N°. 10875 Donderdag 8 Augustus. A0. 1895 <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. IEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURAHTi Yoor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco por post1-40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËE: Van 1-G regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17.]. Grooter# letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Nu de Rpstuinbouwschool in ui', zicht is, heeft de heer H. O. Van der Linden van Snelrewaard, uit Teteringen, in liet Ntderlandsch Tuinbouwblad naast de betui ging zijner vreugde daarover eenige wenken neergeschreven: Zoo o. a. dat onder de leervakken niet af zonderlijk genoemd wordt de schoonheidsleer, welke al3 onderdeel van tuinbouw-architec tuur of natuurkunde zal worden behandeld. De schrijver zet uitvoerig ah zijne meening uiteen dat „aanzicht-kunst" dringend aan spraak heeft op opneming onder de vakkeD, die op den tweejarigen cursus worden onder wezen. Verder wijst de schrijver er op, dat bouw kunst en tuinbouw, wanneer z\j beide het aanzicht „kunst" doen zien, onmiddellijk vijandig tegonover elkander optreden. De bouw- architect wil de lijnen en figuren van den gevel doen uitspreken wat zij te zeggen hebben en haat daarom opgaande beplanting, terwijl de tuinarchitect juist dat aan het oog wenscht te onttrekken, wat met zijne door boom en plant uit te spreken gedachte in tegenspraak is. Om hieraan tegemoet te komen, geeft de schrijver in overweging, te streven naar samen gaan, de overeenstemming van indruk moet gevonden worden. Di,t is zijns inziens mogelijk door de beoefening van de natuurschoonleer en do toepassing van deze, door den natuurstijl of aesthetischen stijl. De schrijver neemt aan, dat de verhouding der tuinen ODgevoer zal zijn: vijftig lust goederen, driehonderd openbaro of gemeente lijke parken, duizend buitengoederen, vijftig duizend tuinen en zoovelo tuintjes, als er onder de benaming van „huis en tuin" be kend staan, en wie schat dat aantal? Volgens bovenstaande veronderstelling maken de „tuin tjes" de meeste aanspraken op da zorg dor Regeering, bij de regeling van het onderwijs in den tuinbouw, aanzicht kuDSt. Dit is bij di tegenwoordige tuin-architecten niet het geval. Ook hierin zal, r.aar de schrijver hoopt, do schooltuin verbetering brengen. Nog mist de schrijver in de memorie van toelichting een zinsnede, die afdoende zou kunnen luiden: onder „jongelieden" worden verstaan jongens zoowel als meisjes. De heer Van der Linden van Snelrewaard komt tot de volgende conclusie: Hetgeen wfi wenschen en als gevolg van dien ter overweging aanbiedon isde opnemiDg van de natuurschoonleer in het programma van lessende samenwerking van den archi tect der gebouwen en van den aanlegger van den schooltuin, zoodat een „verwant-schoon" ontstaatbij de verdeeling van den schooltuin te zorgen dat ieder onderdeel een acstheti3ch karakter op zichzelf draagt, en door de vorm en kleurovergangen der onderdeelen deze een „geheel schoon'' aanbieden; het geograpbisch bijeenbrengen der planten, daarbij lettend op den bodemaanleg, zoodat hot „geheel-karakter" van iedere flora wordt teruggogeven; het onderricht, theoretisch en practisch, in het aanleggen van tuinen, het aanbrengen van plantenversieiingen en in alles wat tot het bloemwerk behoort; het op gelijken voet met de jorgans toegankelijk stellen der school voor de meisjes. In ons betoog zal, als de draad, die er doorheen loopt, zijn herkend geworden de opvatting: tuinbouw is even zoo