MENGELWERK. Dc kapitein ran de Poolster. ■slrca 40,000 x 100 'sjaars, en een bijbe taling in de kas der werkeloosheid; een som, die alzoo tusschen de vier en vijf millioen 'sjaars zal bedragen; waartegenover daling van uitgaven voor armenzorg zou staan. 13. De houder van het diploma zou betalen ƒ150 opeens, en voorts 10 per jaar voor pensioen van weduwe- en weezen verzorging, alsmede 10 per jaar voor de kas der werke loosheid. Twintig gulden per jaar is nog geen 0.40 per week, wat neerkomt op 0.06*/s per dag, of nog geen cent per uur. 14. De patroons zouden bun werklieden te verzekeren hebben tegen ziekte en in validiteit, wat even ƒ20 zou beloopen, en alzoo een loonsverhooging van één cent per uur zou bedragen. 15. Aan het geldverspillen van ongehuwde werklieden in hun jonge jaren, evenals aan het sluiten van te vroege huwelijken, zou door zulk een regeling zekere teugel worden aangelegd. 16. In het behoer van deze kassen zouden ook de patroons en de werklieden moeten zijn opgenomen, met het doel, om ze zoo spoedig mogelijk, mits onder Rjjkstoezicht, zelfstandig te maken. 17. Gebruikmaking van bestaande Verzeke ringsmaatschappijen, mits deze alsdan onder de controle der overheid staan en door haar als solide geijkt zijn, kon in de regeling worden opgenomen, voor zoover ziekte en invaliditeit aangaat. 18. Overmits zulk een regeling, in 1898 ingevoerd, eerst twee en veertig jaar later haar volle werking zou kunnen uitoefenon, moet de daartusschen liggende periode door wat de Engelschen een brug noemen, over spannen worden. 19. Voor die tusschenperiode moet afgezien van de mogelijkheid, om wie nu reeds 55 jiar oud is, recht op pensioen of weduwen- en weezengeld te verleenen, als gaande zulks de kracht der finantiöele hulpmiddelen ge heel te boven. Aan hen, die de 23 jaren voorbij zijn, maar nog geen 25 jaar, moet bijwijze van exceptie de verplichting opgelegd, om alsnog do diploma-gelden te storten, waardoor zij als dan in de volle rechten der gediplomeerde werklieden treden. 21. Zij, die tusschen de 25 en 38 jaren zijn, moeten in de gelegenheid worden gosteld, om, door de vrijwillige aanbieding van een verhoogde jaarpremie, in de volle rechten der gediplomeerden te treden. Verplichtstelling ware ook voor deze klasse niet ondenkbaar. 22. Aan hen, die van 3955 jaar oud zijn, worde de gelegenheid aangeboden, om tegen een verhoogde jaarpromie zich uitslui tend voor het pensioen te ver zekeren; en de Overheid betale over deze zestien jaren de afloopende som, die alsdan nog aan deze premio ontbreekt, bij. Voor het Rijk zal dit het eerste jaar een uitgave van zes, hot volgende van nog geen v y f millioen bedragen, al spoedig dalende onder de drie millioen, en in zestien jaar geheel afloopende. Overmits echter lang niet allon van deze gelegenheid gebruik zullen maken, zal het te kwijten bedrag op verre na niet zoo groot zijn. 23. Aan de patroons moet de verplichting opgelegd, om ten behoeve van hon, die zich vrijwillig volgens Art. 21 en 22 hiervoor aanbieden, een afloopende premie, genomen over al hun werkvolk, te betalen zoolang tot de normale regeling intreedt. 