MENGELWERK. PERSOVERZICHT. Een kermisvermaak. Uit het Fransch van JEAN REIBACH. I. Niet lang geleden bezocht ik op een vliering kamertje een arm huisgezin. Het was de oude geschiedenisde man ziek en dus niet in staat om te werken, de vrouw geheel in beslag genomen door de verzorging van een talrijk kroost, uitgeteerd door gebrekkige voe ding en door gemis van de noodige lucht, en van haar kranken man. Mijn eerste indruk, dien ik van het gezin kreeg, was beslist ongunstig. De jonge vrouw had een lijdend voorkomen, dat sprak van veel zorg en veel verdrietde kinderen keken mij met hun groote, holle oogen nieuwsgierig aan, het kleinste was bezig een zuigflesch te ledigen, half gevuld met slechte melk van een blauwachtige kleur. Een tegenstelling met die toonbeelden van uitputting en bloedarmoede vormde de man, wiens gelaat rood en gezwollen was, klaar blijkelijk de gevolgen van een dronkenmans- vechtpartij of ©en tuimel van d9 trap. Hy lag uitgestrekt op een oude matras, mager, been- derig, doodelijk vermoeid. Door het eenige raam, dat men met geweld open moest trekken, wilde men er wat lucht doorlaten, viel een zwakke zonnestraal. Als het hard regende, dagen lang, kwam het water met stroomen naar binnen. Allerlei visioenen rezen voor m\jn oog op: nachtelijke slemppartijen, bals de barrière, silhouetten van eenzame wandelaars, de vestingwerken langs gaande, een knuppel verborgen achter hun rug. Nieuwsgierig keek ik den man aan, met het eigenaardig gevoel dat een roofdier in boezemt, voor een korten tijd machteloos gemaakt. „Wat doet hij voor den kost?" vroeg ik zijn vrouw. „Hy werkt in de kramen op de kermis." „Welke kramen?" „U weet wel, mijnheer, daar waar die houten poppen staan, waarnaar men met ballen gooit, „massacre d'innocents" noemt men het." Onverschillig haalde ik de schouders op. Waar of niet, veranderde deze mededeeling mij toch niet van gedachten. Kermissen waren er maar op geregelde tijden en dat bedrijf was meer een tijddooding dan een beroep. Al leefde bjj daar nu drie of vier maanden van, dan moest hij den overigen tijd van 't jaar toch ook nog ergens mede zijn gezin onder houden. Mijn instinctieve afkeer van den man ver minderde niet door die mededeeling, maar met de vrouw en de ongelukkige kinderen had ik diep medelijden. Zij konden het toch niet helpen dat de man mij zoo tegenstond; ik vond hen des te meer te beklagen. Ik gaf wat geld en thuisgekomen zond ik molk, soep en wijn. II. Na een paar dagen bezocht ik ze nogmaals. De man werd beter. Ik trof hom alleen, hij was op en paste op do kinderen; zijn vrouw was naar een naburig park gegaan om daar gras te wiedon. Zfjn gezicht, hoewel veel minder opgezwollen, toonde toch nog littee- konen en builen. In plaats van woest, zooals ik mil had voorgesteld dat hij er uit moest zion als hy weer hersteld was, had hy eer het voorkomen van iemand, die zich gelaten in zijn lot schikt. Een trek van goedigheid was op zijn misvormd gelaat niet te miskennen. Hy bedankte m\j voor hstgeen ik had ge zonden en ik dacht dat ik hem nu wel eens naar de aanleiding vau zijn verminkt gezicht kon vragen. Met een onverschillig air, de hand over bet voorhoofd strijkend, antwoordde hij: „DatI O, dat komt door de ballen." „Welke ballen?" „Door het spel „massacre d'innocents." Ik ben niet sterk, ziet u; ik ben maar opge groeid met weinig voedsel en nu en dan maar eens een ambacht, dan eens dit en dan weer wat anders. Wat zal men dan al anders beginnen Mijn totale onwetendheid verwonderde hem daarom verklaarde hjj zich nader. „Ja, mijnheer, de houten pop dat is al af gezaagd. Op de Pruisen