LAGERBIER,
T afelbier.
Gerste, Pilseuer,
Inter-, Dorflimiflsr,
ExtraStout,
J. REGEUR,
TelepS. 162. H. RljD 82.
RiiWeJlacliiiüMllJs
Vrijwillige Verkooping,
MENGELWERK.
Zuid-Holland sch
Hoofdagent voor Leiden en Omstreken.
veel moeite te doen een groot aantal klagers
op de been te brongen.
Ge zult dan een aandoenlijk verhaal hooren
over de velo wanverhoudingen in de maat
schappij, over de slechte tijdsomstandigheden,
en het b.n» vermoeden hooren uitspreken,
dat bet or in de toekomst wel niet op ver
beteren zal.
De winkeliers zullen u zeggen, dat er zoo
weinig gekocht en zoo slecht betaald wordt;
do huismoeders u verzekeren, dat de levens
middelen te slecht of te duur zijn; do werk
gevers u ir. gemoede verklaren, dat ze slechts
laten werken om hunne arbeiders niet van
honger te laten omkomen, de werklieden, dat
er voor karig loon te hard en te lang moet
worden gearbeid.
Doch onderzoek de levensomstandigheden
van de meesten eens, ga hunne levenswijze
eens na, on wat zult gü bevinden? Dit: dat
er bij de meesten groote zorgeloosheid heerscht
wat hun tijdelijke belangen betreft en door
byna allen boven vermogen geleefd wordt.
Men kan toch voor zijn buurman niet onder
doen, al is het wekeiyksch inkomen ook iets
minder dan het zijne; het gaat toch niet aan
minder gekleed te gaan dan de vriendin, die
bij geluk in eenigszins betere positie is, en
men wil het zichzelven niet bekennen, hoe eens
iemand naar waarheid opmerkte, dat woelde
en mode tweelingzusters zijn, de ydelhoid haar
moeder is, overmoed hear vader, en deze lieve
familie er al velo duizenden ten gronde heeft
gericht.
Hoe kan men het ook in oigen omgeving
bijna dagelijks waarnemen, dat de kindoren
don neus optrekken voor het ambacht, dat
vader uitoefent, en er hartelijk voor bedanken
óók werkman te worden, in welken hoogmoed
zi) niet zelden, helaas, door vader of moedor
worden gestijfd.
Behartigenswaardig is daarom het woord,
dat we in het Amerikaansche blad De Vrije
Hollander vonden, waarin onder het opschrift
„Waarom geen ambacht?" ondor meer gezegd
wordt
„Ambachten, die even eervol en veel beter
betalend zijn, worden met een medelijdend
schouderophalen voorbijgegaan door jongelui,
die een „storekeeper" bijna voor niets hunne
diensten aanbieden. Hot is waar, in zulk een
ambacht kan men niet altoos een mooi over
hemd en vadermoorders zoo noemde men
in Nederland vroeger de staande-boordjes
dragen. Ook is het werk soms minder mooi
of zwaarder, maar, en dit is het voornaamste,
hot geeft een ruim en overvloedig bestaan en
moer maatschappelijke onafhankelijkheid."
Zulk een ambachtsman moet wel iets harder
werken, doch, gaat het blad voort, „als het
avond is, legt hij 't schootsvel af, werktuigen
op zijde en geniet de vrijheid ten volle. En
ofschoon het waar is, dat er ook in enkele
ambachten, als b\Jv. timmerman, hot aanbod
de vraag vrijwel nabij komt of overtreft, zelfs
daarin heeft de knapste werkman zelden over
workeloosheid te klagen, terwijl in andore vak
ken, als pleisteraar, smid, schoenmaker, in den
regol een tekort is en men vrij goede loonen
verdienen kan."
„Jongens," zoo eindigt Dc Vrije Hollander
„jongens, die de schooljaren achter den rug
hebben en oen broodwinning moeten kiezen,
ziet eens flink uit uw oogon, en gij zult menig
vak kunnen vinden, dat u beter bestaan en
meer onafhankelijkheid belooft dan 't school
meesteren of winkolklerkon."
Een woord uit de Nieuwe Wereld, dat ook
in do Oudo, dunkt ons, behartiging verdient.
