MENGELWERK.
PERSOVERZICHT.
Een kermisvermaak.
Uit het Fransch van JEAN REIBACH.
I.
Niet lang geleden bezocht ik op een vliering
kamertje een arm huisgezin. Het was de oude
geschiedenisde man ziek en dus niet in
staat om te werken, de vrouw geheel in
beslag genomen door de verzorging van een
talrijk kroost, uitgeteerd door gebrekkige voe
ding en door gemis van de noodige lucht, en
van haar kranken man.
Mijn eerste indruk, dien ik van het gezin
kreeg, was beslist ongunstig. De jonge vrouw
had een lijdend voorkomen, dat sprak van
veel zorg en veel verdrietde kinderen keken
mij met hun groote, holle oogen nieuwsgierig
aan, het kleinste was bezig een zuigflesch te
ledigen, half gevuld met slechte melk van
een blauwachtige kleur.
Een tegenstelling met die toonbeelden van
uitputting en bloedarmoede vormde de man,
wiens gelaat rood en gezwollen was, klaar
blijkelijk de gevolgen van een dronkenmans-
vechtpartij of ©en tuimel van d9 trap. Hy lag
uitgestrekt op een oude matras, mager, been-
derig, doodelijk vermoeid.
Door het eenige raam, dat men met geweld
open moest trekken, wilde men er wat lucht
doorlaten, viel een zwakke zonnestraal. Als
het hard regende, dagen lang, kwam het
water met stroomen naar binnen. Allerlei
visioenen rezen voor m\jn oog op: nachtelijke
slemppartijen, bals de barrière, silhouetten van
eenzame wandelaars, de vestingwerken langs
gaande, een knuppel verborgen achter hun rug.
Nieuwsgierig keek ik den man aan, met
het eigenaardig gevoel dat een roofdier in
boezemt, voor een korten tijd machteloos
gemaakt.
„Wat doet hij voor den kost?" vroeg ik
zijn vrouw.
„Hy werkt in de kramen op de kermis."
„Welke kramen?"
„U weet wel, mijnheer, daar waar die
houten poppen staan, waarnaar men met ballen
gooit, „massacre d'innocents" noemt men het."
Onverschillig haalde ik de schouders op.
Waar of niet, veranderde deze mededeeling
mij toch niet van gedachten. Kermissen waren
er maar op geregelde tijden en dat bedrijf
was meer een tijddooding dan een beroep. Al
leefde bjj daar nu drie of vier maanden van,
dan moest hij den overigen tijd van 't jaar
toch ook nog ergens mede zijn gezin onder
houden.
Mijn instinctieve afkeer van den man ver
minderde niet door die mededeeling, maar met
de vrouw en de ongelukkige kinderen had ik
diep medelijden. Zij konden het toch niet
helpen dat de man mij zoo tegenstond; ik
vond hen des te meer te beklagen. Ik gaf
wat geld en thuisgekomen zond ik molk,
soep en wijn.
II.
Na een paar dagen bezocht ik ze nogmaals.
De man werd beter. Ik trof hom alleen, hij
was op en paste op do kinderen; zijn vrouw
was naar een naburig park gegaan om daar
gras te wiedon. Zfjn gezicht, hoewel veel
minder opgezwollen, toonde toch nog littee-
konen en builen. In plaats van woest, zooals
ik mil had voorgesteld dat hij er uit moest
zion als hy weer hersteld was, had hy eer
het voorkomen van iemand, die zich gelaten
in zijn lot schikt. Een trek van goedigheid
was op zijn misvormd gelaat niet te miskennen.
Hy bedankte m\j voor hstgeen ik had ge
zonden en ik dacht dat ik hem nu wel eens
naar de aanleiding vau zijn verminkt gezicht
kon vragen.
Met een onverschillig air, de hand over bet
voorhoofd strijkend, antwoordde hij:
„DatI O, dat komt door de ballen."
„Welke ballen?"
„Door het spel „massacre d'innocents." Ik
ben niet sterk, ziet u; ik ben maar opge
groeid met weinig voedsel en nu en dan
maar eens een ambacht, dan eens dit en dan
weer wat anders. Wat zal men dan al anders
beginnen
Mijn totale onwetendheid verwonderde hem
daarom verklaarde hjj zich nader.
