MENGELWERK.
Dc kapitein ran de Poolster.
■slrca 40,000 x 100 'sjaars, en een bijbe
taling in de kas der werkeloosheid; een som,
die alzoo tusschen de vier en vijf millioen
'sjaars zal bedragen; waartegenover daling
van uitgaven voor armenzorg zou staan.
13. De houder van het diploma zou betalen
ƒ150 opeens, en voorts 10 per jaar voor
pensioen van weduwe- en weezen verzorging,
alsmede 10 per jaar voor de kas der werke
loosheid. Twintig gulden per jaar is nog
geen 0.40 per week, wat neerkomt op
0.06*/s per dag, of nog geen cent per uur.
14. De patroons zouden bun werklieden te
verzekeren hebben tegen ziekte en in
validiteit, wat even ƒ20 zou beloopen,
en alzoo een loonsverhooging van één cent
per uur zou bedragen.
15. Aan het geldverspillen van ongehuwde
werklieden in hun jonge jaren, evenals aan
het sluiten van te vroege huwelijken, zou
door zulk een regeling zekere teugel worden
aangelegd.
16. In het behoer van deze kassen zouden
ook de patroons en de werklieden moeten
zijn opgenomen, met het doel, om ze zoo
spoedig mogelijk, mits onder Rjjkstoezicht,
zelfstandig te maken.
17. Gebruikmaking van bestaande Verzeke
ringsmaatschappijen, mits deze alsdan onder
de controle der overheid staan en door haar
als solide geijkt zijn, kon in de regeling
worden opgenomen, voor zoover ziekte en
invaliditeit aangaat.
18. Overmits zulk een regeling, in 1898
ingevoerd, eerst twee en veertig jaar later
haar volle werking zou kunnen uitoefenon,
moet de daartusschen liggende periode door
wat de Engelschen een brug noemen, over
spannen worden.
19. Voor die tusschenperiode moet afgezien
van de mogelijkheid, om wie nu reeds 55
jiar oud is, recht op pensioen of weduwen-
en weezengeld te verleenen, als gaande zulks
de kracht der finantiöele hulpmiddelen ge
heel te boven.
Aan hen, die de 23 jaren voorbij zijn, maar
nog geen 25 jaar, moet bijwijze van exceptie
de verplichting opgelegd, om alsnog do
diploma-gelden te storten, waardoor zij als
dan in de volle rechten der gediplomeerde
werklieden treden.
21. Zij, die tusschen de 25 en 38 jaren
zijn, moeten in de gelegenheid worden gosteld,
om, door de vrijwillige aanbieding van een
verhoogde jaarpremie, in de volle rechten der
gediplomeerden te treden.
Verplichtstelling ware ook voor deze klasse
niet ondenkbaar.
22. Aan hen, die van 3955 jaar oud zijn,
worde de gelegenheid aangeboden, om tegen
een verhoogde jaarpromie zich uitslui
tend voor het pensioen te ver
zekeren; en de Overheid betale over deze
zestien jaren de afloopende som, die alsdan
nog aan deze premio ontbreekt, bij.
Voor het Rijk zal dit het eerste jaar een
uitgave van zes, hot volgende van nog geen
v y f millioen bedragen, al spoedig dalende
onder de drie millioen, en in zestien jaar
geheel afloopende.
Overmits echter lang niet allon van deze
gelegenheid gebruik zullen maken, zal het
te kwijten bedrag op verre na niet zoo
groot zijn.
23. Aan de patroons moet de verplichting
opgelegd, om ten behoeve van hon, die zich
vrijwillig volgens Art. 21 en 22 hiervoor
aanbieden, een afloopende premie, genomen
over al hun werkvolk, te betalen zoolang tot
de normale regeling intreedt.
24. Op zulk eone of dergelijke wijze zoude
voor de toekomst eon normaio regeling ge
vonden zün, die den werkman voorgoed
aau het Pauperisme ontrukte, en voor
de tusschenperiode althans ten deole raad
zijn geschaft.