24. Op zulk eone of dergelijke wijze zoude voor de toekomst eon normaio regeling ge vonden zün, die den werkman voorgoed aau het Pauperisme ontrukte, en voor de tusschenperiode althans ten deole raad zijn geschaft. Het Centrum is van oordeel, dat ir'n, lettend op do groote onzekerheid, welke naar de bekentenis van minister Sprenger van Eyk zolven bostaat, ook de belasting hervorming van het personeel oen sprong in het duister kan noemen. Maar dit valt min of meer van elke belangrijke wotswijziging te zeggen. En het aanhangige wetsvoorstel bevat zooveel goeds en getuigt van zulk een ernstig stroven om het lot der kleine en neringdoende lieden te verlichten, dat het, on danks sommige gebreken, met alle reden een welwillende beoordeeling door de Kamers kan doen verwachten. De Middelburgsche Courant is over het ge- heol zeer tevreden. Vooral met de techniek der wet is zij ingenomen: de formaliteiten zijn hier waarlijk tot zeer geringe afmetingen teruggebracht. Alleen begrijpt zij niet, waarom het college, hetwelk volgens art. 48 den aanslag vaststelt, ook niet in eerste instantie op bezwaarschriften tegen dien aanslag beslissen mag, en dac.rvoor by art. 55 eeno andere autoriteit, de directeur der directe belastingen, aangewezen is. Dit acht zij een afwijking van de methode, by do bodryfsbelasting gevolgd, die niet voldoende goraotivoerd toeschijnt. Dat belasting- en kalenderjaar voortaan zullen samen vallen, acht zy mede een vor- botering, en gemakkeiyk voor de gemeente besturen. Da conclusie van de iïiïdd. Ct. is, dat het ontwerp-Sprenger van Eyk in menig opzicht allo aanbeveling verdient en een vermindering van lasten zal aanbrengen, waarnaar reeds sedert lang werd uitgezien. Zy hoopt daarom, dat het gemeen overleg van Regeering on i Staten-0ener3al het ontwerp spoedig in veilige haven zal binnenloodsen. Het (kath.) Huisgezin vindt, dat het nieuwe ontwerp er op het eerste gezicht niet on gunstig uitziet. Toch betwyfelt het, of het, met alles en alles, wel veel voordeeliger zal uitkomen dan do bestaande regeling. Ver beteringen en vereenvoudigingen geeft het in elk geval; of er intusschen hier en daar voetangels en klemmen in verscholen liggen, die by een gezette, nadere overwegimg aan het licht zullen komen, durft Het Huisgezin voor 't oogenblik niet uitmaken; dat zal wel biyken by 't onderzoek door de Tweede Kamer. KOLONIËN. BATAVIA, 20 tot 23 April. Van Ampenan (Lombok) werden geëvacu eerd en arriveerden den 18den April te Soera- baia de 2de luit. der inf. Daams, 8 onderoffi cieren, 42 Europeesche, 11 Amboineesche en 10 inlandscho minderen, w. o. 21 berri-berri- ïyders. Transportgeleider was de officier van gez. 2de kl. Baelde. Onderweg overleed een Eur. militair, wiens ïyk aan de zee werd toe vertrouwd. Met hetzelfde schip maakten de reis Ampenan Soerabaia Yice-versa, v(jf recon valescente officieren, w. o. de kapitein der infanterie Colenbrander, de 1ste luit. Leyh, de 2da luit. Joosten, do late luit. dor genie Berkhout. Van Lombok kreeg de „Soer. Ct." bericht, dat de gezondheidstoestand daar heel slecht is in den butsten tyd; waarschynlyk tenge volge der sawab-bewerking, thans in vollen gang, krygt byna ieder koorts en die koortsen scbynen vry kwaadaardig te zyn. Dit laat zich ook wel hooren, zelfs al lieten dogevol gen van den oorlog zich niet gevoelende tyd van sawah-bewerking is al tyd een booze tyd in Indiö voor gestellen, die voor koortsen vatbaar zyn, en dit zoowel voor den inlander als voor den Europeaan. Maar op Lombok komen daar nog zooveel andere factoren by, allen gevolgen van den oorlog. En niet het minst die eene van het woelen in