N°. 10902.
Maandag O September.
A°. 1895.
feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
IBIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco por post
Afzonderlijke Nommors
f 1.10.
l.io.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
De Gelderlander w\Jdt eenige beschouwingen
aan de verschillende vormen van coöpe
ratie, nl.de verbruiks-coöperatie, de
crediet-coöperatie en de productie-coöpe
ratie. De beide eerste acht het blad van
niet veel beteekenis, als zynde slechts tijde
lijke hulpmiddelen tot instandhouding van
hetgeen bestaat, als een hefboom tot vol
harding. De productie-coöperatie, zijnde een
vennootschap van knechten, die gezamenlijk
dezelfde affaire gaan uitoefenen als thans
hun patroon, is, naar het oordeel van De
Gelderlandereen der beste economische red
middelen; wijl het aangewend wordt door den
arbeidenden stand zelf en dus in zeer belang
hebbende handen is.
„Deze coöperatie," zegt het blad, „heeft
veel voor zich; doch wij willen ons heden
tot de beide volgende resultaten bepalen. Op
de eerste plaats kunnen daardoor een aantal
knechten, die bekwaam, arbeidzaam en tevens
van inschikkelijken aard zijn, geraken tot een
betrekkelijken welstand en de grondleggers
worden van een nieuwe klasse, die wi) de
arbeidende kapitalisten zouden willen noemen.
„Intusschen, men versta ons wèlwij raden
zulk een onderneming niet iedereen aan. Ten
eerste moeten de coöpereerende arbeiders
crediet genoog bezitten om zeker begin
kapitaal te kunnen leenenten tweede moeten
zij ze9r fideel van humeur zijnwant de gelde
lijke band, die de vennooten van hoogeren
stand samensnoert, ontbreekt hier; ten derde
zullen zij uit hun midden een directeur
moeten kiezen en zich aan diens bevelen, al
is hy ook huns gelijke, onderwerpen.
„Hieruit blijkt dat zoodanige coöperatieve
vereenigingen eeno gewaagde onderneming
zijn; maar kans van slagen hebben z«j we),
zooals de meubelmakersvereenigingen te Parijs
en de in Engeland bestaande vélocipède-
fabrieken van werklieden reeds bewezen hebben.
„Het tweede voordeel, dat deze coöperatie
kan opleveren, is dit: het wegnemen van een
vooroordeel, dat thans nogal veel ontevreden
heid opwekt. Niet zelden meenen de werk
lieden, dat de patroons, de aandeelhouders, de
directeuren of welken naam zij ook dragen,
gaan strijken met een grove winst, die jaar
lijks toeneemt, terwijl de werkloonen der
arbeiders niet of althans niet noemenswaard
verhoogd worden. Wanneer nu zij, die er zoo
over denken, zelf een coöperatief fabriekje
oprichten, zelf niet alleen de winsten behalen,
doch tevens al de risico van zulk oen
zaak ondervinden, zich ook de verliezen en
teleurstellingen moeten getroosten, dan zal de
overtuiging by hen, door brutale cyfers en
even brutaal klinkende munt, zich opdringen
dat niet alles zoo rooskleurig is by de onder
nemers en exploitanten van industriëele
ondernemingen en dat menigmaal de toestand
van een bekwaam en goed beloond werkman
te verkiezen is boven dien van een met tal-
loozo moeiiykheden worstelenden patroon."
Do geweren-zaak is een quaestie,
waaraan de pers veel belangstelling wydt.
