N°. 10920. Maandag 30 September, A°. 1895. geze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Met scherpe wapenen. IDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere rogel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte, wordt f 0.05 berekend. Voor het incasseeren bulten de stad Tweede Blad. Het Nieuws van den Dag bepleit de in- Btelling van internaten by de R ij k s- kweekscholen voor onderwijzers. Aan de zes bestaande zijn in den regel tachtig kweekelingen geplaatst, die van Rijkswege een beurs van f 300 hebben voor huisvesting, voeding en bewassching. Door tusschenkomst van den directeur wordt hun een kosthuis aangewezen. Tegen dit stelsel van kosthuizen brengt het blad verschillende bezwaren te berde: Het is noodig de gelegenheid op te sporen, om beter contröle over de wijze van leven en van werken der kweekelingen buiten do les uren te oefenen, en die zal men vinden als men de tachtig kweekelingen eener school niet over dertig of veertig kosthuizen ver deelt, maar bijv. in een viertal internaten, onder de leiding by voorkeur van onderwyzers, vereenigt. De voeding zal verbetoren, de gansche verpleging, de kweekelingen zullen manieren leeren, hun viyt zal gecontroleerd, hun studie veraangenaamd worden. Om den e t r y d te beslechten, die in Noord- en Zuid-Holland ontbrandde tusschen de veekoopers en de slagers, advi seert een Groningsch veekooper in de Nieuwe JRotterdamsche Courant, dat men in Holland denzjlfden weg insla als in Groningen. Daar heeft men nl. een onderling waarborg fonds opgericht om den (kooper gd) verkooper van vet vee te vrijwaren in geval van tubercu lose. Om dat doel te bereiken, moet de ver kooper '/j procent van de koopsom storten voor dat fonds; dus slechts 1 gulden voor ean dier, dat voor f 200 verkocht wordt. Is de verkooper ongenegen dit 1/i pet. te storten, dan biyft by aansprakeiyk voor het geval van tuberculose en zal hy vanwege het waar borgfonds in rechten worden vervolgd, als hy weigerachtig biyft de koopsom terug te betalen, voor het geval dat de koe tuberculeus is. Is de kas van dit fonds gestegen tot f 1000, dan zal in plaats van J/2 pet. slechts Va Pct' geheven worden. Is echter de kas door eventuoele toevallen gedaald tot f 500, dan zal, volgens art. 8 in verband met art. 1 al. van het reglement, weder pet. worden geheven. Langs dezen weg worden in Groningen beider belangen gebaatdie van de veekoopers èn van de slagers. „Doch niet alleen de vetweiders en de sla gers, merkt de inzender op, hebben belang by gemeen overleg, maar in de eerste plaats de burgers. Waar abottoirs zyn, moge niet veel verborgen biyven, maar waar geen abat toir is, zouden de gevolgen zeer nadeelig kunnen worden vror de consumenten. Zou men nu nis evengoed te Rotterdam, Amste dam, enz. fondsen tegen tuberculose kunnen oprichten als by ons te Groningen? Onzes inziens beter, omdat men daar volkomen bekend is met het aantal tuberculose dieren, wat te Groningen niet bekerd was. Lang zamerhand wordt men nu daarmede bekend. In de laatste twaalf maanden zyn door de Groninger slagers, die lid van 't fonds zyn (en dat zyn byna alle voorname slagers) ongeveer 2200 koeien geslacht, waaronder zeven tuberculeus waren, en naar de drek- stoep gebracht werden. Verder zyn er in dat tijdstip 3 andere tuberculeus bevonden en vernietigd, waarvan de verkoopers het Va pet. niet wilden storten en later de verkoopsom terugbetaalden. Er komt dus ongeveer 1 op de 220 koeien voor, waaruit biykt dat men ongeveer i/1 pet. moet