den grond, die zoowat overal rondom onze vestiging tot begraafplaats in het groot beeft gediend, nog slechts weinige maanden geladen. De „N. Vorstenlanden" heeft vernomen dat het onderzoek naar de heeren-en cultuur diensten op de ond rnemingon in de residentie Soerakarta is afgcloopen en tot resultaat heeft dat all63 by het oude zal worden gelaten. Civiel Ocpartemenl Verleend: Een jaar verlof naar Europa, wegens langdurigen dienst, met ingang van 15 Moi 1895, aan den houtvester 2de kl. bij liet bosch wezen op Java en Mndoera E. Tobi. Ontslagen Eervol uit 'slands dienst, do klerk bij liet departement van onderwijs, eeredienst en nijveibeid Ch. A. Lavalette. Benoemd: Tot griffier van den landraad te Kotta-Kadja. tevens auditeur militair in het com- niandcmenl Atjeh en Underhoorighcden, do griffier van de landraden to Modan en Bindjeij (Oostkust van Sumatra) mr. L. J. Dijkstra. Gestold: Voor den tijd van drie maanden of zooveol korter, als zal blijken voldoende to zijn, ter beschikking van den voorzitter van de land raden to Bomlowosso en Djember, P. Lantcrrnaas, thans werkzaam tor griffie van den Raad van Justitie to Soerabaia. Ontslagen: Op verzoek eervol uit 'slnnds dienst, de commies op het bureau van den assis- teut-residont van Tapanoeli (Sumatra's Westkust) H. Tokaija. T ij del ijk benoemd: Tot predikant bij do protestantscho gomccnto te Soerakarta, P. Th. wielandt, laatst predikant bij do piotostantscho gemeente te Soerabaia, onlangs van verlof uit Europa tcruggekeord. lielast: Met do waarneming der betrekking van griffier van de landraden te Medau en Bindjeij, do ambtenaar op non-activiteit W. H. Do Groot, thans tor beschikking van den voorzitter van do landraden te Boudowosso en Djember tBosoeki). Benoom d: Tot griffier van den landraad der stad en voorsteden van Batavia, do ambtenaar op wachtgeld mr. G. tl. Hultman, laatst voorzitter van den landraad te I'atjitan (Madioen); tot onderwijzeres 2do kl. bij het openbaar lagor onder wijs, mejuffrouw M. M. Beckers, thans met de waarneming dier betrekking belast. Bij den Waterstaat en 's lands Burgerlijke Openbare Werken. Overgeplaatst: Van de residentie Wester- afdeeling van Borneo de opzichter ode. kl. G. J. De Lnssnsic. Gedetacheerd Bij don aanleg van den Staats spoorweg Probolinggo-Panaroeknn de benoemde opzichter 3de kl Th. C Harst. Geplaatst. In do res. Batavia dc benoemde opz. 3de kl. A. G. A. U. Brunot do Hocbobruno. Toegevoegd: Aan den chef der inigatic- afd. Brantas mei Kasri als standplaats de benoemde opzichter 3de kl. J. C. Meijer. Bij do exploitatie der Staatsspoorwegen op Java: Bono e m dl ot stationscommies de stations klerken 1ste kl W. F. Ciebraut on J. D. Van Ueldereu. v o r g o p 1 a a t s tVan de Oostcrlijnen naai de Wester■lijnen de stationscommies J. il Webb. Bij hot Boschwezen op Java en Madoera. Benoemd: Tot opziener 3de kl. A. Th. Nettoj koven, particulier, met bepaling, dat hij geplaatst wordt in het boschdistrict Soerabaia—Madoera Pasoeroean. Uopirtemcnt van Oorlog. Ontslagen. Op verzoek uit 1 Ir. Ms. militairen dienst, met ingang van 3 Mei 1895, wegens volbrachten diensttijd en mot behoud van recht op pensioen, de kapt. dor inf. J. P. Pieters Graafland. Hersteld: in activiteit en geplaatst op bet bureau van do gewestelijke intendance te Soera baia, de lsto lmt.