In eene nabetrachting over de in de laatste
vorgaderiug der Nederlandsche Juristen vor-
eeniging gevoerde debatten over het stelsel
van bestraffing van overtredingen dei-
Strafwet door jeugdige porsonon,
betuigt het Weckbl. v. h. Recht instomming
met het bij acclamatie genomen besluit, dat
wijziging en aanvulling noodig is van ouze
wetgeving op dit punt. Zeker eene beslissing
in hare algomeenheid reeds van groote
beteekonis, nu nauwelijks veertien jaren zyn
verloopen sodort de artt. 12, lo38 on 39,
de oenige bijzondere voorschriften over de
bestraffing van kindoren in ons Strafwetboek,
zondor noemenswaardigen strijd zijn aange
nomen; eene beslissing tevens ten vollo
verklaard door de ervaring in die veertien
jaren hier te lande en elders opgedaan en de
daaraan getoetste resultaton van hot steeds
voortgezette onderzoek van dit probloem op
het gebied van wetenschap on wetgoving.
„Wijziging en aanvulling", - maar niet
door wettelijke sanctie van „ruw geweld",
niet door weder invoering alleen voor kin
deren van de sedert het midden dezer eeuw
onder den algemeenon afkeer bezweken,
reeds in 1854 met de stille trom bograven
lijfstraffen.
Houdt mon vast aan het „verbeterend en
opvoedend" karakter, dat don straffen voor de
jeugdige personen voor alles eigen moet zyn,
dan komen, buiten boete, hechtenis, gevan
genisstraf, dio ook voor hen niet geheel
onmisbaar zijn, in aanmerking de door do
Juristen-voreoniging met algemeen© stemmen
gevoteerde berisping on dwangopvoeding en
met groote meerderheid goedgekeurde school-
straffen.
De nadruk moet ook volgens de overtuiging
V3n het W. v. h. R. vallen op de dwangop
voeding, met of zonder geheelo of gedeeltelijke
ontzetting uit de ouderlijke macht, te onder
gaan in de Ryksgestichten of in particuliere
gestichten ondor Staatstoezicht voor oen tijd,
niet b\j de rechterlijke uitspraak bepaald, maar
door een algemoen maximum begrensd, be
houdens de mogelijkheid van voorwaardelijk
of onvoorwaardelijk ontslagterwijl de rechter
ook kan beslissen, dat op het ondergaan van
gevangenisstraf nog dwangopvoeding zal
volgen. Dit laatste is niet de minst gewenschte
verbetering in het geldende stelsel. Inderdaad,
de wenschelijkbeid springt in het oog, dat
jeugdige personen, die wegens een ernstig
vergrijp tegen de Strafwet naar do gevangenis
werden verwezen, na het ondergaan van die
straf, onverschillig wolken invloed deze op
hen heeft uitgeoefend, niet maar altijd onmid
dellijk frank en vrij ha de maatschappij worden
teruggezonden.
De laatste en zeker niet minst gewichtige
beslissing der Juristenvereniging is, dat zij,
met verhooging van den leeftijd, beneden wel
ken thans de toepassing van alle gewone
strafmiddelen (gevangenisstraf, hechtenis,
geldboeto) is uitgesloten, van 10 tot 12 jaren,
en met verhooging van den „maximalen leef
tijdgrens van jeugdige personen" van 16 tot
18 jaren, bij acclamatie den staf heeft ge
broken over het rechtsgevolg, volgens art. 39
W. v. S. nog verbonden aan de omstandigheid
of blijkt, dat de beklaagde al dan niet heeft
gehandeld „met oordeel des onderscheids."
Naar onze meening zeer terecht, schrijft het
W. v. h. R. De juiste grenzen der toerekenings
vatbaarheid zijn by on volwassenen, bh jeug
dige personen in de jaren hunner lichamelijke
ontwikkeling, nog minder bepaald en nog
minder naspeuriyk dan bij volwassenen.
