N°. 10866.
^laandag 29 «Juli.
A°. 1895.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De noodlottige fauteuil.
LEIDSCH
DA&BLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Yoor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommersf 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere rogel meer f 0.17£. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Aan Be (anti-revolutionna>r,-) Nederlander
wordt het volgende geschreven
In Rijnsaterwoude bestond sedert
maanden een vacature aan do open
bare school, zoodat het hoofd der school
alleen voor het onderwijs van zes klassen
moest zorgeD. In overleg mot Burgemeester
en Wethouders werd bepaald, dat het hoofd
der school onderwas zou geven's voor
middags van 8 tot 10 en van 10 tot 12 uren
en '8 namiddags van 1 tot 3 en van 3 tot 5
uren; zoodat alle klasson geregeld 4 uren
onderwas per dag zouden ontvangen. Door
deze regeling getroostte zich het hoofd der
school gedurende meer dan drie maanden een
vermeerdering van vijftien werkuren per week.
In 't begin der vacatuie werd een voorstel
van Burg. en Weths., om daarvoor een weke-
lyksche belooning van f 4 vast te stellen door
den Raad verworpenen thans, na afloop der
vacature, kon zelfs een voorstel, om bet hoofd
der school voor buitengewone werkzaamheden
een gratificatie van f 50 toe te kennen, geen
meerderheid verwerven.
Voorwaar geen al te fraaie illustratie van
het stelsel van schoolregeling, door dr.Fackens,
te Nymegen, verdedigd om by vacature aan
de belangen van het onderwas en van de
onderwyzers beide te gemoet te komen.
13 x 15 uur vrywilligen arbeid nog geen
f 50 waard I is een ontnuchtering.
De schrfiver der „Haagsche Kroniek" weet
in de Nieuwe Groninger Oourant het volgende
mede te deelen omtrent de jongste vergadering
der Eerste Kamer:
wDe Kamer had haast om naar huis te
komen, de voorzitter niet het minst. Dat vor-
leidde hem er blijkbaar toe, op vrij luiden
toon opmerkingen te maken over de lengte
der redevoeringen, opmerkingen, die in deze
„hooge vergadering", gelyk de heer Röell de
Eerste Kamer by voorkeur noemt, minstens
genomen vreemd klinken. Werkt het voor
beeld des voorzitters aanstekelijk? Verloden
Donderdag hoorden we den griffier de namen
oplezen van de leden, die bericht hadden ge
zonden „dat zy niet hier kunnen komen", in
stede van het deftige „verhinderd te zijn de
vergadering bij te wonen". En Vrydag sprak
de heer Wertbeim van de heeren Alberda en
Van Lier als van „de beide vorige schreeu
wers", die hem vooraf waren gegaan. Natuur
lijk was het een lapsus, en niet een malicieuze
vergissing. Maar ik zeg u, als de vormen er
in de Eerste Kamer op achteruitgaan, dan
weet ik wel wie or schuld aan heeft."
De Haagsche correspondent van de Zut-
fensche Courant laat zich volgend er wijze uit
over de ontvangst van het wets-
voorste 1-Hartogh door de Eerste
Kamer en over de meerdere of mindere
kansen, die het wetsvoorstel heeft, om te
worden aangenomen.
De Eerste Kamer is tot September uiteen
gegaan, na alle ontwerpen te hebben afgedaan,
behalve dat van den heer Hartogb, waarover
nog altyd het afdeelingsverslag wordt inge
wacht. In de Tweede Kamer is dat ontwerp
tot herziening onzer burgerlyke rechtsvor
dering eene herziening, waarop reeds sinds
25 jaar is aangedrongen met instemming
van alle partijen en zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen, maar in de Eerste Kamer
schynt men tegen dat ontwerp hevige oppositie
te willen ir.aken.
Voor het afdeelingsonderzoek is een leid
draad opgemaakt, die ac t bladzijden druk
beslaat en zóó is gesteld, dat reeds duidelijk
blykt, hoe de commissie van voorbereiding
het ontwerp met weinig ingenomenheid
heeft ontvangen. Die leiddraad is werkelyk
dan unicum. Men heeft zich niet bepaald tot
de hoofdpunten van behandeling, maar men
heeft dien leiddraad doorspekt met tal van
vragen, ingekleed in zoodanigen vorm, dat
uitsluitend op de mogelijke schaduwzijden en
niet op de lichtpunten van het ontwerp de
aandacht wordt gevestigd.