Het Centrum is van oordeel, dat ir'n,
lettend op do groote onzekerheid, welke
naar de bekentenis van minister Sprenger
van Eyk zolven bostaat, ook de belasting
hervorming van het personeel oen sprong
in het duister kan noemen. Maar dit valt min
of meer van elke belangrijke wotswijziging
te zeggen. En het aanhangige wetsvoorstel
bevat zooveel goeds en getuigt van zulk een
ernstig stroven om het lot der kleine en
neringdoende lieden te verlichten, dat het, on
danks sommige gebreken, met alle reden een
welwillende beoordeeling door de Kamers kan
doen verwachten.
De Middelburgsche Courant is over het ge-
heol zeer tevreden. Vooral met de techniek
der wet is zij ingenomen: de formaliteiten
zijn hier waarlijk tot zeer geringe afmetingen
teruggebracht. Alleen begrijpt zij niet,
waarom het college, hetwelk volgens art. 48
den aanslag vaststelt, ook niet in eerste
instantie op bezwaarschriften tegen dien
aanslag beslissen mag, en dac.rvoor by art.
55 eeno andere autoriteit, de directeur der
directe belastingen, aangewezen is. Dit acht
zij een afwijking van de methode, by do
bodryfsbelasting gevolgd, die niet voldoende
goraotivoerd toeschijnt.
Dat belasting- en kalenderjaar voortaan
zullen samen vallen, acht zy mede een vor-
botering, en gemakkeiyk voor de gemeente
besturen.
Da conclusie van de iïiïdd. Ct. is, dat het
ontwerp-Sprenger van Eyk in menig opzicht
allo aanbeveling verdient en een vermindering
van lasten zal aanbrengen, waarnaar reeds
sedert lang werd uitgezien. Zy hoopt daarom,
dat het gemeen overleg van Regeering on i
Staten-0ener3al het ontwerp spoedig in veilige
haven zal binnenloodsen.
Het (kath.) Huisgezin vindt, dat het nieuwe
ontwerp er op het eerste gezicht niet on
gunstig uitziet. Toch betwyfelt het, of het,
met alles en alles, wel veel voordeeliger zal
uitkomen dan do bestaande regeling. Ver
beteringen en vereenvoudigingen geeft het
in elk geval; of er intusschen hier en daar
voetangels en klemmen in verscholen liggen,
die by een gezette, nadere overwegimg aan
het licht zullen komen, durft Het Huisgezin
voor 't oogenblik niet uitmaken; dat zal
wel biyken by 't onderzoek door de Tweede
Kamer.
KOLONIËN.
BATAVIA, 20 tot 23 April.
Van Ampenan (Lombok) werden geëvacu
eerd en arriveerden den 18den April te Soera-
baia de 2de luit. der inf. Daams, 8 onderoffi
cieren, 42 Europeesche, 11 Amboineesche en
10 inlandscho minderen, w. o. 21 berri-berri-
ïyders. Transportgeleider was de officier van
gez. 2de kl. Baelde. Onderweg overleed een
Eur. militair, wiens ïyk aan de zee werd toe
vertrouwd.
Met hetzelfde schip maakten de reis
Ampenan Soerabaia Yice-versa, v(jf recon
valescente officieren, w. o. de kapitein der
infanterie Colenbrander, de 1ste luit. Leyh, de
2da luit. Joosten, do late luit. dor genie
Berkhout.
Van Lombok kreeg de „Soer. Ct." bericht,
dat de gezondheidstoestand daar heel slecht
is in den butsten tyd; waarschynlyk tenge
volge der sawab-bewerking, thans in vollen
gang, krygt byna ieder koorts en die koortsen
scbynen vry kwaadaardig te zyn. Dit laat
zich ook wel hooren, zelfs al lieten dogevol
gen van den oorlog zich niet gevoelende
tyd van sawah-bewerking is al tyd een booze
tyd in Indiö voor gestellen, die voor koortsen
vatbaar zyn, en dit zoowel voor den inlander
als voor den Europeaan. Maar op Lombok
komen daar nog zooveel andere factoren by,
allen gevolgen van den oorlog. En niet het
minst die eene van het woelen in den grond,
die zoowat overal rondom onze vestiging tot
begraafplaats in het groot beeft gediend, nog
slechts weinige maanden geladen.