-kwnrtierm. J. 11. Stolt man, Geplaatst: To Soerabaia, bij aankomst van verlet uit Nedciland, do militaire apotheker late kl. il. Van Os Overgeplaatst: Bij den geneeskundigen dienst van Lombok do off van gez. 2de kl. te Soerabaia E. A. Uckerse; naar Ng.nvi de off. van gez. 1ste kl. te Batavia D. L. Stiübe; naar Amboinn, do dirigeerende off. van gez. 2de kl. to Soerabaia J. A. B. Masthoff; naar Padang, de militaire apotheker 2do kl. to Mailing D. Ravcu naar .Magelang, de mil. apotheker _Mo kl. te Padang K. Bohie; naar Kotta-Rudja de lsto luit.- kwartierm. te Batavia J. W. H. Boeder. Verleend: Een maand verlof naar Fort de- Koek wegens ziekte, aan den majoor der genie J. 11. Ten Hoeten wegens particuliere belangen aan don kapt. intendant 1'. A. Stiuijveubergeen maand verlof wegens ziekte naar Salntiga aan den kapt.-adjudant A. De Leur Benoemd: Tot militairen commandant van Amboina en Tcruate. de luit.-kol. der int. tl. F. C. Van Bijlevclt; t t 3den commies bij het corps ambtenaren, ressorteerende onder hot departement van Oorlog, do gegageerdo adjudonl-oudeiofficier P. L. Muller, thans belast met do waarneming dier betrekking. Overgeplaatst: Bij bot corpsgcuietroepen te Malang, de late luit. der genie te Willem 1, M. En gors. Uit het Engelsch van CON AH DOYLE. 19 September. De noodlottige gebeurtenis, die zoo lang gedreigd had, was eindeiyk ge komen. Hoe zal ik die beschryven? De kapi tein is vera wenen en ik vrees dat wij hem niet levend weder terug zullen zien. Het is nu zeven uren in den morgenden geheelen nacht heb ik doorgebracht met de ysvlakte te doorkruisen, in de hoop een enkel spoor, al is het dan ook nog zoo gering, van hem te ontdekken. Een gedeelte van het scheeps volk vergezelde my op myn onderzoekings tocht. Zoo getrouw mogeiyk zal ik trachten verslag te geven van de gebeurtenissen, die deze verdwyning voorafgingen. Als ooit iemand deze woorden onder de oogen mocht krygen, moet hy bedenken dat ik maar niet iets vertel van hooren zeggen, maar dat ik slechts neergeschreven heb wat onder myn eigen oogen, die van een kalm, bezadigd man, ge bourd is. De geheele verantwoordelykheid durf ik op my nemen. Do kapitein was een paar dagen zenuw achtig en ongeduldig geweest, geen oogenblik ble6f hy in dezelfde houding. In één kwartier kwam hy minstens zevenmaal aan dek om na een paar haastige stappen weer te vor- dwynen. Er was iets in zyn gelaat en zyn hoele manier van doen dat my waarschuwde hem niet uit het oog te verliezen. Hy scheen dit echter te gevoelen en lachte daarom zoo uitbundig om de kleinste aardigheid, afsofhy my toch vooral wilde doen opmerken hoe onbevangen en vroolyk hy was. Na den maaltyd ging hy nog eens naar den achtersteven, waarby ik hem vorgezelde. Het was een donkere avond, slechts het zuchten van den wind door het want werd vernomen. In het noordwesten pakten zich dikke wolken samen en nu en dan verlichtte de maan mot haar zacht schynsel de stille, witte ysvlakte. Snol liep de kapiteia van voor naar achteren; plotseling ontdekte hy my en naar my to.komend verzocht hij my liever naar bonedon te gaan. Dit versterkte my natuuriyk nog meer by myn voorgenomen besluit om te blyvon. Klaarblykeiyk vergat hy myn tegenwoor digheid, want hy stond in gedachten over do verschansing geleund, den starenden blik op de witte vlakto voor hem gericht, waarvan hot grootste gedeelte donker afstak tegen een enkele lichte plek. Herhaaldeiyk zag ik hem op zyn