N°. 10814. Maandag 27 Mei. A#. 1395. feze <iCourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. TWEE NICHTJES. IEIBSCH BA&BIAB. PRIJS DEZER COURAÏIT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40.- 0.05. PRIJS DER AJDVERTENTTEN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. In het verslag over 1894, door de Commissie van Toezicht over de Hoogere Burgerscholen van Haarlem uitgebracht, wordt medegedeeld dat de uitkomst van de overgangs-examens in 1894 minder goed was dan in 1893. Als oorzaak daarvan wordt de sport ge noemd, de sport, door de leerlingen in allerlei vormen beoefend. Sport ei8cht tijd. Sport maakt vermoeid en vraagt dus nog tyd nadat het spel reeds is geëindigd. De 8port-eerzucht neemt in de meeste ge vallen de geheele eerzucht van den leerling in beslag. Sport gewent aan eene wijze van omgang met anderen, die den leerling minder geschikt maakt voor eene plaats op de schoolbanken. Sport vertraagt of bederft daardoor dikwijls de voorbereidende studie. Sport bederft dikwijls des leerlinge ge zondheid. Sport doet door een en ander menig jonge ling de carrière misloopen, die hy zich een maal koos en waarvoor hij overigens allen aanleg bezit. Alius het oordeel der Commissie dat wij volmondig beamen, zegt Eet Nieuws van den Dag En het blad vervolgt: Sport heeft eene gevaarlijke, eene bedenke lijke zijde. Sport kan en zij doet het menig- malen de toekomst der jongelieden voorgoed bederven. En do lasten komen ook op de ouders. In vele huisgezinnen brengt men in de maand Juli maar liever geen bezoek, tenzij men tot die vrienden behoort, op wie de taak van troosten rust. De eene zoon is niet geslaagd voor zijn eind-examen van de H. B.-S. en de andere is niet overgegaan naar eene hoogere klasse van het gymnasium. En nu is het zomer de vogels zingen, de aarde bloeit, alles is vol leven en vreugde maar in dit gezin is de stemming gedrukt. De jongelingen, waarvan de een werd afgewezen en de ander niet door zijn examen kwam, zijn met zichzelf verlegen. De vader, die verder denkt, die aan de toekomst denkt, wanneer hij er niet moer zijn zal om zijn kinderen te leiden en voor zijn kinderen het brood te verdienen, de vader ziet somber en de moeder, nu, de moeder doet wat zij kan om de zaken nog in evenwicht te houden; zij bezweert hare jongens toch te werken, en heeft in haar hart diep medelijden met die groote, stoere knapen, die mannen zijn naar het lichaam maar wier hart en dit weet zij, want zij ziet tot in dat hart maar wier hart zoo klein i6, o, zoo klein I Wèl schynt sport verleidelijk te zijn, dat zij zich zoo geheel kan meester maken van jonge harten, dat zij jonge menschen zóó kan ver voeren, dat zij hunne toekomst er voor over hebben. Daarom hebben wij sport op de lijst dier dingen te zetten, wier lokstemmen mach tiger blijken dan de krachten der jeugd, en hebben wij onze kiDderen hier te hulp te komen. Lichaamsoefening en spel moeten er zijn. Jan Salie's geest worde gehouden buiten huis en maatschappij. Maar spel en lichaamsoefening moeten binnen de juiste grenzen worden ge- ho d n. Willon wü onze knapen bewaren voor de vernedering van de scholen niet regelmatig te kunnen doorloopeD, en bewaren voor de teleur stelling van dat niet te kunnen bereiken, wat hun aanleg voor hen bereikbaar maakt; hun den hoonenden toestand besparen van drie en twintig, vijf en twintig jaren oud te zijn en nog niet te kunnen voorzien in eigen onderhoud, dan moeten wij ons