„Ja, mijnheer, de houten pop dat is al af
gezaagd. Op de Pruisen in te hakken of zijn
schoonmoeder af te ranselen, dat is altijd zoo
hetzelfde. Daarom gebruikt men voor dat spel
maar menschen van vleosch en been. Wij
moeten de ballen trachten te ontwijken, daar
voor heeft mon eon houten schut voor zich
en de schutter mikt nu hier dan daar. Telkens
steekt men het hoofd er boven uit, zoodat
het geheelo gezicht, wanneer het lang duurt,
letterlijk tot moes wordt. En als men te gauw
schuilt, hoeft de baas van het spel ons te
pakken. Hoe erger zoo'n mikpunt wordt toe
getakeld, des te meer schik heeft het publiek.
Men moet toch wat doen voor don kost."
Ik had geen reden aan de oprechtheid van
'8 mans woorden te twijfelen. Toch wilde ik
mijzelf overtuigen; daarom vroeg ik in welke
kraam hij werkte, vastbesloten er op den be
paalden dag heen te gaan.
HL
Ik begaf mij op weg en bevond mij weldra
te midden der vroolyko kermisdrukte; er was
niets in al die onschuldige snakerijen wat
mij deed denken aan zulk een bloeddorstig
vermaak als waarvan de man my gesproken
bad. Overal vrooiyke stemmen en lachende
aangezichten.
„l)e kerel heeft my er in laten loopen,"
dacht ik.
En ik peinsde juist hierover na, half be
sloten weer terug te keeren, toen een kraam,
waarnaar de menigte toestroomde, myn aan
dacht trok. Ja, daar was het jeu de massacre;
ik onderscheidde reeds duideiyk, tusschen de
men8chenmas8a door, groote bordpapieren hoof
den naar de hoogte oploopend, tot aan de
nok der kraam. Maar toch was dat het niet
waarnaar ieder met de meeste aandacht scheen
te zien. Ik baande mö met de ellebogen een
weg door de menigte tot ik na veel dringen
op de eerste ry kwam te staan.
Achter een schut vertoonden zich drie
hoofden, nu en dan wegschuilond naar omlaag,
voor de ballen die zonder ophouden geworpen
werden in die richting drie roode, opge
zwollen gezichten, de oogen uitpuilend, on
bestemd rondblikkend tusschen de opgeheven
armen. En onder de bloeddorstige kreten der
toeschouwers, die de werpers aanvuurden
toch vooral juist te raken, ketsten de ballen
met een dof, zwaar geluid tegen de gekneusde
aangezichten. De baas van het spel raapte
ze op en gaf ze den werpers terug of bood
ze den toeschouwers aanstoffige, harde
ballen, waaraan groote kluiten vuile aarde,
scherpe striemen veroorzakend in het gelaat
der ongelukkige slachtoffers.
Dolle lachkreten stegen op uit de ver
zamelde volksmenigte; vrouwen lachten zich
tranen met kleine gilleltjes van pleizier telkens
wanneer de bal raakte.
Op dat oogenblik ontdekte ik den man,
voor wien ik gekomen was; hy herkende
my en bleef een seconde onbeweegiyk staan.
Drie ballen te geiyk kwamen op zfin gezicht
neer: oen storm van gejuich ging op uit de
menigte.
Schieiyk verdween hy achter het schut.
Doch dadeiyk daarop vertoonde hy zich
weder en de uitgelaten volksmassa brulde
van vreugde omdat een oog dicht was, en
een bloedende wonde zich aan de gespleten
onderlip vertoonde
INGEZONDEN.
Het is thans acht jaren geleden, dat te Noord-
wyk een tentoonstelling van bloemen werd
gehouden, éénig in hare soort. Immers, niet
enkele dagen duurde deze flowershow, maar
weken achter elkander, dag aan dag; niet
in zalen, met vlaggendoek kunstmatig ver
sierd, maar in Gods vrye natuur, onder lommer-
ryke takken van hoogopgaande boomen. De
zachte lentezon kuste Flora's kinderen den
dauw van de veelkleurige bladeren en de tal-
looze gevederde zangers vermengden hun wild
zang met do tonen der opwekkende muziek
en het biyde, bewonderenswaardige gebabbel
der tallooze bezoekers, die dag aan dag de
paden van Noordwyks Florapark betraden,
pryzend het vele schoone, dat hun ter aan
schouwing word aangeboden, nederzittend in
do tenten of tentjes, genietend met oor en oog.