De „N. Vorstenlanden" heeft vernomen
dat het onderzoek naar de heeren-en cultuur
diensten op de ond rnemingon in de residentie
Soerakarta is afgcloopen en tot resultaat heeft
dat all63 by het oude zal worden gelaten.
Civiel Ocpartemenl Verleend: Een jaar verlof
naar Europa, wegens langdurigen dienst, met
ingang van 15 Moi 1895, aan den houtvester 2de
kl. bij liet bosch wezen op Java en Mndoera E. Tobi.
Ontslagen Eervol uit 'slands dienst, do
klerk bij liet departement van onderwijs, eeredienst
en nijveibeid Ch. A. Lavalette.
Benoemd: Tot griffier van den landraad te
Kotta-Kadja. tevens auditeur militair in het com-
niandcmenl Atjeh en Underhoorighcden, do griffier
van de landraden to Modan en Bindjeij (Oostkust
van Sumatra) mr. L. J. Dijkstra.
Gestold: Voor den tijd van drie maanden of
zooveol korter, als zal blijken voldoende to zijn,
ter beschikking van den voorzitter van de land
raden to Bomlowosso en Djember, P. Lantcrrnaas,
thans werkzaam tor griffie van den Raad van
Justitie to Soerabaia.
Ontslagen: Op verzoek eervol uit 'slnnds
dienst, de commies op het bureau van den assis-
teut-residont van Tapanoeli (Sumatra's Westkust)
H. Tokaija.
T ij del ijk benoemd: Tot predikant bij do
protestantscho gomccnto te Soerakarta, P. Th.
wielandt, laatst predikant bij do piotostantscho
gemeente te Soerabaia, onlangs van verlof uit
Europa tcruggekeord.
lielast: Met do waarneming der betrekking
van griffier van de landraden te Medau en Bindjeij,
do ambtenaar op non-activiteit W. H. Do Groot,
thans tor beschikking van den voorzitter van do
landraden te Boudowosso en Djember tBosoeki).
Benoom d: Tot griffier van den landraad der
stad en voorsteden van Batavia, do ambtenaar op
wachtgeld mr. G. tl. Hultman, laatst voorzitter
van den landraad te I'atjitan (Madioen); tot
onderwijzeres 2do kl. bij het openbaar lagor onder
wijs, mejuffrouw M. M. Beckers, thans met de
waarneming dier betrekking belast.
Bij den Waterstaat en 's lands Burgerlijke
Openbare Werken.
Overgeplaatst: Van de residentie Wester-
afdeeling van Borneo de opzichter ode. kl. G. J.
De Lnssnsic.
Gedetacheerd Bij don aanleg van den Staats
spoorweg Probolinggo-Panaroeknn de benoemde
opzichter 3de kl Th. C Harst.
Geplaatst. In do res. Batavia dc benoemde
opz. 3de kl. A. G. A. U. Brunot do Hocbobruno.
Toegevoegd: Aan den chef der inigatic-
afd. Brantas mei Kasri als standplaats de benoemde
opzichter 3de kl. J. C. Meijer.
Bij do exploitatie der Staatsspoorwegen op Java:
Bono e m dl ot stationscommies de stations
klerken 1ste kl W. F. Ciebraut on J. D. Van
Ueldereu.
v o r g o p 1 a a t s tVan de Oostcrlijnen naai
de Wester■lijnen de stationscommies J. il Webb.
Bij hot Boschwezen op Java en Madoera.
Benoemd: Tot opziener 3de kl. A. Th. Nettoj
koven, particulier, met bepaling, dat hij geplaatst
wordt in het boschdistrict Soerabaia—Madoera
Pasoeroean.
Uopirtemcnt van Oorlog. Ontslagen. Op
verzoek uit 1 Ir. Ms. militairen dienst, met ingang
van 3 Mei 1895, wegens volbrachten diensttijd en
mot behoud van recht op pensioen, de kapt. dor
inf. J. P. Pieters Graafland.