Een leiddraad moet uit den aard der zaak
objectief zyn, on daarvan is hier geen sprake.
Blijkbaar is de toelichting zóó gesteld, dat
niet deskundigen en daartoe behoort waar
schijnlijk de meerderheid in do Kamer er
allicht toe komen om uit te roepenDat
hadden wij niet vermoed, dat aan deze her
ziening zoovele en zoo groote bezwaren ver
bonden waren Het Vaderland sprak dan ook
reeds van een poging, om over het met
zooveel zorg bewerkte ontwerp het dood
vonnis te doen uitspreken. Zoo ver is het
echter nog niet. Het kon ook wel eens zyn,
dat deze myn verkeerd ging springen en dat
de uitkomst leerde, dat de deskundigo be
strijders al te handig hebben willen zyn.
Over het melken schreef „Ericus" dezer
dagen in Het Nieuws van den Bag:
„De laatste drop
Is de botorknop",
zeggen de boeren. De laatst uitgemolken melk
is inderdaad de vetste, doch blijft dikwijls in
den uier zitten, vooral wanneer de boer noch
de boerin by het melken tegenwoordig zijn.
Het is dikwijls in de zandstreken 's avonds
het laatste werk; knechten en meiden ver
langen naar bed en zien volstrekt niet op dat
laatste gedeelte, dat slechts na herhaald wrij
ven en strijken wordt verkregen, 's Ochtends
moest juist te vier uren gemolken zyn, 's mid
dags te twaalf uren en 's avonds te acht uren,
waar men driemaal melkt.
Als men zich nu verslaapt (dikwijls zag ik
op vele boerderijen 's ochtends zes uren alles
nog in zoete rust), is twaalf uren te vroeg en
wordt dit één of twee uren. Dan zou men
's avonds negen of tien uren moeten melken,
en dikwijls gebeurt dit in den drukken tyd
maar dan zyn de melkers en melksters te
moe en le slaperig, om goed uit te melken,
's ochtends nog te slaperig, en 's middags
haasten zy zich te veel, om weer aan den
veldarbeid te beginnen, omdat het gebruike
lijke middagslaapje meestal veel te lang duurt.
Gepaste rust is nuttig en noodig; maar boe
meer men slaapt, des te meer slaap schijnt
men noodig te hebben. Zeer dikwijls heb ik
op deze wyze werkelyk uitstekende melk
koeien zeer in melkrijkbeid zien teruggaan.
Melken boer en boerin mee, beproeven zy
na het melken door hunne dienstboden of er
nog wat in de uiers zit, wordt de hoeveelheid
melk van elke koe telkens gemeten in een
emmer met peilschaal en aangeteekend, geven
zij steeds aan dezelfde personen dezelfde
koeien te melken, dan kan juist door dit alles
de melkopbrengst vermeerderen bij dezelfde
voeding. Omdat bjjna ieder, vooral een knecht
of meid, het gevoeligst in zijn zak is, doot
eene extra-belooning by verhoogde melkop
brengst wonderen.
Blyft er melk in de uiers, dan verzuurt
deze daarin, geeft al zeer licht aanleiding tot
verzweringen en veroorzaakt soms, dat de
helft van den uier geheel verlamd is.
Zeer geregeld en krachtig melken, met de
koe spreken, in plaats van met andere melkers,
is een vereischte. Het jagen der melkdieren
in de weide door menschen of honden ver
oorzaakt bovendien, dat do koeien de melk
ophouden, die dan verzuurt.
Zachte, liefderyko behandeling doet de
koeien naar het melken verlangen, vooral
wanneer dit tweemaal per dag in de weide
geschiedt.