aan hen laten gelegen liggen, dan moeten wy hen voortdurend aan vuren dan moeten wij hunne te groote liefde voor de sport stuiten: in den beginne. Aan de ontwikkeling van het lichaam worde het hare geschonken maar niet méér dan het hare. De Nederlander schrijft omtrent den kleinen winkelstand: De laatste jaren zijn voor den kleinen winkelstand verre van rooskleurig. De af schaffing van het patent heeft zijne lasten met eenige guldens verlicht, doch de handel van rondzwervende kooplieden is vooral ten platten lande toegenomen. Allerlei artikelen worden aan de huizen aangeboden, waardoor de omzet van den kleinen winkelstand is verminderd. De provinciesteden trekken en lokken daarenboven de bewoners van de dorpen. Door de gemakkelijke communicatie wordt bijna allo handel naar de stad verlegd. In de meeste dorpen lijdt de winkelstand een kwijnend bestaan. Groote omzet met kleinere winst uit de stad berooft hem van omzet en winst. In de provinciesteden weet men de boeren en boerinnen te lokken. In bijna alle winkels biedt men aan kijkers en koopers gratis aan, ten minste op de marktdagen: koffie, choco lade, likeur, een brandewijntje, een koekje, enz. Dat wil er in! En door die vriendelijk heid gedrongen, is men ook guller met be stellingen. X. schrijft over posttoestanden aan de Eaagsche Courant het volgende In Februari werden door uwe tusschen- komst eenige opmerkingen betreffende de posterijen openbaar gemaakt, die succes heb ben gehad, doch slechts tijdelijk; want nu begint 't weer, en wel zoodanig, dat het drin gend noodig is, dat de openbare meening zich laat hooren. Dezer dagen kwam aan een der kantoren de aanschrijving, dat óón der ambtenaren gedurende den aanstaanden zomer alle plaat sen in de provincie moet waarnemen, waar ambtenaren met "verlof gaan. Is dat niet wat al te erg voor een ambtenaar, steeds van rechts naar links te worden gezonden? En dit ter belooning, omdat hij zich heeft toe gelegd op het telegraaf examen. Wijlen de heer Hofstede spoorde de amb tenaren aan, dat examen te doen, en had daar gegronde redenen voor. Maar zeker niet, om hen na afgelegd examen te behandelen zooals nu het geval is. Door dat tijdelijk verplaatsen vervallen nu ook de verloven, wegens gebrek aan per soneel. Een verlof van slechts veertien dagen in een geheel jaar, en dan nog niet altijd in een tijd, dat men het zou verlangen, is toch voorwaar geen overdadige gunst I Waarom op de groote kantoren, waar meestal zieken zijn, en in verband m6t het recht op vorlof, niet éón ambtenaar meer geplaatst, opzettelijk om in zulke tydeiyko vacaturen te voorzien? Bij zyne plaatsing weet hij dan, wat hem te wachten staat. Onbekendheid van den directeur-generaal met het personeel is verder ook oorzaak, dat op de groote kantoren niet altijd de meest geschikte ambtenaren worden ingedeeld. Zou 't niet tijd worden, dat de minister trachtte, zich omtrent een en ander onpar tijdig te doen inlichten? Er zijn nog genoeg ambtenaren uit Hofstede's tijd, toen men algemeen tevreden was, die dit zouden kun nen doen. Men kan, meent de Arnhemsche Courant over de zeer groote uitbreiding van Staats zorg, die in den geest des tyds ligt, ver schillend oordeelen; bi) het blad staat echter vast, dat elk op- en intreden van den Staat moet zijn gemotiveerd door een blijkbaar alge meen Staatsbelang. Handhaving van orde en veiligheid, bevordering van een algemeen hoog peil van beschaving en ontwikkeling, onder steuning van