storten, om het fonds in stand te houden. Het Vaderland heeft een drietal artikelen gewyd aan comptabiliteit s-v ragen en komt tot de volgende slotsom „Ons komt het voor, dat de veertien ton heeft geleerd, dat er aan onze finantiöele ad ministratie iets hapert, dat voorziening eischt. In de eerste plaats de geldeiyko verantwoorde lijkheid van de hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur met een afdalende ver antwoordelijkheid op de ambtenaren; in de tweede plaats een andere contröle door de Rekenkamer, die niet schijnt te verkrijgen te zyn dan door een deugdeiyke comptabiliteits wet; en in de derde plaats een wettelijke regeling der verstrekking van voorschotten aan de corpsen en der verantwoording van den voorraad kleeding en uitrusting. „Komt, wat we daar opnoemden, tot stand, dan zou zelfs de treurige goschiedenis der veertien ton haar lichtzijde hebben." In een tweetal artikelen bespreekt de Alkmaarsche Courant de voorgestelde wyzi ging der successiewet en komt daarby tot de volgende conclusie: „Wil men de bestaande wet slechts wyzigen en geen nieuwe ontwerpen, dan moet men haar beginsel handhaven, nl. dat belast wordt wat nagelaten is, niet wat nagelaten had kunnen worden. Derhalve behooren alle be palingen, waarbij overdracht binnen het jaar vóór het overiyden belast is, als ware by versterf verkregen, niet thuis in het systeem der wet. Zy leiden tot onbillijkheid en kun nen niet doeltreffend worden geacht. „Wat de verhooging der percentage be treft, deze acht de schr. wel Doodzakelyk; doch men bedenke, dat de uiterste grens met 17 '/2 pet. reeds is overschreden. „Dat buitenlandsche landeigenaren hooger worden belast, keurt de schr. zonder voor behoud goed. De grond van Zeeland on Limburg is reeds, naar het schijnt, voor de helft in handen van vreemden. „De voorgestelde afschaffing van overgangs recht op effecten en van het evenredig registratierecht op scheidingen maken de wyzigingswet voor den schr. overigens stellig aa inemeiyk, te meer, omdat de opbrengst op V/2 millioen gulden wordt geschat." Het Centrum heeft een ingezonden stuk over protectie van landbouw als hoofdarti kel in een zyner laatste nummers opgenomen. De schryvor, S. S., betoogt daarin hetnadee- lige van beschermende rechten. De landbouwer vleie zich toch niet, aldus luidt het slot van zyn opstel, geholpen te zyn met een middel, dat misschien gedurende óón of twee jaar een oppe vlakkige verbetering brengen zal, maar dat schade doet aan den handel en de nijverheid van ons gebesle volk, dat, wat betreft de werklioden, de sociale nooden verergert, dat zeker de meest heil- looze gevolgen, ook voor hemzelven, na zich deepen zal. Neen, nooit A tort et travers moet de vrye handel worden doorgezet, maar dat gene moet worden gedaan, wat het beste, het nuttigste, h6t meest gewenschte is voor den Staat. En dat is niet de invoering van bescher mende rechten: welaan, zoolang er dan geen middel kan worden aangeboden, dat de be staande kwalen niet verergert, biyft de vry- handel de meest welbegrepen bescherming. Het is de taak der Regeering, die maatregelen te vinden, welke de nuttige werking van den vrijhandel het min6t bolemmeren. Naar aanleiding van het artikel van mr. Sickesz in De Economistwelks verdiensten de Arnhemsche Courant niet gering acht, wy9t dat blad er nogmaals op hoe Oost-Indisch doof de landbouw-protectionisten zyn, daar de treurige toestand van dien tak van handel in protectionistische landen voldoende moet zyn om hun de oogen te openen. Maar ze