N°. 10875
Donderdag 8 Augustus.
A0. 1895
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
IEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURAHTi
Yoor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco por post1-40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËE:
Van 1-G regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17.]. Grooter#
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Nu de Rpstuinbouwschool in
ui', zicht is, heeft de heer H. O. Van der
Linden van Snelrewaard, uit Teteringen, in
liet Ntderlandsch Tuinbouwblad naast de betui
ging zijner vreugde daarover eenige wenken
neergeschreven:
Zoo o. a. dat onder de leervakken niet af
zonderlijk genoemd wordt de schoonheidsleer,
welke al3 onderdeel van tuinbouw-architec
tuur of natuurkunde zal worden behandeld.
De schrijver zet uitvoerig ah zijne meening
uiteen dat „aanzicht-kunst" dringend aan
spraak heeft op opneming onder de vakkeD,
die op den tweejarigen cursus worden onder
wezen.
Verder wijst de schrijver er op, dat bouw
kunst en tuinbouw, wanneer z\j beide het
aanzicht „kunst" doen zien, onmiddellijk
vijandig tegonover elkander optreden. De bouw-
architect wil de lijnen en figuren van den
gevel doen uitspreken wat zij te zeggen hebben
en haat daarom opgaande beplanting, terwijl
de tuinarchitect juist dat aan het oog wenscht
te onttrekken, wat met zijne door boom en
plant uit te spreken gedachte in tegenspraak
is. Om hieraan tegemoet te komen, geeft de
schrijver in overweging, te streven naar samen
gaan, de overeenstemming van indruk moet
gevonden worden. Di,t is zijns inziens mogelijk
door de beoefening van de natuurschoonleer
en do toepassing van deze, door den natuurstijl
of aesthetischen stijl.
De schrijver neemt aan, dat de verhouding
der tuinen ODgevoer zal zijn: vijftig lust
goederen, driehonderd openbaro of gemeente
lijke parken, duizend buitengoederen, vijftig
duizend tuinen en zoovelo tuintjes, als er
onder de benaming van „huis en tuin" be
kend staan, en wie schat dat aantal? Volgens
bovenstaande veronderstelling maken de „tuin
tjes" de meeste aanspraken op da zorg dor
Regeering, bij de regeling van het onderwijs
in den tuinbouw, aanzicht kuDSt. Dit is bij
di tegenwoordige tuin-architecten niet het
geval. Ook hierin zal, r.aar de schrijver hoopt,
do schooltuin verbetering brengen.
Nog mist de schrijver in de memorie van
toelichting een zinsnede, die afdoende zou
kunnen luiden: onder „jongelieden" worden
verstaan jongens zoowel als meisjes.
De heer Van der Linden van Snelrewaard
komt tot de volgende conclusie:
Hetgeen wfi wenschen en als gevolg van
dien ter overweging aanbiedon isde opnemiDg
van de natuurschoonleer in het programma
van lessende samenwerking van den archi
tect der gebouwen en van den aanlegger van
den schooltuin, zoodat een „verwant-schoon"
ontstaatbij de verdeeling van den schooltuin
te zorgen dat ieder onderdeel een acstheti3ch
karakter op zichzelf draagt, en door de vorm
en kleurovergangen der onderdeelen deze een
„geheel schoon'' aanbieden; het geograpbisch
bijeenbrengen der planten, daarbij lettend op
den bodemaanleg, zoodat hot „geheel-karakter"
van iedere flora wordt teruggogeven; het
onderricht, theoretisch en practisch, in het
aanleggen van tuinen, het aanbrengen van
plantenversieiingen en in alles wat tot het
bloemwerk behoort; het op gelijken voet met
de jorgans toegankelijk stellen der school
voor de meisjes.
In ons betoog zal, als de draad, die er
doorheen loopt, zijn herkend geworden de
opvatting: tuinbouw is even zoo veel weten
schap als kunst.
"Wie van de twee aanzichten, wetenschap
of kunst, de oudste is, zoude, wanneer het
nut had, kunnen nagegaan worden. Wij
stemmen voor kunst, maar, worden wij tegen
gesproken, dan zullen wij, zonder er gevoelig
heid over te toonen, stil berusten.