zwakken, opdat zy zichzelf leeren helpen, zijn motieven van dien aard. Doch het kan deze niet aanwezig zien in het geval van de achterlijke schoolleerlingen, die nu eenmaal ongelukkig genoeg van hunne vroegste jeugd af veroordeeld zijn om te bo- hooren tot de maatschappelijke non-valeurs. De Arnli. Ct. gelooft dat dezen alleen op de been te houden zijn door kunstmiddelen der particuliere liefdadigheid; dat deze zich dan hunne belangen geheel aantrekke, opdat de Staat niet belast worde met aanzienlijke, improductieve kosten, waarmede geen ernstig Staatsbelang te dienon is. In de „Amstordamsche Brieven" van het Eaagsche Dagblad lezen we: Toevallig kwam ik dezer dagen in aanraking met iemand, „die het weten kan", en deze vertelde my bedroevende staaltjes van de wijze, waarop te Amsterdam veel patroons hij noemde mij een bepaalde categorie samoDspannen met worklieden, om dezen te doen misbruik maken van voor rechten, die eigenlijk alleen bestemd zijn voor behoeftigen. Zoo verhaalde hy mij, hoe het herhaaldelijk voorkwam, dat personen zich aanmeldden als in de termen vallende om voor hun kinderen kosteloos onderwijs te genieten, terwijl by nauwkeurig ingesteld onderzoek vaak bleek dat zulke personen een weekloon verdienden, dat verre overtrof het cyfer, hetwelk door de overheid is aangenomen als aanspraak gevend op dat kosteloos onderwys. En toch hadden die personen steeds een bewysje overgelegd, waarin de patroon verklaarde hoe weinig zy maar verdienden, sterker nog: zoo vrijgevig b'eken sommige patroons met deze bewysjes te zyn, dat één werkman zelfs in het bezit van vier documenten van verschillende bazen was, voor wie hy echter nooit eenig werk had verricht. Zoo biykt dat, hoe vyandig werklieden en patroons ook tegenover elkander mogen staan, als het or op aan komt, van do algemeene kas te plukken, zy in vollen vrede leven 1 Van een werkman hoorde ik, wiens wekeiyksch inkomen op veertien gulden geschat werd, en die niettemin een briefje kon vertoonen, waar mede hy aanspraak maakto op kosteloos onderwijs voor zyn kinderen. De schryver van „Dag tot Dag" in het Eandelsblad heeft het over de ryke natuur in de omstreken van Hilversum; en over een ontmoeting, die hy op Zondag met een gereformeerden tolgaarder had. Hy schryft o. a.: „En als men dan van Loosdrecht naar Hilversum terugrydt en het Zondag is, dan gaat men door een tol, waar de tolgaarder dien dag geen geld wil aannemen, omdat zyn geweten en geloof hem dit verbieden. En na al wat we genoten op den langen wandeltocht en korten rijtocht door het won- nerschoone Gooi, namen we toch den diepsten indruk mede van deze onthouding van den tolgaarder op den weg tusschen Loosdrecht en Hilversum. Deze gereformeerde, die voor zyn beginsel en geloof zooveel over heeft, en juist den dag, dat er het meest gereden wordt, het werk van geldontvangen staakt, geeft een moedgevend bewys, dat het oude Calvinisme, dat eens de ruggegraat van Holland was, nog diep overtuigde zonen heeft, die hun geloof toonen met door woorden, maar door daden. Zulk een eenvoudige daad wekt eerbied en is welsprekender dan menige preek." Nu De Slatidaard in een kleine twintig artikelen een poging heeft gewaagd, om zyn lezers eenigermate in het vraagstuk der pensionneering in te leiden, kan het, zegt dat blad, voor het overzicht van hot geheel dienstig zyn, dat we, met weglating der proeven van oplossing, de ontwikkelde denkbeelden als volgt resumoeren: 1. De overheidsbemoeiing met de pension neering moet rusten op den drieledigen grond slag 1°. dat de Overheid, by gebleken onmacht harer onderdanen, tydeiyk voor hen moet doen, wat, by normalen toestand, op honzelven als taak rust; 2°. dat de Overheid gehouden is, openbare regeling van rechten te verzekeren, waar deze, aan private handhaving overge laten, tot onrecht leiden; en 3°. dat de Over heid geroepen is, om tydeiyk elk integreerend deel van het nationale leven, dat anders bezwyken zou, te steunen. 