in te hakken of zijn schoonmoeder af te ranselen, dat is altijd zoo hetzelfde. Daarom gebruikt men voor dat spel maar menschen van vleosch en been. Wij moeten de ballen trachten te ontwijken, daar voor heeft mon eon houten schut voor zich en de schutter mikt nu hier dan daar. Telkens steekt men het hoofd er boven uit, zoodat het geheelo gezicht, wanneer het lang duurt, letterlijk tot moes wordt. En als men te gauw schuilt, hoeft de baas van het spel ons te pakken. Hoe erger zoo'n mikpunt wordt toe getakeld, des te meer schik heeft het publiek. Men moet toch wat doen voor don kost." Ik had geen reden aan de oprechtheid van '8 mans woorden te twijfelen. Toch wilde ik mijzelf overtuigen; daarom vroeg ik in welke kraam hij werkte, vastbesloten er op den be paalden dag heen te gaan. HL Ik begaf mij op weg en bevond mij weldra te midden der vroolyko kermisdrukte; er was niets in al die onschuldige snakerijen wat mij deed denken aan zulk een bloeddorstig vermaak als waarvan de man my gesproken bad. Overal vrooiyke stemmen en lachende aangezichten. „l)e kerel heeft my er in laten loopen," dacht ik. En ik peinsde juist hierover na, half be sloten weer terug te keeren, toen een kraam, waarnaar de menigte toestroomde, myn aan dacht trok. Ja, daar was het jeu de massacre; ik onderscheidde reeds duideiyk, tusschen de men8chenmas8a door, groote bordpapieren hoof den naar de hoogte oploopend, tot aan de nok der kraam. Maar toch was dat het niet waarnaar ieder met de meeste aandacht scheen te zien. Ik baande mö met de ellebogen een weg door de menigte tot ik na veel dringen op de eerste ry kwam te staan. Achter een schut vertoonden zich drie hoofden, nu en dan wegschuilond naar omlaag, voor de ballen die zonder ophouden geworpen werden in die richting drie roode, opge zwollen gezichten, de oogen uitpuilend, on bestemd rondblikkend tusschen de opgeheven armen. En onder de bloeddorstige kreten der toeschouwers, die de werpers aanvuurden toch vooral juist te raken, ketsten de ballen met een dof, zwaar geluid tegen de gekneusde aangezichten. De baas van het spel raapte ze op en gaf ze den werpers terug of bood ze den toeschouwers aanstoffige, harde ballen, waaraan groote kluiten vuile aarde, scherpe striemen veroorzakend in het gelaat der ongelukkige slachtoffers. Dolle lachkreten stegen op uit de ver zamelde volksmenigte; vrouwen lachten zich tranen met kleine gilleltjes van pleizier telkens wanneer de bal raakte. Op dat oogenblik ontdekte ik den man, voor wien ik gekomen was; hy herkende my en bleef een seconde onbeweegiyk staan. Drie ballen te geiyk kwamen op zfin gezicht neer: oen storm van gejuich ging op uit de menigte. Schieiyk verdween hy achter het schut. Doch dadeiyk daarop vertoonde hy zich weder en de uitgelaten volksmassa brulde van vreugde omdat een oog dicht was, en een bloedende wonde zich aan de gespleten onderlip vertoonde INGEZONDEN. Het is thans acht jaren geleden, dat te Noord- wyk een tentoonstelling van bloemen werd gehouden, éénig in hare soort. Immers, niet enkele dagen duurde deze flowershow, maar weken achter elkander, dag aan dag; niet in zalen, met vlaggendoek kunstmatig ver sierd, maar in Gods vrye natuur, onder lommer- ryke takken van hoogopgaande boomen. De zachte lentezon kuste Flora's kinderen den dauw van de veelkleurige bladeren en de tal- looze gevederde zangers vermengden hun wild zang met do tonen der opwekkende muziek en het biyde, bewonderenswaardige gebabbel der tallooze bezoekers, die dag aan dag de paden van Noordwyks Florapark betraden, pryzend het vele schoone, dat hun ter aan schouwing word