Hersteld: in activiteit en geplaatst op bet
bureau van do gewestelijke intendance te Soera
baia, de lsto lmt.-kwnrtierm. J. 11. Stolt man,
Geplaatst: To Soerabaia, bij aankomst van
verlet uit Nedciland, do militaire apotheker late
kl. il. Van Os
Overgeplaatst: Bij den geneeskundigen
dienst van Lombok do off van gez. 2de kl. te
Soerabaia E. A. Uckerse; naar Ng.nvi de off.
van gez. 1ste kl. te Batavia D. L. Stiübe; naar
Amboinn, do dirigeerende off. van gez. 2de kl. to
Soerabaia J. A. B. Masthoff; naar Padang, de
militaire apotheker 2do kl. to Mailing D. Ravcu
naar .Magelang, de mil. apotheker _Mo kl. te Padang
K. Bohie; naar Kotta-Rudja de lsto luit.-
kwartierm. te Batavia J. W. H. Boeder.
Verleend: Een maand verlof naar Fort de-
Koek wegens ziekte, aan den majoor der genie
J. 11. Ten Hoeten wegens particuliere belangen aan
don kapt. intendant 1'. A. Stiuijveubergeen
maand verlof wegens ziekte naar Salntiga aan den
kapt.-adjudant A. De Leur
Benoemd: Tot militairen commandant van
Amboina en Tcruate. de luit.-kol. der int. tl. F. C.
Van Bijlevclt; t t 3den commies bij het corps
ambtenaren, ressorteerende onder hot departement
van Oorlog, do gegageerdo adjudonl-oudeiofficier P.
L. Muller, thans belast met do waarneming dier
betrekking.
Overgeplaatst: Bij bot corpsgcuietroepen
te Malang, de late luit. der genie te Willem 1,
M. En gors.
Uit het Engelsch van CON AH DOYLE.
19 September. De noodlottige gebeurtenis,
die zoo lang gedreigd had, was eindeiyk ge
komen. Hoe zal ik die beschryven? De kapi
tein is vera wenen en ik vrees dat wij hem
niet levend weder terug zullen zien. Het is
nu zeven uren in den morgenden geheelen
nacht heb ik doorgebracht met de ysvlakte
te doorkruisen, in de hoop een enkel spoor,
al is het dan ook nog zoo gering, van hem
te ontdekken. Een gedeelte van het scheeps
volk vergezelde my op myn onderzoekings
tocht. Zoo getrouw mogeiyk zal ik trachten
verslag te geven van de gebeurtenissen, die
deze verdwyning voorafgingen. Als ooit iemand
deze woorden onder de oogen mocht krygen,
moet hy bedenken dat ik maar niet iets
vertel van hooren zeggen, maar dat ik slechts
neergeschreven heb wat onder myn eigen
oogen, die van een kalm, bezadigd man, ge
bourd is. De geheele verantwoordelykheid
durf ik op my nemen.
Do kapitein was een paar dagen zenuw
achtig en ongeduldig geweest, geen oogenblik
ble6f hy in dezelfde houding. In één kwartier
kwam hy minstens zevenmaal aan dek om
na een paar haastige stappen weer te vor-
dwynen. Er was iets in zyn gelaat en zyn
hoele manier van doen dat my waarschuwde
hem niet uit het oog te verliezen. Hy scheen
dit echter te gevoelen en lachte daarom zoo
uitbundig om de kleinste aardigheid, afsofhy
my toch vooral wilde doen opmerken hoe
onbevangen en vroolyk hy was.
Na den maaltyd ging hy nog eens naar
den achtersteven, waarby ik hem vorgezelde.
Het was een donkere avond, slechts het
zuchten van den wind door het want werd
vernomen. In het noordwesten pakten zich
dikke wolken samen en nu en dan verlichtte
de maan mot haar zacht schynsel de stille,
witte ysvlakte. Snol liep de kapiteia van voor
naar achteren; plotseling ontdekte hy my en
naar my to.komend verzocht hij my liever
naar bonedon te gaan. Dit versterkte my
natuuriyk nog meer by myn voorgenomen
besluit om te blyvon.
