N°. 10896.
Maandag 2 September.
A0. 1895.
(Beze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilletoii.
Met scherpe wapenen.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Yoor Leiden per 3 maanden.
Franco por post
Afzonderlijke Nommers
1.10.
1.40.
w 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.1T2. Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseoren bulten de stad
wordt 0.05 berekend.
Tweede Blad.
De ODgeregeldheden, in den laateton t\jd
b\j de administratie der landmacht
voorkomende, ztfn zóó talrijk en van zóó be
langrijken omvang zegt Het Nieuws van
den Dag dat zij tot nadenken stemmen en
de vraag doen rijzen, of deze aangelegenheid
behoorlijk is geregeld.
Uit het veelvuldig voorkomen van die be
treurenswaardige feiten blijkt, dat het toe
zicht van den Raad van Administratie ten
eenenmale onvoldoende is.. Wel verre van
daarover verbaasd te zijn, moet men zich er
over verwonderen, dat er zich niet nog moer
zulke feiten hebben voorgedaan, meent de
schrijver.
Om dit in te zien, neme men in aanmerking,
dat elke boekhouding dus ook die van een
corps eene vrij ingewikkelde zaak is.
Ze loopt over duizenden guldens, uitgaven
en ontvangsten, volgens geheel uiteenloopende
bepalingen en voorschriften, voorschotten,
mandaten, ontvangsten en uitgaven van andere
corpsen, enz., zoodat, zonder direct eene
Italiaansche boekhouding te worden, het toch
lang geen eenvoudige historie i9.
De administrateur weet en kent op den
duur den cirkelgang op zijn duimpje, maar
niet alzoo zfi, die hem moeten controleeren.
Dezen hebben vele en andere diensten;
vooral tegenwoordig neemt de wetenschap
en de schr\jvery, in den vorm van rapporten
over allerlei mogelijke zaken, eeno onrust
barende uitbreiding.
Daar kr\jgt men des avonds het order
boekje, en op een soms zeer ongelegen uur
staat er aangekondigd, dat „de Raad" den
volgenden dag zal vergaderen.
In plaats nu van daaraan eenige uren be
daard te kannen besteden, moet men, te
raidden van meergenoemde besognes, even in
don Raad komen, om „het kloppen der kas"
te verifièeren en zulks door handteekeningen
te bekrachtigen, waardoor men soms, onbe
wust, voor enkele duizenden guldens borg
blijft, ten gemakke en ten bate van het Rijk.
Uit dit laatste oogpunt beschouwd, is het
eon heerlijke uitvinding zoo noodig behoeft
het Gouvernement geen schade te lqden
als hat slachtoffer dezer controle enkole jaren
maximum-korting op zijn traktement krijgt,
waarbij hij dan nog van „boffen" mag spreken,
als het hem verder geen nadeel doet.
De gebeurtenissen hebben bewezen, dat
nazien van quitantiön en optelling van de
geboekte posten, plus do vergelijking daar
van met de in kas zijnde gelden, onvoldoende
is. De schrijver acht het daarom noodzakelijk,
dat de kwartiermeesters verantwoordelijke
ambtenaren worden; en dat men, na eenmaal
dezen weg te zijn ingeslagen, don compagnies
commandant ontheffe van de beslommeringen,
die de compagnies-administratie voor hem
meebrengt, wanneer hff deze a coeur
waarneemt.
Verantwoordelijke ambtenaren met een
betore belooning dan thans behooren in de
plaats der tegenwoordige te worden gesteld;
en besluit de schrijver mot eenige meerdere
kosten zal het Ryk en zullen de officieren-
raadsleden ten zeerste gebaat zijn, en is men
op het pad van billijkheid.
De overheid van Liverpool heeft, naar het
weekblad De Nederlander mededeelt, een
eigen commissie van opzicht ingesteld, die
in 't algemeen het optreden van armoede
en ellende op de straten nader moet
onderzooken en maatregelen ter verbetering
ontwerpen, speciaal echter zich moet bezig
houden met het opzicht over het venten
door kinderen langs de straten
en met het beramen van maatregelen om
deze kinderen in een waardiger en betere
positie te brengen.