aangeboden, nederzittend in do tenten of tentjes, genietend met oor en oog. Het was een lofFeiyk denkbeeld geweest een dergeiyke tentoonstelling te houden in de open luchteene tentoonstelling van bloemen, in den kouden grond geplant en geteeld. Dat do vele moeiiykheden, aan eene dergeiyke wyze van tontoonstellen vorb<" don, te over winnen, glansryk te overwinnen zyn, dat heeft het Florapark te Noordwyk in 1887 schitterend bewezen. Hoeriyk was de uitslag dezer eerste pogingdat toonden niet de bloemen en planten alleen, maar dat getuigden de honderden en honderden, die in de maanden April en Mei van dat jaar Noordwyk bezochten. Toch waren er toon velen, die hadden getwyfeld aan den goeden uitslag der onderneming. Die twyfel en andere oorzaken werkten mede, dat de deel neming toen niet zoo algemeen was, als mon gaarne had gezien. In het voorjaar van 1896 zal het Florapark herryzen. Ten tweeden male zal do afdoeling Noordwyk der Algemeene Yereeniging voor Bloembollencultuur aan den OfFemweg naby den huize „Groot-Offem" eeno voorjaarsten toonstelling houden van de vele soorten Hyacinten, Tulpen, Narcissen, Frittelaria's en andere Bol- en Knolgewassen, geplant in mozaïek- en lintvormige perken of in perken naar eigen keuze. De HoogEdelGeb. graaf Yan Limburg Stirum, heer van Noordwyk, heeft met de meeste welwillendheid een uitgestrekt en zeer ge schikt terrein tot dat doel beschikbaar gesteld. Voorgelicht door de ervaringen, acht jaar geleden opgedaan, belooft de tweede poging voorzeker een nog schitterender succes dan de eerste. Bovendien heeft de afdeeling Noord wyk in die acht jaren haar ledental zien ver drievoudigen en is de eensgezindheid onder de leden steods grooter en hechter geworden. Niemand zal zich echter do groote moeiiyk heden ontveinzen, aan een dergelijke kostbare tentoonstelling verbonden, vooral in een tyd van malaise als tegenwoordig; moeiiykheden van allerlei aard, waarby de finantiëele zorgen zeker niet de geringste 2yn. Yan den anderen kant echter mogen de voordeelen niet gering geschat worden. De goede naam van Noordwyks bollen zal alom worden verbreid en beter dan door welke tentoonstelling ook zal het uitkomen, wat dezo afdeeling op het gebied van bloembollen cultuur vermag en in een achtjarig tydvak is vooruitgegaan. Niet Noordwyk alleen echter zal eer inoog- sten bfi het welslagen der onderneming, neen, de geheele streek, waar bloembollen worden geteeld, zal in die eer en roem doelen. Noord wyks bollen toch zyn de kinderen der geheele streek, waar hyacinten en tulpen, narcissen en krokussen en honderden bloemen moor in do lente de duinstreek veranderen in een veel kleurig tapyt van rood en wit, van blauw en geel in allerlei schakoeringen, de lucht balsemend mot welriekende geuren Het vastgestelde programma zal binnen weinige dagen worden verzonden aan de leden der afdeeling, aan hen, die acht jaren geleden hebben medegewerkt tot het welslagen der tentoonstelling, en aan ieder, die er om zal verzoeken by den secretaris der afdeeling. „Eendracht maakt macht". Geen roem wordt verworven dan door inspanning van alle krachten, geen welslagen dan by algemeene deelneming en eensgezind samenwerken. Zedelyko en finantiëele steun is er noodig om aan de onderneming het succes te ver zekeren, dat het pogen ten volle verdient. Welaan dan, Noordwyks bloemisten en bloembollenkweekers, en gy allen daar buiten, in die van God gezegende streek, die be langstelt in Flora's vroegste en liefiyke kin deren en die belang hebt by de ontwikkeling der bloembollencultuur, slaat allen de handen in elkander, opdat het welslagen worde ver