N°. 10825.
Maandag; ÏO Juni.
Af.1895e
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
IDA DE MAIRE.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10.
Franco por post1-40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN":
regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17|. Grootere
"Van 1
letters naar plaatsruimte,
wordt f 0.05 berekend.
Voor het incasseeren buiten de stad
Nu de mogelijkheid bestaat, dat aan de
landbouwschool te Wageningen een tuinbouw
school door het Rijk zal worden verbonden,
vestigt De Huisvrouw er de aandacht op, dat
vrouwen met goed gevolg als tuinbouw
kundige kunnen werkzaam zijn, wat door
tal van voorbeelden wordt bewezen, vooral
uit Amerika en uit Engeland.
Er ztfn daar vrouwen, die aan het hoofd
staan van groote bloemisterijen of zich op
ooftbouw toeleggen en daarin een ruim be
staan vinden; die zich onderscheiden in do
kunst om tuinen en parken aan te leggen.
In Engeland hebben vrouwen eene aanstelling
gekregen als opzichteres van openbare plant
soenen, en ook zijn daar vrouwen werkzaam
als bestuurster van landgoederen, in dienst
van aanzienlijke grondbezitters.
„Waarom," vraagt De Huisvrouw„zouden
Nederlandsche vrouwen zich niet voor derge
lijke bedrijven en betrekkingen kunnen be
kwamen? Het tuinbouwvak is een aantrekkelijk
vak en vrouwen bezitten vele eigenschappen,
die haar daarvoor boven mannen geschikt
maken.
„Men heeft niet te vreezen, dat, wanneer
de Rijkstuinbouwschool er eenmaal is en
meisjes bieden zich als leerlingen aan, haar de
toegang tot de school zal worden geweigerd.
De Staat laat op al zijne inrichtingen van
onderwijs meisjes toe, en er is geen enkele
reden, waarom ten aanzien van de tuinbouw
school eene uitzondering zou worden gemaakt."
Naar aanleiding van het voorstel om op
Lombok rechtstreeksch bestuur
in te voeren, schrijft de Nieuwe Rotterdamsche
Courant in een hoofdartikel o. a. het volgende:
„De invoering van dat bestuur wordt door
de Regeering, in overeenstemming met de
Indische regeering, de eenige oplossing geacht,
waardoor orde en rust op het eiland kunnen
worden verzekerd.
Hoe afkeerig ook van uitbreiding van onze
directe bestuursbemoeienissen, komt ook ons
die oplossing voor onder de gegeven omstan
digheden de eenig mogelijke te zijn.
Herstel van het zelfbestuur, aangenomen
dat de geschikte stof voor een vorst over
het eiland te vinden ware, zou niet anders
&uuèsa of mogen geschieden dan onder af
doende waarborgen. In het, in overleg met
de Sasaksche bevolking gewijzigde concept
contract, dat aan de gebeurtenissen in den
nacht van 25 Augustus voorafging, was dan
ook reeds de vestiging van twee Europeesche
ambtenaren, één tor Oostkust en één te
Mataram, opgenomen.
Yrage of hunne bemoeienissen niet veeleer
tot botsingen aanleiding zouden geven, waar
zü de tusschenkomst van den vorst behoeven,
dan waar zij van henzei ven uitgaan, in naam
van het Indisch Gouvernement.
Te meer zijn wij geneigd die vraag be
vestigend te beantwoorden, waar inderdaad
de grond voor het zelfbestuur, de gehechtheid
aan don vorst, verband houdende met gelijkheid
van godsdienstige wetten, instellingen en
gebruiken, voor de overgroote meerderheid
der bevolking ten eenenmale komt te ont
breken, wat meer is, in plaats daarvan tegenzin
en odium thoologicum ruimschoots bjj hen
worden aangetroffen. De logica der cijfers
zou dan ten minste vorderen een Sasak tot
vorst uit te roepen, wat zeker niet geschikt
zou zijn om de krijgshaftige minderheid en
de andere Sasaksche hoofden, die zeer naijverig
op elkander schijnen te zijn, te bevredigen.
Splitsing van het eiland in twee zelfstandige,
ieder onder oen centraal hoofd gestelde deelen,
zou de moeilijkheden en de aanleiding tot
botsingen slechts kunnen vermeerderen.