veel weten schap als kunst. "Wie van de twee aanzichten, wetenschap of kunst, de oudste is, zoude, wanneer het nut had, kunnen nagegaan worden. Wij stemmen voor kunst, maar, worden wij tegen gesproken, dan zullen wij, zonder er gevoelig heid over te toonen, stil berusten. In „Brieven uit de Hofstad" aan de Am- hemsche Courant lazen we: Ik feliciteer uwen stadgenoot, den voor zitter van de regelingscommisaie der tentoon stelling op Sonsboek met zijn Oranje-Nassïu- orde, en ik verheug mij over de benoeming van Hol tot ridder van den Nederlandschen Leeuw ganschelijk zeer, omdat hy als dirigent van ons Diligentia Concert zoowat een halve Hagenaar is. Toch is het wonderlijk, en een bewijs, dat er met twee maten gemeten wordt, dat een man, die zoo grooto verdiensten heeft voor de Nederlandsche toonkunst, 70 jaar oud moet worden, vóórdat hem deze onderscheiding te beurt valt, die aan anderen, ik spreek van den Leeuw en kan dus uw pas gedeco reerden stadgenoot niet bedoelen, wordt weggegeven wanneer zo eene lawaaierige ten toonstelling op touw zetten, die allesbehalve strekt om den goeden naam van Nederland te verhoogen. Welke reden is er om een man met muzikale verdiensten achter te stellen bij iemand, die het praefix mist, en van wiens verdiensten weinig gebleken is? Geen Haagsch bureau-ambtenaar kan bovendien eenige lustra op zijn bureau zitten, of do Leeuw vliegt op hem aaD, die aan den groote kunste naar pas aan het einde zijner eervolle loop baan wordt geschonken. Ik weet wel, dat het ridderorden-uitdeelen met in-acht neming van billijkheid en gelijk recht een uiterst moeilijk werk is. Ik zal eene Regeoring er nooit hard om aanvallen, zoo ze menschen decoreert, die problematieke, onbekende of geen verdiensten hebben; maar wel, indien deze gulheid gepaard gaat met het onthouden van de onderscheiding aan hen, die haar dubbel en dwars door ernstigen arbeid verdiend hebben. Men moet de spreek wijze van de paarden en den haver niet al te dikwijls waarmaken. Ik weet wel, dat do waarlijk verdienstelijke man boven een offi- ciêele ijking zijner verdiensten door de Re geering verheven is, haar, zoo men hem do vrije keuze liet, liever aan een ander gunnen dan zelf begeeren zou, maar bij ons, die de galerie uitmaken, wordt het rechtsgevoel geschokt, indien deze onderscheidingen zoo beginselloos (zoo 't niet erger is) worden uit- geroikt. Met betrekking tot Leerplicht zegt de Nieuwe Delftsclie Courant o. a. Er wordt niet éóns, maar honderd-maal beweerd dat al wat in Nederland liberaal is of beet, vóór leerplicht is. "En toch ii niets minder waar. Yóór leerplicht zijn onze broeders in de pars, die dikwijls maar al te weinig reke ning houden met de pradyk, en, op hun studeerkamer of het redactie bureau gezeten, den lof van hun troetelkind verkondigen. Het is ons daarom een genoegen, bij deze quaestie ook het oordeel eens te doen ver nemen van ten man, die op het gebied van do school zijn sporen reeds lang verdiend heeft, die gedurende veel jaren als arron- dis8ement8- en districts-schoolopziener is werkzaam geweest en dus met de practfik beeft kennis gemaakt. Wy bedoelen den heer J. E. Van Renesse, schoolopziener in het district Heerenveen, die een naar offi ciééls bronnen boworkte studie heeft in het licht gegeven over „het lager onderwijs in Nederland van 1857 tot 1889". Dat boek is oen vraagbaak voor allen, die belang stollen in het onderwijs, oen waar standaardwerk. Wy laten den heer Renease aan het woord, die in een hoofdstuk „Bevordering van schoolbezoek' over den