N°. 10839.
Donderdag 27 Juni.
AM895
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommcr bestaat uit TWEE
Bladen.
De nieuwe Kieswet.
Feuilleton.
IDA DE MAIRE.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Yoor Leiden per 3 maanden.
Franco por post
Afzonderlijke Nommers
f 1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER AD VERTEN T1ËN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
Officieel© Kennisgevingen.
Aan de ingezetenen dor gemeente Sasaenhc-im ie
bekend gemaakt, dat tot 30 Juni a. e„ dagelgks, van
dee Toormidd&ge 10 tot 12 oren, gelegenheid zal
zijn opengc-eteld ter Secretarie, tot het verkrijgen
van bewijzen van toelating tot de openbare lagere
aohool in die gemeente.
Het wetsontwerp tot „Regeling van het
kiesrecht en de benoeming van afgevaardig
den ter Eerste en Tweede Kamer der Staten-
Generaal" bevat de volgende artikelen „van
de kiezers:"
Art. 1. De leden van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal worden gekozen door de
mannelijke ingezetenen des Ryks, tevens
Nederlanders, die den leeftyd van vyf en
twintig jaren hebben bereikt en
a. over het volle laatstverloopen dienstjaar in
een der Ryks directe belastingen zyn aange
slagen, wat de grondbelasting betreft tot een
bedrag van ten minste één gulden, en het te
dier zake in de vermogensbedryfs- en
personeele belastingen verschuldigde vóór of
op den Isten Februari hebben voldaan; of
b. indien zy niet overeenkomstig het bepaalde
sub a zyn aangeslagen, voldoen aan eene der
volgende voorwaarden:
lo. dat zy als hoofden van gezinnen of als
alleen wonende personen op den lsten Febru
ari sedert den lsten Augustus van het vorige
jaar bewonen:
krachtens huur, eenzelfde huis, of een
gedeelte van eenzelfde huis, waarvan, met
of zonder bybehoorenden grond of lokalen on
bijgebouwen, niet ter bewoning bestemd, de
werkelijke huurprijs, per week berekend, ten
minste heeft bedragen de som, voor de gemeente
of het gedeelte der gemeente, waar het huis
gelegen is, vermeld in de by deze wet gevoegde
tabel
of, krachtons eigendom, vruchtgebruik of
huur, eenzelfde vaartuig van ten minste 30 ton
2o. dat zy op den lsten Februari sedert
den lsten Januari van het laatstverloopen
jaar by dezelfde persoon, onderneming, open
bare of byzondere instelling in dienstbetrek
king zyn on als zoodanig over dat jaar een
inkomen hebben genoten als voor de gemeente
of voor het gedeelte der gemeente, waar zy
wonen, is vermeld in de by deze wet ge
voegde tabel;
of dat zy op den lsten Febr. in het genot
zyn van een door een openbare instelling ver
leend pensioen van geiyk bedrag;
3o. dat zy op den lsten Febr. sedert een
jaar den eigendom met recht van vrye be
schikking hebben van ten minste ƒ100 (nomi
naal) ingeschreven in de Grootboeken der
Nationale Schuld of van ten minste f 50,
ingelegd in de Rykspostspaarbank;
4o. dat zy hebben voldaan aan de eischen
van bekwaamheid, door of krachtens de wet
gesteld voor de benoembaarheid tot eenig ambt,
voor de vervulling van eenige betrekking of
voor de uitoefening van eenig bedryf of beroep.
Art. 2. Onder hen, die den leeftyd van vyf
en twintig jaren hebben bereikt, verstaat deze
wet hen, die dien leeftyd hebben bereikt vóór
of op don dag, waarop de kiezerslyst van
kracht wordt.
De aanslag der vrouw in de Rijks directe
belastingen geldt voor haren man; die van
minderjarige kinderen wegens goederen, waar
van hun vader het vruchtgenot heeft, voor
hunnen vader; die eener weduwe voor haren
eenigen of oudsten by haar inwonenden zoon.
Aanslagen in de grondbelasting wegens
onverdeelde onroerende goederen gelden ook
voor den mede-eigenaar, wiens naam niet by
den aanslag in het kohier is vermeld, mits
zyn aandeel ia dien aanslag ten minste één
gulden bedraagt.
