N°. 10884.
Maandag 19 Augustus.
A0. 1895.
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Met scherpe wapenen.
IDSCH
DAG-BLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. 1.10.
1.40.
0.05.
Franco por post
Afzonderlek© Nommers
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren bulten de stad
wordt 0.05 berekend.
De heer G. A. Vorsterman van Oyen geeft
in De Tijd eene becijfering over de pacht
van landerijen.
Om het belang en de actualiteit van het
onderwerp laten wij zijn betoog hier in zijn
geheel volgen.
„De pachten zijn te laag!" zoo klaagt de
eigenaar.
„De pachten zijn veel te hoog," zoo de
pachter.
Wie van die twee heeft nu gelijk?
Natuurlijk is het zeer moeilijk, zoo iets
voetstoots uit te maken: 't is daarmede als
met het paard, dat de verkooper goedkoop,
do kooper daarentegen rijk betaald noemt.
De belangen zijn verschillend; de oogpunten,
waaruit de zaak bezien wordt, zijn verschil
lend; daarom tweeërlei oordeel.
Om een juiste uitspraak te doen over het
te hoog of te laag zijn der pachten, zouden
we eerst een voldoend getal gegevens moeten
bezitten, om de waarde van den grond te
bepalen; die waarde kennende, zou naar den
tegenwoordigen rentestandaard de grootte van
billijke pachten vast te stellen zijn.
Kiezen wij, om omtrent do pacht uitspraak
te doen, een bepaald voorbeeld!
Van een bedrijf van 50 hectaren komt aan
't einde van 't jaar, alle producten ver
kocht, alle schulden betaald, alle lasten uitge
keerd, behalve de belooniDg van den directeur,
een batig slot van1500.
Het bedrijfskapitaal van den
pachtor bedraagt f 12,000; daar
van berekenen wy 2'/s Pct-» dus f 300
Zijn salaris voor het bestuur
der zaak, boven hetgeen hy met
zijn huisgezin gebruikt aan zui
vel, graan, spek en vleesch f 700 f 1000
Zoodat er overblijft voor pacht f 500
of zoo iets van f 10 per H.A.
Tegen die geringe pachtsom kan bezwaar
worden gemaakt. Ge hadt, aangezien ge maar
een greep in 't wilde deedt zoo kan men
zeggen even goed een zuivere opbrengst
kunnen aannemen van f 2000, van 2500,
by wolke laatste veronderstelling de pacht
reeds f 30 per hectare zou bedragen.
Maar, meenen wy daartegen te mogen in
brengen, onze greep is zoo maar niet „ins
Blaue hinein."
Aangenomen, dat een landman van de
f 1000, die wy by onze vorige berekening
hebben uitgetrokken, behooriyk leven kan,
dan moet een boer, die 40 jaar op een eigen
gedoe van 50 hectaren woont, omdat hij geen
pacht behoeft te betaleD, elk jaar f 500 kunnen
overleggen en dus, dat kapitaal telkens uit
zettende tegen 3 pet., aan 't einde van die 40
Jaren, behalve zyn eigendom van 50 hectaren
en zyn bedryfskapitaal van f 12,000, nog een
kapitaal hebben overgewonnen van f 37,700.
Moet de pachter leven van minder dan
1000 per jaar, dan moot het opgehoopte
kapitaal meer bedragen dan 37 mille; heeft
hy daarentegen noodzakeiyk meer noodig dan
die f 1000, dan is een pacht van 10 per
hectare nog te hoog.
Nemen wo nu in aanmerking, dat de
hypothecaire schulden op vaste goederen jaar
aan jaar toenemen, dat er dus van een
kapitaalsvorming van 37 millo by geen enkele
eigenerfde sprake kan zyn, dan komen wy
tot de gevolgtrekking, dat een pacht van tien
guldon per hectare (in Zeeuwsch Vlaanderen
ongeveer 10 frank per gemet) nog veel te
hoog is.-
Laat ons nu eens terug redeneeren!
weinig,, laat ons gerust zeggen, geen
boeren, die op een eigen gedoe van 50
hectaren met een inspan van f 12,000 be
ginnen, bezitten, als ze 40 jaar geboerd
hebben, 37 mille boven hetgeen zy hadden,
toen zü hun bedryf begonnen.