Zy kennen haar tyd, staan reeds ver
langend voor het hek te wachten en geven
dan alles tot den laatsten drup af. Een stuk
brood, vee- of lijnkoek, tot belooning gegeven,
onder vriendelijk toespreken en op den hals
kloppen, verzekeren het succes reods voor
don volgenden keer. Vooral by aankoop van
koeien houdon zy in den nieuwen stal of in
do nieuwe weide, onder andere lang niet
altijd vriendelyko makkers, dikwyls de melk
terug, ja schoppen den melker met emmer
en al omver. Eene mishandeling volgt en
maakt de koe geheel van streek.
Zeer is het aan te bevelen, by aankoop
van kooien, die geregeld en goed door één
persoon gemolken zijn, te vorderen, dat deze
de koeien brengt en ze in den nieuwen stal
of in de nieuwe weide hot eerst melkt. Hy,
die het dier moet molken, zie dan goed toe,
hoe zyn voorganger het doet, en volge dit,
althans in het begin, en als het goed is, na.
Ingrijpende veranderingen mogen slechts lang
zamerhand aangebracht worden.
Sommige boeren ('t zijn de besten) laten
melken zonder „spantouw"; de meesten echter
binden eerst de achterpooten stijf aaneen met
een dik touw. Doet men dit met eene koe,
die het niet gewond is, dan is men zeker,
slechts een deel der melk te krijgen. Deze
slechte gewoonte moest zoo spoedig mogelijk
worden afgeschaft, evenals het vastsjorren
van een paardepoot in een noodstal voor het
beslaan, dat gelukkig al veel begint te ver
minderen. In het losmelken der koeien kunnen
de kleiboeren wei een lesje nemen by de
Twentenaars, ook in het driemaal melken
per dag, in plaats van tweemaal, zooals op
de klei meestal het gebruik is.
In zindelijkheid echter winnen het meestal
de kleiboeren.
Nooit zag ik in Twente eene koe binden
voor zy gemolken wordt: men denkt er niet
eens aan; en op de klei meent men, dat
melken zonder het vastbinden der achter
pooten orimogelyk is.
Om te laten zien van hoeveel belang het
is, die laatste melk nog uit den uier te krijgen,
nam Boussignault zes afzonderlijke vaten,
waarin hy dö melk, die anders van dezelfde
koe in een emmer word opgevangen, door
een bekwaam melker in afzonderlyke, zuiver
schoone vaten opvangen en scheikundig
onderzoeken liet. Hier geef ik de uitkomsten
let s. v. p. vooral op het vetgehalto. De hoeveel
heden melk waren in de vaten, die wy een
voudig A, B, C, D, E en F noemen (waarby
A de eerst gemolken en F de laatste molk
is): 398, 628, 1295, 1390, 1565 en 315 gram.
(Ze werd gewogen; de laatste hoeveelheid is
dus niet groot en wordt daarom zoo dikwyls
in den uier gelaten.)
Do percenten vet bedroegen in A (de eerst
gemolken melk) 1.70, B 1.76, C 2.10, D 2 54,
E 3.14, F 4.08: dus 4.08 pet. vet (zeggen
wy boter) in de laatst uitgemolken melk,
tegen slechts 17 pet. in de eerst uitgemolken.
Zelfs het laatste dropje is dus het uitmelken
wel waard. Gemiddeld bevat zulke melk 3.4
pet. vet, 4 5 pet. melksuiker, 3.2 pet. kaas-
stof, 0 6. pet. albumine, 0.1 pet. protéine en
7.2 pet. minerale bestanddeelen. Bovendien
zeer geringe hoeveelheden Lacto-globulen.
Ook verschillen de percenten droge stof
nogal: in A 10.47; B 10.75; C 10.85; D
1123; E 11.63; F 12.67; alzoo 2.2 pet.
meer droge stof in de laatst uitgemolken
melkzeker een belangryk voordeel, als men
weet, dat koemelk van gewone soort ge
middeld 87.5 pet. water bevat.
Vele melkslytors schynen dit niet te weten;
vooral voor hen is dit een wenk. Zy kunnen
my op myn woord gelooven, als ik hun ver
zeker, dat melk nooit te droog is, zoodat hot
volstrokt onnoodig is, dit watergehalte nog
te verboogen en er bijv. 90 a 95 pet. van te
makeu. Echter mag gezegd worden, dat de
meeste melk in de steden (hoewel in ver
houding tot de boterpryzen zeker 2 ets. per
L. te duur betaald) tegenwoordig vry zuiver,
ja dikwyls zonder bygevoegd water is, ook
by melksiyters; hoewel die groote, solide in
richtingen, waarby ryksveeartsen niet alleen
in naam, maar werkelyk streng toezicht
houdon, zeker de voorkeur verdienen.