zyn ook onnavolgbaar naïef. Uit de troonrede lazen zy, dat de Regeering voornemens zou zyn het vrijhandelsstelsel te verlaten. En dit geeft de Arnhemsche Courant niet toe. „Ook al moest men in de bedoelde woorden de erkenning lezen, dat de aanvaarding van het protectionisme in ons kleine land en voor do andere grootere landen van Europa eene groote schade is, wat zouden de protectio- nisten met deze erkentenis gewonnen hebben? Het geldt hier niet hot schade en nadeel doen aan anderen door onze wetten, maar het bevorderen van Nederlandsche belangen. En juist het standpunt van den vryhandels- man is dit, dat graanrechten en andere hooge invoerrechten niet alleen schade doen aan de geheele bevolking, maar daardoor quasi en in de theorie der protectionisten beschermde takken van volksbestaan niet redden noch baten, maar denkeiyk ten slotte benadeelen zullen." De Nieuwe JRotterdamsche Courant heeft met leedwezen opgemerkt, dat by de memorie van antwoord der Regeering in haar wetsontwerp tot wyziging van de tarieven van in- en uitvoerrechten in Nederlandsch- Indiö de voorgestelde verhooging van invoer rechten gehandhaafd blyft. Het vorige jaar heeft zy trachten aan te toonen, dat de be hoefte aan versterking der middelen door nieuwe of verhoogde belastingen toenmaals niet kon gezegd worden te bestaan. Sedert is de finantiëele toestand nog gunstiger geworden. De N. R. Ct. kan dan ook den dwang der noodzakelykheid, die alleen de verhooging wettigen kan, niet inzien. Wil de minister volstrekt versterking van inkomsten, waarom dan niet liever invoer rechten gebe/en in zoovele buitenbezittingen, die thans daarvan, om weinig afdoende redenen, zyn vrijgesteld. Tegen dergelijke peraequatie der belasting bestaan niet de bezwaren, die aan verhooging zyn verbonden. Ook de finantiëele decentralisatie der ge westen zou, met groot voordeel voor de ge westelijke toestanden zeiven, tot toekomstige besparing van algemeene inkomsten aanleiding geven. Van dergelyke vooruitziende en leven wekkende maatrogolen wil de minister echter niets weten, ook al ware het slechts bijwijze van proefneming. De Nieuwe Rotterdamsche Courant is van oordeel, dat wat de heer Gerritsen deed door de indiening van zyn voorstel betreffende den poiitieken eed, van elk der honderd Kamerleden had kunnen worden verwacht. Van de Regeering het allereerst; het blyft der N. R. Ct. een raadsel, waarom de indie ning niet van haar is uitgegaan. Het ver wondert haar, dat de indiening van een voor stel nog zoo lang op zich heeft laten wachten het tot stand komen van de beoogde wets- wfiziging vóór de installatie der in Mei en Juli 11. periodiek gekozen leden van de Prov. Staten en de gemeenteraden ware wensche- ïyk geweest. Intusschen, het wetsvoorstel is er nu, en het is thans zaak, dat het zoo spoedig mogeiyk tot wet verheven worde. De eenvoudigheid der zaak maakt lange beraad slagingen in do Staten-Generaal onnoodig; en de Regeering, die tot het initiatief opwekte, zal geen bezwaar hebben om de koninklyke sanctie uit te lokken. Bij den raad om in het wetsontwerp ook op te nemen wyzigingen van de wetsartikelen betreffende den eed van den griffier der Staten, den burgemeester, den gemeente secretaris en den gemeente-ontvanger, sluit de N. R. Ct. zich niet aan. Op die wfize zou het wetsont werp buiten de grenzen, die een eenvoudige en spoedige afdoening rechtvaardigen, worden uitgebreid; het moet beperkt blyven tot afschaffing van den eedsdwang voor leden van vertegenwoordigende, door kiezers