De commissie heeft een Ijjvig rapport uit
gebracht en haar voorstellen ter verbetering
in wetsontwerpen belichaamd.
Het venten door kinderen langs de straten
mag niet geschieden zonder speciale toe
stemming, terwijl voor elk geval een persoon
lijke verlofkaart moet worden afgegeven. Het
afgeven der verlofkaarten geschiedt slechts
door een daartoe benoemde corporatieve com
missie. Het vonten langs de straten mag
slechts worden toegestaan aan knapen in den
ouderdom van 1114 jaar en aan meisjes
in dien van 1116 jaar; vooraf gaat oen
grondig onderzoek van elk speciaal geval,
waarbij de lichamelijke en andere geschiktheid
moet worden geconstateerd; daarna stelt de
commissie ook den duur van elke verlofkaart
naar welgevallen voor elk speciaal geval vast,
de afgegeven verlofkaart kan zonder meer
worden ingetrokken, zoodra de houder reden
tot klagen geeft of zich gedurendo de uit
oefening van zijn bedrijf aan overtredingen
schuldig maakt. Strafbaar is het, wanneer
kinderen beneden de elf jaar op do straat
goederen ten verkoop aanbiedenmet hoogero
straf worden bedreigd ouders of opvoeders,
die kinderen, aan hun opzicht toevertrouwd,
zonder verlofkaart langs de straten laten
venten.
Aan de kinderen, die van een verlofkaart
zijn voorzien en den verkoop buiton hun
woonplaats uitoefenen, moet een geschikt
onderkomen worden verschaft; hiertoe moot
de overheid medewerken en ook middelen
daarvoor beschikbaar stellen. Het venten
gedurende den nacht i3 verboden en wel van
1 April tot 30 September van 9 uren 's avonds
tot 6 uren 's morgens en van 1 October tot
31 Maart van 7 uren 's avonds tot 6 uren
'8 morgens. De overheid eindelijk zal de be
voegdheid gegeven worden, de kinderen, die
wel is waar met een verlofkaart, doch in
strijd met de gegeven voorschriften venten
of in 't algemeen zonder verlofkaart in het
openbaar verkoopen, in die gevallen, waarin
geen andere middelen meer helpen, tegen den
wil van ouders en opvoeders in opvoedings
gestichten te plaatsen.
"Wij vestigen de aandacht op het door het
gemeentebestuur van Liverpool genomen
initiatief, in do hoop, dat het ook in Nederland
navolging moge vinden.
In onze Hofstad en ongetwijfeld in andere
grootere gemeenten evenzeer ziet men menig
stakkertje met een bakje lucifers of derge-
lijken zijn misvormd lichaampje langs de
straten slepen om ten bate van zijn ouders
of wie weet wien aldus de publieke lief
dadigheid in te roepen, en niet zelden kan
men omstreeks middernacht op de banken
en in den omtrek van een plein kinderen
(voor het grootste gedeelte meisjes) vinden,
die den heeren, die de cafés-chant-ants en koffie
huizen verlaten, hun bloemen aanbieden en
bij de uitoefening van hun bedrijf getuigen
zijn van al de leerzame(?) tooneeltjes, die de
straat op dit late uur oplevert.
Niet geheel ten onrechte zoo meenen
wij, gaat het blad voort is aan de overheid
te Liverpool voorgesteld te bepalen, dat de
onkosten, verbonden aan het verschaffen van
het hierboven vermelde onderkomen voor de
ventende kinderen uit andereplaatsen, moeten
bestreden worden uit een fonds voor poli tie-
aangelegenheden, want de beste rust
bewaarder is hij, die weet te voorkomen, en
hoeveel misdrijven zouden er minder gopleegd
worden, indien er ook van overheids
wege beter toezicht werd uitgeoefend over
de kinderen, die, aan zichzelf overgelaten of
door gewetenlooze ouders geëxploiteerd, tot
heele en halve boeven opgroeien.