2. By allo verzekering, die hier in aanmer king komt, moet het denkbeeld van aalmoes zyn uitgesloten. De aalmoes is voor de schuldigen of ellendigen, niet voor hem of haar, die werken kan en dit doet. 3. Elk deugdeiyk stelsel van pensionneering moet uitgaan van een algemeen stelsel van verzekering tegen alle ongelegenheid, waarin de werkende stand geraakt door ziekte, ongeval, werkeloosheid, ouderdom of ood Ook al kan men voorshands alleen pensi onneering invoeren, toch moet, om deze doel treffend te doen zyn, het geheele stelsel over zien wordon. 4. By het stelsel van verzekering moet het de toeleg der Overheid zyn, om haar rege ling duurzaam te doen gelden, maar om hare hulp en bemoeiing, zoodra dit kan, terug te trekken. 5. Geene regeling mag ingevoerd, dan na de betrokken partijen, in casu de werk lieden èn hun patroons, te hebben gehoord. Geen regeling van bovenaf, maar zulk eene, die uit het leven zelf opwast. Daarom ga de instelling van Kamers van Arbeid vooraf en worde de regeling in verband gebracht met nadere regeling van het arbeids-contract. 6. De verzekering strekke zich uit tot mannen en vrouwen, die voor loon arbeiden, en wier loon do som van by v. f 600 niet te boven gaat. 7. De regeling zy niet uniform voor heel het land en voor alle vakken, maar houde, door schaal, verband met de veelvormigheid van loon, levensstandaard en levenstoestanden. 8. De Regeering stelle de verzekering ver plichtend, en wel in dier voege, dat do personen, die tot dezen stand behooren, als leerlingen, gezellen, meesters, klerken, enz. gediplomeerd worden, en een staat van dienst voeren; by welk diploma de verplichtingen opgelegd en de daaruit voortspruitende rech ten gewaarborgd worden. 9. De regeling strekke zich uit tot een zee- voudige verzekering: lo. tegen ziekte, 2o, tegen invaliditeit, 3o. tegen werkeloosheid, 4o. voor de weduwen, 5o. voor de weezen, en 6o. voor den ouden dag. 10. Het diploma als gezel legge de ver plichting op, om in het 20ste, 21ste en 22ste jaar 's weeks f 1 te storten. By deze som van f 150 legge de Rykskas f 100 by. En voorts worde door den houder van het diploma gedurende 40 weken van elk jaar f 0.25 per week betaald. Voor de aldus ver kregen som komt dan den houder het recht toe op een pensioen van f 3 'sweeks van zyn 65ste jaar af, en zoo hy sterft en een weduwe of ook kinderen achterlaat, voor de eerste een weekgeld ge durende een jaar, en voor de laatsten een weekgeld, tot zeker gezameniyk maximum, voor elk kind tot aan zyn 14de jaar. 10B. De verzekering tegen ziekte en invaliditeit worde aan de patroons op gelegd, als risico van den arbeid. 11. De verzekering tegen werkeloos heid, mits deze niet eene normale zy, kome ten laste van de gezameniyke diploma-houders, tot een maximum van /"0.25 per week, ge rekend over 40 weken 's jaars. Het tekort schietende of voor een onkel jaar overschie tende worde met de Rykskas verrekend. 