N°. 10831.
Maandag; 17 Juni.
AM895.
geze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
IDA DE MAIRE.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJ8 DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandon.1.10.
Franco per post14°-
Afzonderlijke Nommers°-05-
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Onlangs werd in verschillende bladen ge
waagd van den toestand, waarin in vele
gezinnen de zoogenaamde „hitjes" of dag
meisjes verkeeren, die vaak zeer onvol
doende gevoed worden.
Het Sociaal Weekblad bevatte dezer dagen
dienaangaande een artikel, dat w(] onder één
reserve overnemeD, zegt De Residentiebode.
Daar z\jn gezinnen, die er een dagmeisje
op na houden, maar die dat juist maar
eventjes doen kunnen en zich die uitgave
bijkans als weelde ontzegd hadden.
Op dezulken kan de opmerking van het
Sociaal Weekblad niet toepasselijk zijn. Zij
mag dit niet wezen, daar haar algemeenheid
anders oorzaak zou wezen, dat sommigen hun
dagmeisje gingen afschaffen. Dit zou daar
dan zelve den last van dragen, evenzeer als
het gezin, waar zij vroeger diende. Voor hen,
die in beteren doen verkeeren, hebbe evenwel
de opmerking haar nut.
Het Sociaal Weekblad dan schrijft:
„Zoo'n kind sterft niet van honger. Daarvoor
zorgt gij, mevrouw, door de boterhammen,
soms wel met iets er op, die gij haar alle
dagen geeft. Maar zU krijgt toch niet het
voedsel, dat zij voor 'het onderhoud en de
ontwikkeling van haar teeder lichaam noodig
heeft, dat haar toekomt in ruil voor ver
richten arbeid. Gij hebt, het is waar, met
hare moeder afgesproken, dat deze eten voor
het dochtertje bewaren zal, en meent dus,
dat dat in orde is, maar g(J hebt er niet aan
gedacht, dat de aardappelen, die in dat gezin
den middagschotel vormen, om vijf uren niet
meer smakelijk zijn of warm. Ook niet, dat
moeder, die zooveel grage monden om den
disch geschaard ziet, er slechts weinige van
ter zijde kan zetten. En het is zelfs niet in
u opgekomen, dat zoo'n stumper, als eenige
kruiderij by haar eenzaam maal, dikwijls
slechts de herinnering heeft aan den geur
dor spijzen, die ztf in uw huis heeft helpen
of zien gereed maken.
„Neemt eens een proef met het kind, dat
gij in uw dienst hebt; laat het deelnemen
aan uw eenvoudigen, voedzamon middag
maaltijd; merk na een veertien dagen den
verhoogden glans op in hare oogen, den lichten
blos op haar gelaat, den veerkrachtiger tred,
de opgewektheid, waarmode zij komt en gaat,
het minder dienstverzuim. Zoo'n warm maal
is zoo'n trekpleister (vraag daar, als gij het
zelve niet bespeurt, uw echtgenoot maar eens
naar, die lid is van de schoolcommissie of
van de vereeniging tot uitdeeling van voedsel
aan behoeftige schoolkinderen). En als dit
alles wat gij ziet, nog niet zwaar genoog ligt
in de schaal, waarop gij dit werk van liefde
weegt misschien, leg er dan by in, wat gy
niet ziet, nooit ziet veelal: de dankbaarheid
der ouders, die hun kind zoo goed verzorgd
weten en door uw toedoen hun kleiner grut
thans wat ruimer kunnen bedeelen, de grootere
zorg en trouw, welke het meiRje voor u en
uwe kleuters hebben zal, de herinnering aan
het eerste heerlijk zich wèl gevoelen, dat zij
aan u te danken heeft."
De Nieuwe Bredasche Courant schrijft:
Van de 133 adspirant-a delborsten zijn
er 52 afgekeurd.
Door 48 hunner is natuurlijk herkeuring
aangevraagd, waarop er 6 alsnog zijn goed
gekeurd. De eerste commissie achtte hen toch
volkomen ongeschikt.
Wat deugt er niet: het physiek der Hol-
landsche jongens of de keurings-voorschriften?