Door den aanslag in de grondbelasting, in
art. 1 vermeld, worden de hoofdsom en de
Ryks opcenten verstaan.
Aanslag in de vermogens- of indebedryfs-
belasting geeft geene aanspraak op kiesrecht,
indien hy het gevolg is van eene met de
waarheid strydige aangifte.
By de berekening van den werkelyken
huurprys gelden de bepalingen der wet op
de personeele belasting.
By de berekening van het inkomen, bedoeld
in artikel 1 b, 2o., eerste lid, worden vrye
woning of inwoning en vrye kost en inwoning
gerekend op het bedrag, voor de gemeente
of bet gedeelte der gemeonte, waar zy genoten
worden, vermeld in de by deze wet gevoegde
tabel. Overigons komt alleen het inkomen in
geld in aanmerking.
Indien gedeelten eener gemeente in do by
deze wet gevoegde tabel afzonderiyk worden
genoemd, bepalen Gedeputeerde Staten der
provincie, voor zooveel noodig, de grens tus-
schen die gedeelten.
Art. 3 Yan de uitoefening van het kies
recht zyn uitgesloten:
zy, wien het kiesrecht ontzegd is by eene
onherroepelyk geworden rechteriykeuitspraak;
zy, die in gevangenschap of hechtenis zyn;
zy, die by onherroepelyk geworden rechter
iyke uitspraak de beschikking of het beheer
over hunne goederen hebben verloren;
zy, die in het burgerlyk jaar, voorafgaande
aan de vaststelling der kiezerslysten, onder
stand van eene instelling van weldadigheid
of van een gemeentebestuur hebben genotenen
zy, die hun aanspraak op kiesrecht uit
sluitend aan aanslag in de grondbelasting
ontleenen, indien het te dier zake verschul
digde niet vóór of op den lsten Februari is
voldaan.
Art. 4. Onderstand is elke ondersteuning
in geld of andere benoodigdheden, verstrekt tot
leniging van nood.
Art. 5. De uitoefening van het kiesrecht
wordt geschorst voor de militairen, beneden
den rang van officier by de zee- en de land
macht voor den tyd, gedurende welken zy
zich in werkelijken dienst onder de wapenen
bevinden.
Art. 6. Voor de bevoegdheid tot het kiezen
van leden der Prov. Staten gelden dezelfde
regelen, als die, welke in de artt. 15 voor
de bevoegdheid tot het kiezen van leden ckr
Tweede Kamer der Staten-Generaal zy ge
steld, met dien verstande, dat men bovendien
ingezetene der provincie moet zyn.
Art. 7. Yoor de bevoegdheid tot het kiezen
van leden van den gemeenteraad gelden dezelfde
regelen, als die, welke in de artt. 15 voor
de bevoegdheid tot het kiezen van leden van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal zyn
gesteld, met dien verstande, dat men boven
dien ingezeten der gemeente moet zyn, en
dat zy, die niet vallen onder art. la, over het
volle laatstverloopen dienstjaar in de gemeente
moeten zyn aangeslagen in eene plaatseiyke
directe belasting tot ten minste het bedrag,
voor de gemeente of het gedeelte der gemeente,
waar zy wonen, vermeld in de sub art. 15,
lo. bedoelde tabel en hun aanslag in die be
lasting op den lsten Februari ten volle moeten
hebben voldaan.
De tabellen, by het ontwerp behoorende,
beslaan 55 bladzyden folio. Tot de byzonder-
heden der verdere regeling behooren o. a.
de artt. 54 en 73 76, luidende aldus:
Art. 54. Ten minste drie dagen vóór den
tot stemming bepaalden tyd ontvangt elk
kiezer, die bevoegd is aan de stemming deel
te nemen, van den burgemeester der gemeente,
op welker kiezerslyst by voorkomt, eene kaart,
bevattende eene oproeping voor de stemming.
Op deze kaart worden vermeld zyn naam en
voorletters, de vergadering, waarin eene of
meer plaatsen moeten worden vervuld, het
aantal te vervullen plaatsen, het stemdistrict,
waartoe hy behoort, de plaats der stemming
in dat district, de tyd der stemming, de namen
en voorletters der candidaten in alphabetische
volgorde en de inhoud van art. 128 van het
Wetboek van Strafrecht.