In „Brieven uit de Hofstad" aan de Am-
hemsche Courant lazen we:
Ik feliciteer uwen stadgenoot, den voor
zitter van de regelingscommisaie der tentoon
stelling op Sonsboek met zijn Oranje-Nassïu-
orde, en ik verheug mij over de benoeming
van Hol tot ridder van den Nederlandschen
Leeuw ganschelijk zeer, omdat hy als dirigent
van ons Diligentia Concert zoowat een halve
Hagenaar is. Toch is het wonderlijk, en een
bewijs, dat er met twee maten gemeten wordt,
dat een man, die zoo grooto verdiensten heeft
voor de Nederlandsche toonkunst, 70 jaar oud
moet worden, vóórdat hem deze onderscheiding
te beurt valt, die aan anderen, ik spreek
van den Leeuw en kan dus uw pas gedeco
reerden stadgenoot niet bedoelen, wordt
weggegeven wanneer zo eene lawaaierige ten
toonstelling op touw zetten, die allesbehalve
strekt om den goeden naam van Nederland
te verhoogen. Welke reden is er om een man
met muzikale verdiensten achter te stellen
bij iemand, die het praefix mist, en van wiens
verdiensten weinig gebleken is? Geen Haagsch
bureau-ambtenaar kan bovendien eenige
lustra op zijn bureau zitten, of do Leeuw
vliegt op hem aaD, die aan den groote kunste
naar pas aan het einde zijner eervolle loop
baan wordt geschonken.
Ik weet wel, dat het ridderorden-uitdeelen
met in-acht neming van billijkheid en gelijk
recht een uiterst moeilijk werk is. Ik zal
eene Regeoring er nooit hard om aanvallen,
zoo ze menschen decoreert, die problematieke,
onbekende of geen verdiensten hebben; maar
wel, indien deze gulheid gepaard gaat met
het onthouden van de onderscheiding aan hen,
die haar dubbel en dwars door ernstigen
arbeid verdiend hebben. Men moet de spreek
wijze van de paarden en den haver niet al
te dikwijls waarmaken. Ik weet wel, dat do
waarlijk verdienstelijke man boven een offi-
ciêele ijking zijner verdiensten door de Re
geering verheven is, haar, zoo men hem do
vrije keuze liet, liever aan een ander gunnen
dan zelf begeeren zou, maar bij ons, die de
galerie uitmaken, wordt het rechtsgevoel
geschokt, indien deze onderscheidingen zoo
beginselloos (zoo 't niet erger is) worden uit-
geroikt.
Met betrekking tot Leerplicht zegt de
Nieuwe Delftsclie Courant o. a.
Er wordt niet éóns, maar honderd-maal
beweerd dat al wat in Nederland liberaal
is of beet, vóór leerplicht is. "En toch ii niets
minder waar.
Yóór leerplicht zijn onze broeders in de
pars, die dikwijls maar al te weinig reke
ning houden met de pradyk, en, op hun
studeerkamer of het redactie bureau gezeten,
den lof van hun troetelkind verkondigen.
Het is ons daarom een genoegen, bij deze
quaestie ook het oordeel eens te doen ver
nemen van ten man, die op het gebied van
do school zijn sporen reeds lang verdiend
heeft, die gedurende veel jaren als arron-
dis8ement8- en districts-schoolopziener is
werkzaam geweest en dus met de practfik
beeft kennis gemaakt. Wy bedoelen den
heer J. E. Van Renesse, schoolopziener in
het district Heerenveen, die een naar offi
ciééls bronnen boworkte studie heeft in het
licht gegeven over „het lager onderwijs in
Nederland van 1857 tot 1889". Dat boek is
oen vraagbaak voor allen, die belang stollen
in het onderwijs, oen waar standaardwerk.