Verder bevat deze melk gemiddeld 0.54
pet. stikstof, 0.17 pet. kali, evenveel kalk
en 0 2 pet. phosphorzuur, een wenk aan onze
veehouders om deze stoffen als Thomas-
pho8phaatmeel (phosphorzuur, kalk en yzer),
kaïniet (kali, chloor en magnesia) en Chili-
salpeter (stikstof) aan de gemaaide weiden
terug te geven, op alle „zoete" gronden;
kali, stikstof en magnesia als salpeterzure
kalimagnesia op zoutachtige gronden. Die
daarenboven in het voorjaar best compost en
later goede ier als vloeimest toedient, dwingt
zyne weiden, ook by het ongunstigst weder,
tot onophoudelyke, buitengewone oogsten van
hooi, dat de hoogste voederwaarde bezit,
wanneer men slechts de beste voor zyne
weide geschikte grassen daarin duldt.
In de Provinciale Groninger Courant lezen
we m de rubriek „Lang3 den Weg" (kroniek
en critiek) het volgende:
In de Hondsdagen....
Men weet den oorsprong van den naam,
die al dateert van vóór Christus en by de
volken van het Latynsche ras evenzeer ls
bekend als by de Germanen. Hoewel de
datums, waartusschen de periode der Honds
dagen is besloten, zelfs by naburige volken
een weinig verschillen, lydt het nauwelyks
twyfel of de naam is ontleend aan de honds-
ster, Sirius, die in dezen tyd van 'tjaar te
gelyk met de zon aan den horizon verscbynt.
Het heet dat een Griek het eerst tot deze
ontdekking is gekomen, en het zou my niet
verwonderen als de huidige Grieken, dat
verbasterde nakroost van de kernige Heil-nen,
daarop nog trotsch gaan. Want zoo zyn de
Grieken van tegenwoordigzy snoeven gaarne
op de roemruchtige daden van hun roem
ruchtige voorvaderen.
In de Hondsdagen, wilde ik zeggen,
moest iedereen op reis kunnen
gaan. Het is waar, men ontloopt tegen
woordig niet gemakkelyk de loommakende
warmte en de onbestendigheid, maar ver
plaatsing alleen reeds geeft, verbeeld ik my,
de verloren veerkracht terug. Of zyn er nog,
die, in hun ouden doen biyvende, bestand
zyn tegen het afmattende weer, tegen de
bloeddorstige en de giftige vliegen en muggen 7
Die lust en rust genoeg vinden om wat ge
wichtigs te doen, dat den geest levendig
houdt, spanning geeft, opgewektheid? O, ik
spreek nu niet van hen, die geen tyd hebben,
nu niet en nooit, om te gaan dommelen op
klaarlichten dag, geen tyd om zich te ver
velen, omdat ze 3teeds werken moeten, ja
zwoegen voor het dageiyksch brood. Zwoegend
wei ken, zoolang het zomer is, voordat de
winter komt en zy niet meer werken kunnen.
Zy vormen wellicht de groote meerderheid
onder ons, maar toch, er is ook een belang-
ryke minderheid, waarvoor een zointrsche
dag wol eens wat lang wordt en wat warm.
En van deze minderheid is er een groot
deel, dat óók werkt en wel eens meer dan
strikt noodig is voor het onderhoud van het
eigen gezinzoodat voor haar een extra
ontspanning geen overtollige weelde zyn
zoude, maar die evenwel geen fortuin genoeg
bezit om als do grooten en ryken dezer
aarde in de hondsdagen op reis te gaan.
Wat moeten zy met hun leegen tyd doen,
als de zenuwen te slap zyn en bet hoofd
te zwaar om problemen op te lossen of
studiön te maken?
Zy kunnen 's avonds niet naar den schouw
burg gaan, want daarvoor is hot te warm
niet naar een tuinconcert, want daarvoor is
het in ons Noorden te koud en te regenachtig.