horloge zien, on eens hoorde ik hem iet3 in zichzelf mompelen, waarvan ik alleen het woord „gereed" verstond. Het werd my angstig te moede; die dreigende sombere figuur boezemde my schrik in. Duidoiyk zag ik dat hy zich verbeeldde mot iemand te spreken. Maar met-wie? Ik spande my in om uit zyn bewogingen op te maken, wat eigeniyk zyn doel was, maar wat er nu ge beurde had ik zeker niet verwacht. Aan zyn houding begreep ik dat hy iets buitengewoons zag, daarom sloop ik onhoor baar achter hem. Mot een verlangenden blik staarde hy in do kille, yie mist, recht voor het schip. Ik keek scherper toe en meende nu ook een nevelachtigs gestalte te ontdekken, soms mindor, soms duidelyk zichtbaar. De maan was dat oogenblik juist achtor dikke wolken verborgen. „Ik kom, lieveling, ik kom 1" riep de kapitein op den toon, dien men aanneemt als men medelyden heeft met een kind. Wat nu volgt gebeurde in een ondeelbaar oogenblik en ik had geen macht handelend op to treden. Hij was met een enkelen sprong op de verschansing en met een tweeden op hot ys, bijna aan de voeten der schimmen- gestalte. Met de handen trachtte hy de verschyning te grypon; toen hem dat niet golukt", vloog hy meer dan hy liep, al verder en verder de ysvlakte op, de armen uitge strekt en smeokende woorden uitend. Nog toen zyn stem reeds lang was weggestorven in de duisternis en ik voor goed de hoop had opgegoten hem terug te zien, brak plotseling de m*an lmlder door do wolken en verlichtte met haar zacblen glans de geheele ysvlakte. Opeens herkende ik toen zyn hooge gestalte in draf zich voortbewegen over de witte vlakte. Dat was hot laatst wat wy van hom zagen, ik vroes voor oltyd. Ean doel van de manschappen bood aan hem te volgen en ik vergezelde hen, maar ons zoeken was tevergeefs. Over een uur zullen er weer anderen gaan. Terwyl ik dit alles neerschrijf, kan ik niet begrypen dat ik niet droomdo of ton prooi was aan een vreeselyke nachtmerrie. Halfacht, 20 September. Daar juist keer ik terug van een vruchteloozen tocht, doodmoede en geheel verslagen. De ysvlakte is eindeloos; twintig mylon hebben wy reeds afgelegd en nog komt er geen einde. De sneeuw is zoo hard als graniet door de strenge vorst, zoodat er ook geen voetstappen waren, die ons eenige aanwyzing konden geven. Het scheepsvolk hoeft al eenige malon te kennen gegeven dat het verlangde om de ysvlakte heen te stoomen, daar het ys dien nacht is gespleten en men nu de zeo weer kan zien aan den horizon. Zy houden het er stellig voor dat kapitein Craigie dood is, en wenschen daarom hun bven niet in de waagschaal te stellen. Met de grootste moeite hebben wy weten to bewerken nog tot morgenavond te blyven, waar wy zyn; dan zullen wy in ieder geval niot langer toeven. Wy trachtten enkele uren te slapen, om dan met nieuwen moed den kapitein to zoeken, hetzy dood of levend. 's Avonds, 20 September. Dezen morgen doorkruiste ik de ysvlakte in zuidelyke rich ting, terwyl de heer Milne met het andere gedeelte van het scheepsvolk zich meer naar het noorden richtte. Zoowat een kwartier liepen wy, in alle richtingen zoekend, zonder iets te bespeuren. Een enkele vogel vloog boven onze hoofden; aan de vlucht meende ik een valk te herkennen. By een hoop opge stapelde rotsblokken gekomen, weigerden de mannen verder te gaan, maar na herhaald aandringen van my, lieten zy zich overhalen. Ik wilde geen enkele poging