geko zen lichamen. De N. R. Ct. gunt alle ambte naren van ryk, provincie en gemeente voor hun ambtseed dezelfde algeheele vryheid als die thans aan de leden der Staten-Generaal toekomt. Maar de oplossing van die quaestie moet een algemeene zyn en moet worden voorgesteld door de Rogeering. Het Nieuws van den Dag verwacht, dat het voorstel zal worden verworpen. Het blad zal dit ook niet betreuren. Het Nieuws meent dat de heer Gerritsen heeft verzuimd een enkelen rechtsgrond by te brengen voor zyn beweren, dat de Grondwet van '87 de oods- quaestie reeds heeft opgelost door implicite te verklaren, dat iedere politieke eed door een verklaring of belofte kan worden ver vangen. Het is onmogelijk een dusdanigen rechtsgrond op te geven, oordeelt het blad, waarop het dan aldus voortgaat: „Maar behalve dat het voorstel een gezonde basis mist, is het noch gerechtvaardigd, noch tydig. Wanneer de Regeering verklaart, dat voor alsnog van haar geene voorstellen in dezen geest te wachten zyn, dan is het, omdat zy geen stukwerk wil leveren in eene quaestie, zóó gewichtig als deze, waarvan de hooge ernst niet te miskennen is en waaromtrent algemeen wordt ingezien, dat slechts een regeling in vollen omvang de gewenschte vruchten kan brengen. Alle lapwerk zal het tot stand komen der dringend noodzakelijke eedsregeling slechts vertragen. En nu moge de heer Gerritsen zyn voorstel eene eenvoudige regeling noemen, die geen struikelblok werpt op den weg der kiesrecht- hervorming, een voorstel als dit is niet te behandelen, zonder af te dalen in al de diepten der teedore eedsqaaestie zelve, zonder met de hangen de politieke vraagstukken in contact te komen. En dat in dezen oogenblik Had de voorsteller dit alles bedacht, had hy een wel onderlegd werkstuk willen leveren, het mag, om zyne eigen woorden te bezigen, „met grond betwijfeld worden of by dan van het recht van initiatief zou hebben gebruik gemaakt". De Amsterdammer bespreekt dit artikel van Het Nieuws. Hy meent, dat de redactie van het laatste blad in een zwaartillende bui moet verkeerd hebben, toen zy het bewuste artikel schreef. „Het had op den weg der Rogeering ge legen, meent De Amsterdammerom de eeds- quaestie, binnen de grenzen, door den heer G. terecht getrokken, dus voor zoover zy den poiitieken en den zuiveringseed voor de leden der Provinciale Staten on van den Gemeente raad betreft, tot oplossing te brengen, doch zy deinst terug, om welke redenen dan ook, voor de verantwoordelykheid om het voorstel te do9n voor een maatregel, zooals de heer G. dien binnen zoo enge grenzen wenscht indien ooit, dan moet thans, ook volgens Het N. v. d. D., de tyd gekomen zyn, om van het recht van initiatief gebruik te maken." „Tegen de behandeling van het wetsvoor stel, zegt De Amsterdammer voorts, ziet Het N. v. d. D. op als tegen een berg. Want in zyn zwaartillende bui spreekt hy van het voorstel, waarby de zaak tot de meest be scheiden proportion wordt teruggebracht, alsof daarby „in al de diepten der teedere eeds- quaestie" moet worden afgedaald, en zoo ge wichtig en van hoogen ernst als zy is, nood wendig ter sprake komen." Dat het wetsvoorstel een struikelblok werpt op den weg der kiosrechthervorming, acht De Amsterdammer niet. Volgens hem is het zeker, dat do quaestie, binnen de grenzen, door den heer G. gesteld, in óón namiddag zitting van de Kamer kan beslist worden, en zy heeft eenige hoop, dat het, wordt hot voorstel aan de orde gesteld, zal geschieden ook. Boven zyn stand. Als hot gaat om een onderzoek