De vorm en de inrichting dezer kaart wor
den vastgesteld by algemeanen maatïegel van
bestuur.
Aan den tot deelneming aan de stemming
bevoegden kiezer, die zyne kaart heeft ver
loren of wien geene kaart is toegezonden,
wordt, uiteriyk op den aan de stemming
voorafgaanden dag, op zyne aanvraag door
den burgemeester eene kaart uitgereikt, mits
by voldoende van zyne identiteit doe blyken.
Art. 73. Tot de stemming wordt niemand
toegelaten dan die volgens de kiezerslyst be
voegd is tot de keuzo mede te werken en in
het bezit is van de by art. 54 vermelde kaart.1
Art. 74. De kiezer overhandigt aan het
stombureau de kaart, vermeld in art. 54.
Art. 75. De kiezer ontvangt daarop uit
handen van den voorzitter het stembiljet.
De biljetten mogen niet vroeger en alleen
op deze wyze aan de kiezers worden ver
strekt.
Een der leden van het stembureau houdt
aanteakening van het getal der verstrekte
biljetten.
Art. 76. De keizer begeeft zich onmiddellyk
na ontvangst van hot stembiljet naar eenec
niet in gebruik genomen lessenaar en teekent
aldaar zyne stem op het biljet aan door met
potlood hetzy een streep of een kruisje te
plaatsen achter den naam van den candidaat
zyner keuze, met of zonder doorhaling van
de namen der overige candidaten, hetzy de
namen der overige candidaten door te halen.
Hy vouwt het stembiljet dicht naar de zyde,
waarop de namen der candidaten zQn gesteld,
en begeeft zich daarmede onmiddellyk naar
htt stembureau.
De voorzitter van het stembureau, na zich,
zonder het stembiljet in handen to nemen,
overtuigd te hebben dat het aan de buiten-
zyde den voorgeschreven stempel draagt, doet
den kiezer het biljet in de stembus steken.
In de memorie zegt de minister van bin-
nenlandsche zaken
1. De regeling van het kiesrecht, by deze
aan de goedkeuring der Staten-Generaal onder
worpen, bevat de uitwerking van het in de
Grondwet gehuldigde stelsel. Over de waarde
van dat stelsel behoeft thans niet gestreden
te worden. Het zou geen nut hebben hetzy
zyne voordeelen in het licht te stellen, hetzy
zyne gebreken aan te wyzen.
Het staat vry wonschen te koesteren, die
met de Grondwet onvereenigbaar zyn, en
pogingen voor te bereiden om het grondwettig
stelsil door een beter te vervangen. De Regee
ring echter is van oordeel, dat het staats
belang eischt„ eerst de verbeteringen aan te
brengen, cie binnen de grenzen der Grondwet
liggon. Inzonderheid door op vrygeviger wyze
het kiesrecht toe te kennen dan in de door
den gionawetgever zeiven vastgestelde additio-
neele bepalingen is geschied en daarby zoo
ver te gaan als naar hare meening met het
stelsel der Grondwet in overeenstemming is.
Van dat standpunt wenscht zy hare voordracht
toe te lichten en te verdedigen.
Volgens de Grondwet heeft de wetgever
kenteekenen van geschiktheid en welstand
aan te wyzen, waaraan iemand moet beant
woorden om het recht te erlangen tot de
uitoefening van het kiesrecht te worden ge
roepen. Zy eischt niet dat van ieder kiezer
•persoonlijk de geschiktheid en welstand be
wezen zyn. Het is mogelyk, dat zekere ken
teekenen, die in het algemeen mogen worden
gequalificeerd als kenteekenen van geschikt
heid en welstand, gepaard gaan met eigen
schappen en omstandigheden, welke het ver
moeden, aan het bezit dier kenteekenen ont
leend, te niet doen. Sommige dier eigen
schappen en omstandigheden heeft de
grondwetgever zelf als redenen van uitslui
ting in art. 80, 3de lid, aangewezen. Maar het
is niet te vermyden dat er individueele voor
beelden zullen worden gevonden, waarin een
by de wet erkend kenteeken van geschiktheid
en welstand aanwezig is en geen enkele reden
van uitsluiting geldt en toch geschiktheid of
welstand, of wel beide ontbreken. En even
min is eene regeling te maken, waarby
zonder uitzondering allen, die men, indivi
dueel beschouwd, niet ontbloot van geschikt
heid en welstand zou achten, ook tot kies
recht geroepen worden. Er zullen onder hen
altyd enkelen overblyven, die óf niet in het
bezit zyn van eenig wettelyk kenteeken óf
geweerd moeten worden, omdat zy in oene
der grondwettige uitsluitingen vallen.