Door het rechtstreeksch bestuur, dat ook
op de ingelijfde Balische landschappen uit
muntend werkt, zullen al die bezwaren worden
voorkomen.
Het laat zich dan ook voorzien, dat, bij
eene goede keuze van ambtenaren, Lombok
eene periode van ontwikkeling te gemoet gaat,
waardoor de wonden, die de krijg geslagen
heeft, spoedig zullen zijn geheeld, en Sasaks
en Baliërs, onder een onzijdig Gouvernements-
bestuur, als Lombokkers in oeno hoogere
eenheid zullen worden opgelost."
De (anti rev.) Nederlander geeft zijn lezers
een korte uiteenzetting van do wijze, waarop
thans in ons land de katholieke werk
lieden zich organl8eeren. Hij heeft
daarbij blijkbaar als model gekozen de in
richting der werklieden-voreenigingen, zooals
die bestaat in dat gedeelte van ons land,
hetwelk tot het Aartsbisdom Utrecht behoort.
Na een resumé van hare statuten te
hebben gegeven, schrijft De Nederlander het
volgende:
Ziedaar de wijze, waarop de Roomsch-
Katholieken zich, geheel overeenkomstig de
hun toekomende wettelijke vrijheid, weten
te organiseeren.
Yerre van ons, hun daarvan een verwijt
te maken. De tijd, toen men neerzag en
schimpte op die Roomschen, die alsdus zich
ten eenenmale onderwerpen aan hun geeste
lijkheid, is voorbij. Niemand heeft trouwens
recht over beperking der vrijheid te klagen,
sinds ook voor de R.-K. de onderwerping aan
de geestelijkheid volkomen vrijwil-
lig is.
Maar dit behoeft ons niet te verhinderen
in te zieD, dat op deze wijze de R.-K. Kerk
eene zeer sterke, eene uit politiek oog
punt ook machtige volksorganisatie in het
leven roept.
En nu vragen wij, hun niet het minst,
die voor R.-Katholieken invloed bang zijn
"Wat doet gij daartegen? Of gij al in uwe
geschriften aantoont dat de R.-K. Kerk het
mis heeft, dat zal u weinig baten. Maar wel,
dat ook gü het volk, voor zoover het niet
tot de R.-K. Kerk behoort, onderling verbindt
en vereenigt.
Wij hebben nu eenmaal geen bisschoppen,
maar behoeft dat onderlinge organisatie uit
te sluiten?
Voorzeker niet. In de Gereformeerde Ker
ken komt ze reeds eenigermate terug. En
ook elders. Wanneer wij zien op hoe voor
treffelijke wjjze langen tijd tal van eenvoudige
mannon, schoolbesturen en onderwijzers, zich
tot schoolvereenigingen hebben weten te
vormen, die, mot ontzaglijke opofferingen,
zich in 's Heeren dienst gewijd hebben aan
de groote belangen onzes volks, dan be
hoeven wij nog niet te vreezen, dat ook in
de vrijheid zonder directe inmenging der
geestelijkheid, veel goeds en duurzaams tot
stand kan komen.
Evenwel onder ééne voorwaarde, dat ook
de locale leiders niet aan samenwerking met
anderen zich onttrekken.
Bisschoppen hebben onze predikanten en
onze locale leiders niet boven zich. Wjj hebben
niets anders, en kunnen niets anders hebben
dan ODze reglementen en de scheidslieden aan,
welker bepalingen en aan wier uitspraak wij
ons, vóórdat het geschil ontstaat, by voorbaat
hebben onderworpen. Het geldt daarbij niet
het opgeven van eigen gevoelen, maar het
erkennen, voor een bepaald geval van de ge
stelde regelen en van een hooger gezag.
Het komt ons wel eens voor, dat velen
daarvan het gewicht niet beseffen, en men
liever, ter doordrijving van eigen inzicht, den
kring, waarover men geplaatst is, uiteendrijft,
dan zich strikt te houden aan de eenmaal
vastgestelde reglementen en dankbaar het
aangeboden scheidsrechterschap te aanvaarden.