Het was een lofFeiyk denkbeeld geweest
een dergeiyke tentoonstelling te houden in de
open luchteene tentoonstelling van bloemen,
in den kouden grond geplant en geteeld. Dat
do vele moeiiykheden, aan eene dergeiyke
wyze van tontoonstellen vorb<" don, te over
winnen, glansryk te overwinnen zyn, dat heeft
het Florapark te Noordwyk in 1887 schitterend
bewezen. Hoeriyk was de uitslag dezer eerste
pogingdat toonden niet de bloemen en planten
alleen, maar dat getuigden de honderden en
honderden, die in de maanden April en Mei
van dat jaar Noordwyk bezochten. Toch waren
er toon velen, die hadden getwyfeld aan den
goeden uitslag der onderneming. Die twyfel en
andere oorzaken werkten mede, dat de deel
neming toen niet zoo algemeen was, als mon
gaarne had gezien.
In het voorjaar van 1896 zal het Florapark
herryzen. Ten tweeden male zal do afdoeling
Noordwyk der Algemeene Yereeniging voor
Bloembollencultuur aan den OfFemweg naby
den huize „Groot-Offem" eeno voorjaarsten
toonstelling houden van de vele soorten
Hyacinten, Tulpen, Narcissen, Frittelaria's en
andere Bol- en Knolgewassen, geplant in
mozaïek- en lintvormige perken of in perken
naar eigen keuze.
De HoogEdelGeb. graaf Yan Limburg Stirum,
heer van Noordwyk, heeft met de meeste
welwillendheid een uitgestrekt en zeer ge
schikt terrein tot dat doel beschikbaar gesteld.
Voorgelicht door de ervaringen, acht jaar
geleden opgedaan, belooft de tweede poging
voorzeker een nog schitterender succes dan
de eerste. Bovendien heeft de afdeeling Noord
wyk in die acht jaren haar ledental zien ver
drievoudigen en is de eensgezindheid onder
de leden steods grooter en hechter geworden.
Niemand zal zich echter do groote moeiiyk
heden ontveinzen, aan een dergelijke kostbare
tentoonstelling verbonden, vooral in een tyd
van malaise als tegenwoordig; moeiiykheden
van allerlei aard, waarby de finantiëele zorgen
zeker niet de geringste 2yn.
Yan den anderen kant echter mogen de
voordeelen niet gering geschat worden. De
goede naam van Noordwyks bollen zal alom
worden verbreid en beter dan door welke
tentoonstelling ook zal het uitkomen, wat
dezo afdeeling op het gebied van bloembollen
cultuur vermag en in een achtjarig tydvak is
vooruitgegaan.
Niet Noordwyk alleen echter zal eer inoog-
sten bfi het welslagen der onderneming, neen,
de geheele streek, waar bloembollen worden
geteeld, zal in die eer en roem doelen. Noord
wyks bollen toch zyn de kinderen der geheele
streek, waar hyacinten en tulpen, narcissen
en krokussen en honderden bloemen moor in
do lente de duinstreek veranderen in een veel
kleurig tapyt van rood en wit, van blauw
en geel in allerlei schakoeringen, de lucht
balsemend mot welriekende geuren
Het vastgestelde programma zal binnen
weinige dagen worden verzonden aan de leden
der afdeeling, aan hen, die acht jaren geleden
hebben medegewerkt tot het welslagen der
tentoonstelling, en aan ieder, die er om zal
verzoeken by den secretaris der afdeeling.
„Eendracht maakt macht". Geen roem wordt
verworven dan door inspanning van alle
krachten, geen welslagen dan by algemeene
deelneming en eensgezind samenwerken.
Zedelyko en finantiëele steun is er noodig
om aan de onderneming het succes te ver
zekeren, dat het pogen ten volle verdient.
Welaan dan, Noordwyks bloemisten en
bloembollenkweekers, en gy allen daar buiten,
in die van God gezegende streek, die be
langstelt in Flora's vroegste en liefiyke kin
deren en die belang hebt by de ontwikkeling
der bloembollencultuur, slaat allen de handen
in elkander, opdat het welslagen worde ver
zekerd van Noordwyks tweede Florapark l
Noordwljk, 10 Mei 1895. N.