leerplicht het vol gende zegt: „De vraag heeft zich doon hooren, of het geen tijd werd, dat de Staat eindelijk go hoor gaf aan de roepstem van velen, die, daartoe aangezet door de Vereeniging „Volksonderwijs", leerplicht wenschen als het eenige afdoend middel, om het school verzuim tegen te gaan. Hierop is, van regeeringswege althans, nog geen beslissend antwoord ontvangen. Intusschen wordt over dit ontwerp voortdurend door voor- en tegen standers in dag- en weekbladen van gedachten gewisseld. Men heift in twijfel getrokken, of het schoolverzuim wel belangrijk genoeg was, om het nemon van dergelijken ingrijpen den maatregel te wettigen, en tot dusverre was het, b(j gemis eencr^ betrouwbare sta tistiok omtrent het schoolverzuim, nist mogelijk dien twijfel op te heflen. Door voor standers van leerplicht worden wel is waar godurig berichten verspreid, waaruit blijkt dat in veel gemeenten nog steeds schoolver zuim wordt gepleegd, maar daaraan kan de wetgever geen grond ontleenen voor het invoeren van leerplicht. „"Wy stellen ons voor, dat aan de bewer king van een wetsontwerp, hetwelk de regeling van dit onderwerp ten doel heeft, in de allereerste plaats oen onderzoek zal voorafgaan naar de percentsgewijze verzuimde schooltijden in elke gemeente, wegens ziekte, godsdienstplichten, weer en wegen, veldarbeid, overigen arbeid, enz. In boeverre, door de tusscherikomst van het schooltoezicht, daarvan een overzicht kan worden gegeven, heeft do hoer J. Zaafier Pz., schoolopziener in Let arrondissement Sommelsdijk, reeds 6 j iren achtereen bewezen door hot openbaar maken, in verschillende onderwijsbladen, van oen tabel, die wegens de duidelijkheid van voorstellirg zeker als model kan worden aangemerkt. Uit dat vergelijkend overzicht, laatstelijk ia het begin van 188G verschenen, blfikt tevens dat do percenten van het schoolver zuim op het eiland Flakkee jaarlijks aan merkelijk verminderen, maar ook dat ce meeste verzuimen door den veldarbeid worden veroorzaakt. Een wet op den leerplicht zfcl hieraan geen einde kunnen maken, zonder groot nadeel voor den landbouw, waarbij de arbeid van kinderen onmisbaar wordt geacht. Zjj zal alzoo op bepaalde tijdstippen van het jaar niet toepasselijk moeten zijn wegers schoolverzuim ten gevolge van veldarbeid. Zy zal voorts een aantal uitzonderingen be- booren te maken ten behoeve van verschil lende takken van nijverheid, waarbij da hulp van kinderen evenmin kan worden gemist. Zy zal eindelijk moeten gedoogen, dat ver zuimen wegens ziekte of overlijden van leien van het huisgezin, vervulling van godsdienst plichten en dergelijke ongestraft blijven. Indien een wet op den leerplicht tot stand kwam, zouden de verzuimen, door deze en dergelijke redenen veroorzaakt, niet meer als zoodanig worden aangemerkt en dus geen aanstoot meer geven. Dan zouden de onderwijs bladen gedurende den tijd, dat de veldarbeid in vollen gang is, Diet meer overladen worden mot berichten, gewagende van 50 percent en daarboven van echoolgaande kinderen, die zich, in verschillende gemeenten, tijdelijk aan het onderwijs onttrekken. Indien men thans reeds met al die, wellicht geldige, verzuimtn rekening hield, dan zou misschion blijken dat de eigenlijke kwaal wel niet geheel genezen, maar toch voor een goed gedeelte genezen is, en er geen genoegzame grond meer bestaat om oen wet in het leven te roepen, die slechts tot verbittering aanleiding kan geven. „Een wet op den leerplicht blyvo zoo lang mogelijk buiten het Staatsblad. Daarentegen befivere men zich, ten