Zy kunnen niet wandelen, omdat er geen
wandelwegenniet lezen, omdat er geen
boeken zyn.
Geen amusante boeken, geen uitspannings-
lectuur van deugdeiyk gehalte, geen letter
kundig kunstwerk, dat door frischheid boeit,
zonder door vreemdigheid van taal of gedachte
af te schrikken. Onze tydschriften brengea
4)
Isabella durfde den afgevaardigde niet naar
hem vragen, hoewel zyn naam haar op de
lippen brandde. Eindelyk besloot zy hem naar
de namen der gewonden en dooden te vragen
de ergste zekerheid scheen haar wenschelyker
toe dan de angst van den twyfel.
De man behoorde tot het leger van den
koning en was dus niet op de hoogte van
wat er in het leger van den woyvode was
voorgevallen.
Hy verzekerde dat de palzgraaf gezond en
vrooiyk was.
Toen hy vertrokken was, kende de onrust
van Isabella geene grenzen. Zy zou dus Diets
met zekerheid vernomen, voordat haar echt
genoot teruggekeerd zou zyn; en dat kon
nog zoo lang duren. M6n heeft my den dood
van Romuald niet gemeld, dus hy kan nog
in leven wezen, dacht zy.
In de lange winteravonden liet zy soms
den ouden intendant van den graaf, Marutchek,
de berichten van den stryd mededeelen. Zy
informeerde er dan naar, of de graaf zich
aan vele gevaren blootstelde en welke luite
nants in de voorhoede geplaatst waren.
De oude knecht troostte haar dan met de
bewering, dan niet iedereen in den oorlog
gedood werd; doch dat er toch velen gewond
uit kwamen, daar de sabelhouwen der Turken
van belang waren.
Hy kende het geheim van de gravin. Het
toeval had hem van de terugkomst des graven
getuige gemaakt, nadat hy de twee gelieven
in het park overvallen had. Hy kende zyn
meester genoeg, om er niet van overtuigd te
zyn, dat Isabella haar neef nimmer zou
terugzien.
Eindelyk luidden de klokken, trompetgeschal
weerklonk overal en de palzgraaf, hoer van
Wischina, Gorna en andere plaatsen, deed zyn
triomfantelyken intocht in den ouden burcht.
Marutchek ging hem te gemoet, minder als
dienaar dan als vriend, en de edele burchtvrouw
trad bleek en bevend haren heer tegen.
Zy trachtte dengene, dien zy zocht, te vinden,
doch zy zag hem niet; haar hart hield op te
kloppen en zy viel flauw in de armen harer
kamervrouwen.
Men sterft niet van vreugde, zeide de
graaf op schamperen toonhedenavond wacht
ik u allen by my, om onze heuglyke over
winning te vieren. Yervolgens klopte hy
vriendschappelyk op den schouder van zyn
intendant en zeide:
Gy ziet, myn beste Marutchek, dat het
oude spreekwoord waarheid bevat: als God
met ons is, dan zal het wilde zwyn ons niet
overwinnen. Wy zyn byna allen ongedeerd
uit de klauwen der ongeloovigen teruggekeerd.
Zorg nu, dat iedereen wat te eten krygt en
kom my dan verhalen, wat er in myne af
wezigheid alzoo geschied is.
Marutchek wilde weggaan, nadat hy de
hand van zyn meester eerbiedig gekust had,
doch de graaf riep hem terug.
Ach, dat ia waar ook, gy zult ia den
wagen, waar myne goederen geborgen zyn,
een kostbaren fauteuil vinden, dien ik van
Weenen medegebracht heb; deze is met zorg
ingepakt, doe de omwindsels er af en zet hem
dan in myne kamer.
In de zaal was eene tafel gedekt voor
tweehonderd couverts. Aan de beide uit
einden stonden twee groote zilveren cande-
labers en aan de wanden der zaal hingen
ontelbare kronen, welke haar licht uit hon
derden kaarsen door het vertrek verspreidden.
Langs de tafel stonden met Utrechtsch fluweel
bekleede banken.