zekerd van Noordwyks tweede Florapark l Noordwljk, 10 Mei 1895. N. De Standaard bespreekt de vraag, welke grondregelen Yoor pensionneering moeten wor den gesteld. Daarby moet vooropstaan: Al wat als pensioen, onder welken vorm ook, wordt uitbetaald, moet volkomen geiyk staan met loonen is alzoo te beschouwen als iets, dat hem, die trekt, rechtstreeks toekomt. Yerder zou het blad dat pensioen willen zien uitgekeerd aan do ouden, als een vast week geld, waarvoor ze by hunne kinderen kunnen inwonen, zonder aan dezen tot last te zyn. Doch niet aan alle oudenalleen aan mannen èn vrouwon, „die in de vaag huns levens wel gewerkt, maar minder dan hun rechtens toekwam, aan loon hebben ontvangen." Het blad wil de pensionneering ten goede doen komen aan al wie voor loon arbeiden, met de spade, met den truffel of met de pen, by- aldien het in de jaren hunner kracht hun uitbetaalde loon eigen verzorging op den ouden dag niet toelaat. „Juist om deze laatste conditie zal dus hier een grens zyn te trekken. Er zal moeten bepaald worden, welk jaarloon binnen de grens valt en welk jaarloon er buiten; oen berekening, waarby het feiteiyk ontvangen loon zal te verhoogen zyn met wat boven het loon aan vrfie inwoning, vryen kost of dergeiyko genoten werd." Deze grenslyn zal zich ecbter buigen moeten naar gelang de levensstandaard klimt of daalt. De Nieuwe Delftsche Courant schryft over vermomde bedelary: Wy wisten wol dat hot platteland om Delft een niet te versmaden jachtterrein was voor hen, die niot gaarne werken en dolgraag op kosten van anderen leven, maar wy laten het schryven, dat wy ontvingen, hieronder ia zyn geheel volgen, na den correspondent onzen dank nogmaals betuigd te hebben, wat wy by dezen doen. U vraagt my: „Hoe staat het ten uwont met de bedelary geschapen?" Om u, dooreen klein voorval, vry voldoende op de hoogte te stellen: Derde Kerstdag 1894 viel op een Donderdag, een dag, waarop in Delft, als ik my niet vergis, de schelknoppen niet koud worden. Welnu, wy hebben op gezegden Donderdag bezoek gehad van onze gewone woekklanter, die anders op Woensdag komen. De Woensdag is hier de dag der dagen voor de kooplieden in lucifers, die niet aangaaD, postpapier, dat niet beschryfbaar is, enve loppen, die geen ziertje gom hebben, enz. Met troepjes van vier of vyf somtyds loopen zy langs 's hoeren wegen. Een schelt aan en presenteert niot eens zyn koopwaar meer: gy kunt immer3 wel raden waarom hy komt? Goed, ge goeft hem een kleinigheid, maar de man zegt: „Die drie hooren er ook by", en hy zou overtuigd zyn dat den compagnons het groot 8te onrecht werd aangedaan, indien gy alleen wat voor hem gaaft. Wie zfin het nu, zult ge vragen, die als de vogels zingen: „Wy teren op den boer?" Misschien doodarme weduwen, gezegend met een talryk kroost, ongelukkigen, volstrekt onbekwaam om in hun levensonderhoud te voorzien? 't Ware te wenschen. Daar zyn er by, die een offer dubbel waard zyo, en met vreugde tast ge, komen zulken, wat dieper in uw zak, want „den armen gegeven, is Gode geleend". De overgroote menigte der bedelaars zyn uitvaagsel der maatschappij, schorremorrie, zooals het volk zegt. Men ziet er kerels onder, kloek van ïyf en leden, met den blos der gezondheid op de wangen, kerels, in éón woord, van ternauwernood dertigjarigen leef- tyd, met wie hot beter eten dan vechten is. En als ge dan denzulken al eens vraagt: „Maar, vent, is er dan geen werk te vinden?" dan luidt het: „Overal stooten wy het hoofd." En dat hoort men vaak midden in den zomer, als er by den boer handen te kort komen voor het werk en vreemde maaiers uit Noord- Brabant een