Daarom handelt de wetgever in hooge mate
onpractisch als hij juist bij die onvolwassenen
de toepassing hetzij dan van repressieve of
preventieve maatregelen, die beiden dit ge
meen hebben, dat hun een streng opvoedend
karakter eigen moet zijn, afhankelijk stelt van
eene uitdrukkelijke beslissing omtrent „het
oordeel des onderscheids", zelfs dan, als de
niet gedetineerde jeugdige beklaagde niet voor
zijn rechter is verschenen.
Wij kunnen alles, wat do Juristen-vereeni-
ging den 31sten Augustus jl. na een even goed
voorbereid als degelijk debat heeft gevoteerd,
niet op eenmaal verkregen. Daaronder zijn
maatregelen, bijv. de schoolstraffen, die
niet kunnen worden geïmproviseerd. Wat
echter roeds dadelijk zoude kunnen geschie
den, is eene wijziging en aanvulling van art.
39 in dien zin, dat daarin aan „het oordeel
des onderscheids" niet langer wordt toebedeeld
do rol, die hot thans vervult, en dat de moge
lijkheid wordt geopend jeugdige delinquenton
ook na het einde van hun opgelegde gevan
genisstraf (of hechtenis) naar een Rijks
opvoedingsgesticht te verwijzen.
Een stierengevecht te Madrid.
Uit het Fransch van JULES CLARET IÉ.
I.
Hoeveel malen zyn niot reeds de stieren
gevechten beschreven van af Byron tot op
Dumas, Merimee en Thóophile Gautierl Toch
zal dat mij niet verhinderen mijn persoonlijke
indrukken daaromtrent mede te deelen. Ieder
ziet en oordeelt volgens zijn oigen opmer
kingen, temperament en zenuwstelsel.
Onder het gaan naar de Plaza de Toros
voolde ik mij anders gestemd dan gewoonlijk.
Door de Rue d'Alcade, de weg or heen, be
weegt zich oen groote menscbonmassa; rij
tuigen, omnibussen m snellen ren, verdringen
elkaar. Ieder schijnt do meest mogelijke haast
te hebben het aangewezen punt te bereiken.
De menigte is vrooiyk tot opgewondenheid
toe. Kooplieden met papieren waaiers venten
hun waar mot geestdrift. Voor twee cuartos
kan men de abanicos krijgen. Dio waaierljes
z(jn rond en gowooniyk rood, geel of rose
gekleurd en op bet dunne papier staan de
heldenfeiten bezongen der toreadores.
Men ziet ze in ieders handen.
In de verte word ik een soort van circus
gewaar; de vlaggen en banieren wapperen
vrooiyk in den wind en steken scherp af
tegen de strak-blauwe lucht. Voor de ingar.gen
verdringen zich reeds de menschen, straat
jongens verkoopen programma's, opkoopers
dure plaatsen. Ik volg de menigte naar binnen
een wriemelende bijenkorf; door een donkere
galerij bereikt men oenige treden om zich
hot volgend ooger.blik in het volle licht te
bevinden. De plaatsen in don circus zijn
amphitheatersgewijze. Verwonderd zie ik om
my heen naar die zee van aangezichten,
welke voortdurend in beweging is. Duizenden
waaiers worden zenuwachtig op en neer bewo
gen, men speelt er mede; de schelle, schreeu
wende kleuren der vrouwenkleederon vormon
oen schril contrast met het effen zwart der
moeste mannon Het is een eenig schouwspel,
bekoorlijk en imponeerend te gelijk. Men zal
dingen bijwonen, waarvan men veel heeft
gelezen on die men nooit heeft aanschouwd,
reden te over om zich onder den indruk te
gevoelen van het onbekende, waarvan het
beklemmend idee wordt weggonomen door
de felle zonnestralen, die zelfs het kleinste
hoekje vervullen met hun licht. De arena
is in twee deelen gescheiden; tegenover my
blakert de verzengende zuiderzon het rood-
steenen dak boven de loges. Wimpels in de
nationale kleuren zijn vastgohocht aan de
uitstekende punten.
De kooplieden schreeuwen tegen elkaar op,
de een geeft z|jn sinaasappelen nog goed-
kooper weg dan de ander. Zij, die behendig
eenige cuartos toewerpen, vangen even
handig de vruchten op, hun daarvoor met
sierlijken zwaai toegekeild. Men gaat zitten
als haringen opeongepakt, ieder haast zich
een plaatsje te veroveren. Van tyd tot tijd
laat de schetterende muziek een quadrille
hoorenhet défilé begint, hot stierengevecht
zal een aanvang nemen.