Ja, meer dan eens heeft men, in strijd met
allo wetten van goede trouw, eigen wet en
scheidsrechter ter zijde gesteld, omdat men
door den wereldlijken rechter niet gedwongen
kan worden.
Dat leidt tot groote desorganisatie des
volksl
De R.-K. Kerk heeft misschien wel iets van
de Protestanten geleerd.
Zouden misschien do Protestanten ook iets
van de R.-K. Kerk kunnen leeren?
Deze ontboezeming heeft hare waarde om
meer dan één reden, zegt Het Centrum. Er
blijkt uit, dat, na hetgeen vooral in do laatste
dagen gebeurd is, De Nederlander naar de
gelegenheid heeft gezocht, en deze ook ge
makkelijk heeft gevonden, om van de Katho
lieke Kerk eens iets anders te zeggen, dan
wat hare aanhangers grieven en hinderen kan.
Wijs is hot ook te erkennen, dat het veel
beter is het goede, wat zij voor huisgezin,
maatschappij en openbaar leven bereikt, na
te volgen dan zich uit te putten in be-
toogen, dat zij het mis heeft. Inderdaad, dit
laatste heeft men nu reeds negentien eeuwen
lang gedaan, en niet het minst sedert een
deel harer leden zich van haar afscheidde,
om zich te organiseeren onder een zelf ge
kozen en weinig invloed uitoefenend leerge
zag; maar tot dusver heeft men daarvan
niet de beloofde vruchten geoogst en is de
wereld, die de Katholieke Kerk kent, in haar
vertrouwen op haar sublieme zending onge
schokt gebleven. Zeker, er is ook door Pro
testanten veel goeds gedaan. Uit kracht van
het positief christelijk beginsel, voor zoover
zy dit behielden, hebben zij vaak aan Katho
lieken, die niet uit hun beginsel handelden,
iets te leeren gegeven. Maar als organisee-
rend, ordenend en gezagvoerend lichaam heeft
de Katholieke Kerk van de Protestanten niets,
letterlijk niets te loeren of over te nemen.
Nog om een andera reden komt ons de
ontboezeming van De Nederlander van belang
voor, nl. om het kwalijk verborgen misnoe
gen, dat er weer uit spreekt tegen eigen
Protestantsche geestverwanten, die, bij gebrek
aan Bisschoppen, zoo telkens uit den band
springen, eigen inzicht doordrijven en liever
de kringen, waarover zij geplaatst zijn, uit
eendrijven, dan zich te houden aan het
reglement of zich te onderwerpen aan scheids
lieden.
Dat alles is treurig. Maar toch begrijpen
wij niet goed, hoe men zich daarover van
Protestantsche zijde kan beklagen. Dat volgt
immers uit den aard van het Protestantisme
zelf, hetwelk geen vrijwillige onderwerping
kent en den hoogst geplaatsten en meest
verlichten schriftuur-uitlegger niets meer toe
schrijft dan een bloot menschelgk gezag? Op
die wijze moet men wel komen tot verwar
ringen in de Kerk, die noodzakelijkerwijze
ook de moeilijkste conflicten veroorzaken in
de gezinnen, in de families, in de tot politieke
partij georganiseerde Protestanten.
Wij behooren niet onder hen, die daarover
ook maar de minste Schadenfreude ge
voelen, of die op hoogen, laatdunkenden toon
de te-kort komingen onzer Protestantsche land-
genooten op de kaak stellen en met hun
wanhopige verdeeldheid den draak steken.
Maar daarom juist meenen wij het recht
te hebben van hun politici, hun schrijvers,
redacteuren en journalisten te eischen, dat
zy de Katholieke Kerk met haar Paus, haar
Bisschoppen en Priesters, en met haar gansche
vry willige organisatie geheel ongemoeid laten.
Willen zy hun volgelingen en lezers van
de Katholieke Kerk afhouden, laten zy het
dan doen, als zy kunnen, door wat die Kerk
gedaan heeft voor huisgezin, maatschappy en
volk te verbeteren l
Mr. A. P. Th. Eyssell zet in een ingezonden
stuk in De Liberaal zgn meening uiteen over
de vraag of spaarbankgeld aan den
bouw van arbeiderswoningen
dienstbaar mag worden gemaakt. De
inzender schryft o. a. het volgende:
„Met het oprichten der postspaarbank heeft
de Staat zich een gansch afgescheiden volks
belang ter behartiging gesteld: dat van be
waren, 2Yj percent doen rendoeren en ga
randeeren van de spaarpenningen des volks.