De bekende geheimzinnige mededeelingen van
den heer De Ras lokken menige opmerking
uit. Zoo schrijft De Morgenpost (de goodkoope
editie van De Tijd):
„Van verschillende zyden worden harde
woorden aan het adres van den Minister van
Oorlog gericht, naar aanleiding van het af
springen der onderhandelingen betreffende het
maken van de voor de nieuwe bewapening
onzer troepen bonoodigde geweren in ons
land. De buitenlandsche ny verheid wordt be
voordeeld ten koste van de eigen industrie;
millioenen, die in ons land hadden kunnen
blyven en aan honderden arbeid en brood
zoudon hebben verschaft, gaan het land
uiten dat doet een Nederlandsch Minister
van Oorlog
„Zoo oppervlakkig beschouwd, ziet het er
inderdaad bar onvaderlandsch uitmaar rede
neert men, don Minister veroordeelend en
brandmerkend, niet in don blinde, zonder op
de hoogte te zyn van de motieven, welke er
toe geleid hebben, dat het syndicaat, hetwelk
tot stand was gekomen, zich terugtrok?Laten
wy toch in '8 Hemels naam niet iemand met
steenen gooien zelfs al is die iemand een
Minister van Oorlog! voordat wy er zeker
van zyn dat hy het verdient. Do Minister
van Oorlog heeft, meenen we, getoond niet
ODgenegen te zyn, aan de vaderlandsche in
dustrie, zoo deze waarborgen kon verschaffen
van deugdeiyk fabricaat en tijdige levering,
do voorkeur te geven, en er moeten wel
ernstige redenen in het spel zyn geweest,
die een dergeiyke wyziging in den staat van
zaken hebben gebracht. Schorten wy dus ons
oordeel, en vooral ons vonnis, op, totdat de
Minister, over deze quaestie in de Tweede
Kamer geïnterpelleerd, zyn houding zal heb
ben gemotiveerd en, hopen wy, gerechtvaar
digd. Kan hy dat niet, eerst daa is de tyd
gekomen, om hem te beduiden, dat hy het
vertrouwen der natie heeft verbeurd en be
hoort hoen te gaan."
Het weekblad De Tribune schryft:
Met loffelyken y ver is by de behandeling en
na de aanneming der „gewerenwet" door het
Kamerlid, den heer M. De Ras, ingesprongen
voor de belangen der Nederlandsche industrie.
De aanvankelyke resultaten, voor een deel
zeker door zyn toedoen in het leven ge
roepen het syndicaat dor Amsterdamsche
bankiers tot hot stichten van eon geweren-
fabriek binnen de stelling Amsterdam
waren gunstig, totdat eemgen tyd geleden
plotseling de tyding kwam, dat de onder
handelingen tusschen den Minister van Oorlog
en het syndicaat waren afgesprongen en dit
laatste was ontbonden.
Met diep leedwezen werd deze tyding in
den lande vernomen en naar de redenen van
het treurige feit gegist, tot heden echter
tevergeefs. Daar vat de heer De Ras de pen
op, om onder den titel van „Een duistere
zaak" in De Limburger Koerier die redenen
bekend te maken, denkt men allicht neen,
alleen om te zeggen, dat hy ze evenmin kent
als ieder ander, behalve deo Minister en de
leden van het syndicaat. Nu, dat is belangryk
nieuws! Indien iedereen eens, en zelfs de
leden der Tweede Kamer incluis, in do bladen
wilden gaan vertellen wat hy niet weet, dón
zou er heusch voor de pers geen komkommer
tijd meer bestaan I "Wanneer het doel van den
heer De Ras dan ook geweest is om die
illusie te verwezenlijken, hy zou op niets dan
lof van de koningin der aarde aanspraak
hebben. Helaas, dat wy dit goede doel moeten
betwijfelen
De heer De Ras vertelt echter nog meer
dan dat hy niets weet van deze zaak. „De
tyd (let wel: „tyd" is met een kleine letter
geschreven; was het maar met een hoofd
letter, dan kon men nog denken, dat het
dagblad van dien naam bedoeld werdl) zal
die redenen wel aan het licht brengen" en
bovendien kan hy nog meedeelen, jammer
dat hy het niet „onder reserve" doet „dat
de staart dezer muis een onafzienbare zyn zal."
Wel, wel, hoe is het mogelijk l De heer De
Ras moet toch goed op de hoogte zyn om
zoo maar te kunnen voorspellen, dat later
die redenen wol zullen bekend worden zoo
iets gebeurt immers nooit met regoerings-
zaken en dan dat „die muis" een onaf-
zionbaren staart zal hebben. Nu, ons dunkt
dat die staart dan niet erg gevaarlyk zal zyn,
want op het eind van zoo'n staart komt het
volgens de hier gebruikte spreekwyze toch
maar aan en wanneer dat einde niet te zien
zal z(jn, dan zal het er dus wol op neer-
komon, dat de zaken zullen blyven zooals
ze zyn.