Al dadeiyk geldt dit van degenen, die precies
vallen beneden den gestelden leeftyd; wier
huurwaarde juist valt beneden het cyfer, het
welk voor toekenning van kiesrecht vol
doende wordt geacht of wier inkomen
slechts enkele guldens blyft beneden dat,
hefwelk voldoende wordt geacht, om als
kenteeken to kunnen dienen. Door veelheid
van kenteekenen wordt het geschetste kwaad
getemperd, niet geheel opgeheven. De maat
staf, waaraan de Regeering hare voordracht
heeft willen doen beantwoorden, is dan ook
niet, dat er niet hier of daar personen zullen
gevonden worden, die óf kiesrecht erlangen,
aan wie het beter ware dit recht niet toe te
kennen, óf wel buitengesloten bly ven, ofschoon
geen algemeen belang aan hunne insluiting
in den weg zou staan. Haar doel is slechts
do grenslyn tusschen kiezers en niet kiezers,
en bloc genomen, in hare werking aan de
bedoeling dor Grondwet te doen beantwoorden.
De regeling moet, in haar geheel beschouwd,
de geschikte en economisch zelfstandige bur
gers ter stembus roepen en omgekeerd de
ongeschikten en economisch onzelfstandigen
weren. Aan dien algemecnen eisch meent de
Regeering door hare voordracht te voldoen.
Deze beschouwingen zyn ook toepasselyk
op de misbruiken, waartoe het grondwettig
stelsel aanleiding kan geven, omdat het bezit
van een kenteeken van geschiktheid en wel
stand niet altyd in zich sluit, dat het ook
bona fide bezeten wordt. Van het oogen'olik
af, dat eene wet aan zekere omstandigheden het
verkrygen van kiesrecht verbindt, moet ook op
de mogelykheid gelet worden, dat te kwader
trouw pogingen worden gedaan om die om
standigheden in het leven te roepen. Elke
aanwyzing van kenteekenen brengt per se
de mogelykheid van kiezersteelt mede. De
wet behoort in hare materiêele rechtstepalin-
gen zulke handelingen met nietigheid te
treffen en door hare processueele en straf-
rechteriyke bepalingen zulke pogingen te ver-
ydelon en te voorkomen. Evenmin als eenige
strafwet of eenig ander rechtsmiddel alles
wat daarmede strydt ook feitelyk te keer gaat
evenmin vleit de Regeering zich, elke onregel
matigheid door het voorgedragen stelsel van
materiêele en processueele rechtsbepalingen te
kunnen onderdrukken. Do voorgestelde waar
borgen zullen wel een6 den een minder biliyk
weren en ovenzeer toelaten dat een ander
ten onrechte binnensluipt, maar onrecht en
misbruik op grooto schaal zyn, naar de Re
geering meent, by aanneming van haar voorstal
.uitgesloten.
Hoofdzaak is dat zoo mogelyk allen, aan
wie eene voldoende mate van geschiktheid en
welstand, blykens eenig uiteriyk kenteeken
niet kan worden ontzegd, dit kenteeken oo'
in de wot zien opgenomen. En vooral is he'
ook van belang, dat de betrokkenen op de
minst omslachtige en tydroovende wyze daar
van kunnen doen blyken en zoo min mogelyk
tot herhaling van formaliteiten worden ge
dwongen.
Deze beginselen hebben by de redactie der
bemalingen van processueelen aard op den
voorgrond gestaan. Voor de plaatsing op do
60)
„Blunt," zeide hy ernstig, „vertel my eens,
wat weet gy van het voorgevallene tusschen
Ida Dj Maire en den heer Maré?"