Is eenmaal deze behartiging ton volle ver-
wezenlykt, dan heeft de Staat vervuld wat
hy op zich nam, en van iemand meer te ver
langen dan algoheelo vervulling van eene
aanvaarde taak is wel, in plaats van biliyk,
eene schreeuwende onbiliykheid; en wie onder
die leus nog moer verlangt, speculeert voor
heel andere doeleinden op het krediet van don
Staat. Immers, hy verlangt ten behoeve van
eene bouwonderneming te beschikken over
geld, voor welks teruggaaf de Staat zich
onvoorwaardeiyk aansprakeiyk heeft gesteld.
Diens instaan voor de spaargelden doet alle
practisch verschil te niet tusschen van Staats
wege rechtstreeksch leenen aan den bouw
ondernemer en een verlof aan de beheerd ra
der gegarandeerde kapitalen om de bouw.v.m
voor te schiotenwant het geldschieters-risico
komt in wtzenlykheid altyd op dengeen, wiens
aansprakelykheid ten slotte de geschoten
penningen dekt. Er bestaat een voor dehani
liggend middel om het volk zelf over die be
weerde bilJykheid uitspraak te laten doen:
in do spaarbankwet do Staatsgarantie te ver
vangen door beschikbaarstelling van het tegoed
voor het volksbelang arbeiders-woningen en
af te wachten of het inbrengsaldo dan zal
stijgen of slinken. De vermoedelyke afstem
ming van zulk een voorstel zelfs door de
heeren Drucker en Kerdyk, ware het klaarste
bewgs, dat het volksbelang sparen niet door-
eengebaspold moet worden met sociale
woning8politiek."
Lynceus schryft in Het Vaderland
Men schgnt het opschrift onzer boekerij
(in Den Haag) niet te mogen vertalen door
„Royale Bibliotheek"; ten minste, er moet
erge boekonnood boerschen. Reeds wendt
de directeur, dien ik my als wanhopig voor
stel (want collecteeron is geen aangenaam
werk 1), zich per circulaire tot auteurs om „wel
willende toezending" hunner jongste werken.
Men is „tot wederdienst bereid". De boek
handel maakt zich warm over de vraag en
spreekt van „bedelbrieven"; de auteurs van
Nederland zitten te peinzen over de belofte.
Wedordienst! Wederdienst? Vriendelijker dan
tot nu het geval was, kan men niet worden
ontvangen aan de Bibliotheek, noch beter ge
holpen. Wat voor speciale diensten zouden
er zyn bedoeld? Yergunning om een dag of
wat te snuffelen in het „helletje" of
misschien het recht om voor de bedryfs-
belasting af te trekken de onvermydelyke
uitgaven: de huurwaarde van een kamer, de
kosten van een gaspit en oen kacheltje?
Ieder koopman mag een kantoor, ieder nering
doende een winkel, ieder ambachtsman een
werkplaats de Nederlandsche auteur mag
geen studeerkamer hebben. Hy moet werken
in de huiskamer, tusschen zyn traditioneel
ze3- of twaalftall Nu, maar geeft hy eon
boekwerk aan den Staat ten geschenke, di\n
misschien staat men hem de billijke verminde
ring toe. Zou het dat zyn Of bevat de formule
alleen maar woorden, woorden, woorden?
Weinigen zullen zich laten vangen, de boek»
handel stelle zich gerust.
Zóóveel presentexemplaren krygen wy
niet en de Staat ligt het laatst aan de beurt.
Wel, wol! Men vraagt voor 't Kindergenoot
schap, voor Volksbibliotheken, voor zieken
huizen, voor gevangenissen, voor Laurens
Janszn. mag weten waarvoor al meer en nü
de Staat! Niet een negerstaatje, door zende
lingen pas beschaafd en met een leergrage
majesteit op den bamboetroon maar de
Staat der Nederlanden moet zyn ambtenaren
laten vragen om geschenken, precies aan
menschen, voor wie de Staat zelf heelemaal
niets doet.