duitje komen verdienen. De bedelary is voor het platteland een groote plaag. Van 's morgens vroeg tot '8 avonds laat wippen zy by den boer het erf op. De moeste boeren hebben schuine gleufjes in het onderste gedeelte der ramen laten maken, om zoodoende de cliënteele spoedig te bedienen, want anders mochten nog wel meisj38 of gootjongens er by gehuurd worden, om enkel en alleen de centen en halve conten aan de „kooplieden" te ver strekken. Vooral op den eersten Woensdag van elke maand komen er in onze gemeente zeer veel. En als gy den maandklanten, want die zyn er ook, niet het viervoud van het wekelyksche rantsoen geeft, dan klinkt hot al vrij bits: „Ik kom maar éóns in de maand". Sommigen versmaden een halven cent: zy moeten „een heelen" hebben. En als een boerin een ferme gnede tarwebrood gesmeerd heeft voor den hongerigen koopman, maar die toevallig onge meubileerd laat, dan zfin er, die zeggen: „'t Zit er van de week zeker niet aanl" Vraagt ge nu nog: hoeveel „bezoekers" melden zich op sommige dagen wel aan? Ik geloof niet de waarheid te kort te doen, als ik beweer dat er dagen zyn, waarop aan 60 a 70 bedelaars het een en ander wordt verstrekt. En zy gaan zooveel mogeiyk huis aan huis. Of er niets tegen te doen is? Naar myn meening weinig of niet, ten minste niet onder de tegenwoordige omstandigheden. Ge meente-verordeningen kunnen een weinig nut stichten. Zoo heb ik gelezen, dat in de Limburgsche gemeente Sambeek een bepa ling bestaat, waarby het verboden is, zonder vergunning van den burgemeester te venten. Maar zulke verordeningen kunnen toch enkel in de kom eener gemeente gunstig werken. Zelfs gemeente als de onze, met een be volking van ongeveer 3000 zielen, hebben in den regel slechts éón gemeenteveld wachter." Veel hebben wy by dit schryven niet te voegen. Het spreekt luid genoeg voor zich zelf. Slechts nog dit voegen wy er aan toe: In De Gemeentestem werd onlangs het ont werp opgenomen, dat de Utrechtsche Ver- eeniging van burgemeesters en secretarissen aangaande het venten had vastgesteld. Een der medewerkers maakte daarop de volgende kantteekeningen „De groote moeilykheid by het maken van een ontwerp was gelegen in de regeling van het te koop aanbieden of venten op den open baren weg van gedrukte stukken. Hier moest rekening worden gehouden zoowel met het bekende arrest van den Hoogen Raad van 7 November 1892 als met het kon. besluit van 21 Dec. 1891, waarby vernietigd werd het Nymeegsche raadsbesluit, verbiedende het ven ten of verspreiden van gedrukte stukken ge durende zekere uren van den dag. „Deze zaak is, na veel overleg, thans aldus geregeld: Het venten van gedrukte stukken zal vallen onder art. 4, luidende: „Tusschen zonsondergang en zonsopgang is het op den openbaren weg verboden, hetgeen ton verkoop wordt aangeboden luidkeels aan te bieden", en onder art. 6, waarby den burgemeester de bevoegdheid wordt gegeven het venten in het algemeen te verbieden in het belang van openbare veiligheid op sommige gedeelten van den openbaren weg en op sommige uren. Nu de Patentwet niet meer in den weg staat by de regeling van het venten op den openbaren weg, hoopt de schryver, dat de Gemeentebesturen deze zaak ter hand zullen nemen, ten einde do vermomde bede lary althans eenigermate tegen te gaan. Geschiedt dit, dan' zullen de menschen als mr. Levy, die met toestanden ten plattenlande volmaakt onbekend zyn, wellicht moord en brand schreeuwen over de willekeur der gemeentebesturendoch de schryver ver trouwt dat de Regeering zich daaraan niet zal storen. Uit de Frlesche venen. Allengs nemen de werkstakingen af; het getal stakers vermindert met den dag. Te Oldeouwen zyn nog twee der grootste verveners niet genegen den eisch der stakers in te willigen en by hen duurt dan ook de strike voort. Vyf andere verveners hebben met de stakers oen accoord getroffdn, waarop dezen het werk hervatten. Onder hen zyn, die de gevraagde loonsverhooging krygen, wan neer zy tot St.