Hoewel Blunt het blozen reeds lang afge
leerd had, was het toch duidelijk voor een
opmerkzaam toeschouwer te bespeuren, dat
hy van kleur veranderdo.
„Ach," mompelde hy op onverschilligen
toon, hoewel zyn stem eenigszins beefde, „ik
weet niets anders dan wat anderen my ver
teld hebben, nameiyk dat zy zich den geheelen
dag in het oogloopend coquet en dwaas heeft
aangesteld."
„Hugo," is dat de waarheid?" vroeg Willem,
hem strak aanziende.
Blunt wendde zijn blik af.
„Zio ja mij voor een leugenaar aan?" vroeg
hij verwytend.
„Dat is geen antwoord op myn vraag; ik
bezwoer je, zeg my de waarheid, ja of neen!"
„Nu, ja dan!"
„Ik ben gistoren te U. geweest en heb daar
gebeol iets anders vernomen," zeide Willem.
O, verkeerde inlichtingen zyn niet moeiiyk
te krygen. De kuieche Lucretia zal vrienden
genoeg hebben om haar zaak tot haar voor
deel le bepleiten."
Willem stond op by het vernemen van
dezo hoonende woorden. Hij ging naar Hugo
toe, legde zyn hand op den schouder van
Blunt en zeide ernstig:
„Luister eens; ik weet niet wat de reden
is van je vyandschap jegens Ida, doch dat
weet ik; ge speelt geen eerlyk spel, BluntI
Je weet even goed als ik, dat Ida geen meisje
is, om te doen wat men haar ten laste legt.
Ik heb den heer Maré zelf gesproken, on die
heeft my gezegd dat, mocht iemand van zyne
zwakheid op dat oogenblik getuige geweest
zyn, die persoon dan ook zal kunnen ver
tellen, dat Ida zich fier en flink gedragen beeft."
Blunt voelde dat hy schaakmat gezet werd
en dat zyn onbeschaamdheid alleen hem red
den kon.
„Wel, De Brie, ben je by den heer Maré
geweest? Dat noem ik actief," zeide hy met
een valschen lach: „ik had waarlyk niet ge
dacht dat je liefde want dat is het natuur
ïyk je zoo ver zou dry ven."
„Als je nog eens op Ida of op myne ge
negenheid voor haar durft zinspelen," zeide
Willem, die nu werkelyk zyn drift niet meer
meester was, „dan ga ik aan je meisje ver
tellen wie en wat ge zyt. Ik zal je het mas
ker afrukken; dat masker, vervaardigd van
buichelary en valschheid, en dan zullen wy
eens zien wie het laatste lacht."
Blimt werd opeens zeer deemoedig. Bertha
Blunt en haar bruidsschat te verliezen, was
voor hem geiyk met tot nul gereduceerd te
worden.
„Och, De Brie," zeide hy op zoetsappigen
toon: „jo weet dat ik nooit iemand met op
zet beleedig; daarom zult ge ray ook zeker
niet by Bertha van iets laags willen beschul
digen, nietwaar?"
„Blunt, als ik de zaak by anderen ging
bespreken, dan zou Ida's goeden naam er
zeker onder ïyden. Ik weet daarenboven, dat
ge over een paar dagen in het huwelyk treden
zult en dat Bertha Udon, die je scbynt lief
te hebben, diep ongelukkig zyn zou, als het
engagement werd afgebroken; daarom zal ik
verder over deze zaak zwygen, hoewel ik
zeer goed weet, wie de schuldige is. Wat
jou betreft, ik zeg je dat je meisje een beteren
man waard was, en als je het goudvinkje,
zooals je haar noemt, ooit een blik in je
ware karakter toont, dan zal teleurstelling
haar deel zyn."
Blunt zeide niets. Zyn beter ik, dat nog niet
geheel verstaald was, zeide hem dat De Brie
niets dan waarheid sprak. Hy was beschaamd
en stak de hand aan zyn vroegeren vriend toe.
De Brie deed alsof hy het niet bemerkte,
hy greep naar zyn hosd en zeide ernstig:
„Nu, Blunt, ik heb je gewaarschuwd," on
verliet de kamer.