Klaarblykeiyk vergat hy myn tegenwoor
digheid, want hy stond in gedachten over do
verschansing geleund, den starenden blik op de
witte vlakto voor hem gericht, waarvan hot
grootste gedeelte donker afstak tegen een
enkele lichte plek. Herhaaldeiyk zag ik hem
op zyn horloge zien, on eens hoorde ik hem
iet3 in zichzelf mompelen, waarvan ik alleen
het woord „gereed" verstond. Het werd my
angstig te moede; die dreigende sombere
figuur boezemde my schrik in. Duidoiyk zag
ik dat hy zich verbeeldde mot iemand te
spreken. Maar met-wie? Ik spande my in
om uit zyn bewogingen op te maken, wat
eigeniyk zyn doel was, maar wat er nu ge
beurde had ik zeker niet verwacht.
Aan zyn houding begreep ik dat hy iets
buitengewoons zag, daarom sloop ik onhoor
baar achter hem. Mot een verlangenden blik
staarde hy in do kille, yie mist, recht voor
het schip. Ik keek scherper toe en meende
nu ook een nevelachtigs gestalte te ontdekken,
soms mindor, soms duidelyk zichtbaar. De
maan was dat oogenblik juist achtor dikke
wolken verborgen.
„Ik kom, lieveling, ik kom 1" riep de kapitein
op den toon, dien men aanneemt als men
medelyden heeft met een kind.
Wat nu volgt gebeurde in een ondeelbaar
oogenblik en ik had geen macht handelend
op to treden. Hij was met een enkelen sprong
op de verschansing en met een tweeden op
hot ys, bijna aan de voeten der schimmen-
gestalte. Met de handen trachtte hy de
verschyning te grypon; toen hem dat niet
golukt", vloog hy meer dan hy liep, al verder
en verder de ysvlakte op, de armen uitge
strekt en smeokende woorden uitend. Nog
toen zyn stem reeds lang was weggestorven
in de duisternis en ik voor goed de hoop had
opgegoten hem terug te zien, brak plotseling de
m*an lmlder door do wolken en verlichtte met
haar zacblen glans de geheele ysvlakte.
Opeens herkende ik toen zyn hooge gestalte
in draf zich voortbewegen over de witte vlakte.
Dat was hot laatst wat wy van hom zagen,
ik vroes voor oltyd.
Ean doel van de manschappen bood aan
hem te volgen en ik vergezelde hen, maar
ons zoeken was tevergeefs. Over een uur zullen
er weer anderen gaan. Terwyl ik dit alles
neerschrijf, kan ik niet begrypen dat ik niet
droomdo of ton prooi was aan een vreeselyke
nachtmerrie.
Halfacht, 20 September. Daar juist keer ik
terug van een vruchteloozen tocht, doodmoede
en geheel verslagen. De ysvlakte is eindeloos;
twintig mylon hebben wy reeds afgelegd en
nog komt er geen einde. De sneeuw is zoo
hard als graniet door de strenge vorst, zoodat
er ook geen voetstappen waren, die ons eenige
aanwyzing konden geven. Het scheepsvolk
hoeft al eenige malon te kennen gegeven dat
het verlangde om de ysvlakte heen te stoomen,
daar het ys dien nacht is gespleten en men
nu de zeo weer kan zien aan den horizon.
Zy houden het er stellig voor dat kapitein
Craigie dood is, en wenschen daarom hun
bven niet in de waagschaal te stellen.
Met de grootste moeite hebben wy weten
to bewerken nog tot morgenavond te blyven,
waar wy zyn; dan zullen wy in ieder geval
niot langer toeven. Wy trachtten enkele uren
te slapen, om dan met nieuwen moed den
kapitein to zoeken, hetzy dood of levend.
's Avonds, 20 September. Dezen morgen
doorkruiste ik de ysvlakte in zuidelyke rich
ting, terwyl de heer Milne met het andere
gedeelte van het scheepsvolk zich meer naar
het noorden richtte. Zoowat een kwartier
liepen wy, in alle richtingen zoekend, zonder
iets te bespeuren. Een enkele vogel vloog
boven onze hoofden; aan de vlucht meende
ik een valk te herkennen. By een hoop opge
stapelde rotsblokken gekomen, weigerden de
mannen verder te gaan, maar na herhaald
aandringen van my, lieten zy zich overhalen.
Ik wilde geen enkele poging onbeproefd laten.