17)
„Nu, Aline, ik acht je daarom des te hooger;
tegenwoordig zyn er een massa meisjes, die
denken dat zy op de wereld zyn om 's middags
mooi aangekleed over de straat te wandelen.
Zy doen niets in de huishouding, maar men
behoeft niet te vragen, op welke wyze de
meiden dan met alles omspringen."
„U hebt zeker al van het gebeurdo by de
Poole's gehoord? Vindt u dat niet treurig;
die arme Mary 1 Zy zeide gisteravond nog tot
ons, dat zy, daar zy zooveel ledigen tyd had,
zoo gaarne voor een examen wilde studeeren,
maar dat haar papa het niet hebben wilde."
„Had zy het maar gedaan, want waar moet
het goede kind heen, als het waar is wat men
vertelt?"
„Och, mevrouw, wat weet iemand toch
weinig vooruit, wat hem boven het hoofd
hangt I Gisteravond was zy nog zoo vroolyk."
„O, was je ook by Constance? Zy was
zooeven by my. Vertel my eens, Aline, is
het waar dat Ida De Maire zich altyd zoo op
den voorgrond stelt?"
„Ida! hoe komt u daartoe?"
„Och, Constance sprak er over 1 Zy vertelde
dat Ida meende allee beter te weten; niemand
wist zoo goed als zy met armen om te gaan,
enzoovoort."
„■Wil ik u eens wat zeggen, mevrouw? Wy
a en mochten willen dat wy wat meer op Ida
geleken. Ik houd het er voor, dat Constance
jaloersch is en dat zy gaarne de genegenheid
van dien knappen Eduard Udon op zich ge
plaatst zag; maar daar Ida nu toevallig de
uitverkorene schynt te zyn, wil ze zich wreken
door kwaad van Ida te spreken."
„Maar zou je niet denken dat Ida wel wat
behaagziek is?"
„Och, mevrouw, als ik in de plaats van
Ida was; als men overal, waar ik my ver
toonde, notitie van my nam, wie weet hoe
trotsch en nuffig ik zou worden. Ida doet
veel voor de armen en is voor hare vrien
dinnen nooit veeleischend of nukkig. Ieder,
die het tegendeel zegt, is dus óf niet met
haar bekend, óf jaloersch."
„Je woorden pleiten voor je goed karakter,
Aline, en laat ons nu dit onderwerp maar
laten rusten." zeide mevrouw, waarna de
dames over onverschillige onderwerpen voort
sprakon, totdat Aline opstond om heen te gaan.
Toen zy vertrokken was, zeide mevrouw
De Brie tot zichzelve„Hoe jammer dat de
brief aan Willem verzonden is; anders zou
ik het eind niet op deze wyze geschreven
hebben."
VIII.
Zoo volgen zij hun Heer en Heiland,
Niet ik, dat stond in zpn gemoed.
Daarom gaf hij vrijwillig over
Zijn rost, zijn vrjihoid en zijn bloed.
Niet ik i die lens der godsdienst straalde
Op 't kruis, met onbevlekten gloed.
IntU8Schen was Ida naar de woning der
smarte gegaan. Zy was gedrukt en ontBtemd
over de woorden van Blunt.
Toen zy echter Mary weenend in do gang
ontmoette, vergat zy hare eigen onaangename
gewaarwordingen, om aan de smart van hare
vriendin te denken.
„O, Ida," zeide Mary, „het is boven zoo
treurig gesteld. Papa is waanzinnig, geloof
ik. Hy is zoo woest geworden. Ernst kon
hem niet meer in bedwang houden en er
zyn twee flinke, sterke kruiers gekomen om
hem te dwingen in bed te blyven, en, ach,
myn arme mama!"
Mevrouw Poole was in de tuinkamer gaan
zitten; zy hield den zakdoek voor de oogen.
Ida durfde haar niet toespreken, zóó wan
hopend was de aanblik der arme vrouw.
