binnenlandsche Zaken uiteen te zetten.
Die commissie voldeed aan deze opdracht in
eene audiëntie, haar welwillend door den
Minister toegestaan, en bood by die gelegenheid
Z.Exc. eene in het nieuwe adres opgenomen
missive aan.
Het schynt den Senaat overbodig, by de
bezwaren, in die missive tegen de verplaatsing
van het Museum uiteengezet, nog andere te
voegen. Maar wèl moeten wy, zeggen adres
santen, met ernst en klem opkomen tegen
enkele verkeerde voorstellingen, die ten aan
zien van de wetenschappeiyke rol dier instel
ling in omloop zyn en yverig worden te
berde gebracht als argumenten voor do ver
plaatsing. Zeo hoort men beweren, dat de
hoogloeraren zoo goed als geen gebruik van
die verzamelingen maken voor hun onderwys.
Niets echter is minder waar: verschillenden
hunner trekken er wel degelyk nut uit ten
behoeve van hunne lecsen. Doch daar zy in
het Museum absoluut geen andere rechten
kunnen doen golden dan ieder gewoon burger,
die uit nieuwsgierigheid langs de kasten een
kykje neemt, vallen hunne bezoeken niet in
het oog, evenmin al3 de buitenwereld gewaar
wordt, welke di nston het Museum hun be
wijst by het zelfstandig wetenschappelijk
onderzoek, waaraan zy zich wyden en waarvan
zy de resultaten op hunne leerlingen over
planten of in hunne geschriften publiek maken:
zoo ergens, dan bedriegt hier de scbyn.
Voor het onderwys in de ethnographic en
aanverwante vakken is het Museum minstens
even goed eene behoefte als het Museum van
Oudheden alhier zulks zal zyn voor den
leerstoel in de archaeologie, waarvan wy de
vervulling thans vol hoop te gemoet mogen
zien, en die de Regeering zoo terecht in de
Memorie van Toelichting op hoofdstuk V van
het Begrootings-ontwerp voor het volgende
dienstjaar verklaart het best op zijne plaats
te zijn te Leidenxoaar men in het bezit van
een rijk museum van oudheden is, loeUcs schatten
thans voor het onderwijs zoo goed als onge
bruikt liggen.
Ook zyn wy vast overtuigd, aldus vervolgen
adressanten, dat de Minister verkeerd is
ingelicht waar Z. Exc in de Memorie van
Toolichting verzekert, dat „het Museum dui
zenden artistieke voorwerpen bevat, die voor
de ontwikkeling der kunst en kunstnyver-
heid rechtstreoks nut kunnen stichten en dus
kunnen bydragen tot vorming van den smaak
des volks". Zoodanige voorwerpen die eer
by toeval dan systematisch in het Museum
zijn beland en eigeniyk in het Museum van
Kuristny ferheid te Haarlem tehuis behooren
zyn er hoogstens by eenige dozynen te tellen.
Onze zienswijze omtrent do zuiver weten
schappeiyke roeping van een etbnographisch
museum wordt ook door den tegenwoordigen
Directeur, den heer Serrurier, ten volle gedeeld.
In het „Internationales Archiv für Ethno
graphic" deel I, blz. 116, betoogt ZE I. woor-
delyk, dat „een Ethnographisch Museum uit
sluitend nut heeft voor de Wetenschap".
Krachtig wordt door hem de meening bestreden
dat zulk eene instelling ooit zou kunnen dienen
om den koopman het verkeer met de Koloniën
te vergemakkelykenby stelt in het licht dat
pogingen, elders wel eens ten aanzien van
andere wetenschappeiyke instellingen in die
richting aangewend, jammerlyk hebben gefaald
ten nadeele van de wetenschap, om ten slotte
ronduit te verklaren, dat „ein Ethnographisches
Museum eten nur den Zweck der Förderung
der Kenntniss des physischen Lebens der
Naturvölker haben kann."
Dat ZEd. zich ook het nut van 'sRyks
Ethnographisch Museum voor het Hooger
Onderwys volkomen bewust is, blykt zoo
overtuigend mogelyk uit zyn schryven van 1
September 1891 No. 184 aan de Curatoren
onzer Universiteit, waarby hy zich aanbood
om de lessen van den toen pas overleden
hoogleeraar Wilken op zich te nemen. Hy
verklaart daarin woordelijk, „tot het goven
dier lessen des te eerder bereid te zyn, omdat
de ryke ethnologischo verzamelingen van het
Museum alsdan dienstbaar zouden komen aan
het Hooger Onderwys, geheel in den geest
der Curatoren".