Plechtig, langzaam wuivend met de plui-
meD, de wijduitstaando pompons en de tal-
looze andere versierselen trekt de cuadrilla
voorby, gevolgd door de alguazils te paard
met hun driekleurige vederen op den hoed.
By hun verschyning gaat een algemeen gelach
op. Daarna de picadores met getrokken
lans, de espadas in rechte lyn zich voort
bewegend, kenbaar aan den stereotypen glim
lach, eigen aan artisten, die reeds lang de
lievelingen van het publiek zyn. Men wyst
my onder hen Tato aan. Hy is gekleed in
het zwart met gitten versierselen, daar by
in den rouw is over Cucharès, zyn schoon
vader, onlangs in Havana overleden. Met zyn
knap uiteriyk, gladgeschoren gezicht, altyd
in de puntjes gekleed, is Tato het bedorven
kind van geheel Madrid. Onder het voorby-
gaan maakt by voortdurend gracieuze bui
gingen naar links en rechts. Naast hem loopen
Lagartyo, de onversaagde, en Villaverde, achter
hem zyn banderillo Cuco, een der vlugsteen
bekwaamste onder hen die de woede van
den stier zien af te leiden met de muleta.
De chulos in hun blauwe blouses en gewa
pend met een langen stok volgen de cuadrilla
zooals de soldaten het état-major. Zy geven
nu on dan de met linten en kwasten opge
tuigde muilezels een tik met hun langen stok.
Ten teeken dat zy straks de lyken zullen
weghalen, dragen zy op het hoofd een zwarten
vederbos. De stoet houdt stil voor de loge
van den gouverneur van Madrid. De toreadors
voeren een brindc uit voor den hooggoplaatsten
persoon, deze salueert, en het stierengevecht
neemt een aanvang.
H.
Men opent de deur van een der hokken,
een stier komt brullend naar buiten, men
steekt hem een kokarde met de kleuren van
zyn eigenaar op den nek, hy wil die afwerpen,
maar biyft verschrikt staan by het gezicht
van die menschenmassa, don met meer dan
15000 toeschouwers gevulden circus, het ver
blindend licht. Het beklagenswaardige dier
geiykt op dit oogenblik aan den voroordeelde,
dien men zoo dadelyk zal ter dood brengen.
Het heeft honger, men heeft het lang in
een donker hok gelaten, zonder voedsel.
Woedend buigt het den machtigen kop naar
den vyand, achtervolgt de toreadors, dreigend,
schuimbekkend, werpt blikken van hulpelooze
ontzetting om zich heen.
Een bloedig vocht uit den bek leekt den stier
langs den korten, forschen hals; hy herstolt
zich; vastberaden, moedig ziot hy de cuadrilla
aan, tot de tanden gewapend, gereed hom,
den weerlooze, aan te vallen.
Men voelt zich dadelyk aan do zyde van
den stier. In dat zware, gomartelde, uitge
hongerde beest, is iets roerends en men vindt
hen, die hem plagen en aanvallen, laag, be
neden het logge dioi' zelf. De stier bloedt, by
wordt van aanvaller, aangevallene; hy tracht
zich te verdedigen. Tot het uiterste gebracht,
woelt hy in de ingewanden der paarden, zich
snel omkeerend by iederen priem in zyn vloesch,
hem door menschenhanden toegebracht.
Nu en dan doet een der picadores, door
oen lanssteek, den reus achteruitdringen, de
banderillo bevestigt hem handig twee bande-
rillas in den nek, vernieuwde marteling voor
het gesarde dier, on eindelyk steekt de mata
dor hem een langen dogen in het hart.
Rochelend ploft de zware massa ter aarde,
het bloed golfc hem uit den neus, en kleurt
de bruine of gryze huid donkerrood, aflekend
op het zand van het renperk. Tot zyn laataton
snik biedt by weerstand, worstelend, zich
verdedigend togen zyne vyanden de
menschen.