eerste door eennauw' gezet onderzoek en do openbaarmaking van een betrouwbaar algemeen statistisch over zicht, de kwaal in haren oorsprong en hare gevolgen te leeren kennen, opdat oen diagnose mogelijk z(j. Bovenal spare men geen middelen tot hare genezing." Tot zooverre de schoolopziener in het district Heerenveen. Gulden woorden voorzeker, die we hier overnamen. Mogen ze door velen begrepen en gewaardeerd worden! Het Centrum zegt: De (anti-revolutionnaire) Nederlander hoeft in De Vacature iets gevonden, dat haar leek. Voorstanders der openbars school beweerden namelijk, dat kleine scholen in het nadeel zijn van het onderwijs en de ontwikkeling der leerlingen. Vaak wordt dit motief aangevoerd, om den staf te breken over velo kleinere bijzondere scholen. En nu worden in De Vacature de voordeelen aange voerd, dio aan kleine scholen verbonden zjjn. 1. De onderwyz r, wetende hoe hy z\jn tyd noodig heeft, bepaalt zich slechts tot de hoofdzaken. 2. Om dezelfde reden zorgt hy steeds weinig te onderwijzen, maar dat weinige goed. 3. De zelfwerkzaamheid der leerlinge komt beter tot haar recht dan dit meeital aan groote scholen het gevd is. 4 Beter dan aan groote scholen kan de onderwyzer de vriend, de leider, de opvoedor dor kinderen wezen. 5. Zyne school kan beter een geheel vormen, wyi er in schoon© ham on 3 paeda- gogisch onderwys kan gegeven worden. De conclusie van hat blad is dan ook, dat d® kleine scholen dikwyls ton onrechte ver oordeeld worden. De Kampioen bovat het volgende als dr. J. P. Dozy's meening over het wielryden: Ik maakte van elke gelegenheid gebruik om ervaring op te doen met betrekking tot den invloed van het wielryden op de ge zondheid. Over nadeeligo gevolgen word nooit geklaagd, wanneer slechts gezorgd werd voor eene goede houding en voor een goed ingericht zadel. Onder de voordeelen noem ik in de eerste plaats: het verliezen van v.t. Het is zeker, dat men spoedig aan lichaamsgewicht verliest. Ik zelf (dr. Dozy is ook wielrydei) verloor in eene maand 5,7 k:lo by overigens volkomen dezelfde zeer matige leefwijze. Wat van alle sport gezegd kan worden, geldt ook van het wielryden. Het is stellig nadeolig, zich overmatig in te spannen en deel te nemon aan „races". Daarentegen houd ik wielryden voor zeer gezond, wanneer men niet te veel van zyne krachten vergt. In het begin is de inspanning groot, zoodat men in den aanvang de oefening niet langer dan 15 minuten moet rekken. Lang zamerhand kost hot minder inspanning en na eeuige dagen rijdt men zonder zich bovenmatig te vermoeien. Zeor nu'tig is het wielryden voor alle perso nen, die oon zittend leven loiden, to laat naar bed g&an, om dan dadelyk naar het kantoor t© trammen. Laat zulke menschen wielryden l Spoedig zullen zy 's morgens vroeg opstaan, om met het grootste genoegen „het kalfje" om te rydon, torwyi zy vroeger nooit tot een wande ling waren over te halen. Dat het voor stedelingen noodig is, zoo dikwijls raogelyk naar buiten te gaan, zal wel geen nader betoog behooven daarom zal ieder, ook die reods op leeftijd is, wol doen, bytyds te leeren wieliyden, omdat men het wiolrijden langer kan volhouden dan het maken van groote wandelingen. Hoe vaak bespeurt do geneesheer, die aan chlorotische meisjes den raad geeft, vroeg op te staan, o n te wandelen en veel melk te drinken, dat zyn raad niet opgevolgd wordt. Als hy daarentegen beproöft, den lust tot het wielryden op te wekken, wat hem niet veel moeite zal kosten, zal de jonge dame stellig vroeg opstaan, om wiel te rijden, daardoor veel dorst