Wy laten den heer Renease aan het woord,
die in een hoofdstuk „Bevordering van
schoolbezoek' over den leerplicht het vol
gende zegt:
„De vraag heeft zich doon hooren, of het
geen tijd werd, dat de Staat eindelijk go
hoor gaf aan de roepstem van velen, die,
daartoe aangezet door de Vereeniging
„Volksonderwijs", leerplicht wenschen als
het eenige afdoend middel, om het school
verzuim tegen te gaan. Hierop is, van
regeeringswege althans, nog geen beslissend
antwoord ontvangen. Intusschen wordt over
dit ontwerp voortdurend door voor- en tegen
standers in dag- en weekbladen van gedachten
gewisseld. Men heift in twijfel getrokken,
of het schoolverzuim wel belangrijk genoeg
was, om het nemon van dergelijken ingrijpen
den maatregel te wettigen, en tot dusverre
was het, b(j gemis eencr^ betrouwbare sta
tistiok omtrent het schoolverzuim, nist
mogelijk dien twijfel op te heflen. Door voor
standers van leerplicht worden wel is waar
godurig berichten verspreid, waaruit blijkt
dat in veel gemeenten nog steeds schoolver
zuim wordt gepleegd, maar daaraan kan de
wetgever geen grond ontleenen voor het
invoeren van leerplicht.
„"Wy stellen ons voor, dat aan de bewer
king van een wetsontwerp, hetwelk de
regeling van dit onderwerp ten doel heeft,
in de allereerste plaats oen onderzoek zal
voorafgaan naar de percentsgewijze verzuimde
schooltijden in elke gemeente, wegens ziekte,
godsdienstplichten, weer en wegen, veldarbeid,
overigen arbeid, enz. In boeverre, door de
tusscherikomst van het schooltoezicht, daarvan
een overzicht kan worden gegeven, heeft do
hoer J. Zaafier Pz., schoolopziener in Let
arrondissement Sommelsdijk, reeds 6 j iren
achtereen bewezen door hot openbaar maken,
in verschillende onderwijsbladen, van oen tabel,
die wegens de duidelijkheid van voorstellirg
zeker als model kan worden aangemerkt.
Uit dat vergelijkend overzicht, laatstelijk
ia het begin van 188G verschenen, blfikt
tevens dat do percenten van het schoolver
zuim op het eiland Flakkee jaarlijks aan
merkelijk verminderen, maar ook dat ce
meeste verzuimen door den veldarbeid worden
veroorzaakt. Een wet op den leerplicht zfcl
hieraan geen einde kunnen maken, zonder
groot nadeel voor den landbouw, waarbij de
arbeid van kinderen onmisbaar wordt geacht.
Zjj zal alzoo op bepaalde tijdstippen van het
jaar niet toepasselijk moeten zijn wegers
schoolverzuim ten gevolge van veldarbeid.
Zy zal voorts een aantal uitzonderingen be-
booren te maken ten behoeve van verschil
lende takken van nijverheid, waarbij da hulp
van kinderen evenmin kan worden gemist.
Zy zal eindelijk moeten gedoogen, dat ver
zuimen wegens ziekte of overlijden van leien
van het huisgezin, vervulling van godsdienst
plichten en dergelijke ongestraft blijven.
Indien een wet op den leerplicht tot stand
kwam, zouden de verzuimen, door deze en
dergelijke redenen veroorzaakt, niet meer als
zoodanig worden aangemerkt en dus geen
aanstoot meer geven. Dan zouden de onderwijs
bladen gedurende den tijd, dat de veldarbeid in
vollen gang is, Diet meer overladen worden
mot berichten, gewagende van 50 percent
en daarboven van echoolgaande kinderen, die
zich, in verschillende gemeenten, tijdelijk aan
het onderwijs onttrekken. Indien men thans
reeds met al die, wellicht geldige, verzuimtn
rekening hield, dan zou misschion blijken dat
de eigenlijke kwaal wel niet geheel genezen,
maar toch voor een goed gedeelte genezen is,
en er geen genoegzame grond meer bestaat
om oen wet in het leven te roepen, die slechts
tot verbittering aanleiding kan geven.
„Een wet op den leerplicht blyvo zoo lang
mogelijk buiten het Staatsblad. Daarentegen
befivere men zich, ten eerste door eennauw'
gezet onderzoek en do openbaarmaking van
een betrouwbaar algemeen statistisch over
zicht, de kwaal in haren oorsprong en hare
gevolgen te leeren kennen, opdat oen diagnose
mogelijk z(j. Bovenal spare men geen middelen
tot hare genezing."
Tot zooverre de schoolopziener in het
district Heerenveen.
Gulden woorden voorzeker, die we hier
overnamen. Mogen ze door velen begrepen en
gewaardeerd worden!