In De Standaard lazen we over boeren
op e i g o n o r f het volgende
In de keurige studie van mr. Van de Laar
over „Landnationalisatie," die niet ongelezen
mag blijven door wie zijn recht niet wil ver
beuren, om over dit onderwerp mee te spreken,
dringt telkens de schoone gedachte op den
voorgrond, dat „Boeren op eigen erf" het
ideaal blijft, waarop in don agrarischen nood
moet aangestuurd.
Alleen zoo d i t ideaal eens verwezenlijkt
wordt, heeft het knochtschap uit en komt
onze boerenstand in hot genot van persoon
lijke vrijheid.
Het land eigen bezit van den boer, die er
op leeft, is hot machtig middel, om de deug
delijkheid van het land te waarborgen en zijn
productie op het hoogste op te voeren.
Een eigen erf, niet grooter dan voor rede
lijken welstand noodig, en in de familie, zonder
deoling, by versterf overgaande, is het eenig
middel om aan hot leven ten platten lande
vastheid en ruste te verzekeren, en aldus
in het platteland een tegenwicht te bezitten
tegenover het woelen der groote steden.
Doch, helaas, juist van dat „vaderlandsch"
ideaal raken we, onder onze slechte en onhoud
bare agrarische verhoudingen, steeds vorder af.
Wie nog eigen boor is, moet een plecht
nemen. Die plecht wordt het blok aan het
been. En als straks alle los bezit vervreemd
is, moet voor de plecht het erf verkocht, en
is er weer een eigen-geërfde minder.
Dat kwaad woekert voort en voort, in
schier al onze provinciën, en hiermee wordt
niet enkel het welzjjn van enkoio boeren,
maar de welstand, de gezonde veoikracht van
het nationale leven te na gekomen.
Men weet dat op hot laatste oogenblik de
plannen voor de oprichting van eene Neder-
landsche wapenfabriek in duigen zyn
gevallen.
Omtrent deze inrichting, die te Maastricht
opgericht zou worden, scbryft do heer De Ras,
lid der Kamer, in De Limburgsche Koerier
onder het opschrift „Eene duistere zaak",
het volgende:
„Zooals bekend ie, hebben zff, die handelend
optraden namens het syndicaat, dat zich
gevormd had tot oprichting eener nationale
waponfabriek, het aan den minister van oorlog
gedane aanbod tot levering der nieuwe ge
weren plotseling ingetrokken.
„Wat is de aanleiding tot deze spontane
handeling geweest? Hooge, te hooge eischon
van den minister? Of is, by het vernemen
dier eiscben, hun, die in deze zaak het woord
en do pen voerden, de schrik om het hart
geslagen? Ofis er iots anders geschied,
iets, dat moeilyk het daglicht verdragen kan?
„Voorshands zal ik myn oordeel nog op
schorten.
„Later zal de waarheid wel blyken. Want
't laat zich voorzien, dat de staart dezer muis
een onafzienbare zijn zal.
„Oprecht leed doet het my voor de talryke
werklieden, die in de op te richten fabriek
jaren werk zouden gevonden hebben. Want
niet alleen de 52,000 Manl. goweren en kara-
bynen zyn tban3 voor de nationale industrie
verloren, ook de 4000 geweren der marine,
waarvoor de gelden reeds zyn toegestaan,
later vermoedeiyk gevolgd door 24,000 ge
weren voor het NecL-Ind. leger, do reserve-
geweren, ongeveer een 25,000 tal, en vroeg
of laat toch ook door een 50- a 60,000 ge
weren voor de al dan niet gereorganiseerde
schutterij. Och, aan doze laatste uitgave zal de
Kamer ook wel ten slotte moeten gelooven!
„Nu eenmaal het benoodigd kapitaal ruim
voltesker.d was, kon met eenigen goeden wil,
zoowel van de zyde van den minister van
oorlog, als van die van het syndicaat, de
tot stand koming dor wapenfabriek verzekerd
worden geacht en groot is daarom de ver-
antwoordeiykheid van hem of hen, die deze
zaak hebben doen mislukken.
„Ik zal er voorloopig mets meer van zeggen,
omdat, zooals ik zeide, de tyd ook hier onge
twijfeld licht zal ontsteken."