onbeproefd laten. Wy hadden nog geen vyf minuten geklau terd, of Mac Donald riep dat hy recht voor zich uit iets ontwaarde. Hy wees in de aan geduide richting en nu zagen wij allen een groot voorwerp, half liggend, half rustend in de sneeuw. Naderby gekomen, onderscheidden wy duidelyk een menschengedaante en nog enkele stappen overtuigden ons dat wy ge vonden hadden wat wy zochten. Met het hoofd voorovergebogen, lag hy op een ysblok; op zyn donker zeemansbuis lagen yskristallon on sty f bevroren sneeuwvlokken. By onze nadering stoven die lichte vlokken dwarrelend omhoog, om in de lucht de figuur oener vrouw te vormen. Na het ïyk op het voorhoofd ge kust te hebben, loste de nevelige gestalte zich op, om voorgoed in zee te verdwijnen. Uit de kalme trekken van het ïyk sprak geen doodsstryd; een vriendelyke glimlach rustte op het ontkleurde gelaat. De handen hield de kapitein nog uitgestrekt, als om de ver dwenen verschyning vast te houden: de vre9mde bovenaardsche figuur, die hem ge wenkt had in den dood. Dienzolfden avond nog begroeven wy hom met de plechtigheid, aan zyn rang verschul digd. Ik las den lijkdienstde ruwe zeelieden weenden als kinderen, want velen waren hem goeden raad verschuldigd en hadden van hom menige vriendelyke bejegening ondervonden. Nu konden zy hem de gehechtheid bewyzen, die zy hem by zyn leven onthouden hadden, omdat zy hora menigmaal niet begrepen en daarom verkeerd hadden beoordeeld. Met een dof geplas zonk het lichaam in het water; langzaam zonk het naar den bodem, waar het zal blyven rusten tot de dag komt, waarop de zee haar dooden zal weergeven. Zyn geheim is er veilig bewaard en de doorgestane smart, het leed, dat in ieder leven moet worden doorgemaakt, zal hem nu niet meer kwellen. Eenige dagen geleden ontmoette ik in Edin burgh dr. P., een oud academie-vriend van my. Ik vertelde hem de wonderlyke geschie denis en tot myn groote verrassing had hy de persoon in quaestie zeer goed gekend. Hy gaf my een beschryving van den kapitein, die volkomen overeenstemde met de werkelyk- hoid; alleen was hy toen wat jonger. Myn vriend wist dat kapitein Craigie verloofd was geweest met een jong meisje van buitenge wone schoonheid. Gedurende zyn afwezigheid op zoo stierf zy door een verschrikktlyk ongeluk. Naaister Aaltje. Die goede Aaltje l Zy is reeds vele jaren dood, maar haar beeld staat my nog zóó helder voor den geest, alsof zy pas van ons is heengegaan. Komt het misschien, omdat do herinnering aan haar zoo is saamgewoven met die aan myne kinderjaren? Zie ik daarom wellicht in haar zooveel goedheid, deugd en eenvoud, omdat op jeugdigen leeftyd de indruk ken het levendigst zyn, en men de zaken als 't ware door eon vergrootglas beschouwt? Neen, ik geloof, als zy nog leefde, dat ik haar dezelfde genegenheid zou toedragen, al ware de verhouding veranderd. Wie was dan toch dat wondermonsch, vraagt g(1, die dit leest. Span uwe verwachting niet te hoog! Aaltje was een klein, gebrekkig vrouwtje, met een gelaat, dat op schoonhei! geheel geen aanspraak kon makeD. Hare kleeding was zoo eenvoudig mogeiyk. Eon zwarte rok, een blauw merinos jak, somtyds afgewisseld door een bruin of donkergrijs, een zwarte of blauwe boezelaar, een smal zilveren ooryzer met de zoogenaamde neepjes muts (Drentsche volksdracht), ziedaar haar toilet, nog aangevuld met een groote schaar, die aan een band aan haren