in te stellen naar veler maat schappelijke positie, merkt De Protestanlsche Noord-Brabanter op, dan behoeft men niet 74) „Ik weot, dat zy daar verstandig aan doet," hernam zü en legde haar hand op Jacks arm. Deze woorden beteekenden eigenlek: „Zij zal een goedon man aan u hebbeD." „Dat moogt ge nu aan de heele wereld vertellen," viel Millicent in, met haar hooge, zilveren stem. Zy bloosde en zag er buiten gewoon lief uit, doordat het haar bjj de ooren wat weerbarstig was geworden door het ritje met dien jongen officier, die op dit oogenblik peinzend naar huis reed, in zijn knoopsgat een bosje viooltjes, dat er niet was, toen hij den stal verliet. Zij had toevallig van Jack gehoord, dat Guy Oscard zoo goed als verbannen was in het hartje van Afrika, voor onbepaalden tyd. De overigen, de jonge officier en die anderen, gaven haar niet zooveel zorg. Die, zoo rede neerde zij b(j zichzelf, konden op haar niet de geringste rechten doen gelden. Misschien hadden zy zich wel iets verbeeld, maar wie kan het helpen, als de menschen zich soms iets verbeelden? Bovendien: „ik veioeeldde me" klinkt altijd min of meer belachelijk. Het is waar, er waren heelwat mannen, aan wie zij haai nieuwtje liever niet persoon lijk zou mededeelen, maar deze moeilijkheid kon zy gemakkelijk uit den weg ruimen door Bady Cantourne te vragen het aan iedereen te vertellen. De een zou het aan den ander overbrengen en dan zouden de menschen elkander natuurlijk afvragen of mynheer die en die het al wisten; zoo niet, wel, dan zouden zy het hun eens gauw vertellen I Inderdaad, een heel komplot zou gereed zyn om Millicent door die moeiiykheden heen te helpen. En dan, ze kon toch niet meer dan één man trouwen 1 En dan, en dan, en danziedaar het laatste woord van Millicent en haar gelyken. Lady Cantourne was niet byzonder spraak zaam, terwyi ze daar zoo met hun drieën een kopje thee gebruikten, maar zy luisterde met een glimlach naar Jacks optimistische beschouwingen en Millicents wel wat opper vlakkige commentaren. „Ik ben er zeker van," zeide Millicent ein delyk, moedig de vraag aanroerende, die hen allen bezighield, „dat Sir John er nu wel in zal toestemmen. Natuuriyk kon hy het eerst niet goedvinden, dat Jack een meisje vroeg. Vooral niet eeDigen tyd geleden, toen het hem niet onverschillig was om het geld, meen ik. Maar nu Jack fortuin heeft gemaakt, u weet, tantetje, dat hy ryker is dan Sir John; hoeriyk, nietwaar?" „Ja, heeriyk," antwoordde Lady Cantoume, op een toon, waarmede men instemt met de bewondering van een kind voor een nieuw stuk speelgoed; „heerlykl" „En dat in zoo'n korten tüdl" ging Milli cent voort. „In enkele maanden slechts, geen twee jaar, weet u? Natuuriyk, eerst kroop de tyd akelig langzaam vooruit, maar later, toen men er aan gewoon raakte, ging het beter. Ge zoudt niet gewild hebben, dat ik was gaan zitten pruilen, nietwaar, Jack?" „Natuuriyk niet," antwoordde deze, en op eens, in een ommezien, zag hy zichzelf voor zich, zooals hy vroeger placht te zyn, en kwam de vraag by hem op, of hy weer zóó zou worden. Lady Cantourne wa3 stil geworden. Haar gedachten keerden onwillekeurig telkens en telkens tot Sir John terug. „Natuuriyk," zeide ze eindelyk tegen Jack; „wy moeten het uw vader terstond mede deelen. Hy moet deze tyding niet van de buitenwacht te weten komen." Jack knikte. „Als dat mocht gebeuren, dan zou de buiten wacht er bitter weinig satisfactie van hebben," antwoordde hy. „Hoogstwaarschyniyk niet; maar ik dacht niet aan de buitenwacht of aan