Het Centrum zegt: De (anti-revolutionnaire)
Nederlander hoeft in De Vacature iets gevonden,
dat haar leek. Voorstanders der openbars school
beweerden namelijk, dat kleine scholen
in het nadeel zijn van het onderwijs en de
ontwikkeling der leerlingen. Vaak wordt dit
motief aangevoerd, om den staf te breken
over velo kleinere bijzondere scholen. En nu
worden in De Vacature de voordeelen aange
voerd, dio aan kleine scholen verbonden zjjn.
1. De onderwyz r, wetende hoe hy z\jn tyd
noodig heeft, bepaalt zich slechts tot de
hoofdzaken. 2. Om dezelfde reden zorgt hy
steeds weinig te onderwijzen, maar dat weinige
goed. 3. De zelfwerkzaamheid der leerlinge
komt beter tot haar recht dan dit meeital
aan groote scholen het gevd is. 4 Beter dan
aan groote scholen kan de onderwyzer de
vriend, de leider, de opvoedor dor kinderen
wezen. 5. Zyne school kan beter een geheel
vormen, wyi er in schoon© ham on 3 paeda-
gogisch onderwys kan gegeven worden.
De conclusie van hat blad is dan ook, dat
d® kleine scholen dikwyls ton onrechte ver
oordeeld worden.
De Kampioen bovat het volgende als dr. J.
P. Dozy's meening over het wielryden:
Ik maakte van elke gelegenheid gebruik
om ervaring op te doen met betrekking tot
den invloed van het wielryden op de ge
zondheid.
Over nadeeligo gevolgen word nooit geklaagd,
wanneer slechts gezorgd werd voor eene goede
houding en voor een goed ingericht zadel.
Onder de voordeelen noem ik in de eerste
plaats: het verliezen van v.t. Het is zeker, dat
men spoedig aan lichaamsgewicht verliest. Ik
zelf (dr. Dozy is ook wielrydei) verloor in eene
maand 5,7 k:lo by overigens volkomen dezelfde
zeer matige leefwijze.
Wat van alle sport gezegd kan worden, geldt
ook van het wielryden.
Het is stellig nadeolig, zich overmatig in te
spannen en deel te nemon aan „races".
Daarentegen houd ik wielryden voor zeer
gezond, wanneer men niet te veel van zyne
krachten vergt. In het begin is de inspanning
groot, zoodat men in den aanvang de oefening
niet langer dan 15 minuten moet rekken. Lang
zamerhand kost hot minder inspanning en na
eeuige dagen rijdt men zonder zich bovenmatig
te vermoeien.
Zeor nu'tig is het wielryden voor alle perso
nen, die oon zittend leven loiden, to laat naar
bed g&an, om dan dadelyk naar het kantoor t©
trammen. Laat zulke menschen wielryden l
Spoedig zullen zy 's morgens vroeg opstaan, om
met het grootste genoegen „het kalfje" om te
rydon, torwyi zy vroeger nooit tot een wande
ling waren over te halen.
Dat het voor stedelingen noodig is, zoo
dikwijls raogelyk naar buiten te gaan, zal wel
geen nader betoog behooven daarom zal ieder,
ook die reods op leeftijd is, wol doen, bytyds
te leeren wieliyden, omdat men het wiolrijden
langer kan volhouden dan het maken van
groote wandelingen. Hoe vaak bespeurt do
geneesheer, die aan chlorotische meisjes den
raad geeft, vroeg op te staan, o n te wandelen
en veel melk te drinken, dat zyn raad niet
opgevolgd wordt.
Als hy daarentegen beproöft, den lust tot het
wielryden op te wekken, wat hem niet veel
moeite zal kosten, zal de jonge dame stellig
vroeg opstaan, om wiel te rijden, daardoor veel
dorst krijgen on gretig groote hoeveelheden
melk drinken.
Volgens myne overtuiging is deze lichaams
beweging niet' alleen gezond en onschadeiyk,
mits men, door wollen kleeding te dragen, voor
zorgen neemt tegen te sterke afkoeling, doch
zy kan ook met goed gevolg worden aange
wend by verschillende ziektetoestanden, die
berusten op stoornia in do stofwisseling, die
men vroeger met goed gevolg placht te be-
stryden door het aanraden van voetreizen in
de Alpen.