krijgen on gretig groote hoeveelheden melk drinken. Volgens myne overtuiging is deze lichaams beweging niet' alleen gezond en onschadeiyk, mits men, door wollen kleeding te dragen, voor zorgen neemt tegen te sterke afkoeling, doch zy kan ook met goed gevolg worden aange wend by verschillende ziektetoestanden, die berusten op stoornia in do stofwisseling, die men vroeger met goed gevolg placht te be- stryden door het aanraden van voetreizen in de Alpen. Met scherpe wapenen. i) Wy knielen niet meer in onze dagen, niet in werkelijkheid en evenmin in figuurlijken zin. Ala w(j een beetje onhandig zijn, dan ligt dat aan de dames. Waarom schrijven die in tijdschriften van tw(jfelachtigen aard in osn taal, die geen twijfel toelaat Ze zijn onze gelijken. Het zij zoo! Men knielt nu oenmaal uit t voor zijns gelijken. Een schrijver, die ver boven de meesten van ona staat, heeft gezegd: „De mannen voreeren de vrouwen knielende, en aie ze eenmaal opstaan, gaan ze weg." Tegenwoordig worden wij omhoog gerukt." „Maar begon het meisje en bleef steken. „Wat maar?" „Er zullen moeilijkheden zijn." „Natuurlijk," antwoordde hij een weinig rpottend. „Die zijn er altijd. Dat is mijn zorg. Moeilijkheden hebben een goede zijde. Zjj houden een mensch wakker." „Uw vader," hernam het meisje, „Sir John - hjj zal er tegen zijn." Jack Meredith dacht een oogenblik na, op zyn gemak, met een kalmte, die iets rustigs gaf aan zyn gansche wezen. „Wel mogelijk," stemde hy ernstig toe. „Hy houdt niet van me," sprak het meisje. „Ik val niet in zyn smaak." „Och kom! Heb u het geprobeerd? Ik kan nist gelooven, dat u iemand, wien ook, niet zoudt bevallen?" Milficent Chyoe glimlachte. Die laatste woor den sprak hy met de warmte van een minnaar in toon en blik. Zy was jong genoeg; en haar eigen schoonheid was nog zoo nieuw voor baar, dat ook zy niet in die mogelykheid kon gelooven. Zy had het zelfs nog niet zoo ver gebracht, dat ze alle mannen dom noemde, die nist by bet eerste gezicht op baar verliefd geraakten. Men moet niet vergeten, dat ze dit jaar voor het cerat uitging. „Erg heb ik het niet geprobeerd," sprak zy. „Maar ik zie niet in, waarom het my niet zou kunnen mislukken." „Dat zal ik u laten zien." „Hoe?" „Is hier geen spiegel?" Ze pruilde even, maar vond bet toch a3n genaam. De muziek voor een nieuwen dan3 deed zich hooren en herinnerde beiden aan hun plichten tegenover het gezelschap. Zy stonden op. Zy legde haar hand op zyn arm en een oogenblik drukten zyn vingers de hare. Met een glimlach keek hy haar in de oogen, die zy naar hem opsloeg. Er was liefde in dien blik, geen hartstocht. Geen oogenblik vergat hy den „gentleman" en liet hy den „mensch" voor den dag komen. Hy leek wel op een beek in het woud' met oen vriendeiyk kabbelende oppervlakte. Mis schien was er diepte, maar tot nu toe merkte men daar niets van. „Laten wy nu gaan," zei by, „en een paar woordjes spreken met myn gevreesden vader. Het kon wel een3 goed zyn." ,Ja, als ge wilt," antwoordde zy sa».!. Niemand ter wereld heeft meer zelfvertrouwen dan een mooi mei?j9, dat goed gekleed is. Zy kwamen Sir John tegen aan don ingang van de balzaal. Hy liep rond en keek scherp om zich heen. „Wel, jongedame," zeide hy, met een ouder- wetscbe buiging, „hebt u van avond succes?" Millicent lachte. Ze wist nooit recht hoe ze het met Sir John had. „Ik geloof bet wel, ik dank u," antwoordde zy met een mooien lach. „Ik vind het heerlyk." Er was geen zweem van verlegenhoid ia haar manieren en het is niet onmogeiyk, dat het oude, cynische hart