Want dat 42 van de 132 jongens lichamelijk
niet eens geschikt zouden zyn voor zee-officier,
dat is toch w&t erg kras.
Hoe zou 't er dan in het algemeen met
onze Holland8Che jongens wel moeten uit
zien, daar die 132 natuurlijk al voorloopig
nagekeken waren en grosso modo door hun
eigen dokter zonder gebreken werden ver
klaard 1
Met allen eerbied voor de natuurlijk zeer
hooge physieke eischen, die men aan een offi
cier moet stellen, zouden wij dan ook wel
eens willen vragen, of men die lichaams
keuring niet wat overdrijft ten nadoele wel
licht van het intellectueele gehalte van het
corps, dat misschien eerst in de tweede plaats
in aanmerking komt, maar toch moet lijden,
als men 40 percent van de adspiranten dadelijk
op zijde zet.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant wijdde
een tweetal artikelen aan de verhooging
van het effectenzegel en meent dat
men met de eischen, die het ontwerp stelt,
vrede kan hebben. Acht het blad een hooger
recht van premie-obligatiën en van aandeelen
in naamlooze vennootschappen biliyk, het be
vreemdt het, dat alleen de aandeelen in buiten-
landsche Maatschappijen met 3 p. m. hooger
worden getroffen.
„Het beroep op de vermogensbelasting had
hierbij achterwege kunnen blijven. Ze treft
alle fondsen, de buitenlandsche niet minder
dan de binnenlandsche, en zou, zoo zij voor
het zegelrecht subintreerde of dat recht om
vatte, niet eene reden zijn om bfj de heffing
hiervan nauwkeurig te onderscheiden, maar
om het zegelrecht af te schaffen. En de tweede
grond, die in de bedrijfsbelasting wordt ge
zocht, is ook vrij zwak."
Met dit al vindt de N. R. Cl. toch nog een
reden om de buitenlandsche Maatschappyen
hooger te belasten.
Het is biliyk van binnenlandsche waarden
een lager recht te heffen dan van vreemde.
De meeste buitenlandsche wetgevingen doen
dit, en men zou, nu eenmaal van buiten
landsche aandeelen een hooger recht wordt
geheven, hetzelfde ten aanzien der obligation
kunnen doen. Deze waarden toch beloven
hoogere renten of grootere kans op rijzing
dan onze schuldbrieven en aandeelen, terwijl
renten en ondernemerswinst in de vreemde
landen, waarheen het Nederlandsche kapitaal
trekt, hooger zijn dan by ons.
Dat pandbrieven der hier te lande geves
tigde hypotheekbanken, die haar bedrijf be
perken tot het geven van geld op hier te
landen gelegen onroerende goederen, ook in
den vervolge met 1 p. m. belast zullen blijven,
keurt de N. R. Ct. af. Als motief voor deze
begunstiging dient dat voor de vestiging van
de hypotheek reeds oen recht van inschrijving
van l'/a p.m. wordt geheven, doch die reden
acht het blad niet afdoende.
De voorgestelde verhooging van het zegel
recht noemt de N. R. Ct. eene hervorming,
in zooverre zy zal hebben medegewerkt om
eene hervorming van een ander deel van het
belastingstelsel tot stand te brengen.
Door dr. L. F. Dentz, te Helmond, wordt
in het Weekblad van het Ned. Tijdschrift v.
Geneeskunde het volgende plan aangegeven,
om in het gebrek aan geneeskundige
hulp ten plattenlande te voorzien.
lo. Er worde opgericht een Nederlandsche
Vereeniging ter verstrekking van geneeskun
dige hulp ten plattenlande. 2o. Leden zijn de
gemeenten (hetz(j één of meerdere in een kring
te zamen), die een geneesheer behoeven. 3o.