Een hooge stoel, met een vorsteiyk wapen,
stond voor den gastheer gereed, doch aan
het andere einde der tafel, waar de plaats der
gravin was, bevond zich geen zetel. Tegen
den muur, in het midden der zaal, stond,
onder het portret van den woyvode, eene
kleine tafel, bedekt met uitgezochte lekker-
nyen. Het zou een prachtige maaltyd worden.
De wyn zou er overvloedig zyn. Er waren
wel tweehonderd gasten aanwezig.
Twee aan twee kwamen allen binnen en
de ceremoniemeester riep met luide stem:
„Aan tafel, myne heeren, en neemt het wei
nige voor liefl"
De kapelaan sprak het gebed uit en ieder
herhaalde de door hem gesproken woorden.
Toen men aan tafel wilde gaan, bemerkte
gravin Isabella, dat er geen zetel voor haar
gereed stond. Zy riep den majordomo en
vroeg hem opheldering.
De woyvode, die met verlangen dit oogen-
blik afgewacht had, kwam tusschenbeide met
de woorden:
Het was op myn bevel, myn waardo
gemalin, dat uw zetel niet aanwezig is. Ik
heb een anderen, welke uwer waardig is,
en ik bid u dien voortaan wel te willen ge
bruiken.
Op een wenk van den graaf bracht de
getrouwe Marutchek den stoel binnen.
Isabella zette zich neder, zeer verbaasd
over dit vreemde geschenk; doch zonder er
verder naar om te zien. Ieder volgde haar
voorbeeld en het gastmaal nam een aanvang.
De arme Isabella, die van den morgen af
steeds tevergeefs getracht had eenig nieuws
omtrent Romuald te vernemen, had moeite
zich goed te houden. Zy spande zich boven-
menschelyk in en toen het feest byna geëindigd
was, verhief zy zich van hare zitplaats, nam
haar glas op en zeide:
"Waarde gasten, ik geloof dat op dit
feest de gezondheid der meeste afwezigen
gedronken is; één is er echter, wiens naam
ik nog niet heb hooreu noemen. Hy is my
na verwant, en hoewel ik niet weet, of hy
dood of levend is, zoo wilde ik hem met dit
glas gedenken.
Ternauwernood had de gravin deze woorden
geuit, of zy zonk bleek van vermoeienis in
haren stoel neder.
De woyvode wierp haar blikken vol haat toe.
De dappere Starost van Konine, die steeds
eerbied en bewondering voor de jonge, schoone
vrouw getoond had, had medelyden met haar,
en zeide op droevigen toon „Gy spreekt zeker
van uw neef Romuald? Wist gy dan niet,
dat hy reeds by het begin van den styd ver
dwenen is, reeds voordat onze troepen onder
de muren van Weenen waren aangekomen?
Men vermoedt dat hy door de Turken ge
vangengenomen is, ten minste, dat heeft uw
gemaal gezegd, en wetende wat de Turken met
hunne krygsgevangenen doen, kon hy onmo
gelijk op de gezondheid van uw neef drinken."
Dat is hetzelfde, riep de palzgraaflaat ons,
om aan den wenach mijner lieve vrouw te
voldoen, drinken op de gezondheid van den
verdwenen vriend!
De gravin, dia zich al meer en meer onge
steld gevoelde, vroeg baren gemaal verlof zich
te mogen veiwyderen. Hy stemde er in toe
en voerde haar aan zyne hand door de ryen
der feestvierenden.
Voelt ge u niet wel? vroeg hy op zachton
tOOD.
Neen, zeide zy, ik houd my met moeite
staande; en gy schept er behagen in my te
tergen
Te tergen, en wat heb ik dan gedaan?
Is het dan niets, om my op dit gast
maal te doen aanzitten? Ik heb hetonmoge-
lyke gedaan om myne tranen te bedwingen.
Uwe ton niet; doch waarom uwe tranen?
Ach, dat weet gy even goed als ik.
Neen, ik weet het niet; zeg my dus de
reden.
Ge denkt toch niet, dat ik iets van uw
verhaal omtrent de verdwyning van Romuald
geloof; ik wil weten, wat er van hem ge
worden is.
Wat er van hem geworden is; maar,
mevrouw de gravin, gy hebt in zfine armen
gezeten, terwyi gy aan den maaltyd deelnaarat.
(Slot volgt.)