daardoor zachter werd gestemd, want bij was vriendelyker, byna vaderlyk toen hy voortging: „Ja, op uw leeftyd is er niet veel noodig- overvloed van dansers en wat ys beiden gemakkeiyk te krygen." Deze laat9te woorden werden een compli ment door de beleefde buiging, die ze ver gezelde. Op dit oogenblik werden de jongelui ge noodzaakt met den stroom mede te gaan. „Jack," zeide Sir John in bet voorbygaan, „als je beroofd bent van hot gezelschap van Miss Cbyne, kom dan troost zoeken by een glas sherry." De gehoorzame zoon knikte vry onver schillig toestemmend en verdween. „Raar goedje, sherry!" merkte Sir John Meredith op, tot ligen stichting. Hy bleef daar wachten, totdat Jack terug keerde, en toen gingen ze de ververschingen zoeken. De zoon schoen beter den weg te kennen dan de vader. „Hierheen," zeide hy, „door de serre." Te midden van do palmen en tropische varens stond Sir John stil. Er was heel wat zorg gewyd aan deze serre. Wel duizend kloine lichtjes waren half verscholen tusschon wel iiskendo bloemen, terwyl ver boven het hoofd in het duister sierlyke palmen en bananen zich verhieven. Een fontein kletterde zacht in een bos venushaar. De muziek van de balzaal voegde zich uit de verte bierby. Sir John Meredith en zyn zoon stonden zwygend naast elkander en keken om zich heen. Eindelyk ontmoetten bun oogen elkander. „Is het je ernst met dat meisje?" vroeg Sir John plotseling. „Ja," antwoordde Jack met een aaDge- namen lach. „En je meent kan3 te hebben, dat ze je trouwt als zich ten minste geen betere party voordoet?" „In alle bescheidenheid, ja!" Sir John bracht de hand aan den mond. Hy richtte zich in zyn volle lengte op en keek scherp zyn zoon aan, wiens oogen mei de zyne op vin hoogte waren. Zy waren ideale vertegenwoordigers, ieder van zyn school. „En waarop donk je te trouwen? Als ik wél heb, heeft zU zoowat achthonderd in 't jaar. Ik acht je te hoog, om te veronderstellen, dat je een dwazen droom hebt van liefde in een hulje." Jack Meredith gaf geen antwoord. Ily was volkomen afhankeiyk van zyn vader. „Natuuriyk," hernam Sir John, „3liikkom te sterven, wordt jy baronet en er zal genceg voor je wezen, om naar je Btand te lovon. Het zou niet kwaad zyn, als je dat aan Miss Cbyne vertoldet. Misschien weet zo het niet. Meisjos kunnen zoo heel onschuldig zyn. Maar ik ben nog niet dood en ik zal myn uiterste best doon nog wat te leven." „Om mjjn buwiiyk te beletten?" vroeg Jack. Nog aliyd glimlachte by en Sir John begon zich biecht op zyn gemak te gevoelen. Hy begreep niets van dien glimlach. „Ja juist," zeide hy, vry onduidelyk. „Wat hebt u er tegen?" vroeg Jack Mereditlj na een korte pauze. „Ik ben togen het meisje." „Op welken grond?" „Ik zou liever zien, dat je een vrouw trouwdet met een hart." „Hart?" herhaalde Jack met een tintje van het geüifde cynisme. „Ik zou zoggen, dat het hart niet van zoo'n groot belang is. Bovendien is het in dit geval myn iyk; u zoudt toch niet willen, dat ze het op de mouw droeg?" „Dat kan ze niet; ?y heift geen mouwen." Sir John Meredith had zyn eigen begrippen omtrent dameskleeding. „Maar," ging hy voort, „laten wy niet twisten. Brong jy dat zaakje met do jonge dame in orde, zoo goed je kunt. Ik zal nooit myn goedkeuring hechten aan dat huwelyk en zonder die goedkeuring kun jy niet best trouwen." „Dat ben ik niet met u eens." „Zoo?" „Met goedkeuring bedoelt u geld," ging de onderdanige zoon beleefd voort. „Het zou me wel cone kunnen gelukken zelf geld te maken." (Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5