Met scherpe wapenen.
i)
Wy knielen niet meer in onze dagen, niet
in werkelijkheid en evenmin in figuurlijken
zin. Ala w(j een beetje onhandig zijn, dan
ligt dat aan de dames. Waarom schrijven die
in tijdschriften van tw(jfelachtigen aard in
osn taal, die geen twijfel toelaat Ze zijn onze
gelijken. Het zij zoo! Men knielt nu oenmaal
uit t voor zijns gelijken. Een schrijver, die ver
boven de meesten van ona staat, heeft gezegd:
„De mannen voreeren de vrouwen knielende,
en aie ze eenmaal opstaan, gaan ze weg."
Tegenwoordig worden wij omhoog gerukt."
„Maar begon het meisje en bleef steken.
„Wat maar?"
„Er zullen moeilijkheden zijn."
„Natuurlijk," antwoordde hij een weinig
rpottend. „Die zijn er altijd. Dat is mijn zorg.
Moeilijkheden hebben een goede zijde. Zjj
houden een mensch wakker."
„Uw vader," hernam het meisje, „Sir John -
hjj zal er tegen zijn."
Jack Meredith dacht een oogenblik na, op
zyn gemak, met een kalmte, die iets rustigs
gaf aan zyn gansche wezen.
„Wel mogelijk," stemde hy ernstig toe.
„Hy houdt niet van me," sprak het meisje.
„Ik val niet in zyn smaak."
„Och kom! Heb u het geprobeerd? Ik kan
nist gelooven, dat u iemand, wien ook, niet
zoudt bevallen?"
Milficent Chyoe glimlachte. Die laatste woor
den sprak hy met de warmte van een minnaar
in toon en blik. Zy was jong genoeg; en
haar eigen schoonheid was nog zoo nieuw voor
baar, dat ook zy niet in die mogelykheid kon
gelooven. Zy had het zelfs nog niet zoo ver
gebracht, dat ze alle mannen dom noemde,
die nist by bet eerste gezicht op baar verliefd
geraakten. Men moet niet vergeten, dat ze dit
jaar voor het cerat uitging.
„Erg heb ik het niet geprobeerd," sprak zy.
„Maar ik zie niet in, waarom het my niet
zou kunnen mislukken."
„Dat zal ik u laten zien."
„Hoe?"
„Is hier geen spiegel?"
Ze pruilde even, maar vond bet toch a3n
genaam.
De muziek voor een nieuwen dan3 deed
zich hooren en herinnerde beiden aan hun
plichten tegenover het gezelschap. Zy stonden
op. Zy legde haar hand op zyn arm en een
oogenblik drukten zyn vingers de hare. Met
een glimlach keek hy haar in de oogen, die
zy naar hem opsloeg. Er was liefde in dien
blik, geen hartstocht.
Geen oogenblik vergat hy den „gentleman"
en liet hy den „mensch" voor den dag komen.
Hy leek wel op een beek in het woud' met
oen vriendeiyk kabbelende oppervlakte. Mis
schien was er diepte, maar tot nu toe merkte
men daar niets van.
„Laten wy nu gaan," zei by, „en een paar
woordjes spreken met myn gevreesden vader.
Het kon wel een3 goed zyn."
,Ja, als ge wilt," antwoordde zy sa».!.
Niemand ter wereld heeft meer zelfvertrouwen
dan een mooi mei?j9, dat goed gekleed is.
Zy kwamen Sir John tegen aan don ingang
van de balzaal. Hy liep rond en keek scherp
om zich heen.
„Wel, jongedame," zeide hy, met een ouder-
wetscbe buiging, „hebt u van avond succes?"
Millicent lachte. Ze wist nooit recht hoe
ze het met Sir John had.
„Ik geloof bet wel, ik dank u," antwoordde
zy met een mooien lach. „Ik vind het heerlyk."
Er was geen zweem van verlegenhoid ia
haar manieren en het is niet onmogeiyk, dat
het oude, cynische hart daardoor zachter werd
gestemd, want bij was vriendelyker, byna
vaderlyk toen hy voortging:
„Ja, op uw leeftyd is er niet veel noodig-
overvloed van dansers en wat ys beiden
gemakkeiyk te krygen."