Ten slotte wijst de Senaat, tot zyne groote
voldoening, er op dat men zich ook over de
plaats, waar een Ethnographisch Museoqa te
Leiden kan worden opgericht, niet ongerust
behoeft te maken, nu de Gemeenteraad alhier
in zyne vergadering van den lsten dezer
besloten heeft, desverlangd, den benoodivjden
grond onvoorwaardelijk en kosteloos ter be
schikking van de Regeering te stellen.
Het adres eindigt aldus: Mogen deze ^er-
wegingen er toe leiden, dat Uwe Hooge
Vergadering, wanneer Zy, wat wy vurig hopen,
de voor den bouw van een Etbnographisch
Museum aangevraagde gelden toestaat, zich
voor de oprichting daarvan te Leiden verklare.
Het spoorwegongeluk in België.
Ottignies, waar de vreeseiyke ramp is
voorgevallen, welke aan zulk een groot aantal
menschen het leven kostte, is een station
aan het Belgische Staatsspoor van Brussel
naar Luxemburg en ongeveer vyf uren van
de hoofdstad verwyderd. Het ongeluk heeft
gewild dat de ramp juist moe6t overkomen
aan een trein, die een overgroot aantal passa
giers vervoerde. Te Nivelles was feest gevierd
ter gelegenheid van de inwijding van het
vereenigingsgebou w der katholieke werklieden
de feestgangers keerden des avonds om 8 uren
terug en de trein naderde Ottignies, toen een
losso locomotief er in volle vaart tegen aanreed.
Hoe dit mogelyk was, is nog niet opge
helderd. Men beweert dat het ongeluk ge
weten moet worden aan den Zondagsdienst.
Ten einde aan een gedeelte der beambten
op Zondag rust te gunnen, wordt op zeer
gebrekkige wyze in den dienst voorzien. De
beambte aan het station Ottignies, doorgaans
met het toezicht op het vertrek der treinen
belast, had zyn vryen dag, terwyl ook den
wisselwachter vacantie was gegeven. Hun
dienst zou door anderen worden waargeno
men, maar de beambten, daarvoor aangewezen,
hadden teveils hun gewone werk te verrich
ten. Aldus wordt het verklaard dat men de
locomotief van Ottignies op dezelfde lyn, waar
slechts enkel spoor is, liet vertrekken, voor
dat nog de passagierstrein van Nivilles daar
was aangekomen.
De schok was zóó geweldig, dat men te
Ottignies, waar het juist kermis was, een
donderenden slag hoorde, terwyl de ruiten
rinkelden. Onmiddeliyk daarop zag men in
de richting, van waar het geluid kwam, het
schynsel van brand; het waren de vernielde
spoorwagens, die terstond vuur hadden gevat.
Den toestaDd op het tooneel der ramp te
beschryven, is onmogelyk. De rosse gloed der
vlammen verlichtte het terrein juist genoeg
om de ramp te kunnen overzien, en de regen,
die by stroomen neerviel, maakte het schouw
spel nog onheilspellender. Toen de vlammen
eindelyk door het hemelwater gebluscht waren,
heerschte er een pikzwarte duisternis, waarin
het jammerlyk gegil en gesteun der gewonden
en stervenden hartverscheurend weerklonk.
Eerst toen er hulp uit de naburige plaat
sen was komen opdagen, kon men overgaan
tot het redden der gewonden en het te voor-
schyn halen der dooden.
De voorzitter der Kamer, de heer Beemaert,
de voormalige minister-president, bevond zich
in den trein. De heer Beernaert had den
Zondag doorgebracht te Morlauweltz by den
heer Valère Mabille en keerde met zyne
echtgenoote en zyne schoonzuster, mevrouw
Mourlon, naar Brussel terug. Mevrouw Mour-
lon werd gevonden in een hoek van de coupé.
Men dacht eerst dat zy slechts inzwym was
gevallen, maar weldra bleek het, dat zy reeds
was overleden.
Zij had een ernstige wond aan het hoofd,
Mevrouw Mourlon was 40 jaren oud en laat
twee zonen en twee dochters na. Een van
deze is gehuwd met een zoon van den heer
Georges De Laveleye, die ook in den trein
zat, maar niet gedeerd werd. De heer De
Laveleye zat met zyn zoon en zyne schoon
dochter in een andere conpó dan die, waarin
do heer Beernaert met zyne familie had plaats
genomen.