Waarlyk, wy hadden van den heer De Ras
beter verwacht; geen voorbarig, nutteloos,
nietszeggend couranten-artikel, doch een ern
stig, onpartyöig onderzoek, waartoe hy door
zyn positie als Kamerlid en door zyn optreden
in deze zaak by uitstek de aangewezen per
soon was om goed te kunnen slagen, terr
einde daarna, betzy een krachtig protest te
doen hooren tegen het voorgevallene, gevolgd
door het voorstellen in de Tweede Kamer
eener motie van wantrouwen in het beleid
van den betrokken bewindsman, hetzij een
erkenning der bezwaren, die de levering voor
do Nederlandsche industrie deden verloren
gaan. Het orgsto is evenwel, dat de heer
De Ras, zonder iets te weten, geiyk hy zelf
erkent, zydelingsche verdachtmakingen in het
openbaar tegen de Regeering en energieke
bankiers uit met de woorden„ofis er
iets anders geschied, iets, dat moeiiyk het
daglicht verdragen kan?" Dit is een ieder
en in 't byzonder een Kamerlid o. i. onwaardig.
De „Vereeniging van Nederlandsche Pa
troons" zond aan H. M. een adres in zake
den landbouw. De heer A. Van Leeuwen, te
Leiderdorp, lichtte dit adres toe in eene
brochure. Daarin bracht hy ter sprake de
vraag: „Zyn goedkoope artikelen
wel absoluut in het belang van
o n 8 volk?"
Indien ja, antwoordt hy, dan niet morren
over de geringe opbrengst van den bodem,
maar de maatregelen zegenen, die de Regeericg
neemt om onze burgery zoo voordeelig moge
lyk in hare behoeften te laten voorzien. Dan
niet klagen over hooge lasten, die ons in den
grond boren, noch ons ergeren aan de stelling:
"Wat niet bestaan kan, moet maar vergaan.
Neen, verder gaan en er by de Regeering op
aandringen, dat alle uitvoer van vee en van
vermengde en onvermengde zuivelproducten
worde verboden. Over de gevolgen, nu reeds,
en later, wanneer by den boer het kapitaal
geheel zal zyn verdwenen, wensch ik in deze
brochure het licht te laten vallen.
In Patrimonium geeft de heer J. Dekker Azn.,
te Koog a. d. Zaan, over deze ontboezeming
eenige opmerkingen.
„Zyn goedkoope artikelen absoluut in het
belang van ons volk?" luidde de vraag. Ik
weet niet, zegt de heer D., watde schr. eigen
lijk met absoluut bedoelthet belang van
alle burgers zonder onderscheid of van de
groote massa. In bet eerste geval moet ik
hem toegeven, dat gedaalde pryzen, hoe voor
deelig voor het algemeen, voor velen nadeelig
kunnen zyn; maar in bet tweede geval durf
ik volmondig ja zeggen; men houde echter
wel in het oog wat goedkoop is! Datgeen,
waarvan men kan genieten zonder groote in
spanning, is goedkoop; en als nu hot volk,
„de massa", allen, die van een grooter of
kleiner inkomen moeten leven, door lage pryzen
van de eerste levensbenoodigdbeden in staat
zyn de behoeften van zichzelf en de hunnen
ruimer te vervullen, dan is die goedkoopte
voor hen een zegen. „Dus," zegt de heer Van
Leeuwen, „laat ons dan niet langer morren
over de geringe opbrengst van den bodem."
Neen, dat moogt gy ook niet, want de bodem
brengt niet minder op dan vroeger; alleen de
geldswaarde der producten is verminderd en
dat de daling dier pryzen voor velen nood
lottig is geweest, ik zal do laatste zyn dit
niet te erkennen, alsook dat nog velen daarvan
de treurige gevolgen ondervinden. Maar voor
het algemeen is, als (wat wy helpen wenschen)
het laagste standpunt is bereikt, dan ook het
leed geleden, want dan staat de morgen weer
aan te breken na een donkeren nacht.