Zy, die geen pacht hadden te betalen,
hebben dus per jaar op zoodanig bedryf goen
f 500 kunnen overwinnen.
Een pachter van soortgelyke hofstede, die
meer dan f 500 aan pacht heeft moeten
opbrengen, byv. f 30 por hectare, is elk jaar
meer dan ƒ1000 achteruitgegaan en dus in
anderhalve pacht zyn bedryfskapitaal kwyt.
De duur van het bestaan van de pacht hangt
derhalve alleen af van de grootte van zyn
bedryfskapitaal, dat na minder of meer, maar
toch na weinige jaren geheel overgaat in
handen van den eigenaar, wiens vaste winst
door den tweeden vennoot by notariöele akte
gewaa b:> gd is.
De dagelyksche ondervinding, de groote
plakbrieven van verkoopmgen, die de wanden
der herbergen versieren, do advertenties, die
de kolommen der dagbladen vullen, bewyzen
maar al te duidelyk en al te treurig hoe
juist ook deze redeneering is.
Intusschen werden wy gaarne tegenge
sproken.
Gaarne zagen wy op afdoende wyze de
fout onzer redeneering aangetoond, want
mochten wy tot ons leedwezen geiyk hebbeD,
on 'tis ons onmogelyk de zaak anders in te
zien dan handelt iedere pachter, die meer
huur biedt dan ƒ10 per hectare of zelfs maar
f 10, onverantwoordelyk dwaas, want hy gaat
zienderoog met rassche schreden in weinig
jaren vol kommer on zorg zyn ondergang te
gemoet.
't Is wel droevigmaar toch is 't zoo!
Nu de zaak van een anderen kant bezien!
Een eigenaar heeft een hofstede met 50
hectaren goed land.
Hy heeft haar gekocht of ze is hem toe
bedeeld voor f 40,000.
Aan rente had die som tegen 3 pet. jaar-
ïyks kunnen opbrengen de som van f 1200.
Als de herstellingen aan do gebouwen, de
grond- en polderlasten, het onderhoud van
aan te leggen wegen, enz. betaald zyn, heeft
hy recht op een overschot van f 1200.
De pachter, welke hem die som per huur
contract waarborgt, gaat, geiyk wy reeds
aantoonden, ten gronde.
Zoodat eigenlyk slechts uitgemaakt dient
te worden, wie verarmen moet: de boer of
de eigenaar.
„Geen van beiden, zal wel het meest mensch-
lievend antwoord zyn. En als dat zoo is, als
men de overtuiging is toegedaan, dat noch
eigenaar, noch pachter in de maatscbappy
gemist kan worden, zonder dat daarom de
eerste moet leven ton koste van den tweede,
dan moeten de pryzen van het geproduceerde
verbeterendan moet in afwachting van de
wederinvoering van het bimetallisme, de con
currentie van het buitenland onmogelyk ge
maakt worden door het heffen van bescher
mende rechten; dan moeten tegelykertyd
maatregelen genomen worden, opdat de
pachten billyker geregeld worden dan tegen
woordig het geval is, en de pachter niet
overgeleverd biyft aan de willekeur van zyn
landheer."
In de 26ste algomeene vergadering der
Noderlandsche Juristen-vereeniging, die in het
einde dezer maand te 's-Hertogonbosch ge
houden wordt, komt een vraag van hervor
ming van ons procesrecht aan de ordo, nl.
de vraag der uitbreiding van de rechts
macht des kantonrechters in bur-
gerlyke zaken. Van de boide prae-adviseurs
wil prof. Fockoma Andreae den toestand ra
dicaal veranderen en den kantonrechter ge
maakt zien tot gewonen rechter in burgerlyke
zaken in eersten aanleg, behoudens enkele
uitzonderingen. De raadsheer mr. J. G. Vogel
daarentegen wil den toestand laten zooals hy
isz. i. moet de werkkring des kantonrech
ters geen ingrypende verandering ondergaan
en behoort de rechtspraak in burgerlyke zaken
in den regel collegiale rechtspraak teblyven.