Wy hadden nog geen vyf minuten geklau
terd, of Mac Donald riep dat hy recht voor
zich uit iets ontwaarde. Hy wees in de aan
geduide richting en nu zagen wij allen een
groot voorwerp, half liggend, half rustend in
de sneeuw. Naderby gekomen, onderscheidden
wy duidelyk een menschengedaante en nog
enkele stappen overtuigden ons dat wy ge
vonden hadden wat wy zochten. Met het hoofd
voorovergebogen, lag hy op een ysblok; op
zyn donker zeemansbuis lagen yskristallon
on sty f bevroren sneeuwvlokken. By onze
nadering stoven die lichte vlokken dwarrelend
omhoog, om in de lucht de figuur oener vrouw
te vormen. Na het ïyk op het voorhoofd ge
kust te hebben, loste de nevelige gestalte
zich op, om voorgoed in zee te verdwijnen.
Uit de kalme trekken van het ïyk sprak geen
doodsstryd; een vriendelyke glimlach rustte
op het ontkleurde gelaat. De handen hield
de kapitein nog uitgestrekt, als om de ver
dwenen verschyning vast te houden: de
vre9mde bovenaardsche figuur, die hem ge
wenkt had in den dood.
Dienzolfden avond nog begroeven wy hom
met de plechtigheid, aan zyn rang verschul
digd. Ik las den lijkdienstde ruwe zeelieden
weenden als kinderen, want velen waren hem
goeden raad verschuldigd en hadden van hom
menige vriendelyke bejegening ondervonden.
Nu konden zy hem de gehechtheid bewyzen,
die zy hem by zyn leven onthouden hadden,
omdat zy hora menigmaal niet begrepen en
daarom verkeerd hadden beoordeeld.
Met een dof geplas zonk het lichaam in
het water; langzaam zonk het naar den
bodem, waar het zal blyven rusten tot de
dag komt, waarop de zee haar dooden zal
weergeven. Zyn geheim is er veilig bewaard
en de doorgestane smart, het leed, dat in
ieder leven moet worden doorgemaakt, zal
hem nu niet meer kwellen.
Eenige dagen geleden ontmoette ik in Edin
burgh dr. P., een oud academie-vriend van
my. Ik vertelde hem de wonderlyke geschie
denis en tot myn groote verrassing had hy
de persoon in quaestie zeer goed gekend. Hy
gaf my een beschryving van den kapitein, die
volkomen overeenstemde met de werkelyk-
hoid; alleen was hy toen wat jonger. Myn
vriend wist dat kapitein Craigie verloofd was
geweest met een jong meisje van buitenge
wone schoonheid. Gedurende zyn afwezigheid
op zoo stierf zy door een verschrikktlyk
ongeluk.
Naaister Aaltje.
Die goede Aaltje l Zy is reeds vele jaren
dood, maar haar beeld staat my nog zóó
helder voor den geest, alsof zy pas van ons
is heengegaan. Komt het misschien, omdat do
herinnering aan haar zoo is saamgewoven
met die aan myne kinderjaren? Zie ik daarom
wellicht in haar zooveel goedheid, deugd en
eenvoud, omdat op jeugdigen leeftyd de indruk
ken het levendigst zyn, en men de zaken
als 't ware door eon vergrootglas beschouwt?
Neen, ik geloof, als zy nog leefde, dat ik
haar dezelfde genegenheid zou toedragen, al
ware de verhouding veranderd.
Wie was dan toch dat wondermonsch, vraagt
g(1, die dit leest. Span uwe verwachting
niet te hoog! Aaltje was een klein, gebrekkig
vrouwtje, met een gelaat, dat op schoonhei!
geheel geen aanspraak kon makeD. Hare
kleeding was zoo eenvoudig mogeiyk. Eon
zwarte rok, een blauw merinos jak, somtyds
afgewisseld door een bruin of donkergrijs,
een zwarte of blauwe boezelaar, een smal
zilveren ooryzer met de zoogenaamde neepjes
muts (Drentsche volksdracht), ziedaar haar
toilet, nog aangevuld met een groote schaar,
die aan een band aan haren boezelaar hing.
Want Aaltj9 was naaister of eigeniyk ver
stelster. Ofschoon zy het in-elkaar-maken
van nieuw goed lang niet versmaadde, het
verstellen van eenigszins versleten kleeding-
stukken was haar fortzy was er knap in.