Lage pryzen zyn geen ramp, zelfs niet voor
hem, die er voor verkoopt, maar wel dalende
pryzen. Als de koopman zyn waren steeds te
duur gekocht heeft, of de fabrikant zyn grond
stof, als de landbouwer zyn land, te duur ge
kocht of te hoog gepacht heeft, dan zyn voor
hen de dalende pryzen een ramp, die de massa
bevoordeelt, maar hon ten gronde kan richten.
Maar zyn die rampen geleden en is bet laagste
punt bereikt, dan blyft ook de zegen niet
uit, evenmin als de vloek uitgebleven is van
de hooge pryzen, die wy tusschen de jaren
18701880 gekend hebben. Want het zyn
niet de lage pryzen van nu, maar de hooge
pryzen van toen, die tienduizenden landbou
wers verarmd en ten gronde gericht hebben.
In de verbeelding, dat de pryzen steeds in
stijgende beweging zouden blyven, hebben
duizenden zichzelf geworgd, door pacht- en
koopsommen te besteden, die toen reeds niet
uit den grond te halen waren.
En of dan wat niet bestaan kan maar
vergaan moet? Jal Maar de landbouw kan
niet vergaan, de grond blyft, en als hy be
bouwd wordt, geeft hy ook dengene, die het
doet, wt.1 degelijk het brood zyns bescheiden
deels. Als dat niet zoo was, zou hy gem
pachtwaarde hebbon, maar nu hy die nog
wel degelyk heeft, is er geen sprake van
vergaan, maar moeten de pachten teruggaan
tot het punt, waarop hy, die den grond be
werkt, er van eten en leven kan. Al het
geroep om protectie is een uiting van groote
zelfzucht, onder den dekmantel van algemeen
belang ten bate van do bezitters. Dat oordeel
moge vreemd klinken, als men consequent
doorredeneort, kunt go er niet a<»n ontkomen.
Hoe de heer Van Leeuwen na deze myne
redeneering nu zeggen kanLaat ons dan by
de Regeering aandringen allen uitvoer van
zuivel te verbieden, is my oen raadsel, want
het is juist de uitvoer geweest, die den
boerenstand er bovenop gebclpen heefc en de
landpryzen zoo omhoog dreef. De heer v. L.
is toch zeker niet iemand, die, al3 het tegen
loopt, zelfmoord aanbeveelt?
Wat de hoogo renten betreft, die het land-
bouwbedryf boven andere drukken, ieder, die
land koopt, voor geldbelegging of voor eigen
gebruik, houdt, behoort althans te houden
rekening met de productieve waarde van het
land, zoowel als met de lasten, die er op
drukken, en zal zyn koopsom naar beide be
rekeningen bepalen. Al wordt het land op dit
oogenblik van allo lasten ontheven, dan zou
dit een geschenk voor eens zyn aan de tegen
woordige bezitters, dat, gekapitaliseerd, de
landpryzen in evenredigheid ten volle zou
verhoogen en aan de huurders geen cent
voordeel zou geven.
Van de grondbelasting heeft de wetgever
deel aan den landbouw of grondbezit
cadeau gedaan; de overgangsrechten zyn met
2/s verminderd; de bedryfsbelasting, waarin
ook zy worden aangeslagen, die vroeger niet
gepatenteerd waren, wordt op den landbouwer
niet toegepast.
Ik wil wel geloovon dat de landbouw wel
het een en ander van den Staat vragen mag,
maar om zich zoo het stiefkind van het land
te achten als men het zoo gaarne doet voor
komen, is in myn oog onbillijk. Ik wil niet
ontkennen, dat men als landbouwer wel eens
jaloersch kan worden, als men de groote
werken ziet, die ten bate van don handel
worden uitgevoerdmaar hoe ontzettend veel
zal de waarde van het land door de ver
beterde verkeerswegen niet toegenomen zynl
Wat is de landbouw zonder goede wegen
en vaarten? Wat zou er betaald worden voor
land midden in een grooten polder zonder weg
of vaart? Ik herinner my nog boe het kool
zaad, door de Kanaalmaatschappij na do droog
legging van den Houtrakpolder daarin ge
zaaid, aan de koopers f 6 per Hectoliter
kostte van dorschloon en uit den polder dragen.