Eindeiyk zeide zy tot Ida:
„Ach, lieve kind, wat zyt ge toch goed,
dat ge ons, ongelukkige menschen, komt op
zoeken 1 Ik heb een gevoel of voortaan ieder
een ons met minachting zal nawyzen. Weet
ge wel, dat myn man zichzelven een brand
stichter noemt? En wat zal er van Ernst
en Mary worden, als men hèm in de gevan
genis zet?"
„Maar, mevrouw," zeide Ida, „u moet het
niet zoo ernstig opnemen. Uw man is zenuw
achtig en buiten zichzelven van Bchrik. Over
een paar dagen zal alles wel opgehelderd
wezen."
„Ach, lieve, ik hoop het, maar hy was
den )aat8ten tyd zoo overspannen. Hy kon
des nachts niet slapen en liep steeds onrustig
over de kamer heen en weer."
Ida begon te vermoeden dat de publieke
opinie wel eens gelyk kon hebben wat de
aanleiding van den brand betrof; doch zy
vond het te vreeseiyk, om die gedachte uit
te werken.
Terwül de dames stil en treurig by elkander
gezeten waren, weerklonk opeens een dof
geluid door het stille huis. Het was alsof er
iets zwaars op den grond plofte. Mary sprong
op en snelde de kamer uit, terwyi Ida
mevrouw Poole ondersteunde, die, half ver
lamd van schrik, der onmacht naby was.
Toen Mary do trap wilde opgaan, wenkte
een der mannen haar, niet boven te komen.
Mary trad terug, doch Ida, die mevrouw
Poole naar de sofa geleid had, was haar
achterop gekomen en snelde de trap op.
„Och, juffrouw, het is zoo naar met myn
heer. Ik wilde juist een dokter gaan halen,
doch ik durf niet weggaan, want de jonge
heer en myn kameraad kunnen hem niet
vasthouden."
„Neen, biyf gy maar boven!" riep Ida. „Ik
zal wel gaan."
Zy ging daarop mevrouw Poole en Mary
even zeggen dat geen van beiden naar boven
moesten gaan, nam haar hoed, sloeg een
wollen doekje, dat op den standaard in de
gang hing, om, en snelde de straat op. Het
vroor hard, doch Ida voelde het niet. Gelukkig
ontmoette zy spoedig een koetsje, waarin
een haar bekende dokter reed. Zy wenkte
den koetsier om het rytuig te laten stilstaan,
vertelde in weinige woorden wat er gebeurd
was, en kort daarna was zy met den dokter
aan het huis van den heer Wils gekomen.
Nadat de esculaap naar boven gegaan was,
wachtten de dames in spanning af wat er
verder gebeuren zou. Mevrouw Poole werd
boven ontboden, en toen zU met knikkende
knieën de trap bestegen had, trof haar een
pynlyke aanblik. Daar lag de man, die gisteren
nog zoo fier en trotsch daarheen liep, die
door anderen nog voor korten tyd als een
der steunpilaren van de Beurs beschouwd
word; daar lag diezelfde man machteloos op
zyne sponde uitgestrekt. Twee sterke mannen
beletten hem zich op te richten; de oogon
puilden hem uit het hoofd en een akelig
rochelen klonk in de ooren der ten doode
toe verschrikte vrouw.
De dokter wenkte haar nader te komen.
Hy hoopte dat de aanblik zyner vrouw den
lyder tot bewustzyn zou brengen.
Een oogenblik scheen hot den omstanders
toe, alsof de levensgeesten en het denkver
mogen terugkeerden. Hy trachtte de hand uit
te strekken en zyn vertrokken mond uitte
onverstaanbare klanken. Opeens vestigden
zyne oogen zich op haar, die hem in lief en
leed altyd trouw ter zyde gestaan had. De
woorden „vergeving, lieveling, Godl" ont
snapten aan zyne lippen, het hoofd zonk
achterover en hy was niet meer.
Zyn geest was der aardsche gerechtigheid
ontvloden en zou nu voor den Hemelschen
Rechter rekenschap moeten afleggen van de
daden, hier op aarde volbracht.
Mevrouw Poole viel in zwym; alles was
ook zóó snel gegaan, dat zy letteriyk als
wezenloos was.
{Wordt vervolgd.)