De Standaard bespreekt de vraag, welke
grondregelen Yoor pensionneering moeten wor
den gesteld. Daarby moet vooropstaan: Al
wat als pensioen, onder welken vorm ook,
wordt uitbetaald, moet volkomen geiyk staan
met loonen is alzoo te beschouwen als iets,
dat hem, die trekt, rechtstreeks toekomt.
Yerder zou het blad dat pensioen willen zien
uitgekeerd aan do ouden, als een vast week
geld, waarvoor ze by hunne kinderen kunnen
inwonen, zonder aan dezen tot last te zyn.
Doch niet aan alle oudenalleen aan mannen
èn vrouwon, „die in de vaag huns levens
wel gewerkt, maar minder dan hun rechtens
toekwam, aan loon hebben ontvangen." Het
blad wil de pensionneering ten goede doen
komen aan al wie voor loon arbeiden, met
de spade, met den truffel of met de pen, by-
aldien het in de jaren hunner kracht hun
uitbetaalde loon eigen verzorging op den
ouden dag niet toelaat. „Juist om deze laatste
conditie zal dus hier een grens zyn te trekken.
Er zal moeten bepaald worden, welk jaarloon
binnen de grens valt en welk jaarloon er
buiten; oen berekening, waarby het feiteiyk
ontvangen loon zal te verhoogen zyn met
wat boven het loon aan vrfie inwoning, vryen
kost of dergeiyko genoten werd."
Deze grenslyn zal zich ecbter buigen moeten
naar gelang de levensstandaard klimt of daalt.
De Nieuwe Delftsche Courant schryft over
vermomde bedelary:
Wy wisten wol dat hot platteland om Delft
een niet te versmaden jachtterrein was voor
hen, die niot gaarne werken en dolgraag op
kosten van anderen leven, maar wy laten
het schryven, dat wy ontvingen, hieronder
ia zyn geheel volgen, na den correspondent
onzen dank nogmaals betuigd te hebben, wat
wy by dezen doen.
U vraagt my: „Hoe staat het ten uwont
met de bedelary geschapen?" Om u, dooreen
klein voorval, vry voldoende op de hoogte te
stellen: Derde Kerstdag 1894 viel op een
Donderdag, een dag, waarop in Delft, als ik
my niet vergis, de schelknoppen niet koud
worden. Welnu, wy hebben op gezegden
Donderdag bezoek gehad van onze gewone
woekklanter, die anders op Woensdag komen.
De Woensdag is hier de dag der dagen voor
de kooplieden in lucifers, die niet aangaaD,
postpapier, dat niet beschryfbaar is, enve
loppen, die geen ziertje gom hebben, enz. Met
troepjes van vier of vyf somtyds loopen zy
langs 's hoeren wegen. Een schelt aan en
presenteert niot eens zyn koopwaar meer:
gy kunt immer3 wel raden waarom hy komt?
Goed, ge goeft hem een kleinigheid, maar de
man zegt: „Die drie hooren er ook by", en hy
zou overtuigd zyn dat den compagnons het
groot 8te onrecht werd aangedaan, indien gy
alleen wat voor hem gaaft.
Wie zfin het nu, zult ge vragen, die als
de vogels zingen: „Wy teren op den boer?"
Misschien doodarme weduwen, gezegend met
een talryk kroost, ongelukkigen, volstrekt
onbekwaam om in hun levensonderhoud te
voorzien? 't Ware te wenschen. Daar zyn er
by, die een offer dubbel waard zyo, en met
vreugde tast ge, komen zulken, wat dieper
in uw zak, want „den armen gegeven, is
Gode geleend".
De overgroote menigte der bedelaars zyn
uitvaagsel der maatschappij, schorremorrie,
zooals het volk zegt. Men ziet er kerels onder,
kloek van ïyf en leden, met den blos der
gezondheid op de wangen, kerels, in éón
woord, van ternauwernood dertigjarigen leef-
tyd, met wie hot beter eten dan vechten is.
En als ge dan denzulken al eens vraagt:
„Maar, vent, is er dan geen werk te vinden?"
dan luidt het: „Overal stooten wy het hoofd."