boezelaar hing. Want Aaltj9 was naaister of eigeniyk ver stelster. Ofschoon zy het in-elkaar-maken van nieuw goed lang niet versmaadde, het verstellen van eenigszins versleten kleeding- stukken was haar fortzy was er knap in. Dit had zyn byzondere reden. Toen Aaltje in ons dorp kwam wonen, wist zy weinig van de naaikunst af en aan de liefdevolle zorg van myne Mo9der had zy het voorname- Ïyk te danken, dat zy later als naaister haar kost kon verdienen. M^no Moeder was volleerd in de kunst van verat ellen en wat was nu natuuriyker dan dat zy de aankomende naai ster daarin ook grondig onderrichtte? Do leerlinge was even yverig als de onderwyzeres, en zoo kwam het, dat Aaltje, behalve haar handwerk, ook haro weldoenster leerde lief hebben, en die gonegenheid beantwoord zag. Ik herinner my duidelyk dat Moeder altijd Diüsdag-avond de kousen neerlegde, die Aaltje stoppen moest. Want mazen was toen nog niet zoo in de mode, en daar wist Aaltje ook niet van. Maar zy stopte wat netjes en men kon gerust met den vinger de geheele kous by langs gaan, men zou niet het kleinste gaatje meer vinden. En zoo was het met al haar werk. Zy kon niet hard, maar wat zy deed, was goed. Het was echter niet daarom, dat myn broeder en ik het zoo prettig vonden ais het Woensdag was, do dag, dat Aaltje altyd by ons was. Wat wisten wy er van of Aaltje netjes of slordig naaide, als Moeder maar tevreden was I Maar «tls zy kwam, aten wy, 's winters natuur iyk, meestal erwtonsoop, want daar h eld zy zooveel van, en dat was ook om lievelings gerecht. Als ik dan met Moeder overlegd had, zooals ik het noemde, dat wy Aaltje 's middags biy zouden maken met de erwtensoep, liotik haar raden wat wy eten zouden. Natuuriyk ried zy boonen of kool tot eindelyk, o ver rassing! de groene soep op tafel kwam. Dat spelletje werd gedurig herhaald, en zy deed mee op kinderlyke wyze. Maar ook dit was de grootste aantrekkeiyk- heid niet van haar wekeiyksche komst by ons. Het kleine vrouwtje had eene gave van te vertellen, van raadseltjes op te geven, van kunstjes met kryt of griffel te doen, die ons, kinderen,' altyd weer opnieuw bekoorde en aartrok. Wat herinner ik my die avonden, als er binnen visite was en wy by Aaltje in de keuken mochten zitten. Anders zat zy altyd binnen, maar het was een feest voor ons als wy haar een avond voor ons alleen hadden. Dan kwamen al de raadseltjes te voorschyn, die wy al dikwyls gehad hadden, maar toch altyd weer mooi vonden, en telkens kwamen er nieuwe by. Aan 't vertellen was geen eind, de monden stonden niet stil en veel te gauw sloeg het uur van naar-bed-gaan voor ons. Zij had nog een andere gave en wist die zeer nuttig aan te wenden. Zy kon myn broeder en my aan „den neus zien" of wy op weg naar school gekibbeld hadden. Want, daar myn broer, naar jongensaard plaag- achtig, en ik prikkelbaar was, viel er wel eens iets tusschen ons voor. De zachte terecht- wyzingen van Aaltje, waarby zy meestal eene kleine vertelling voegde, hadden altyd invloed op ons en ontlokten ons beloften van beterschap in dat opzicht. By de kleine rampen en ongevallen, die ons troffen, was zy de geliefkoosde troosteres, en zy had er byzonder den slag van om onze gedachten van het punt in quaestie af te leiden, .zoodat wy altyd tevreden van baar weggingen. Waar zou ik eindigen, als ik wilde spreken van het geduld, waarmee zy onze luimen verdroeg en