Buitengewone leden zijn personen of corpora
tion, die de vereeniging finantiöel wenschen
te steunen. 4o. ^.an het hoofd staat een be
stuur van vyf leden, te welen: één medicus
en vier burgemeesters van gemeenten, die
lid zyn. 5o. Een commissie van toezicht, door
den minister van binnenlandsche zaken be
noemd, bestaande uit een financier, een jurist
en oen medicus, houdt toezicht op het geheele
beheer en administreert de gelden. Ieder lid
(gemeente) betaalt x gulden per inwoner en
per jaar. (Door middel eener geringe verhoo
ging van den hoofdeiyken omslag kan hierin
door de belanghebbende gemeentenaren zonder
bezwaar worden voorzien.) 7o. Ieder inwoner
der gemeente, die lid is, verkrijgt by ziekte
kostelooze geneeskundige behandeling. (De
gemeenten zyn dua als het ware lid van een
ziekenfonds.) 8o. Da gomeente zorgt verder
voor een woning en een apotheek voor den
te benoemen geneeskundige. 9o. Voor den
tijd, waarin de gemeente niet van geneeskun
dige hulp is voorzien, betaalt zy slechts een
deel der contributie. lOo. Geneesheeren, die
zich bij het bestuur aanmelden, worden vol
gens rooster voor één jaar benoemd in een
van de gemeenten, die een geneesheer be
hoeven, deze eveneens door een rooster aan
te wijzen, llo. De benoemde geneesheer ont
vangt een zoo hoog mogelijk salaris, benevens
vrije woning en het gebruik van een apotheek.
12o. Hij behandelt iederen zieke in zijn ge
meente kosteloos, hy maakt de geneesmidde
len gereed, levert die gratis aan de armen,
en, tegen betaling volgens een algemeen vast
gesteld tarief, aan de overigen, ten bate van
de gemeente. 13o. By het betrokken minis
terie worde aangevraagd, de thans bestaande
benoeming tot reserve-off. v. gez. op te heffen
en de bovengenoemde titularissen daartoe te
benoemeD. Het thans daarvoor uitgegeven
geld (volgens de begrooting voor 1895 f 13,000
bedragende) worde in de kas der vereeniging
gestort. 14o. Eveneens worde aan den minister
van binnenlandsche zaken verzocht de subsi-
dien, van staatswege verleend aan gemeenten
ter verkrijging van een geneesheer, in de
vereenigingskas te storten. 15o. Met eenzelfde
verzoek, als in 14o. bedoeld, richte men zich
tot de Provinciale Staten. Met het oog op het
algemeen belang zou aangevraagd kunnen
worden de sub 14o. en 15o. genoemde sub-
sidiën te verhoogen.
De redacteur der rubriek „Militaire Zaken"
in de Arnhenische Courantblijkbaar een
officier, zegt de Haagsche Courantschryft:
Het Duitsche oorlogsbudget dienst 1895/96
is alweer hooger dan dat van het voorgaande
dienstjaar. De vredessterkte van de land-armee
beloopt volgens de nu ingediende begrooting
584.734 officieren en minderen en ruim
115,000 paarden, hetgeen een verhooging
geeft van by de 200 officieren en onderoffi
cieren en rond 400 paarden.
Gemakkeiyk is 't in te zien, dat een zóó
formidabele vredessterkte, steeds maar weer
klimmende, grof geld kost en op den duur
onhoudbaar zal blijken te zyn.
De gewone uitgaven, in 1874 nog niet
280 millioen mark eischende, zyn thans ge
stegen tot 480 millioen. Eene verhooging
alzoo van 200 millioen mark. Rekent men
hierby nog do kosten van het marine-bud
get en den post van militaire pensioenen,
dan komt men tot het bagatel van
760 millioen mark.
Zee- en landmacht behoeven dus in één
jaar tyds 456 millioen Hollandsche guldens.
Inderdaad geen cyfors om er den gek mee
te steken.
Verontrustend in bedenkelijke mate zyn
die nimmer eindigende wapeningen, die te
eener of te anderer zyde tot een uitbarsting
voeren moeten.
De openbare geldmiddelen van de verschil
lende ryken worden hun ondergang tegemoet
gejaagd. Het militarisme in den tegenwoor-
digen vorm, de dure glorie van de ten einde
spoedende 191e eeuw, is de vyand van de
regelmatige ontwikkeling in economischen zin
van staat en volk.
Bedroevend is het, te moeten ontwaren,
dat de zucht naar het behoud van den lieven
vrede zich niet anders openbaart dan in het
op de been houden van reusachtige
legers met den kostbaren aankleve van
dien, en in het terugkruipen naar den middel-
eeuwschen t09stand van tot de tanden gewa
pende, tegenover elkander staande volken.