En dat hoort men vaak midden in den zomer,
als er by den boer handen te kort komen
voor het werk en vreemde maaiers uit Noord-
Brabant een duitje komen verdienen.
De bedelary is voor het platteland een
groote plaag. Van 's morgens vroeg tot
'8 avonds laat wippen zy by den boer het
erf op. De moeste boeren hebben schuine
gleufjes in het onderste gedeelte der ramen
laten maken, om zoodoende de cliënteele
spoedig te bedienen, want anders mochten
nog wel meisj38 of gootjongens er by gehuurd
worden, om enkel en alleen de centen en
halve conten aan de „kooplieden" te ver
strekken.
Vooral op den eersten Woensdag van elke
maand komen er in onze gemeente zeer veel.
En als gy den maandklanten, want die zyn
er ook, niet het viervoud van het wekelyksche
rantsoen geeft, dan klinkt hot al vrij bits:
„Ik kom maar éóns in de maand". Sommigen
versmaden een halven cent: zy moeten „een
heelen" hebben. En als een boerin een ferme
gnede tarwebrood gesmeerd heeft voor den
hongerigen koopman, maar die toevallig onge
meubileerd laat, dan zfin er, die zeggen: „'t
Zit er van de week zeker niet aanl"
Vraagt ge nu nog: hoeveel „bezoekers"
melden zich op sommige dagen wel aan?
Ik geloof niet de waarheid te kort te doen,
als ik beweer dat er dagen zyn, waarop aan
60 a 70 bedelaars het een en ander wordt
verstrekt. En zy gaan zooveel mogeiyk huis
aan huis.
Of er niets tegen te doen is? Naar myn
meening weinig of niet, ten minste niet
onder de tegenwoordige omstandigheden. Ge
meente-verordeningen kunnen een weinig
nut stichten. Zoo heb ik gelezen, dat in de
Limburgsche gemeente Sambeek een bepa
ling bestaat, waarby het verboden is, zonder
vergunning van den burgemeester te venten.
Maar zulke verordeningen kunnen toch enkel
in de kom eener gemeente gunstig werken.
Zelfs gemeente als de onze, met een be
volking van ongeveer 3000 zielen, hebben
in den regel slechts éón gemeenteveld
wachter."
Veel hebben wy by dit schryven niet te
voegen. Het spreekt luid genoeg voor zich
zelf. Slechts nog dit voegen wy er aan toe:
In De Gemeentestem werd onlangs het ont
werp opgenomen, dat de Utrechtsche Ver-
eeniging van burgemeesters en secretarissen
aangaande het venten had vastgesteld. Een
der medewerkers maakte daarop de volgende
kantteekeningen
„De groote moeilykheid by het maken van
een ontwerp was gelegen in de regeling van
het te koop aanbieden of venten op den open
baren weg van gedrukte stukken. Hier moest
rekening worden gehouden zoowel met het
bekende arrest van den Hoogen Raad van 7
November 1892 als met het kon. besluit van
21 Dec. 1891, waarby vernietigd werd het
Nymeegsche raadsbesluit, verbiedende het ven
ten of verspreiden van gedrukte stukken ge
durende zekere uren van den dag.
„Deze zaak is, na veel overleg, thans aldus
geregeld: Het venten van gedrukte stukken
zal vallen onder art. 4, luidende: „Tusschen
zonsondergang en zonsopgang is het op
den openbaren weg verboden, hetgeen ton
verkoop wordt aangeboden luidkeels aan
te bieden", en onder art. 6, waarby den
burgemeester de bevoegdheid wordt gegeven
het venten in het algemeen te verbieden
in het belang van openbare veiligheid op
sommige gedeelten van den openbaren weg
en op sommige uren.
Nu de Patentwet niet meer in den weg
staat by de regeling van het venten op
den openbaren weg, hoopt de schryver, dat
de Gemeentebesturen deze zaak ter hand
zullen nemen, ten einde do vermomde bede
lary althans eenigermate tegen te gaan.
Geschiedt dit, dan' zullen de menschen als mr.
Levy, die met toestanden ten plattenlande
volmaakt onbekend zyn, wellicht moord en
brand schreeuwen over de willekeur der
gemeentebesturendoch de schryver ver
trouwt dat de Regeering zich daaraan niet
zal storen.