-Jan, d. i. 24 Juni, blyven doorwerken; anderen kregen uitzicht op eene extra belooning, als het werk volbracht is. Do stand der staking is dus daar zóó, dat do meeste trekkers weer aan het werk ge togen zyn, na met de verveners accoord ge maakt te hebben. De trekkers der twee verveners, die nog geen accoord maakten, zyn grootendeels uit de veendery vertrokken. In Beets zyn de G grootste verveners ook met de stakers in overeenstemming gekomen en is eene schikking getroffen. De verveners verhoogden n 1. het loon 6 ets. per roede, waarop hot werk hervat werd. Zy krygen nu voor bakwerk 70 ets., voor bokwerk 90 ets. per roede. De stakers lieten dus de helft van hunnen eisch vallen, de verveners gaven de helft toe. Een en ander is niet naar den zin der arbei ders, die voor do kleinere verveners het werk hervatten tegen het met 10 ets. verhoogde loon. Zooals destyds gemeld werd, gaven die verveners dadelyk aan den eisch der stakers toe, echter onder deze voorwaarde, dat, be taalden de grootere verveners minder loon dan het geëischte, zy (de kleinere verveners) dan gerechtigd zouden zyn ook met datzelfde loon toe te kunnen. Nu de grootere verveners 5 ets. minder betalen dan de kleinere, hebben de laatsten dus recht ook 5 ets. minder te betalen. De voor hen in het werk zynde trekkers zyn dan ook zeer ontstemd over het besluit der stakers, die hun eisch met 5 ets. ver minderden en tegen dat loon het werk her vatten. Alzoo thans eene quaestie tusschen de arbeiders onderling. Om deze quaestie - zoo mogelyk - ook uit den weg te ruimen, zal heden door de arbeiders nog een appèl gehouden worden, waar men over dit punt zal delibereeren. Twee der grootste verveners, die vroeger aan den eisch der stakers toegaven, stelden daarbij geonerlei voorwaarden en de arbeiders der kleinere verveners zullen zich daarop be roepen, om uitbetaling te krygen van het 10 ets. meerdere loon per roede. Het dient echter gezegd, dat de kleinere verveners goheel in hun recht zyn, wanneer zy in plaats van 10 ets. 5 ets. meer per roede betalen; de stakers stemden in deze voorwaarde toe, toen de verveners (kleine) by inwilliging hunner eischen deze stelden. Uit den veenpolder van Weststellingwerf kan men omtrent den stand der strike niets naders meldenmen verwacht dat ook daar het werk spoedig zal hervat worden, door eene minne- ïyke schikking tusschen verveners en stakers. Het wordt trouwens meer dan tyd, dat de voor beide partyen schadelyke toestand voor goed worde opgelost. D.) Gr emeng-d Nieuws. Men schryft uit Amsterdam, dd. 9 Mei: Heden werd voor de rechtbank alhier (pre sident mr. Wichers Hoeth) behandeld de zaak van W. Schotte, beschuldigd van mishan deling van den rechercheur Weveling, op 20 April, by gelegenheid van de komst der Koninginnen. Er waren gedagvaard vier getuigen a charge, waarvan éón niet aanwezig was. In de eerste plaats werd gehoord de getuige J. Weveling, die een overzicht gaf van het gebeurde met het bekende rytuig met de gemaskerde per sonen. Hy had bij die gelegenheid een dezer lieden, „den man met den gorillakop," ge arresteerd en was daarby, toen een algemeen gevocht ontstond, met zfin arrestant op den grond geworpen en mishandeld. Hy bevond zich in een vreeseiyk gedrang en kan niet zeggen