Naar aanleiding van deze geheimzinnige, ja
zelfs onheilspellende verklaring, wordt in De
Maasbode door X. een poging gedaan om een
tipje van don sluier op te lichten, waaronder
de heer De Ras de quaestie aan het Neder-
landsch publiek heeft voorgesteld; van welke
poging in dit blad reeds in 't kort melding
is gemaakt, maar welke we hier nog eens
in haar geheel opnemen in haar verband tot
de quaestie. Hy schryft:
„Er moet dus iets achter zitten. Maar wat?
Ziehier wat my ter ooren is gekomen, nog lang
vóór hot verlangde waarborgfonds van een
millioen byeen was. In een kolfiehuis moet
gezegd zyn, dat door oen wapenfabriek te L.
in het buitenland 250,000 franken was aan
geboden, wanneer hier werd afgezien van het
fabriceeren der geweren ten voordeele van L.,
maar dat men aan Steyr 350,000 (ranken h;.d
gevraagd, en dat men tegen betaling van die
som van de verdere pogingen voor Maastricht
zou afzien.
Ik deel dit bericht onder alle voorbehoud
mede, ofschoon het my werd toevertrouwd
door een geloofwaardig persoon. Bevat het
waarheid, is hier een groote knoeiery in het
spel, dan is de verantwoordeiykheid van hen,
die er aan hebben meegedaan, zeker zeer
groot; immers, behalve de 52,000 geweren
voor do infanterie hier te lande, zullen er,
volgens den heer De Ras, wellicht nog over
de 100,000 geweren moeten gemaakt worden,
wat, a ƒ36 per stuk gerekend, een som van
ƒ3,708,000 zou vertegenwoordigen, met eon
winst van 125 pet. en met de 52,000 een
som van 5 millioen 680,000 gulden. Deze som
gaat nu naar het buitenland l
't Is te hopen, dat het den heer De Ras
moge gelukken over deze duistere zaak het
noodige licht te doen opgaan."
In verband met döze opmerking wordt in
De Residentiebode aangedrongen op „meer
licht", veel licht en liefst geen kunstlicht,
maar dat van vollen dag en zonnescbyn! Dit
blad meent in de X. in De Maasbode een
vertrouwbaar persoon te herkennen.
De lederindustrie klaagt steen en
been over de enorm hooge lederpryzen
en de geringe opbrengst van alle schoenwerk.
Hoe deze industrie in ons land sinds 1880
tegen de sterke concurrentie van het buitenland
moest opwerken, wordt uitvoerig meegedeeld
in het verslag der Waalwyksche Kamer van
Koophandel over 1894.
Eerst ging het tegen het Duische fabrif
kaat, maar dat werd door de tentoonstelling
van '83 spoedig op den achtergrond gedron
gen toen kwam de Belgische concurrentie,
die het evenwel ook afleggen moest; maar
late? kreeg men rekening te houden met het
Engelsche schoenwerk, „dat de sterkte van
bet Duitsche met de sieriykheid van het Bel
gische fabrikaat vereenigt." Die concurrentie
bleek zwaar, omdat de Engelsche fabrieken
mot enorm kapitaal gedreven worden.
En wat nu de oorzaak van de hoogo leder-
pryzen aangaat, die is, volgens het vakblad
De Schoenmaker, alleen te zoeken in de com
binatie van voorname looiers-firma's in Ame
rika, die do huidenmarkt van geheel Noord
en Zuid-Amerika en bygevolg die van de
geheele wereld in handen heeft. Opgericht
met een kapitaal van 120 millioen dollars,
zet deze „trust" de beide groote ledermarkten
van Zuid-Amerika en Buenos-Ayres gehoel
naar haar hand.
Van de onafhankolyke, niet tot de vereeni-
ging behoorende looiers hebben velen zich
gedwongen gezien, hun productie te beperken
of hun bedryf geheel neer te leggen, daar hot
hun niet mogeiyk wa3, een voldoend getal
huiden op te koopen.
En do mannen van het groot kapitaal
maakten intusschen in zes maanden tyds een
winst van ruim 9 millioen dollars.