Uit de Frlesche venen.
Allengs nemen de werkstakingen af; het
getal stakers vermindert met den dag.
Te Oldeouwen zyn nog twee der grootste
verveners niet genegen den eisch der stakers
in te willigen en by hen duurt dan ook de
strike voort. Vyf andere verveners hebben
met de stakers oen accoord getroffdn, waarop
dezen het werk hervatten. Onder hen zyn, die
de gevraagde loonsverhooging krygen, wan
neer zy tot St.-Jan, d. i. 24 Juni, blyven
doorwerken; anderen kregen uitzicht op eene
extra belooning, als het werk volbracht is.
Do stand der staking is dus daar zóó, dat
do meeste trekkers weer aan het werk ge
togen zyn, na met de verveners accoord ge
maakt te hebben.
De trekkers der twee verveners, die nog
geen accoord maakten, zyn grootendeels uit
de veendery vertrokken.
In Beets zyn de G grootste verveners ook
met de stakers in overeenstemming gekomen
en is eene schikking getroffen. De verveners
verhoogden n 1. het loon 6 ets. per roede,
waarop hot werk hervat werd. Zy krygen
nu voor bakwerk 70 ets., voor bokwerk 90 ets.
per roede.
De stakers lieten dus de helft van hunnen
eisch vallen, de verveners gaven de helft toe.
Een en ander is niet naar den zin der arbei
ders, die voor do kleinere verveners het werk
hervatten tegen het met 10 ets. verhoogde loon.
Zooals destyds gemeld werd, gaven die
verveners dadelyk aan den eisch der stakers
toe, echter onder deze voorwaarde, dat, be
taalden de grootere verveners minder loon
dan het geëischte, zy (de kleinere verveners)
dan gerechtigd zouden zyn ook met datzelfde
loon toe te kunnen.
Nu de grootere verveners 5 ets. minder
betalen dan de kleinere, hebben de laatsten
dus recht ook 5 ets. minder te betalen.
De voor hen in het werk zynde trekkers
zyn dan ook zeer ontstemd over het besluit
der stakers, die hun eisch met 5 ets. ver
minderden en tegen dat loon het werk her
vatten. Alzoo thans eene quaestie tusschen
de arbeiders onderling.
Om deze quaestie - zoo mogelyk - ook
uit den weg te ruimen, zal heden door de
arbeiders nog een appèl gehouden worden,
waar men over dit punt zal delibereeren.
Twee der grootste verveners, die vroeger
aan den eisch der stakers toegaven, stelden
daarbij geonerlei voorwaarden en de arbeiders
der kleinere verveners zullen zich daarop be
roepen, om uitbetaling te krygen van het
10 ets. meerdere loon per roede.
Het dient echter gezegd, dat de kleinere
verveners goheel in hun recht zyn, wanneer
zy in plaats van 10 ets. 5 ets. meer per
roede betalen; de stakers stemden in deze
voorwaarde toe, toen de verveners (kleine)
by inwilliging hunner eischen deze stelden.
Uit den veenpolder van Weststellingwerf kan
men omtrent den stand der strike niets naders
meldenmen verwacht dat ook daar het werk
spoedig zal hervat worden, door eene minne-
ïyke schikking tusschen verveners en stakers.
Het wordt trouwens meer dan tyd, dat de
voor beide partyen schadelyke toestand voor
goed worde opgelost. D.)
Gr emeng-d Nieuws.
Men schryft uit Amsterdam, dd.
9 Mei:
Heden werd voor de rechtbank alhier (pre
sident mr. Wichers Hoeth) behandeld de zaak
van W. Schotte, beschuldigd van mishan
deling van den rechercheur Weveling, op 20
April, by gelegenheid van de komst der
Koninginnen.
Er waren gedagvaard vier getuigen a charge,
waarvan éón niet aanwezig was. In de eerste
plaats werd gehoord de getuige J. Weveling,
die een overzicht gaf van het gebeurde met
het bekende rytuig met de gemaskerde per
sonen. Hy had bij die gelegenheid een dezer
lieden, „den man met den gorillakop," ge
arresteerd en was daarby, toen een algemeen
gevocht ontstond, met zfin arrestant op den
grond geworpen en mishandeld. Hy bevond
zich in een vreeseiyk gedrang en kan niet
zeggen wie zich schuldig maakte aan de mis
handeling. Evenmin kan get. verklaren of zyn
uitroep, dat hy politie boambte was, kon wor
den verstaan; zyn politie-penning had hy in
elk geval niet vertoond.