Hl
Ontzettend schouwspel l Er is in den doods-
stryd van een beest iets onbeschryflyk som
bers. Die stieren met hun doorboord hart,
uit don wydgeoponden muil woeste kreten
stootend, houden den doffon blik naar den
grond gericht. Soms ook heffen zy als door
een inspanning boven hun krachten zich op,
om den laatsten priem, hun toegebracht, te
wreken, om het volgend oogonbük den enor-
men kop te laten zinken.
Onder vrooiyk gelach en gepraat laat men
het nobele dier wegslepen door de sieriyk
opgetuigde muilezels.
Geblinddoekt rennen de paarden, arme, held
haftige dieren, aangespoord door de picadores.
De saamgestroomde menigte kykt er immers
naar met een opgewonden genotOudo, magere,
afgewerkte beesten zyn het, die vroeger hun
fleren, glaDzenden nek hebben geschud voor
de equipages der ryken vau Madrid. Zy hebben
hun tyd gehad; toen worden zy door een
zachte hand gestreeld on voegde men hun
vriendeiyke woorden toetoen hadden zy nog
een naam. Mon leidt hen naar de stieren
gevechten, of men brengt hen naar den vilder.
Nu worden zy afgemaakt door den stier, die
hun met zyn horens den buik opeuryt. Zy
storten tor aarde en behendig springt de
picador uit hot zadel.
Dikwyls zygt do uitgeputte stier neer naast
het paard; dan komen de chulos met hun
zware stokken en ranselen het stervende
paard tot het zich opricht en nog enkels
stappen doet. Geduldig onder zyn ondraaglyk
lyden, galoppeert hy nog eenmaal rond; dat
is zyn aandeel in het gevecht. Eindelyk geeft
de stier hem den genadeslag en het arme,
vermagerde, uitgehongerde paard valt neer,
de groote gele, ver van elkaar staande tanden
op elkaar geklemd, den bek krampachtig
vertrokken.
De schilder Gorga heeft al die weerzinwek
kende tooneelen op het doek gebracht, al de
onderdeelen van het bloedig drama: het hin
kende paard, den buik opengereten, galop
peerend tot zyn laatsten ademtocht, het roche
lende, stervende dier, voortgesleept door de
muilezels, een bloedig spoor nalatend, een
afzichtelyk schouwspel.
IV.
Wat de schilder niot heeft weergegeven, is
de atmosfeer in den circus, het oorverdoovend
geraas, de hartstocht, de ruwe vroolykheid,
de kinderachtige woede, de rauwe kreten, de
scheldwoorden, de aanmoedigingen, het gefluit,
al de onderscheidene uitingen van deze vyftien-
duizend mannen, vrouwen en kinderen. De
toeschouwers zyn allen aangegrepen door wat
Dante noemt de „lascivia di sangre", den
lust om bloed te zien. Men trapt met de
voeten, roept bravo, duwt met de ellebogen,
strekt de handen uit, zwaait met de armen,
jouwt met afschuwelyk gesis den laffen stier
uit, brult den toreador toe, die een behen-
digen stoot wist te geven. Men moet het hebben
bygewoond, om er zich een juist denkbeeld
van te vormen, men moet de opgewonden
Spanjaarden in hun schoon© taal hebben ge
hoord. Zwakke kinderstemmen, overschreeuwd
door het aanmoedigend gegil der vrouwen,
roepen
„Bravo, torol Muy bienet Tato. Bravo!
Cuco mio, caro Cuco! Guquitobravo!''
Het paard, doodelyk gewond door do horens
van den stier, wankelt, stort neer. Men lacht.
Este boracboschreeuwt men, „hy waggelt,
hy is dronken 1"
Ik zie een fraai gebouwd, wit paard, oud
en mager nu.
De aardigheden van myn buurman worden
te geestig; ik zal ze niet meer herhalen.
By elke nieuwe wonde een nieuwe uit
barsting van vroolykheid, by iederen stroom
bloed een rilling van genot, zooal3 kinderen
voelen wanneer men hun in hot donker een
griezelig sprookje vertelt. Ea deze schare, waar
onder de uitgelezensten en de grandes van
Madrid, is samengestroomd, door dezelfde dryf-
veer bewogen, die het volk lokt naar den
voet van het schavot by een terechtstelling.