Mogen er dus wegen en spoorwegen en
kanalen met het oog op het handelsverkeer
worden aangelegd, handel en landbouw zyn
zoo tweelingzusters, ja Siameosche tweelingen,
dat zy elkanders levensorganen beiden even
zeer noodig hebben.
Met scherpe wapenen.
46)
„Zoo," Bprak ze, „en dus gaat u morgen
er weer heen met al die mannen?"
Hy meende dat hü zyn vertrek nu juist
niet bad vastgesteld op den dag van morgen.
„Of overmorgen," verbeterde hy.
„Zyn do manschappen verder gezond ge
bleven?" vroeg zy op oen half spottenden
toon, die hem onaangenaam trof.
„Ja," antwoordde hjj, „dat liet niets te
wenschen over."
Op welk uur denkt u te vertrekken?" vroeg
zy verder. „Er zyn brieven voor Meredith op
het kantoor. De eerste klerk van Maurits zal
ze u wel geven."
Zy wist dat die brieven van Millicent waren.
Zy had ze zelfs in haar hand gehad. Zy had
den fijnen, nauw merkbaren geur van papier
en enveloppe ingeademd.
„"Wilt u er goed voor zorgen, dat ze niet
verloren gaan?" zeide ze, met een vreemd
welbehagen haar eigen hart folterende. „Zy
ztjn zeer belangryk."
„O, ik zal er goed voor zorgen," antwoordde
hy. „Ik geloof dat het beter is, dat ik morgen
afreis."
„Ik ook," antwoordde zij bedaard, op dien
zacht smeekenden toon, dien men den vrouwen
moeiiyk ten kwade kan duiden, omdat zy zoo
weerloos zyn. „Ik ook; u kent die menschen.
Ieder uur, dat zy in Loango doorbrengen,
demoraliseert hen slechts meer."
Zy waren nu de poort genaderd van den
tuin, die de bungalow omgaf. Zy wendde zich
tot hem en stak hem de hand toe, op een wyze,
die niet te miskennen viel. Hy nam afscheid
en ging heen, terwyi hy zichzelf verwonderd
afvroeg, wht er toch eigenlyk was voorgevallen.
Hun gesprek had een geheel andere wending
genomen dan hy verwacht had of van plan
was geweest. Yreemd genoeg: hy had daar
niets aan kunnen doen. En nu was hy wel
wat zielig, op weg naar het slechte hotel te
Loango afgedankt weggestuurd.
Den volgenden dag verliet hy dan ook wer-
keiyk het stadje op de "West-Afrikaanscho
kust en wrevelig trok hy verder in een noor-
delyke richting. Zolfs op dien afstand was hy
nog bang voor den verholen spot van Jack
Meredith. Ook wist hy best, dat niets op den
duur kon ontgaan aan den kalmen, onder
zoekenden, scherpen blik van dier.Engelschman
en de inboorlingen waren niet langer te ver
trouwen, want Meredith, die verscheidene talen
kende, had weldra genoeg woorden van de
hunne aangeleerd om hen te verstaan, terwyi
Jozef op zyn manier met hen praatte, een
mengsel makende van platte Engelsche en
inheemsche woorden, iets, waarin de rood
rokken onder alle hemelstreken zoo ver zyn.
Meredith had Durnovo slechts toegestaan naar
Loango te gaan onder de belofte, die, hoe
netjes ook ingekleed, aan duidelykheid niets
te wenschen overliet, dat hy or niet langer
dan vier en twintig uur zou blyven.
Jocelyn zorgde wel dat zy hem niet weer
ontmoette. Zy liet de gelegenheid om veel te
hooren, van wat zy zoo wenschte te weten,
ongebruikt voorbygaan, omdat Durnovo, de
bron van dat gewenschte nieuws, niet te ver
trouwen was.
Maar de spanning, waarin ze de laatste
maanden verkeerde, was ten einde en dit was
al veel voor haar. Alles scheen goed to gaan
op het Plateau.
Vier dagen later, toen zy met een bevriende
dame door het eigeniyke Loango reed, ont
moette zy Victor Durnovo. Zy ontstelde zicht
baar op dat gezicht, wel wetende dat hy
drie dagen geleden met al zyn manschappen
Loango had verlaten. Daaraan viel niet te
twgfelen, en hy keek haar zoo schuw, zoo
verschrikt aan bovendien! Blykbaar was die
toevallige ontmoeting, dio haar zoo verwon
derde, hem niet aangenaam.