Voor velen geldt nog steeds de dooddoener:
elk land is ryk genoeg om zyn eigen roem
te betalen.
"Wy voor ons hebben het intusschen altyd
een roem van twyfelachtig allooi gevonden,
als bij zyne heeriykheid speciaal zoekt in
het leegpompen van de schatkist, in het ver
storen van het economisch evenwicht en in
het belemmeren van de vrye ontwikkeling.
Van welke der groote mogendheden zal de
bevolking (want zy is 't, die ten slotte den
doorslag geeft) het eerst ontwaken in gezond
verstand en geestkracht, en het initiatief nemen
tot een gemeenschappelijk optreden om te ver-
krfigen een duurzamen vrede zonder zoo kost
bare voorbereiding tot den oorlog?"
Deze opmerking doet ons denken aan een
citaat uit een brochure van jhr. mr. W. F.
Rochussen„Na twintig jaren", dat wy onlangs
eens opteekenden en dat wy hierby ter over
weging aanbieden, zegt de Haagsche Crt.
Het luidt:
„„Faites-moi de la bonne politique, jevous
ferai de bonnes finances" was het woord
van een practisch staatsman. Op dat stand
punt moet men aannemen, dat de beschaafde
volken doorgaans een slecht politiek beleid of
onbekwame financiers aan het bewind gehad
hebben, misschien noch in het eene, noch in
het andere opzicht byster gelukkig zyn ge
weest. Slecht toch i8 zoo goed als zonder
uitzondering de staat hunner geldmiddelen.
„De openbare schuld tot ontzaglijke hoogte
opgedreven en overmaat van belasting: die
beide feiten zouden voor de bewoners van
eene andere planeet allicht voldoende ver
klaring zyn, waarom op de onze het arbeiders
vraagstuk zoozeer spookt.
„Voor een deel, doch voor een zeer gering
deel, vertegenwoordigen de schuldbrieven ten
laste van het openbaar gezag een werkelijk
voorhanden en werkend kapitaal, dat zelf zyn
rente opbrengt. Verreweg de meeste dier niet
invorderbare, wèl verhandelbare schulden zyn
een verbruikt, vernietigd kapitaal. De be
schaafde wereld werkt inderdaad met een
balans, die met ettelyke milliarden is geflat
teerd; en voor meer dan anderhalf milliard
'8 jaars moeten in Europa, buiten Rusland en
Turkye, de verschuldigde renten door de be
lasting worden opgebracht.
„Men behoort zich toch wel eenigszins
rekenschap te geven van de beteekenis van
dit feit, dat de staat het geweldige recht van
belastingheffing in zulk een omvang ten dienste
van het kapitaal moet uitoefenen."
De aanneming van het voorste 1-
L o h m a n geeft De Tijd aanleiding om te
wyzen op de stemming, waarbij die heeft
plaats gehad en die in hooge mate kenschet
send is voor den veranderden geest, welke de
Tweede Kamer na de jongste schoolwetsher
ziening van 1889 beheerscht. Terwijl men
enkele jaren geleden aan de linkerzijde der
Kamer gemeend zou hebben, zich aan verraad
jegens de eigen party en schandeiyko ver
zaking van beginselen scbuldig te maken,
indien men van concessiön aan de byzondere
school had durven gewagen, is thans met
directe medewerking van elf liberalen van de
meest onderscheiden schakeering, en onder
stilzwijgend toezien der overigen, een wets
ontwerp aangenomen, dat al moge het geen
principiëele beteekenis hebben en al moge hot
aan de voorstanders der byzondere school niet
al de waarborgen bieden, welke zy niet zonder
recht verlangen konden toch tot hoofdstrek
king heeft, de voorwaarden van den wedstryd
tus8chen het openbaar en het bijzonder onder-
wys meer geiyk te maken. Een leemte, welke
door het kabinet-Mackay en de anti-liberale
meerderheid in 1889 by de herziening van de
schoolwet over het hoofd was gezien, en welke
voor vele byzondere scholen noodlottig kon wor-
den, werd door de Tweede Kamer aangevuld.