Een critische studie over de beido prae-
adviezen is in het tydschrift Themis opge
nomen van do hand van mr. A. P. Th. Eyssell,
raadsheer in den Hoogen Raad, die, in be
ginsel aan mr. Vogel's zyde staande, toch afwy-
kende practischo voorstellen aan de hand doet.
Hy goeft in overweging; dat van de tot de com
petentie der rechtbank behoorende zaken de
berechting van die, welke juridisch zeer een
voudig zyn, bepaaldelyk de enkele verstek
zaken, waarby het alleen te doen is om in
het vonnis een rechtstitel te krygen tegen
slechte betalers, doch ook contradictoire van
eenvoudiger aard, werd opgedragen niet aan
oen volle kamer van de rechtbank, uit drie
leden bestaande, maar aan oen enkelen ge
delegeerden rechter. Sommige leden van het
college zouden dus, by afwisseling misschien
of ook niet, worden aangewezen tot alleen
sprekende rechters in eenvoudige gediDgen.
Men vindt een voorbeeld daarvan reeds nu in
de, zy het ook beperkte, rechtsmacht van den
president. Do beoordeehng of een zaak tot
deze rubriek behoort, wil mr. Eyssell opdragen
aan den president. In verband daarmede ver
langt hy, dat partyon door hunne eerste ding
talen reeds den president aanstonds in staat
stellen te beoordeelen, of de zaak al dan niet
juridiek eenvoudig is. Voor dien eenen rechter
zou dan tevens do proces-orde kunnen worden
vereenvoudigd, indien partyen het verlangen.
Mr. Eyssell wil voorshands de zaak slechts
bywyze van proef ingevoerd zien. Voldoet
zy, dan kan ook in verband hiermede de
quaestie van den verplichten recht9bystand
overwogen worden. Voldoet zy niet, welnu,
er is niets omgehaald; herstel van de oude
orde van zaken is gemakkeiyk.
Hetzelfde denkbeeld wordt in het Sociaal
Weekblad voorgestaan door mr. Z. Van den
Bergh, met deze wyziging alleen, dat by de
beslissing van do verwyzing van een zaak
naar een gedelegeerden rechter niet zou willen
toekennen aan den president, maar aan de
rechtbank zelve. Den loop van zaken alsdan
stelt mr. v. d. B. zich aldus voor:
„Op den dag, dat de zaak voorkomt, kent
de rechtbank de dagvaarding, welke haar een
paar dagen te voren is overgelegd. De pro
cureur van den gedaagde geeft inlichtingen
over don aard der verdediging (niet de ver
dediging zelve), de rechtbank vraagt zoo noo
dig nog nadere byzonderheden, vraagt o. a.
welke bezwaren de procureurs hebben tegen
de behandeling by den enkelen rechter en
beslist danbehoudt de zaak aan zich of ver-
wyst haar naar een der leden. In het laatste
geval worden dadeiyk na afloop van de rol
de zittingen der enkele rechters gehouden en
de verwezen zaken daar mondeling behandeld.
Het zal dan gaan zooals thans by den kanton
rechter. Meestal zal de geheelo behandeling
ineens afloopen, een enkele maal na een uit
stel van acht of veertien dagen.
De zaken, welke de rechtbank aan zich heeft
gehouden, konden dan evenals thans worden
berecht. Voor beide categorieën zou aldus de
verplichte rechtsbystand behouden blyven.
Daarom zou het goed zyn hot bedrag der
vorderingen, welke voor den kantonrechter
komen, van ƒ200 te verboogen op byv. 400
ƒ500. Onze kantonrechters hebbon zich
daarvoor vertrouwen genoeg verworven (trou
wens, in boedelscheidingen met minderjarigen
zyn hun veol grooter belangen toevertrouwd)
en voor dergelijke bedragen moet men niet
drie- a vierhonderd gulden proceskosten be
hoeven te wagen."
Als eerste stap in de goede richting zou
wellicht aanbeveling verdienen beperking tot
dit plan zonder meer.