V.
Men voelt zich machtig aangegrepen 4by
zulk een schouwspel en tot op zekere hoogte
medegesleept. Met wyd geopende oogen ziet
men de feiten aan, zoo nieuw voor ons,
Westerlingen, de mensch meester over het
dier, het sarrend, het beleedigend, om ten
slotte overwinnaar te blyven. De menscheen
dunne reep staal in de hand tegenover het
woedende monster.
Het oogenblik, dat do espada den stier
nadert om hom te dooden, is waarlyk schoon.
Er is iets moedigs, iets grootsch ia dien
stryd tusschen den mensch en het beest, de
stof en den geest. Het beest heeft slechts één
stap te doen en de mensch is verbryzeld
met de rondo oogen ziet by den mensch aan,
die hem met den blik magnetiseert. By de
eerste poging tot naderen stoot de espada
den stier den degen in het hart; het kolossale
dier valt en alles is voorby.
Ik heb Tato zyn stier zien afmaken met
een behendigheid, die de opgewonden scharo
in een donderend applaus deed losbarsten;
niets wekt zoozeer de geestdrift der Span
jaarden als oen moedige toreador en hun
wreedheid tegenover den onbandigen toreador
kent geen grenzen.
De arme Villaverde heeft het ondervonden
men werpt hem scheldwoorden toe en sinaas
appelschillen, omdat een uitval naar den ge
wonden slier een schermen in de lucht bleek
te zyn.
Daarentegen is Tato de held van den dag.
Met gebogen kop kwam de stier op Lagartyo
aanrennen en deze ware verloren geweest,
indien Tato het dreigend gevaar niet juist
intyds had opgemerkt.
Hy werpt zich tusschen den toreador en
den stier, zwaait een rooden lap voor de
oogen van het verschrikte dier, zoodat Lagar
tyo hem het staal in het hart kan steken.
„Bravo, Tatol" schreeuwt en raast men
oorverdoovend. Het regent sinaasappelen,
sigaren, waaiers en hoeden in den circus. Tato
raapt alles op en mikt met een gracieuze
buiging de hoofddeksels naar hun eigenaars
terug. Stralend van vreugde applaudisseert
hem de menigte.
VI.
Arme Tato, het zou zyn laatste gevecht
zyn; nog e6nige minuten en hy lag doodelyk
gewond ter aarde; de kolossale zwarte stier
had eerst Calderon, den bekenden picador,
neergeworpen en door hot strydperk verspreid
1 gen de zieltogende paarden. Het publiek
raasde, boven alles uit klonk duidelijk het
„Bravo, torol"
Eindelyk geeft de klaroen het sein aan den
banderillode oogenblikken van den stier zyn
geteld. Cuco priemt de twee banderillo's den
stier in den hals en nu begint het werk
van Tato.
De matador neemt zyn degen met het
lange lemmet, kort handvatsel en met rood
leder versierd; even krornt de stier zich en
Tato dryft hem hot wapen in den nek. Brullend
van pyn werpt het dier zich op hem en
dringt met zyn horens diep in het rechter
been. Tato valt; de geheele cuadrilla valt den
woedenden stier aan, die den matador zeker
levend zou verscheurd hebben. Tato richt
zich op en tast met de hand langs zyn been.
Hy tracht op te komen; gelukkig wordt hy
van den grond getild door de banderillo's en
weggedragen.
Den kop naar beneden, overal bloedend,
den degen nog in de gapende wonde, rent
de stier als dol door de arena. Het is af-
.echuweiyk om aan te zien, de menigte jouw
hem uit. Hy heeft Tato gewond, den lievolmgf
van het publiek 1
„Moordenaar, lafaard, ellendeling!"
Lagartyo nadert nu den stier, hy is doods
bleek iederen stap, dien by doet, is wolgekozen.
Met een doffen slag treft hy het reusachtige
dier midden voor den kop, de zware zwaite
massa stort dood ter neer.
Vijftienduizend kelen roepen bravo; er komt
geen einde aan hot getier.