„Ja, maar ik ben weer teruggekeerd om
meer manschappen te halen," klonk het. Zy
wist dat hy haar voorloog, en hy gevoelde
dat zy het begreep.
„Zool" hernam zy. „U is ook geen vlug
reiziger."
Zy wendde haar paard, knikte haar vriendin
goeden dag, boog koel voor Durnovo en reed
naar huis. Toen zy aan den hoek was gekomen
van de hobbelige, 6lecht geplaveide straat,
raakte zy even baar paard aan. Het beest
begreep haar. Het zette zich in een zachten
galop, zoodat de kinderen op straat ophielden
met spelen en bleven stilstaan om haar na
te kyken. In het bosch gekomen, gaf zy het
beest de sporen en door het ritBelende woud,
over het mulle zand reed het meisje naar
huis, zóó snel als het beest maar met moge
lijkheid kon voortkomen.
Jocelyn Gordon behoorde tot die vrouwen,
die tyd noodig hebben om te begrypen, maar
wier macht tot handelen soms ontzagiyk groot
wordt als de nood dringt.
XXIII.
Mcrcurlag.
Do lafaard valt slechts aan don man,
Dio bcm geen weerstand bieden kan.
Toen Jocelyn de bungalow naderde, wendde
zy zich een weinig zywaarts, het woud in,
waar, in een holte, zich eenige kleine hutten
bevonden.
„Nale," riep zo. „Eoep Nala!" Zy sprak in
het dialect van de kust tot eenige vrouwen,
die voor een van de hutten zaten.
„Nala," jal" klonk het antwoord. En zy
verhieven haar kryschende stemmen.
Kort daarop trad een man te voorschyn uit
een schuurtje van banaanbladeren, een heel
magere man met weinig kleeren aan het
lyf heel erg scheel, waardoor de eerste
indruk, dien hy maakte, er niet beter op werd.
Toen hy Jocelyn bemerkte, wierp hy een
vracht hout op den grond en liep naar haar
toe. In Afrika kruipt de neger niet. Op zyn
manier is hy daar trotscb. Als men goed met
hem omgaat, is hy niet alleen te vertrou
wen neen, meer dan dat.
Ndla liep grynzond naar Jocelyn toe.
„Nala," sprak ze, „wil je een reis voor my
doen?"
„Ja, dadelykl"
„Ik vraag het jou," zeide Jocelyn, „omdat
ik weet, dat je goed je verstand hebt en weet
wat reizen is."
„Ik heb veel gereisd, toen ik jonger was,"
antwoordde hy.
„Voordat je trouwde?" vroeg het Engelsche
meisje. „Voordat de kleine Nala er was!"
De man lachte.
Hg keek over zyn schouder naar een van
de hutten, waar een mager, scheel kind op
zyn buik in het zand lag.
„Waar wil u hebben, dat ik naar toe ga?"
vroeg de trotsche vader.
„Naar Msala, aan de Ogowe-rivier."
„Ik ken de Ogowe. Ik ben wel eens to
Msala geweest," met het ernstige gebaar van
een groot reiziger.
„Wanneer kan je vertrokken?
Hy haalde de schouders op.
„Dadeiyk
Jocelyn hield haar beurs in de hand.
Je kunt eon bootje huren," ging zy voort,
„en op de rivier neem je zooveel roeiers, als
je maar wilt. Je moet heel gauw naar Msala
gaan. Daar moet je vragen naar de Engelsche
Expeditie. Hoor?"
„Ja, naar dien Engelschman, Durnovo, en
dien soldaat, die altyd grappen maakt?"
„Ja. Sommigen van de manschappen zyn
nu te Msala. Zy zyn op weg naar boven om
zich by don anderen Engelschman to voegen
ver ver weg dicht by de bergen. Te
MBala hebben ze stilgehouden. Tracht uit te
vinden, waarom zy niet verder trekken, en
kom gauw terug om my alles te vertellen.
Begrepen, Nala?"
„Ja."
(Wordl vervolgd.)