37)
„Neenl Beiden zyn dood. Die kwamen uit
Indiö, en lui, die uit Indië komen, eterven
ongelukkig vroeg. Millicent woont met een
tante lady Cantourne. En lady Cantourne
had myn geöerden vader moeten huwen."
„Waarom gebeurde dat niet?"
Hy haalde de schouders op zweeg
kwam overeind en sloeg een uiltje dood, dat
op de leuning van zyn stoel was komen
zitten. Daarop vervolgde hy
„Dat mag de Hemel weten. De Hemel en
zijzelf. Ik houd het er voor, dat zy dit te
laat bemerkte. Dat gebeurt wel eens meer
hier beneden."
Zy sprak geen woord.
„Gelooft u," ging hy voort, „dat er hier
namaals een byzondere hel zal wezen voor
ouders, die hun kinderen opofferen aan hun
oigon eerzucht? Ik hoop het."
„Ik heb dat onderwerp nog nooit zoo goed
overwogen als het misschien wel verdient,"
gaf zy ten antwoord. „Was dat de reden?
Was lady Cantourne misschien meer dan lady
Meredith?"
„Juist."
Zy gaf door een knikje te konnen, dat zy
hem begreep. Hy had voor haar een sluier
opgelicht en haar een blik doen slaan in zyn
leven - in het verre, verre verleden, wel
vyftig jaar geleden; want ons leven wordt
voortgebouwd op het leven van onze ouders
en grootouders; hun daden oefenen invloed
uit op ons later leven, op on3 denken en
doen. Tusschen Sir John Meredith en zyn
zoon stond niet zoozeer de tegenwoordige
Millicent Chyne als wel de schaduw van John
Merediths leven vol teleurstelling, met een
vrouw, die hy niet liefhad, en een moeder,
die hem geen sympathie wist in te boezemen.
En Jocelyn Gordon begreep dit, terwyl zo
daar zoo neerzat en peinzend tuurde met
oogen, waarin iets leefde en schitterde zonder
dat zy het zelf wist tuurde tusschen de
ranken heen van de klimplanten, die haar
omiingden.
Eindeiyk stond Jack Meredith snel op, met
het horloge in de hand, en Jocelyn keerde
naar de aarde terug, terwyl een zware zucht
haar ontsnapte.
„Juffrouw Gordon, wilt u iets voor me doen?"
„Met plozierl"
Hy scheurde een blad uit zyn zakboekje,
ging naar de tafol en schreef er iets op met
een potloodje, dat aan zyn horlogeketting hing.
„De laatsto dagen, hernam by al scbry-
vende, „hebben my de treurige overtuiging
gegeven, dat men niet zoo vast kan rekenen
op het leven van een mensch."
Hy trad nader en reikte haar het papiertje
over.
„Als u mocht hooren - als my soms eens
iets mocht overkomen, zoudt u dan zoo vriende-
lyk willen zyn aan Millicent te schryven en
het haar te vertellen? Dit is haar adres."
Zy nam het papier aan en las bet adres
met geringe belangstelling. ,Ja," zei ze. ,Ja,
als u dat graag heeft. Maar u mag niets
overkomen."
Haar stem haperde even en daarom sprak
ze maar niet verder. Ze vouwde het papier
niet op, maar bleef op het adres kyken.
„Och," hernam hy, „mg zal niets overkomen.
Maar zoudt u geen minachting gevoelen voor
een man, die het kwaad niet onder de oogen
durft zien?
Hy had wel eens willen weten, waaraan zy
toch dacht, want zy scheen niet naar hem te
luisteren.
In de kamer naast hen sloeg de klok het
halve uur. Dat geluid scheen haar tot zichzelf
te brengen. „Gaat u heen?" vroeg ze.
„Ja," antwoordde hy een weinig verward.
„Ja, ik moet nu gaan." Zy stond op en een
oogenblik hield hy haar hand vast. Hy had
het gevoel, alsof hy nog iets nog veel te
zeggen had. Toen hy op het punt stond de
veranda te verlaten, bleef hy even staan, als
om te bedenken, of hy niet iets had vergeten
te zeggen. Daarop duwde hy de neerhangende
ranken wat op zyde en vertrok.