Voor zoover bekend, verloren 18 personen
't leven, meerendeels ingezetenen uit Waveren.
Tot hen behoorde ook een geneesheer dr.
Van Pée, die in deze plaats was gevestigd.
Onmiddeliyk nadat het ongeluk was gebeurd,
seinde de chef van het station te Ottignies
aan dr. Van Pée, dat zyne tegenwoordigheid
terstond werd verei6cht, tot verpleging van
de gewonden. Mevrouw Van Pée seinde terug
dat haar man met den laatsten trein te
Ottignies zou aankomen. Juist toen dit ant
woord door den chef werd ontvangen, had
men het lyk van den geneesheer gevonden.
Zoodra de tyding der ramp te Ottignies
bekend werd, spoedden allen zich naar het
station en bielpen waar zy maar konden.
Het duurde geruimen tyd, voordat de ont
steltenis was bedaard. Eerst om elf uren kon
de eerste geneeskundige hulp worden verleend.
De gekwetsten werdan toen evenwel spoedig
gelaafd en verbonden en in de naburige
huizen onder dak gebracht.
Twee geestelijken, de heeren Mary en
Decorter, als leeraars werkzaam aan hot
Sint-Bonifacius-Instituut te Ixolles, zaten in
een coupé tweede klasse. Terwyl zy sliepen,
werden zy plotseling in hun rust gestoord
door een geweldigen schok.
„By ons ontwaken" aldus vertelde een
der priesters aan een reporter „lagen wij
onder den waggon, waarover een andere
waggon was heengeschoven. Met bovenmen-
schelyke inspanning werkten wy ons uit
dezen chaos van brokstukken, die reed6 boven
ons hoofd begonnen te branden."
Tot de gewonden behooren de stokers van
den trein en die van de locomotief. Zy zyn
echter niet ernstig gekwetst, evenmin als de
meeste der andere personen, die gewond
werden. Er bestond daarom alle hoop dat
deze ramp niet meer slachtoffers zou eischen
dan hen, die terstond werden verpletterd.
Tot de dooden behoort ook de vicaris van
Waveren, msgr. Vandingelaere.
Sommigen waren zoo geheel verpletterd,
dat men hun identiteit slechts kon consta-
teeren uit de papieren, die by hen gevonden
werden. De lyken werden in de wachtkamer
eerste klasse van het station Ottignies gebracht.
Den machinist van den trein werden de
beide beenen gebroken. De machinist der loco
motief welke de ramp veroorzaakte, werd op
slag gedood: zyn hoofd werd van den romp
gescheiden; zyn stoker werd aan het hoofd
en de beenen gekwetst.
Waveren ligt in de nabyheid van Ottignies.
Vandaar dat zoovele inwoners van dit plaatsje
die te Ottignies den trein moesten verlaten,
het leven verloren. Zy zaten in de eerste
waggons die by na geheel werden verbryzeld.
De minister president De Burlet is gisteren
naar Ottignies vertrokken. Er is een gorech-
teiyk onderzoek ingesteld, ten einde met
zekerheid de oorzaak vast te stellen van dit
onseluk, dat blykbaar uitsluitend aan zorge
loosheid en gebrek aan toezicht moet worden
geweten.
Een ooggetuige seinde aan het „Hbl. van
Antwerpen":
De vormlooze menscheiyke overbiyfselen
liggen tusschen zware yzeren balken en ver
wrongen stavendoor de opengowrongen
wanden der waggons bespeurt men groote
bloedvlekken en stukken menschenvJeesch.
Een jongeling is plotseling waanzinnig ge
worden; men heeft hem moeten binden, om
hem naar huis te kunnen brengen.
Omtrent de vermo9delyke oorzaak wordt
nog het volgende vermeld: De machinist
van den trein zou onderweg avery aan zyne
machine hebben gekregen en een nieuwe heb
ben gevraagd te Ottignies; later gelukte het
hem, zyne machine weer in beweging te bren
gen, terwyl inmiddels de aangevraagde loco
motief uit Ottignies was vertrokken. Ten
ó-.-'volge van de kromming in den weg op
dit punt konden de machinisten elkaar niet
zien, en zoo geschiedde de botsing.
Er werden in het geheel zes waggons ver
brijzeld; alleen de twee achterste waggons
bleven onbeschadigd.