Dit had zyn byzondere reden. Toen Aaltje
in ons dorp kwam wonen, wist zy weinig
van de naaikunst af en aan de liefdevolle
zorg van myne Mo9der had zy het voorname-
Ïyk te danken, dat zy later als naaister haar
kost kon verdienen. M^no Moeder was volleerd
in de kunst van verat ellen en wat was nu
natuuriyker dan dat zy de aankomende naai
ster daarin ook grondig onderrichtte? Do
leerlinge was even yverig als de onderwyzeres,
en zoo kwam het, dat Aaltje, behalve haar
handwerk, ook haro weldoenster leerde lief
hebben, en die gonegenheid beantwoord zag.
Ik herinner my duidelyk dat Moeder altijd
Diüsdag-avond de kousen neerlegde, die Aaltje
stoppen moest. Want mazen was toen nog
niet zoo in de mode, en daar wist Aaltje
ook niet van. Maar zy stopte wat netjes en
men kon gerust met den vinger de geheele
kous by langs gaan, men zou niet het kleinste
gaatje meer vinden. En zoo was het met al
haar werk. Zy kon niet hard, maar wat zy
deed, was goed.
Het was echter niet daarom, dat myn broeder
en ik het zoo prettig vonden ais het Woensdag
was, do dag, dat Aaltje altyd by ons was.
Wat wisten wy er van of Aaltje netjes of
slordig naaide, als Moeder maar tevreden was I
Maar «tls zy kwam, aten wy, 's winters natuur
iyk, meestal erwtonsoop, want daar h eld zy
zooveel van, en dat was ook om lievelings
gerecht. Als ik dan met Moeder overlegd had,
zooals ik het noemde, dat wy Aaltje 's middags
biy zouden maken met de erwtensoep, liotik
haar raden wat wy eten zouden. Natuuriyk
ried zy boonen of kool tot eindelyk, o ver
rassing! de groene soep op tafel kwam. Dat
spelletje werd gedurig herhaald, en zy deed
mee op kinderlyke wyze.
Maar ook dit was de grootste aantrekkeiyk-
heid niet van haar wekeiyksche komst by
ons. Het kleine vrouwtje had eene gave van
te vertellen, van raadseltjes op te geven, van
kunstjes met kryt of griffel te doen, die ons,
kinderen,' altyd weer opnieuw bekoorde en
aartrok. Wat herinner ik my die avonden, als
er binnen visite was en wy by Aaltje in de
keuken mochten zitten. Anders zat zy altyd
binnen, maar het was een feest voor ons als
wy haar een avond voor ons alleen hadden.
Dan kwamen al de raadseltjes te voorschyn,
die wy al dikwyls gehad hadden, maar toch
altyd weer mooi vonden, en telkens kwamen
er nieuwe by. Aan 't vertellen was geen eind,
de monden stonden niet stil en veel te gauw
sloeg het uur van naar-bed-gaan voor ons.
Zij had nog een andere gave en wist die
zeer nuttig aan te wenden. Zy kon myn
broeder en my aan „den neus zien" of wy
op weg naar school gekibbeld hadden. Want,
daar myn broer, naar jongensaard plaag-
achtig, en ik prikkelbaar was, viel er wel
eens iets tusschen ons voor. De zachte terecht-
wyzingen van Aaltje, waarby zy meestal
eene kleine vertelling voegde, hadden altyd
invloed op ons en ontlokten ons beloften
van beterschap in dat opzicht.