Toen hy vertrokken was, zette Blunt zich
neer, en met de armen op de tafel steunende,
zeide hy in zichzelven:
„Te drommel, daar werd my het vuur na
aan de schenen gelegd! Het had niet veel
gescheeld, of myn kaartenhuis was ingestort.
Ik heb „après tont" wel medelyden met Ida,
maar als ik eerst maar met Bertha getrouwd
ben, dan zal ik dat zaakje wel in orde bren
gen. Indien Eduard het verneemt, dan zal
by Constance wel bedankenmaar wat gaat
my dat aan! Laat die kwaadspreekster maar
zelve zien, dat zy door de wereld komt. Als
Ida Eduard niet meer hebben wil, wel, dan
zal zy zich met Willem De Brie troosten;
die heeft de kastanjes voor haar uit het vuur
gehaald; ik ben veilig geborgen en in het
bezit van het goudvinkje. De liefde voor Ida
is wel is waar nog niet geheel uit myn hart
verdwenen, doch, als men het onbereikbare
niet bemachtigen kan, dan dient men zich met
het bereikbare tevreden te stellen. Ik ben
nieuwsgierig hoe alles verder zal gaan."
Hy ging terug naar zyn kantoor en was weldra
in berekeningen, zyn zaak betreffende, verdiept.
Ida genoot inmiddels veel van de schoone
natuur, door welko zy omringd was. Eens,
toen zy met hare Russische vrienden van
een uitstapje naar Yevey terugkeerde, bracht
het kamermeisje haar een brief. Zy herkende
het handschrift van Aline en oponde het couvert
met haast, daar zy zeer verlangde den inhoud
te vernemen.
De brief ving aan met het behandelen van
onverschillige zaken, doch daarop vervolgde
Aline:
„Gisteren zyn Bertha Udon en Hugo Blunt
getrouwd. De kerk was goed bezet. Ik kan
ray altyd nog maar niet voorstellen dat die
twee uiteenloopende karakters nu werkelyk
met elkander voor altyd vereenigd zyn. Ik
hoop harteiyk dat Bertha nimmer berouw
over haar keus hebben zal.
„En nu, lieve Ida, moet ik je iets scbry ven,
dat my nog veel meer bevreemdt dan het
huwelyk van Bertha en Hugo; het is nameiyk
een engagement van Eduard Udon en Con
stance Van Lee.
„Toen ik veertien dagen geleden op een
diner by de (Jdons was, heb ik wel is waar
opgemerkt dat Constance door coquetterie
Eduard aan zich trachtte te boeien, maar ik
dacht dat Eduard te veel gezond verstand
had, om hare listen en streken niet te door
zien. Och, Ida, ik geloof zeker, dat al die
praatjes omtrent jou door haar zyn uitge
strooid. Maar, enfin, er is nu mets aan te
veranderen en ge moogt bly zyn, dat iemand
met zulk een cameleonachtig karakter je echt
genoot niet wordt. De jonge De Brie zat naast
my aan tafel op hot diner by Bertha. Dat
vind ik een flink mensch. Hy informeerde zeer
naar je en het speet hem dat ge nu juist
van huis zyt.
„Het doet my genoegen, lieveling, dat je
zooveel natuurgenot smaakt. Wat zou ik
gaarne met je ronddwalen in die heeriyke
natuur! Hoor je wel eens de klokjes van de
koeien, die tegen het begroeide gedeelte der
Alpen hun voedsel zoeken? En ziet ge de
wolkon wel eens dry ven, die ons, arme aard
wormen, met mist en nevel omfloersen, terwyl
gy in een helderen zonneschyn rondwandelt
en de donker blauwe lucht uw koepeldak is?
Maar ge zult my uitlachen, dat ik, die in deze
regenachtige lente tot aan de enkels door de
modder waad, nog zulke poëtische gedachten
uit myn prozaïsch brein kan te voorscbyn
brengen. Ach, kind, ik troost my maar met
prentjes, terwyl gy alles in werkelykheid
aanschouwt. Maar nu ben ik „au bout de
mon latin"; ik zal dus eindigen, schryf een?
spoedig aan
je je harteiyk liefhebbende Alik*."
(Wordt vervolgd.)