wie zich schuldig maakte aan de mis handeling. Evenmin kan get. verklaren of zyn uitroep, dat hy politie boambte was, kon wor den verstaan; zyn politie-penning had hy in elk geval niet vertoond. Na de arrestatie van dezen man begaf get. zich naar hot hoofdbureel, van waar hy tele- phonisch naar het bureel Oudebrugsteeg weer werd ontboden, waar hem door andere agenten werd meegedeeld, dat bekl. hem had ge schopt en getrapt. Vervolgen werden gehoord de politie-agent H. J. Wildbret, die verklaarde bepaald te hebben gezien, dat bekl. den rechercheur had geschopt, en de agent G. v. Houwrik, die verklaarde met den vorigen getuige en met De Jong den bekl. te hebben gearresteerd en hem naar het politie-bureel te hebben over gebracht; ook hy had het schoppen van bekl. gezien. Ernstig wees de president dezen getuige er op, toch vooral de waarheid te zeggen, en mocht hy eenigen twyfel koesteren, dit te zeggen. Get. hield echter vol te hebben gezien, dat bekl. den rechercheur Weveling had mis handeld. Acht getuigen décharge werden gehoord. In de eerste plaats get. v. Dorpen, brigadier van politie, die naar aanKi ;ing van eenige vragen van den verdediger, mr. H. J. Bie- derlack, inlichtingen gaf omtrent hetgeen door de agenten van politie was gerapporteerd. Datzelfde deed de get. Daman, inspecteur van politie. Nog werden gehoord J. Van Duivenbode, de koetsier van het bekende rytuig, Hiennk, bakker, O. Van Lamoen, bakker; deze beide laatste getuigen verklaren gezien te hebben, dat bekl. „quaestie" had met een heer, dat hy met dezen ging vechten, op de nadering der politie op dor» loop ging, maar door een kruier en later door de agenten was gegrepen. De heer, waarmede Schotte vocht, was volgens hen niet Weveling, maar iemand, die ouder en dikker was dan deze. Ook de getuigen A. Van Voorst en mej. A. Th. E. v. d. Sande, machinebreister, ver klaarden hetzelfde. Ten slotte werd gehoord de rechercheur Visser, die verklaarde bekl. niet een slag met een boksyzer te hebben toegebracht by de arrestatie, zooals verklaard werd door de vorige getuige, die met den rechercheur Visser in hetzelfde huis woont en dus den man goed kent. De rechercheur Visser ont kende echter ten sterkste by de arrestatie en het relletje tegenwoordig te zyn geweest. De beide getuigen Wildbriten Van Houwrik werden nogmaals gehoordde president wees hun er op, dat öf hunne verklaring öf die van de vier bovengenoemde getuigen a décharge onjuist moest zyn. Beiden echter handhaafden hunne reeds afgelegde getuigenis. Nadat ten slotte nog de bekl. zelf een over zicht van het gebeurde had gegeven, waarby hy de verklaringen der getuigen a d charge bevestigde en even terloops meedeelde hoezeer hy op het politiebureel was mishandeld, werd op verzoek van den ambtenaar van het O. M., mr. Regout, wegens afwezigheid van den ge tuige a charge A. De Jong, de behandeling der zaak uitgesteld tot Dinsdag 14 Mei. In het dorp Schwaney, by Pader- born, is den 7den Mei een brand uitgebroken, die, door een heftigen wind aangewakkerd, het grootste gedeelte van het dorp in de asch heeft gelegd. Een groot Parysch modemagazyn, Doucet, had onlangs den echtgenoot van eene dame, die sedert twee jaren voor 10,000 franken kleeren van hem ontvangen, maar niet betaald had, gerechtelyk aangesproken. De man voerde als verweer aan, dat de heer Doucet hom nooit had gevraagd of by er mede instemde dat zyne vrouw, een mo:der van zes kinderen, zulk een staat voerde. Het gerechtshof verminderde ambtshalve de reke ning van den „couturier a la mode" tot 6000 franken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 6