de scheuren in onze kleederen naaide? Van de liefde, waarmee zy onze ongerechtigheden vergoèlykte tegen Moeder? Van de zachte aanmaningen om het „niet weer te doen." Het is my als hoor ik nog die stem, die nooit luide, maar altyd tevreden klonk, als gevoel ik nog hare tegen woordigheid, die een zachten zonneschyn wespt over de dagen myner jeugd. Hoe zou ik haar ooit kunnen vergoten, die eenvoudige, trouwe ziel, die leefde van haar gering daggeld, die grootheid on rykdorn slechts van hoorer. zeg gen kende, maar wier hart een schat van liefde bevatte? Haar eenige zorg was, dat er een tyd zou komen, waarin zy niet meer voor haar onderhoud zou kunnen werken wegens zwakte of ouderdom. Zy sprak dit somtyds tegen myne Moeder uit en deze troostte haar dan met de woorden: „Zoolang wy er zyn, Aaltje, behoeft gy geene zorg te hebben." En Aaltje geloofde liet en vertrouwde op de hulp, die haar eens gered had. Maar de tyd, dat zy van anderer liefde af moest hangen, kwam niet. Zy werd midden uit haar werk opgeroepen door een kortston dige ongesteldheid. Ik was toen op school en vernam door brieven hare ongesteldheid en kort daarna haren dood. O, welk eene ledig heid gevoelde ik in myn hartl Hoevele bittere tranen stortte ik om de gebrekkige naaister, wat zeg ik om de trouwe vriendin 1 En nu nog, na zoovele jaren, kan ik niet dan met weemoed aan haar denken. Wanneer myn broeder en ik elkaar nu en dan ont moeten, gaat dikwyls ons gesprek nog eens naar naaister Aaltje heen. Een eenvoudig naaldenkokertje is de eenige gedachtenis, die ik van haar bezit. Geen steen op haar graf wyst de plek aan, waar zy rust. Maar in onze harten is een gedenksteen voor haar opge richt, die niet vergaat! Mocht iemand van degenen, die dit leest en die misschien een glimlach niet weerhouden kan over deze ont boezeming, een persoon in zyne nabyheid of onder zyne konnissen hebbeD, die ietsgeiykt op de teekening van naaister Aaltje, o houdt hora of haar in eere, want ze zyn zeldzaam, de reine, aan ons verknochte zielen, die som tyds wonen in zwakke of gebrekkige lichamen. Spoor de parel op, die in het omhulsel woont; misschien zullen uwe kinderen er u later ook voor danken, zooals wy het onze Moeder doen. agnes. Programma van Muzieknitvo«rimr«?n. MUSIS SACRUM. Zondag 26 Moi, te twro uren, door hc-t Stafmuziekcorps v&d het 4de R» giment Infaotcrio. Dirc-ct-.ur: do hier W. Van Erp. Eerst i afdceliog: No. 1. Marcho Militaire No. 1, Schubert; 2. Ouverture: „Le Cheval de Bronze'' (leto Uitv.), Aubcr; 8. „Titania", W.lzer, Suppé; 4. Farila,s;o eur „Lekmé Opéra do Délib-e, Mann. Tweede afdeeling: No. 5. Ouverture: „Miguon", Tbo-uts; 6. a „Les Myrthee eont llétris", b„Alléluia d'Amour'*, Alélodiee, Fauro; 7. Fantai-ie de l'Opéra de Suppé: „Tónna Juanita". Mann; 8. Maekeiade-Marech 1895 late Uitv.), Van Erp. LICHTSTERKTE, Datum. Uur Aantal. Gem. Eng. Btandk. 13 Mei 7.15 9.- 7 16.4 14 7.15 9.15 8 16.6 15 7.15 9.15 7 16.6 16 7.15 9.— 8 16.8 17 7.15 9.15 7 16.4 18 7.15 9.15 8 1G.6 19 7.15 9.15 8 16.6 Ditbotsekont Wanneer men 6 cubic feet 111.6 liters per uur van zulk gas verbrandt in een 8ngg's Londou-Argand-SUndard burno; No. 1, met 2 l gaatjes, wor.lt een licht verkr on dat in eterktegelijkstaat met 16.t, IC.6 onz. Standaard aarsen, wasr.an elke kaars 20 grains 7.8 grammen Spermaceti per nur verbrandt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 6