Maar op den duur zou mr. v. d. B. vorder
willen gaan on ook in het voorschrift van den
verplichten rechtsbystand verandering willen
brengen. Z. i. moet het hierheen, dat in al
do zaken, welke hy gaarne naar den enkelen
rechter verwezen zag, de partyen - als regel
zelf hun belangen mogen verdedigen, doch do
rechter de bevoegdheid erlangt, als uitzonde
ring, rechtsgeleerden bystand te gelasten.
„Wat meer aanraking tusschen rechter en
rechtzoekenden zal het recht goed doen en
het zal den rechter niet hinderen. Laat gerust
de deftigheid er een beetje afgaan. Wat meer
democratische geest is ook hier noodig."
In het Weekblad van hel Recht wyst B., te
Zieriksee, op het gevaar van dolle
honden. Het is inderdaad opmerkeiyk,
schryft by, dat, terwyi in onzen Staat, even
als in de meeste andere, in toenemende mate
de uiterste zorgen worden aangewend om
door wettelijke verordeningen do arbeiders
in de werkplaatsen en de reizigers in de
openbare middelen van vervoer tegen onge
vallen to beschermen, waarby de hoofden of
beheerders aansprakelyk gesteld worden voor
alle kosten en schaden, uit eenig onheil voort
vloeiende, de wetgever het ganscho publiek
schier geheel onbeschermd laat in eene zaak,
die misschien meer offers eischt dan de beide
genoemde' te zamen, en waartegen het zich
toch noch door de uiterste voorzichtigheid,
noch door de beste voorzorgen kan vry waren,
daar het do openbare plaatsen niet kan ver-
myden en de honden niet kan weren of on-
schadeiyk makon.
Hier ryst dan ook de vraag, of niet, even
als in andore gevallen, de eigenaren der
honden of de Staat, niet slechts zodeiyk, maar
ook wettelyk, aansprakelyk behooron gesteld
te worden voor alle nadeelen, die door honden,
en wel speciaal ook dolle honden, veroorzaakt
worden, en wel „de eigenaren", omdat zy
geheel vry willig en onverplicht dergelyke
dieren er op na houden, en „de Staat," omdat
hy het losloopen dier honden op openbare
plaatsen duldt en dus in bescherming neemt.
Misschien bestaan er overwegende bezwaren
om by de wet het losloopen van honden
onvoorwaardelyk te verbieden, maar indien
slechts do verordening gemaakt word, dat
geen hond zich op openbare plaatsen zou
mogen bevindon, tenzy gemuilband en onder
rechtstreeksch opzicht, en dat alle honden,
die geen bekenden eigenaar hebben of onge
muilband rondloopen, door do politie moesten
worden afgemaakt, dan zou reeds veel kwaad3
verhoed worden.
Dit blykt o. a. uit oen bericht, volgens het
welk in het departement der Seine dit jaar
reeds meer dan 200 personen door honden
zyn gebeten en in het departement der Sarthe
daarentegen, waar aan het muilbanden der
honden streng de hand wordt gehouden, geen
enkele.
Het komt my voor, eindigt de sc-hryver,
dat, indien er éóne zaak is, die de volle aan
dacht en behartiging verdient, zoowel in de
juridische congressen als in de wetgevende
kringen, het wel deze is, waarby het leveD,
de gezondheid en de veiligheid van duizenden
burgers van alle rangen, standen en leeftyden
en van beiderlei geslacht betrokken zijn.
Uit de Militaire Zaken in de Am-
liemsche Courant:
De gestadige regenbuien, die in den laat-
sten tyd aan onze troepen zoowat dageiyks
een nat pak bezorgen, hebben ten minste één
goede zyde ook. Juist by regen nameiyk
springt do akelige onpractischheid
van onze schako zoo jimmerlyk in
't oog, dat men nu dag by dag klaagliederen
verneemt.
Do militaire autoriteit, doende wat men
noemt „het yzer smeden terwyi het hoet is",
heeft zich reeds vigilant getoond en voor
stellen ter onverwylde vervanging van de
schako gedaan.
Zoo zal onze uniform wel in orde komen.
By ons maakt anders het woordje „onver-
wyld" nogal een komieken indruk!
Niettemin het pogen is reeds schoon.
i»
Loango.