„Adieu!" zei hy, omziende.
Haar lippen bewogen zich, maar hy vernam
geen geluid. Zy keerde zich om met een bleek,
strak gelaat en ging weer zitten. Het papier
hield ze nog in de hand. Zy bekeek het weer
eens en las fluisterend „Millicent Chyne
Millicent?" Zy keerde het papier om en be
studeerde het van achteren. Het was alsof zy
eens wilde uitvinden, wat er toch achter dien
naam stak. Door de hoornen heen bereikte
haar de muziek van de verwyderde branding.
Dichterby hielp ejn scheprad de omliggjpde
rystvelden besrpoeien, krakende en kreunende,
zooals die wielen het in Afrika plegen te doen.
Alles om haar heen gaf haar een zeker gevoel
van onwerkolykheid - alsof dat alles eigeniyk
niet bestond een gevoel, dat den blanken
balling in deze tropen menigmaal beklemt en
waardoor zyn leven voortglydt, alsof er geen
werkelykheid bestond als in een droom. Het
meisje zat nog met den naam vóór zich
geschreven op dat stukje papier het eenige,
dat hy als herinnering had achtergelaten 1
XIX.
Ivoor.
In verzoeking geraken is één ding,-
Bezwijken een tweede.
Een eigenaardigheid in Afrika, waarvan hier
nog niet is gesproken, is de snelheid, waar
mede geruchten zich verspreiden. Langs de
geheele lengte van deze ellendige kust vindt
het onbeduidendste praatje in korten tyd zyn
weg. Laat iemand een ander iets in het ge
heim mededeelen, by voorbeeld te St.-Paul-de-
Loanda, dan scheepgaan naar Zanzibar en als
by er aankomt, is het best mogelyk, dat men
hem zyn eigen geheim vertelt.
En zoo bereikten ook allerlei geruchten
Maurits Gordon, toen hy juist zyn reis naar
het noorden wilde ondernemen.
„De pokken zyn aan de Ogowe-rivier uitge
broken," zoo heette het. „De Engelsche expe
ditie is er door aangetast. De drie leiders zyn
al bezweken."
Maurits Gordon had niet tevergeefs vier
jaar in West-Afrika geleefd. Hy nam dit ge
rucht dus voor wat het was. Maar al had hy
leeren twyfelen, toch was hy ongerust go-
worden. Hy pakte zoo gauw mogelyk op en
zeilde naar Loango terug. „Ik zou wol eens
willen weten," mompelde hy by zichzelf, toen
hy nog dienzelfden namiddag van de baai naar
zyn kantoor wandelde, „ik zou wel eens willen
weten of Durnovo er ook by is?"
En by bemeikte dat dit hem een gevoel
van verademing zou geven. Hy was op zyn
manier oen goedhartig man, die Maurits
Gordon van Loango, maar hy moest het zich
wel bekennen, dat de dood van Victor Dur
novo hem zeer gelegen zou komen en een
gewenschte verlossing voor hem zou zyn.
Zelfs de besten onder ons de schryver van
dit feuilleton by voorbeeld, om maar eens iemand
te noemen hebben soms van die lastige aan
vechtingen. Er zyn van die menschen, die ons
eigeniyk volstrekt geen kwaad hebben gedaan,
aan wie we volstrekt geen kwaad toewenschen,
en van wie we toch voelen, dat bet niet kwaad
zou wezen als ze eens dood gingen.
Zóó denkende, bereikto Maurits Gordon do
factory en giog rechtstreeks naar zyn kantoor
toe, waar hy het voorwerp zyner bespiege
lingen Victor Durnovo vond zitten, zyn
sherry genietende.
Gordon begreep terstond, dat bet gerucht
niet geheel onwaar was. Er was iets gejaagds,
iets vreemds in Durnovo's blik. Hy was blyk-
baar van Btreek en zyn houding getuigde niet
van het geringste gevoel van eigenwaarde.
(Wvril vervolgd.)