33)
Ida bloosde, zy begreep de reden waarom
het feestje nu eerst washet verheugde haar,
doch over eene week zou zU naar Bosdorp
gaan, en al ging zy niet, in geen geval zou
zy over twee weken sterk genoeg zijn om
09n feest by te wonen. Do tranen kwamen
haar in de oogen by de gedachte aan zulk
eene groote teleurstelling.
„Lieve Bertha," zeide zy, „hoe gaarne ik
zou willen komen, ik kan waarlyk myn ver
trek naar Bosdorp niet uitstellen. De dokter
heeft gezegd, dat ik er zoo spoedig mogeiyk
heen moet gaan; als ik nu echter flink ge
zond weer terugkom, dan hoop ik later nog
menig feestje met je te vieren."
„In het najaar trouwt myn broeder Herman
dm geeft pa een groot bal. Ik zal je dus
nu maar vast inviteeren," zeide Bertba lachend.
„Heb je Constance Van Lee ook nog on
langs gezien? Het verwondert my, dat zy
my niet eens opgezocht heelt!" zeide Ida.
„O, lieve kind, zy komt by ons byna eiken
dag ik kan niet zeggen dat wy erg op hare
bezoeken gesteld zyn," antwoordde Bertha,
„doch nu moet ik waarlijk weg, want ik
heb nog een massa te doen. Het zal do mynen
erg spyten," vervolgde zy op bartelyken toon,
„dat ge onze uitnoodiging niet durft aan
nemen; doch wy zullen maar denken: hierna
beter, nietwaar?"
En nadat zij Ida een bartelyken kus op
de bleeks wangen gedrukt had, verliet zy
het huis.
Ida was zeer ingenomen met Bertha's be
zoek; zy ging vol goeden moed de toekomst
tegen. Zy was er nu van overtuigd dat Eduard
haar nog liofhad.
Een week daarna was zy krachtig genoeg
om de reis naar Bosdorp te aanvaarden. Hare
ouders brachten haar met oen dankbaar hart
naar het lieflijk oord, van waar hun kind,
naar hunne vaste overtuiging, weer gezond
naar lichaam en geest zou terugkeeren.
XVI.
Mj life ie oold and dark and drear/.
It rains, and the wind is never weary.
My thonghta still cling to tho mouldering past,
But the hopes of youth fall thick on the blaet
And the day. are dark and dreary.
Longfellow.
Hugo Blunt hield intusschen 8teed3 zyne
prooi in 't oog. Hy had met zorg een net
geknoopt, waarmede Eduard Udon zou wor
den omspannen. Hoewel hy begreep dat Ida
De Maire voor hem verloren was, zou hy
het niet kunnen dulden dat zy een ander
zou toebehooren. Hy had tegen zyn harts
tocht met alle macht gestreden, doch tever
geefs; en nu veranderde langzamerhand het
gevoel van liefde in dat van een heftig ver
langen, om op de eene of andere wyze wraak
te nemen.
Toen hy Eduard na zyne terugkomst be
groette, bemerkte hy terstond dat deze het
gesprek op Ida De Maire wilde brengen. Hugo
sprak hem echter over alle3 en iedereen, maar
vermeed het behendig Ida's naam te noemen.
Eduard werd ongeduldig en zeide:
„Maar, Blunt, je spreekt my over alle
mogelyke meisjes, en ge vermydt het over
Ida De Maire te spreken 1 Ge weet toch zeker
wel dat ik veel belang in haar stel?"
„Je hebt toch van je zuster wel vernomen
dat Ida ziek is, en verder weet ik je niet
veel van haar te vertellen," antwoordde Blunt
op onverschilligen toon.
Eduard vroeg niets meer, maar vroeg zich-
zelven af, wat Blunt toch tegen Ida zou
hebben, dat hy op zulk een onaangenamen
toon over haar sprak? Het was hem een
groote teleurstelling, dat zy nu juist ziek was,
en voordat hy baar gezien had, wilde by met
niemand over zyne liefde tot haar spreken.