Deze laat9te woorden werden een compli
ment door de beleefde buiging, die ze ver
gezelde.
Op dit oogenblik werden de jongelui ge
noodzaakt met den stroom mede te gaan.
„Jack," zeide Sir John in bet voorbygaan,
„als je beroofd bent van hot gezelschap van
Miss Cbyne, kom dan troost zoeken by een
glas sherry."
De gehoorzame zoon knikte vry onver
schillig toestemmend en verdween.
„Raar goedje, sherry!" merkte Sir John
Meredith op, tot ligen stichting.
Hy bleef daar wachten, totdat Jack terug
keerde, en toen gingen ze de ververschingen
zoeken. De zoon schoen beter den weg te
kennen dan de vader.
„Hierheen," zeide hy, „door de serre."
Te midden van do palmen en tropische
varens stond Sir John stil. Er was heel wat
zorg gewyd aan deze serre. Wel duizend kloine
lichtjes waren half verscholen tusschon wel
iiskendo bloemen, terwyl ver boven het hoofd
in het duister sierlyke palmen en bananen
zich verhieven. Een fontein kletterde zacht in
een bos venushaar. De muziek van de balzaal
voegde zich uit de verte bierby.
Sir John Meredith en zyn zoon stonden
zwygend naast elkander en keken om zich heen.
Eindelyk ontmoetten bun oogen elkander.
„Is het je ernst met dat meisje?" vroeg
Sir John plotseling.
„Ja," antwoordde Jack met een aaDge-
namen lach.
„En je meent kan3 te hebben, dat ze je
trouwt als zich ten minste geen betere
party voordoet?"
„In alle bescheidenheid, ja!"
Sir John bracht de hand aan den mond.
Hy richtte zich in zyn volle lengte op en keek
scherp zyn zoon aan, wiens oogen mei de
zyne op vin hoogte waren. Zy waren ideale
vertegenwoordigers, ieder van zyn school.
„En waarop donk je te trouwen? Als ik
wél heb, heeft zU zoowat achthonderd in 't
jaar. Ik acht je te hoog, om te veronderstellen,
dat je een dwazen droom hebt van liefde in
een hulje."
Jack Meredith gaf geen antwoord. Ily was
volkomen afhankeiyk van zyn vader.
„Natuuriyk," hernam Sir John, „3liikkom
te sterven, wordt jy baronet en er zal genceg
voor je wezen, om naar je Btand te lovon. Het
zou niet kwaad zyn, als je dat aan Miss Cbyne
vertoldet. Misschien weet zo het niet. Meisjos
kunnen zoo heel onschuldig zyn. Maar ik ben
nog niet dood en ik zal myn uiterste best doon
nog wat te leven."
„Om mjjn buwiiyk te beletten?" vroeg Jack.
Nog aliyd glimlachte by en Sir John begon
zich biecht op zyn gemak te gevoelen. Hy
begreep niets van dien glimlach.
„Ja juist," zeide hy, vry onduidelyk.
„Wat hebt u er tegen?" vroeg Jack Mereditlj
na een korte pauze.
„Ik ben togen het meisje."
„Op welken grond?"
„Ik zou liever zien, dat je een vrouw
trouwdet met een hart."
„Hart?" herhaalde Jack met een tintje van
het geüifde cynisme. „Ik zou zoggen, dat het
hart niet van zoo'n groot belang is. Bovendien
is het in dit geval myn iyk; u zoudt toch
niet willen, dat ze het op de mouw droeg?"
„Dat kan ze niet; ?y heift geen mouwen."
Sir John Meredith had zyn eigen begrippen
omtrent dameskleeding.
„Maar," ging hy voort, „laten wy niet
twisten. Brong jy dat zaakje met do jonge
dame in orde, zoo goed je kunt. Ik zal nooit
myn goedkeuring hechten aan dat huwelyk
en zonder die goedkeuring kun jy niet best
trouwen."
„Dat ben ik niet met u eens."
„Zoo?"
„Met goedkeuring bedoelt u geld," ging de
onderdanige zoon beleefd voort. „Het zou
me wel cone kunnen gelukken zelf geld te
maken." (Vervolg ommezijde.)