Vol hoop cn vertrouwen; veraUDdig
in haar barmbarti .heid
Sterk door haar ernstige kalmte; in
haar medelijden omzichtig.
Zy, die tot straf hunner zonden te Loango
zyn geweest, zullen wellicht niet begeeren
nog eens herinnerd te worden aan de schoon
heden van dat land, en aan hen, die de plek
nog nooit bezocht hebben, kan ik geen beteren
raad geven, dan haar met zorg te myden.
Het zy dus genoeg hier op te merken, dat
de plaats bestaatnieuwsgierigen kunnen haar
op de kaart van Afrika vinden, met grooter
letters dan zy verdient, en wel op-de "West
kust, heel dicht by den Equator. Vóór Loango
bevindt zich een bank, die voor de landing
van de schepen wel wat hinderlyk is. Aan
den buitenkant van dat geheimzinnige ding
laten de grootere stoombooten het anker vallen,
terwyl de kleinore vaartuigen meer het land
naderen. De reiziger komt niet licht in ver
zoeking aan wal te gaan - hy ontmoet tal
van bezwaren en blyft gewooDlyk aanboord,
terwyl de boot een weinig beteekeuende lading
inneemt of lost, die onophoudelyk met de
golven van den Oceaan in aanraking komt.
Somtijds hoort men de branding loeien en
daartusschen af en toe geschreeuw of gezang.
Er is niets, dat zelfs den meest onderne
mende zou kunnen verleiden zich door de
branding heen te wagen. Een vry groot wit
gebouw trekt het oog van don vreemdeling
en gewooniyk verschynt er een trek van
minachting op zyn gelaat, als hy hoort, dat
dit het Loango is, dat met zulke groote letters
op de kaart staat opgeteekend. In werkelyk-
heid ligt de stad vyf Engelsche myien het
land in, en dat witte gebouw is niets anders
dan een handelsëtablissement.
Loango is het tegenovergestelde van vrooiyk.
Om te beginnen regent het er byna altyd.
Het gebrul van de branding treuriger geluid
is kwalyk te bedenken geeft iets doodeiyk
melancholieks aan het geheel. De streek is
overbegroeid met bosschen. Tropische gewas
sen, kolossale, door klimplanten omslingerde
boomen staan byna tot in de branding, en
de roode, uitgetande heuvelen, die zich meer
landwaarts in verheffen, staan daar als een
sombere wacht achter geschaard. Voor den
Europeaan is het hier de pest. In die ge
heimzinnige wouden stygen onzichtbaar vuile
dampen omhoog, die het bloed van een blanke
vergiftigen, hem met de koorts nederwerpen
of onder vreemde symptomen een ziekte doen
ontstaan, die hem plotseling misvormt. Som-
tyds spreekt de Almachtige heel duidelyk
op sommige plaatsen maar nergens duide-
lyker dan op Afrika's Westkust. Dat land
heeft Hy ontegenzegiyk voor de zwarten be
stemd. Wy, met onze blanke huid, hebben
Australië in bezit genomenAmerika begint
ons toe te behooren; w(j voeren beerschappy
in Azië, maar in Afrika vorderen wy nu een
maal niet. Dat is niet voor ons weggelegd
en daar is niets aan te veranderen.
„Vrooiyk is het hier niet," zeide Jack
Meredith tot zyn knecht, toen ze samen aan
de baai atonden op geringen afstand van de
Fransche factory.
„Neen, mynheer, vrooiyk is het hier niet,
mynheer," klonk het antwoord van Jozef.
Hy had het heel druk met toezien by het
ontschepen van hun goed en daardoor nauwe-
ïyks den tyd om beleefd te zyn. Jozef kon
maar één ding tegeiyk doen, zeker wel, omdat
hy voor zich do leer was toegedaan: „Iedere
dag heeft genoeg aan zyn eigen kwaad."
Door zyn manieren gaf hy duidelyk te kennen,
dat, wanneer die zwarte heeren de bagage
goed en wel aan wal hadden gebracht, het
nog tyd genoeg zou wezen, om aan Loango
te denken.