Hoe ongeduldig had by den tyd afgewacht,
waarop hy naar Amsterdam zou kunnen
terugkeeren 1 Wat hadden die dagen lang ge
duurd; hoe veel illusies had hy zich gemaakt
van hun boider wederzien; wat zouden zy
elkander veel te vertellen hebben! En hoe
geheel anders was de uitkomst geweest.
Hy wilde daarom ook niets weten van
feesten te zyner eere en had het van de
eene tot de andere week uitgesteld. Nu echter
waren er reeds zoovele weken voorbygegaan,
en het feest zou plaats hebben.
Den avond vóór de party kwam Blunt eene
theevisite maken. Hy was zeer hoffeiyk voor
Bertha en deed alle moeite zich van haar
gunst te verzekeren. Zy mocht hem ook gaarne,
en hy was dan ook een trouw bezoeker van
de familie Udon. Dien avond was bet doel
van zyne komst Bertha en Eduard uit te
noodigen, mot hem naar het Paleis voor
Volksvlyt te gaan.
Mevrouw Udon vond hot beter dat Bertha
niet medeging, doch Eduard nam de uit
noodiging aan en kort daarna stapten de beide
hoeren hot gebouw binnen.
Zy zetten zich aan een tafeltje aan de pas
sage neder, en Eduard was spoedig verdiept
in het verheven genot, hetwelk een goed bezet
orkost en eene uitmuntende uitvoering van
Beethoven's zevende symphonie een muziek
liefhebber verschaffen.
In de pauze wandelde een deel van het
publiek hun voorby. De jongelui maakten
hunne opmerkingen over de jonge meisjes,
en Eduard zeide:
„Hoe ik ook rondzie, geen enkel meisje
kan, wat schoonheid betreft, met Ida verge
leken worden."
„Zou je dat denken?" zeide Blunt spotachtig,
„nu zal ze er wel niet voordeeüg uitzien."
„O, dat is maar tydeiykIk denk dat de
buitenlucht baar wel weer op zal knappen,"
antwoordde Eduard luchtig. „Zy zal spoedig
wel weer dezelfde zyn."
j,Dat is waarachtig niet te hopen", zeide
Blunt; „ik meen dat zy, zooals jy zegt, de
zelfde zal worden, want zy was een drommels
coquette nuf."
„Wat zeg je daar?" riep Eduard opstui
vende; „Ida De Maire coquet? Hoe kom je
daartoe? Zy is de eenvoud zelf."
„Nu, myn beste vriend," zeide Blunt op
gemaakt treurigen toon, „het spyt my waarlyk
dat ik je die illusie benemen moet. Ge zyt
vry naïef om te denken, dat, als een mooi
meisje byna een jaar lang niets van haar
zoogenaamden vorloofde merkt, zy niet eens
met een ander coquettoeren zou? Ach, vriend,
dan ken je de dochters van Eva niet!"
„Wat je daar zegt zult ge bewyzen!" riep
Eduard driftig.
„Och, Udon, maak je maar niet zoo warm.
Ik heb geen andere bewyzen als myne oogen
en hoewel fda die valsch noemt, zyn ze toch
extra best."
„Wat hebt ge dan gezien?" riep Udon:
„spreek op!"
„Denk toch om al die menachen om ons
heen", zeide Hugo kalmeerend, maar Eduard
deed alsof by hem niet boorde.
„Eerst zeggen! Kom, spoedigI Zie je wol,
je weet niets?" zeide hy met oen pynlyken
lach, toen Blunt niet antwoordde.
Hugo werd bang voor Eduards opgewon
denheid. Hy had met vreugde het uur der
wrake te gemoet gezien, maar nu het er was,
vreesde hy den dolk in het hart van zyn
slachtoffer te stooten.
Hy bedacht zich een oogenblik en zeide
toen langzaam en fluisterend:
„Je vraagt my, wat ik gezien heb? Luister
danZy heeft zich op de buitenparty van de
familie Pato allerdwaast aangesteld met don
heer Mare, die toen te Z. woonde, doch dezer
dagen naar U. verplaatst is. Zy heeft zich door
hem laten kussen en is verdwaald geraakt,
zoodat het weinig scheelde of de trein, waar
mede wy huiswaarts gingen, was zonder hen
beiden vertrokken,"
Wordt vervolgd.)