12. Voor de Overheid zou dit onder normale omstandigheden eene uitgave vorderen van 18) Ik wist, dat gy my geen hoop zoudt geven, zeide hy. Ik had u te innig lief, om niet te bemerken dat gy die liefde niet be- antwoorddet. Maar het streed met myn gevoel van eer om u te verlaten zonder u gezegd te hebben, wat ik voor u gevoelde en wat ik tevergeefs gehoopt heb. Louise, ik bemin je boven alles ter wereld I Dat wist ik wel, fluisterde ze en verborg het gelaat in hare handen. Ik kan myne zaak niet by u bepleiten, ging hy met bevende stem voort, want uw geluk wensch ik meer dan het myne. Wy verschillen van elkander als de dag van den nacht. Denk niet, dat ik dit niet ingezien heb. Gy staat ver boven my. Naast u ben ik een alledaagsch, onwetend mensch; maar, Louise, indien eerlykheid, trouw en oprechtheid, en een wil om te trachten my nuttig te maken voor anderen op eenigen prys door u gesteld worden, bedenk u dan nog eens voordat ge my wegzendt! "Wat ik aan beschaving en ontwikkeling mis, kan daardoor misschien eenigszins goedgemaakt worden. Ik wil u niet vragen, ook niet te vergeten hoe vurig ik u bemin - dit behoeft voor u geene reden te zyn, want, behalve van my, hebt gy het hart van tal van anderen gewonnen, terwyi ik niemand anders zoo liefheb als u maar ik geloof niet, dat er een man op de wereld is, die u oprechter en hartstochteiyker bemint dan ik. Zy aarzelde een oogenblik, terwyi hy zóó tot haar sprak. Hy was zoo goed, zoo eerlyk. Kon ze er toe overgaan? Zou het mogeiyk wezen? Zy nam de handen van haar gelaat weg en zag tot hem op. Hy was niet veel grooter dan zy. Maar daar vertoonde zich in hare verbeelding een ander gelaat, een veel fraaier gelaat, waarop meer poëzie, meer hartstocht te lezen stond. Prentiss bemerkte hare aarzeling en den zonderlingen, twyfel- achtigen blik. Hy scheen byna hare gedachten te lezen. Louise, zeide hy, hebt ge my lief? Neen, stamelde ze. Niet zooals gy my bemint. Niet zooals gy verdient bemind te worden. Niet zooals ik u moest beminnen, indien ik er toe besloot uwe vrouw te worden. Gelooft gy dat ge ooit my zoo zoudt kunnen leeren beminnen? vroeg hy weer. Ik wil geduldig wachten jaren zelfs, wanneer ik hopen mocht, dat gy ten laatste my zoudt willen liefhebben zóó lief, dat gy myne vrouw wildet worden. Is dat mogeiyk, Louise? Weer aarzelde zy. Hy stond zoo rustig en kalm voor haar; ze vermoedde niet wat er in hem omging, hoe zyD hart van bange verwachting dreigde uit elkaar te bersten. Hy sprak niet, maar ademloos sloeg hy haar gade. Neen, antwoordde ze ten laatste, terwyi groote tranen langzaam over hare wangen rolden, en met een trek op haar gelaat, die van zóóveel smart getuigde, dat hy een oogen blik zyn eigen verdriet vergat by het zien van dat, hetwelk hy haar veroorzaakte. Toen scheen zy die andere slanke gestalte nog duidelyker voor zich te zien en weder het gelaat verbergend, herhaalde ze: O, neen, nooit, nooit! Er was een oogenblik van volkomen, diepe stilte tusschen hen, terwyi rondom hen het woud van vroolyke geluiden weerklonk. De vogels zongen elkander hun lied toe in de takken; de bladeren fluisterden en zuchtten; zacht kabbelden de golfjes der beek en spoed den zich tusschen de bemoste oevers voort. Prentiss was de eerste, die het zwygen verbrak. Wilt gy my vaarwelzeggen, Louise? Gaat gy weg? Nu? Neon, niet vóór morgen, zooals ge weet. Maar thans zeg ik u vaarwel, dat is myn vaarwel aan alles, waarvoor ik hier kwhm, aan datgene, wat ik het innigst in myn leven gewen8cht