Na de arrestatie van dezen man begaf get.
zich naar hot hoofdbureel, van waar hy tele-
phonisch naar het bureel Oudebrugsteeg weer
werd ontboden, waar hem door andere agenten
werd meegedeeld, dat bekl. hem had ge
schopt en getrapt.
Vervolgen werden gehoord de politie-agent
H. J. Wildbret, die verklaarde bepaald te
hebben gezien, dat bekl. den rechercheur had
geschopt, en de agent G. v. Houwrik, die
verklaarde met den vorigen getuige en met De
Jong den bekl. te hebben gearresteerd en
hem naar het politie-bureel te hebben over
gebracht; ook hy had het schoppen van bekl.
gezien.
Ernstig wees de president dezen getuige
er op, toch vooral de waarheid te zeggen, en
mocht hy eenigen twyfel koesteren, dit te
zeggen. Get. hield echter vol te hebben gezien,
dat bekl. den rechercheur Weveling had mis
handeld.
Acht getuigen décharge werden gehoord.
In de eerste plaats get. v. Dorpen, brigadier
van politie, die naar aanKi ;ing van eenige
vragen van den verdediger, mr. H. J. Bie-
derlack, inlichtingen gaf omtrent hetgeen door
de agenten van politie was gerapporteerd.
Datzelfde deed de get. Daman, inspecteur
van politie. Nog werden gehoord J. Van
Duivenbode, de koetsier van het bekende
rytuig, Hiennk, bakker, O. Van Lamoen,
bakker; deze beide laatste getuigen verklaren
gezien te hebben, dat bekl. „quaestie" had
met een heer, dat hy met dezen ging vechten,
op de nadering der politie op dor» loop ging,
maar door een kruier en later door de agenten
was gegrepen. De heer, waarmede Schotte
vocht, was volgens hen niet Weveling, maar
iemand, die ouder en dikker was dan deze.
Ook de getuigen A. Van Voorst en mej. A.
Th. E. v. d. Sande, machinebreister, ver
klaarden hetzelfde.
Ten slotte werd gehoord de rechercheur
Visser, die verklaarde bekl. niet een slag
met een boksyzer te hebben toegebracht by
de arrestatie, zooals verklaard werd door de
vorige getuige, die met den rechercheur
Visser in hetzelfde huis woont en dus den
man goed kent. De rechercheur Visser ont
kende echter ten sterkste by de arrestatie
en het relletje tegenwoordig te zyn geweest.
De beide getuigen Wildbriten Van Houwrik
werden nogmaals gehoordde president wees
hun er op, dat öf hunne verklaring öf die van
de vier bovengenoemde getuigen a décharge
onjuist moest zyn. Beiden echter handhaafden
hunne reeds afgelegde getuigenis.
Nadat ten slotte nog de bekl. zelf een over
zicht van het gebeurde had gegeven, waarby
hy de verklaringen der getuigen a d charge
bevestigde en even terloops meedeelde hoezeer
hy op het politiebureel was mishandeld, werd
op verzoek van den ambtenaar van het O. M.,
mr. Regout, wegens afwezigheid van den ge
tuige a charge A. De Jong, de behandeling
der zaak uitgesteld tot Dinsdag 14 Mei.
In het dorp Schwaney, by Pader-
born, is den 7den Mei een brand uitgebroken,
die, door een heftigen wind aangewakkerd,
het grootste gedeelte van het dorp in de asch
heeft gelegd.
Een groot Parysch modemagazyn,
Doucet, had onlangs den echtgenoot van eene
dame, die sedert twee jaren voor 10,000
franken kleeren van hem ontvangen, maar
niet betaald had, gerechtelyk aangesproken.
De man voerde als verweer aan, dat de heer
Doucet hom nooit had gevraagd of by er mede
instemde dat zyne vrouw, een mo:der van
zes kinderen, zulk een staat voerde. Het
gerechtshof verminderde ambtshalve de reke
ning van den „couturier a la mode" tot 6000
franken.