De heer Van den Peereboom, minister van
spoorwegen, had ook byna de ramp byge-
woond. Do minister had in denzelfden trein
gezeten, maar was aan het laatste station
uitgestapt.
Een correspondent te Bm6sel seint nader
aan het „Hol.":
Met ieder uur vermeerdert het aantal
dooien. By het afzenden van deze dépêche
(om 6.50) was het aantal dooden reeds 27 en
nog liggen tal van lyken onder de puinhoopen
begraven. Het aantal gewonden is 115,
waarvan er velen op sterven liggen. Negen
personen worden nog vermist.
Onder de dooden zyn 4 treinbesmbten, 3
geestelijken en 2 geneesheeren.
Door het in brand geraken van verscheidene
waggons, verbrandden vier personen, die tus
schen brokstukken bekneld zaten, levend.
Een jonge Amerikaan werd ongedeerd onder
een hoop lyken te voorechyn gehaald, waar
onder hy verscheidene uren had gelegen.
De plaats des onheils bood een schouwspel
aan van onbeschryfelyk n jammer en ellende.
INGEZONDEN.
De ring met het wapen van den Bur
gemeester Tan der WerfF.
Ik had wel gedacht dat niet allo Leidenaars
onverschillig voor den bewusten ring zouden
zyn, doch, dat ik reeds denzelfden avond van
myn schryven zulke ondubbelzinnige sym
pathieke blpken van instemming zoude ver
krijgen, had ik mei durven verwachten.
Allereerst verdient vermelding eene „eerste"
gift van een gulden, met 't byscbrift: „Ver
oorloof my U nevensgaand bedrag aan te
bieden, als kleine bydrago voor het aankoopen
van den bewusten zegelring. Het zou my
zeer veel genoegen doen als velen mijn voor
beeld volgen."
Spoedig daarop kwam de toezegging van
een bedrag van tien gulden, gevolgd door
een van twee ryksdaalders 1 Als 'tzoo
doorgaat
O! ik twyfel nu geen oogenblik meer aan
de mogelijkheid, dat die ring, welke ook stellig
als fraai „xunstny verheids"-voorwerp waarde
bezit, voor Leiden behouden blyft. En
de „gefortuneerden" hebben nog niet in den
zak getast!Indien dat geschiedtdan
is 't eindresultaat „zeker."
U, Mynheer de Redacteur, dankzeggend
voor de verleende plaatsruimte,
Hoogacutend, Uw Dw.
C. W. H. Verstee.
Leiden, (Conservator van het Stedelijk
7 Oct. 1895. Museum Bde Lakenhal."J
BUITENLAND.
Frankryli.
Het verslag over den buitenlandschen handel
van Frankrijk is dezer dagen verschenen. De
invoer is 269 millïoen en de uitvoer 196
miliioen beneden de raming gebleven.
In 1S90 bedroeg de invoer 5452 en de uit
voer 4840 miliioen; in 1891 5938 en 4730; in
1892 5135 en 4551; in 1893 4326 en 4951;
in 1894 4795 en 4125.
In vyf jaren is dus het totaalcyfer van den
Franschen buitenlandschen handel van 10,292
op 8920 miliioen verminderd. Vergoiykt men
dien evenwel met 1891, het laatste jaar vóór
de invoering van het beschermend stelsel, dan
is die teruggang 1748 miliioen.
Het beschermend stelsel heeft niet voldaan
aan de beloften zyner voorstandors. De invoer
van levensmiddelen is niet verminderd in
1894 werd voor 137 miliioen meer dan in het
vorige jaar ingevoerd; het heeft de industrie
niet ontwikkeld, want aan grondstoffen
werd 125 miliioen minder uit het buitenland
ingevoerd.
De uitvoer is voor alle artikelen afgenomen,
het meest voor fabrikanten, nameiyk 85
miliioen.
De president van de commissie der Kamer,
de heer Picard, acht het noodig de aandacht
der regeering te vestigen op „den ernst van
zulk een toestand."
De directeur der glasblazery te Carmaux,
de heer Rcsséguier, heeft by de rechtbank te
Toulouse een eisch tot schadevergoeding tot
een bedrag van 100,000 fr. ingesteld tegen
den heer Jaurès, de „Petite République" en
de „Dépêche" van Toulouse. De heer Ressé-
guier verklaart, dat het ontslag van de werk
lieden Baudot en Lepelletier tot geenerlei
moeilykheid aanleiding zou hebben gegeven,
wanneer niet Jaurès en de beide bladen zich
met de zaak bemoeid hadden.