Hierby kwam nog, dat Jozef op zyn manier
geen vrees kende. Het stond by hem vast,
dat er weinig moeilykkeden waren, dio hy
en zyn meester, ieder naar zyn aard, niet
zouden kunnen overwinnen. Zoo'n leven in
Afrika was zeer zeker niet iets, dat in zyn
bedoeling lag, toen hy by zyn meester in
dienst trad; maar hy begon er nu zoowat
smaak in te krygen en troostte zich tevens
met de gedachte, dat, wat goed genoeg was
voor zyn meester, licht ook goed genoeg zou
zyn voor hem. Achter het ondoordringbare
masker van den dienstbare, die zyn plaats
weet, verborg hy de kennis, „dat dat alles
was voor die juffer, die Chyne", en zoo kwam
hy vanzelf tot de gevolgtrekking, „dat het
ook niet eeuwig zou duren." Zyn ontzag voor
Sir John was heel groot. Hy noemde hem
liefst „No. 1." Toch had hy genoeg menschen-
kennis, om tot do gevolgtrekking te koraon,
dat de onverzetteiyke oude man zou eindigen
met te buigon voor den nog sterkeren wil
der jeugd. Hy brak zich hier evenwel het
hoofd niet over, daar hyzelf nog jong was,
al was by een oud-gediende, en nog een
levendig belang stelde in het tegenwoordige.
Er was per brief bepaald, dat Jack Meredith,
zooals zyn gastheer zich had uitgedrukt, „zyn
intrek zou nemen" in de kleine „Congalow,"
die hy, Maurits Gordon, met zyn zuster be
woonde. Gordon was daar ter plaatse do
chof van een groote handelsvereeniging, zoo
wat in den trant van do vroegere Oost Indische
Compagnie, en zyn betrekking gaf hem meer
de positie van een gouverneur dan van een
gewoon koopman.
Van Gordons verleden wist Meredith niets
dan dat zy, vroegere schoolmakkers, elkander
op een merkwaardige wyze hadden weer
gevonden op het d9k van een stoomboot.
Maurits Gordon was niet terughoudend van
aard en het was, omdat de gelegenheid daartoo
zich niet had voorgedaan, niet ten gevolge
van zyn terughoudendheid, dat zyn weder-
gevonden vriend de Ogowe opvoer, zonder
veel byzonders betreffende zyn leven in Loango
te weten.
Er bevond zich een menigte gidsen en
pakjesdragers aan de baal, want in dit ge
deelte van Afrika doet men weinig aan ge-
regelden, aanhoudenden arbeid. De geheele
bevolking is het bost te vergelyken by de
leliën des velds.
Het duurde niet lang, of Jozef had van
een groot deel dier bevolking eon optocht
georganiseerd. Een neger met witte wol, die
gewooniyk de schoenen poetste van Maurits
Gordon, liep triomfanteiyk voorop. Dezen man
had Jozef uitgekozen niet zonder een paar
van zyn eigenaardige uien als den besten
gids om bon naar het huis van de Gordons
te geleiden. Nadat ze, buiten de zwarte stad
gekomen, de plaats naderden, waar de zen
delingen en overige Europeanen woonden, zond
de oude gediende een bode vooruit om de
komst aan te kondigen van don grooten myn
heer, die „den vader van het lachen" tot
lyfknecht had.
Toen ze eindelyk de „Congalow" bereikt
hadden, bleef Meredith aangenaam verrast
staan. Zy lag daar zoo lief en gezellig midden
in een tuin, waarin Engelache groenten en
tropische bloemen om stryd welig tierden.
Jozef liep juist vooraan en toen hy do
veranda naderde, stond by plotseling stil en
groette; wat meer zegt, hy begon by zich-
zeiven te bedenken, in welken koffer hy wel
de beste kleeren van zyn meester gepakt
zou hebben.
Een Engelscho dame kwam uit de veranda
te voorscbyn en de reizigers tegemoet een
dame, wier verschijning oen atmosfeer van
beschaving en vrede om zich verspreidde, een
atmosfeer, die menigmaal nog beter in staat
is om eerbied en ontzag in te boezemen dan
de sterkste arm, dien men zich denkon kan.
(Wordt vervolgd,)