wereldsche kringen; ik wilde zyn gevoel sparen," ant woordde Lady Cantonme vry scherp. Den laatsten tyd spaarde zy Millicent bitter weinig, en aan het jonge meiBje was dat natuuriyk niet ontgaan. Integendeel, zy had er met menigeen al over gesproken met dansers en anderen. Dat kwam zeker van den naderenden ouden dag, meendo zy. „Ik zal hem een briefje schryven, om het hem mede te deelen," hernam Jack bedaard. Lady Cantourne trok even de wenkbrauwen op, maar sprak geen woord. „Ik vind," hernam zy eindelyk, dat Milli cent ook diende te schryven." Millicent rilde even, heel lief om te zien. Zy vermoedde dat haar schrift, buitengewoon groot en geschreven met een pen met breede punten, verkrygbaar alleen in een onkelen winkel in Regent Street, wel niet in zyn smaak zou vallen. Een brief, zóó geschreven twee woorden op een regel, op een klein velletje, dat men ordinair zou noemen, als het geen modepapier was geweest, zou zeker afgekeurd worden, indien het in banden kwam van een drogen, ouderwetschen man. „Ik zal het probeeren," antwoordde zy, „maar, tantetje-lief, ik kan geen langen brief scbryven, om alles eens goed uit te leggen. Daar is hier nooit tyd voor, vindt u wel? En dan vrees ik, dat Sir John me niet mag lyden. Ik weet niet waarom; heuscb, ik heb het geprobeerd." En dat was volkomen waar. Zelfs minnaars moeten zich naar het uur der maaltyden schikken en Jack Meredith was er do man niet naar, om dit by zyn bezoek te vergeten. Hy zag, dat Lady Can tourne naar de klok keek. Hoe handig zy het ook wist aan te leggen, toch slaagde zy er niet in het zóó te doen, dat het hem ontging. Hy nam dus afscheid en Millicent verge zelde hem tot boven aan de trap. Hy be dankte den huurkoetsier, die hem zyn rytuig dringend aanbood, en wandelde op zyn gemak naar zyn kamers terug. Misschien begreep by niet hoe het kwam, dat zyn hart niet overvloeide van vreugde. Het menschelyk hart heeft zyn wyze van zien, en ziet wel eens verder dan zyn meer overleggende vriend en helper, het menschelyk brein. Het weigert wel eene op te springen van vreugde als de uitwendige omstandigheden dat toch eischen, en op andere tyden, als de omstandigheden schynen te drukken en alles donker lykt, is het van vreugde vervuld, en weten we evenmin waarom. Jack Meredith wist, dat hy de gelukkigste mensch in Londen was. Hy was ryk, gezond on zou nu gaan trouwen met Millicent Chyno, do erkende schoonheid uit zyn kring. Zy was niet in het minst veranderd. Zy was even mooi, be- kooriyk en vroolyk als voorheen; er was iets, dat hem zeide dat zy hem liefhad, iets wat er vroeger niet placht te zyn, teen hy haar verlietdat was gekomen, naarmate de overmoed en de ydelheid van de jeugd haar gingen verlaten; en juist aan die wetenschap klemde zyn geest zich vast met zenuwachtige inspanning. Hy gevoelde zich niet opgetogen, zooals hy toch eigonlyk wel diende te zyn; hy merkte dat zelf en kon zich daar geen rekenschap van geven. Maar Millicent had hem hef; dus was het zoo goed. Hy had haar altyd liefgehad. Hy had alles gedaan, om haar te kunnen trouwendie oneenig- heid met zyn vader; bet vinden van de Simiacine; zyn vasten wil om weer beter te worden, waaraan hy zyn behoud te danken had, dat alles was om harentwil geschied. En nu ging hy haar trouwen; hy had zyn doel bereikt; waarom waB hy nu niet uit gelaten van geluk? Misschien is een mensch, als hy ouder wordt, niet meor zoo opgewonden. Maar toch waren ze gelukkig. Dat kon niet anders 1 {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5