By de kleine rampen en ongevallen, die ons
troffen, was zy de geliefkoosde troosteres,
en zy had er byzonder den slag van om
onze gedachten van het punt in quaestie af
te leiden, .zoodat wy altyd tevreden van baar
weggingen. Waar zou ik eindigen, als ik wilde
spreken van het geduld, waarmee zy onze
luimen verdroeg en de scheuren in onze
kleederen naaide? Van de liefde, waarmee zy
onze ongerechtigheden vergoèlykte tegen
Moeder? Van de zachte aanmaningen om
het „niet weer te doen." Het is my als hoor
ik nog die stem, die nooit luide, maar altyd
tevreden klonk, als gevoel ik nog hare tegen
woordigheid, die een zachten zonneschyn wespt
over de dagen myner jeugd. Hoe zou ik haar
ooit kunnen vergoten, die eenvoudige, trouwe
ziel, die leefde van haar gering daggeld, die
grootheid on rykdorn slechts van hoorer. zeg
gen kende, maar wier hart een schat van
liefde bevatte? Haar eenige zorg was, dat er
een tyd zou komen, waarin zy niet meer voor
haar onderhoud zou kunnen werken wegens
zwakte of ouderdom. Zy sprak dit somtyds
tegen myne Moeder uit en deze troostte haar
dan met de woorden: „Zoolang wy er zyn,
Aaltje, behoeft gy geene zorg te hebben."
En Aaltje geloofde liet en vertrouwde op de
hulp, die haar eens gered had.
Maar de tyd, dat zy van anderer liefde af
moest hangen, kwam niet. Zy werd midden
uit haar werk opgeroepen door een kortston
dige ongesteldheid. Ik was toen op school en
vernam door brieven hare ongesteldheid en
kort daarna haren dood. O, welk eene ledig
heid gevoelde ik in myn hartl Hoevele
bittere tranen stortte ik om de gebrekkige
naaister, wat zeg ik om de trouwe vriendin 1
En nu nog, na zoovele jaren, kan ik niet dan
met weemoed aan haar denken. Wanneer
myn broeder en ik elkaar nu en dan ont
moeten, gaat dikwyls ons gesprek nog eens
naar naaister Aaltje heen. Een eenvoudig
naaldenkokertje is de eenige gedachtenis, die
ik van haar bezit. Geen steen op haar graf
wyst de plek aan, waar zy rust. Maar in onze
harten is een gedenksteen voor haar opge
richt, die niet vergaat! Mocht iemand van
degenen, die dit leest en die misschien een
glimlach niet weerhouden kan over deze ont
boezeming, een persoon in zyne nabyheid of
onder zyne konnissen hebbeD, die ietsgeiykt
op de teekening van naaister Aaltje, o houdt
hora of haar in eere, want ze zyn zeldzaam,
de reine, aan ons verknochte zielen, die som
tyds wonen in zwakke of gebrekkige lichamen.
Spoor de parel op, die in het omhulsel woont;
misschien zullen uwe kinderen er u later
ook voor danken, zooals wy het onze Moeder
doen. agnes.
Programma van Muzieknitvo«rimr«?n.
MUSIS SACRUM. Zondag 26 Moi, te twro
uren, door hc-t Stafmuziekcorps v&d het 4de R» giment
Infaotcrio. Dirc-ct-.ur: do hier W. Van Erp. Eerst i
afdceliog: No. 1. Marcho Militaire No. 1, Schubert;
2. Ouverture: „Le Cheval de Bronze'' (leto Uitv.),
Aubcr; 8. „Titania", W.lzer, Suppé; 4. Farila,s;o
eur „Lekmé Opéra do Délib-e, Mann. Tweede
afdeeling: No. 5. Ouverture: „Miguon", Tbo-uts;
6. a „Les Myrthee eont llétris", b„Alléluia d'Amour'*,
Alélodiee, Fauro; 7. Fantai-ie de l'Opéra de Suppé:
„Tónna Juanita". Mann; 8. Maekeiade-Marech 1895
late Uitv.), Van Erp.
LICHTSTERKTE,
Datum.
Uur
Aantal.
Gem. Eng.
Btandk.
13
Mei
7.15
9.-
7
16.4
14
7.15
9.15
8
16.6
15
7.15
9.15
7
16.6
16
7.15
9.—
8
16.8
17
7.15
9.15
7
16.4
18
7.15
9.15
8
1G.6
19
7.15
9.15
8
16.6
Ditbotsekont Wanneer men 6 cubic feet 111.6
liters per uur van zulk gas verbrandt in een 8ngg's
Londou-Argand-SUndard burno; No. 1, met 2 l gaatjes,
wor.lt een licht verkr on dat in eterktegelijkstaat
met 16.t, IC.6 onz. Standaard aarsen, wasr.an elke
kaars 20 grains 7.8 grammen Spermaceti per nur
verbrandt.