heb. Wilt ge my geen hand geven? Zoudt ge my niet voor dezen enkelen keer Ned willen noemen? Eéns slechts zou ik u dit zoo gaarne willen hooren zeggen. O, Ned, Nedl riep ze, legde beide hare handen in de zyne en barstte in snikken uit Vergeef myi Hy drukte ze vast tusschen de zyne en zag haar teeder aan. U vergeven? zeide hy; ik heb u nieta te vergeven. Gy hebt nooit getracht myne genegenheid te winnen. Het is uwe schuld niet, dat ik liefde voor u opvatte. Gy hebt u niets te verwyten. Vaarwel, lieveling! Hy liet hare handen los en haalde diep adem. Toen bood hy haar zyn arm aan. We zullen nu teruggaan, zeide hy met zyne gewone stem. Dit had ik alleen maar willen zeggen I Zy nam zyn arm aan en wandelde zwy- gend met hem naar huis door het prachtige bosch. Het speet Betsy in het geheel niet, toen Prentiss met Louise hen verlieten. Ze merkte op, dat hot zoo jammer was, dat Louise nu niet de gedichten van Heine zou hooren, maar ze was geheel voorbereid op het antwoord van den graaf, dat luidde: Indien gy slechts luistert, is dat dan niet genoeg voor Heine en voor my? Betsy glimlachte allerliefst tegen hem, en toen sprong ze op, om te zien, of tante Sarah wel gemakkeiyk zat en of ze haar boek wel had en nog wist waar ze gebleven was. De oude dame las „John Inglesant" en kon nooit de plaats terugvinden, waar ze gebleven was met lezen. Ook de graaf, die altyd bovenmate beleefd was, kwam naderby, zette haren parasol zóó, dat ze hem niet behoefde vast te houden, en hy deed dit zóó netjes, dat, toen Betsy en hy weer op hun oude plekje terugkwamen, zy vandaar niets van tante Sarah konden zien dan het groote zyden uit spansel, waaronder zy als onder een padden stoel verborgen zat. Kom nu voor den dag mot Heine, zeide Betsy, en wierp zichzelve achterover met hare fraaie ronde armen boven haar hoofd geslagen en haren grooten hoed naast zich. Ze had dien hier in de schaduw niet noodig. En de graaf las haar voor, niet op zyne gewone, levendige wyzo, maar met zachte, zangerige, byna eentonige stem, doch zyn welsprekende blik, dien hy nu en dan to1 het aardige figuurtje naast hem ophief, was voldoende om haar de beteekenis der woorden te doen gevoelen. Het was juist de stem en de omgeving, die iemand eene hoeriyke, on weerstaanbare neiging doen krygen om de oogen te sluiten en zich zacht en met be- wustzyn aan den elaap over te geven. En het duurde dan ook slechts heel kort, of zy hoorden tante Sarah de bladen van haar boek niet meer omslaanlangzaam, heel langzaam gleed het van haren schoot langs het mos naar beneden. De graaf zwoeg een oogenblik en zag naar Betsy op. Betsy kroop onhoor baar naar hare tante toe, gluurde onder den parasol en kwam zacht lachend, met den vinger op de lippen, by den graaf terug. Ze slaapt als eene roos. Dan moeten we zorgen haar niet wakker te maken en heel zacht te praten antwoordde Von Lindenfelz. Het was tens viy lange wandeling voor de lieve oude vrouw. Dat dutje zal haar geheel opfris:-chon. Kom wat dichterby zitten, dan kunnen wo samen lezen 1 Betsy gehoorzaamde, hoewel een weinig verlegen. Ze durfde hem niet recht aanzien Ziezoo, zeide hy, het boek openslaande en het op haren schoot loggend. Wil gy lezen? Of en hy leunde naar haar over on deed het dicht zullen wy liever wat praten? Ik ga zoo spoedig weg en wellicht heb'ion wy geen gelegenheid meer samen t-j zyn. Ja, dat is goed! antwoordde Bstsy even zacht. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5