Calderon komt bericht brengen van Tato,
de horens zyn tien centimeter diep in het
been gedrongen.
Men hoort nauwelyks, want een andere
stier wordt binnengelaten; het gevecht zal
opnieuw beginnen.
Vervolg der Advertcntiën.
het vanouds gerenommeerde 3211 30
op fust en gebotteld, verkrijgbaar by
dagelijks verkrijgbaar.
in het Notarishuis aan Den
Burg te Leiden, by opbod Zater
dag 5 October 1895, by afslag
Zaterdag 12 October 1895, des
avonds te zeven uren, ten
overstaan van Mr. J. A. F. COEBERGH,
Notaris te Leiden, van:
1. Het KOFFIEHUIS, met vergunning
tot verkoop van sterken drank in
het klein, te Leiden, op het aangenaamste
gedeelte van de Breestraat, No. 16, groot
2 aren, 43 centiaren, bevattende beneden:
Vestibule, Gang, gedeeltelyk met wit mar
mer, groote Zaal (vroeger Kamer en Suite),
Kelder, KeukeD, Bykeuken en twee Plaatsen;
boven: fraaie Voorkamer en Suite, twee
Achterkamers met diverse Kasten, GaDg met
Kast, twee Bergplaatsen, Zolder met vier
afgeschoten Kamers en Vliering. De kamers
zyn behangen en voorzien van Stookplaatsen
en vele gemakken.
Het perceel heeft Gas en Duinwater.
Te zien: in de weken van veiling en afslag
op Dinsdag en Donderdag van II tot 2 uren.
2. Het HEERENHUIS met ERF en TUIN,
te Leiden, aan de Westzyde van den Vliet,
No. 23, groot 3 aren, 24 centiaren. Het perceel,
thans Magazyn van Ijzerwaren, bevat: ruime
Gang met Bergplaats, vyf ruime Vertrekken,
Keuken, Plaats en grooten Tuin met Berg
plaats voor brandstoffenvoortsopen Trap,
groote Voorkamer, Gang, twee Logeer- en
twee Slaapkamers, zeer ruimen Voorzolder
en kleinen Achterzolder. De kamers zyn voor
zien van Kasten, Stookplaatsen en verdere
gemakken. Het perceel heeft Gasleiding en
is in eigen gebruik.
Dit perceel, aan het water gelegenis door
zijne uitgestrektheid zeer geschikt tot uitoefening
van verschillende takken van handel of
nijverheid.
Te zienin de weken van veiling en afslag
op Maandag, "Woensdag en Vrydag van 10
tot 12 uren.
3. Twee HUIZEN en ERVEN te Leiden,
aan het Gerecht, Nos. 3 en 5, groot 1 are,
23 centiaren. Deze perceelen, waarin de
photographiezaak werd uitgeoefend, bevatten,
het huis No. 3, beneden: ruime Werkplaats
met steenen vlo -r, Pomp met goed water en
Plaats met Tuintje; boven: ruimen Zolder
of Werkplaats, daarboven: Werkplaats met
donkere Kamers, Waterreservoir en Spreek
buis; het huis No. 5, beneden: Gang,
twee Zijkamers, Binnenkamer, ruime Slaap
kamer, drogen Kelder en Plaats met Pomp
voor put- en regenwater; boven: ruime
Voorkamer met fraai uitzicht, twee Slaap
kamers, voorts nog eene ruime Kamer, Provisie
kamer, ruim Portaal en Zolder voor brand
stoffen, voorts Photographie atelier, groot
11 X 4.50 meters, met Kleedkamer, enz. De
kamers zyn behangen en voorzien van Stook
plaatsen, Kasten en vele gemakken.
Te zien: in de weken van veiling en afslag
op Vrydag en Zaterdag van 10 tot 2 uren.
De perceelen zyn te aanvaarden by de be
taling der kooppenningen op löNovemb-r 1895.
Meerdere inlichtingen zyn te bekomen ten
kantore van voornoemden Notaris, alwaar tus
schen de dagen van veiling en afslag op alle
werkdagen, van 102 uren, verhoogingen
kunnen worden gedaan tegen genot van één
vijfde der verhoogsom* 6425 77