N°. 10791, Maandag SO April. A0. 1895. <§eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De laatste dagen van Rheinsberg. XDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PBIJS DER ADVERTENTIE!*: Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootera letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Eet Huisgezin klaagt er over, dat het duurzame bezit onzer uitgebreide en rijke Indische koloniën zoo slecht verzekerd is. Het blad betreurt dit des te meer, omdat het zoo anders had kunnen zijn. Als men in den loop der eeuwen had gezorgd voor de vorming eener blijvende Nederlandsche bevolking in Indié en de koloniën niet had beschouwd als een wingewest, zonder zich om de belangen der oorspronkelijke bewo ners te bekreunen, dan zoude deze nu niet elke gelegenheid te baat nemen om zich aan het Nederlandsche gezag te ontworstelen. Intu8schen, dit behoort tot het verledene en daaraan is niet meer te veranderen. Eet Huisgezin wil echter voor de toekomst zor gen en bepleit daarom de versterking van het Nederlandsch element door het tegen woordige geslacht. Herhaaldelijk, zoo betoogt het blad, zijn er in verloop van tijd voorstellen tot de Regeering gericht tot bevordering der Neder landsche kolonisatie in Indië. Door mannen van gezag is telkens aangetoond, dat de bezwareD, aan klimaat en bodem verbonden, volstrekt niet onoverkomelijk zijn, en dat verschillende streken in Indië uitstekend ge schikt moeten geacht worden voor de vesti ging van Nederlandsche volksplantingen. Meermalen hebben wij al op de onbereken bare voordeelen gewezen, die daardoor met weinig opoffering zouden te verkrijgen zijn. Maar tot dusverre is van Regeeringswege zoo goed als niets gedaan, om daarvan party te trekken. Onverschillig liet men jaar in jaar uit duizenden landgenooten heinde en ver over den Oceaan trekken zonder te be denken dat men die verloren krachten zoo uitstekend voor de eigen koloniën had kunnen gebruiken. Nog kort geleden vestigde do heer S. Kalff, die ruim twintig jaar in verschil lende betrekkingen in Indië is werkzaam ge weest, de aandacht der Indische regeering op de voortreffelijke gelegenheid tot koloni satie voor Hollandsche landbouwers, die ge vonden moeten worden op de vlakte Oro l)ro; op den top van het Kami gebergte. Wegens de hoogte van omstreeks 8000 voet heeft die vlakte een gemiddelde temperatuur van 18 gr. C., en door den overvloed van water en hout, de vruchtbaarheid van den grond, de nabyheid van goede wegen en aan zienlijke markten en vooral de afwezigheid van een inlandsche bevolking, waarmee men in botsing zou kunnen komen, is die vlakte als aangewezen om er heeriyk bouwland van te maken. Dien grond heeft men daar maar voor het nemen, terwyi men hier te lande schatten gouds zou uitgeven, om byvoorbeeld door droogmaking van de Zuiderzee aan den vader* landschen grond eenig bouwland toe te voegen. Hoe is het mogeiyk, dus eindigt Het Huis gezin zyne beschouwingen, dat de Regeering niet meer aandacht wy dt aan de kolonisatie in onze overzeesche bezittingen. Hier te lande wordt zy van alle kanten met klachten bestormd van arbeiders, die geen werk en brood kuünen vinden. Ginds weet zy geen raad, om op den duur betrouwbare ver dedigers te hebben van het telkens ernstiger aangevochten Nederlandsch gezag. Wat js er nu eenvoudiger dan in beide behoeften ge- ïyktydig te voorzien door de bevordering der Nederlandsche emigratie en kolonisatie naar Indië? In het moederland konden daardoor de overbevolking en het werkgebrek krachtig geweerd wordenin onze koloniën zouden wy daardoor komen tot een duurzame, werke- lyke verovering van het kostbare gebied. Men heeft den minister van koloniën ver zocht, om, als eronderwyzers voor de Oost noodig zyn, daartoe gehuwde onderwijzers met kinderen te nemen en hen, in de Oost aangekomen, niet lang op eene aanstelling te doen wachten met een onvoldoend wachtgeld. Doch de minister heeft geweigerd. Naar aanleiding dezer weigering schryft Het Onderwijs: „Alzoo meent de minister, ten eerste, dat het langdurig verbiyf te Batavia op voor- loopig traktement een reden is om geen personen met meer dan één kind uit te zenden. Het feit van het lange wachten wordt dus ruiteriyk erkend. Maar hoe is daarmede te rymen de verklaring van den minister aan de Tweede Kamer, „dat de klachten over het lange wachten zeer overdreven zyn?" Verder toont de minister zeer juist te zien, als hy zegt, dat een langdurig verbiyf op voorloopig traktement maakt, dat hy, dien het treft, „lichamelyk en geestelyk ten onder gaat." Weet de minister, dat er op 't oogenblik verscheidene onderwyzers met één of meer kinderen reeds 7 a 8 maanden wachten, e n dus, volgens Z.Exc., „lichameiyk en geestelyk" zullen ondergaan of reeds gegaan zyn? Zoo is er een onderwyzer, die een bescheiden kapitaaltje van ƒ1000 meebracht en nu de vrucht van zyn wellicht jarenlange moeite heeft zien versmelten als sneeuw voor de zon. Zoo zyn er, die aan de hotels reeds meer schuldig zyn, dan hun eventueel voorschot van f 500 bedraagt, die dus zonder eenige contanten naar hun nieuwe standplaats moeten afreizen en daar voor hunne inrichting in handen zullen vallen van Chineezen of woe keraars. Zoo zyn er, die moedeloos en neerslachtig daarneer zitten, het weenende vrouwtje troost willen aanbrengen, dien zy echter zelf hoog noodig hebben; die met angst aan de toekomst denken en het oogenblik verwenschen, dat zy naar hier kwamendie, eenmaal benoemd, onder te zware finantiëele lasten, zeker geen toonbeelden van opgewektheid by hun onder- wys zullen zyn. Zoo zyn ermaar waartoe nog verder gegaan, waar de feiten zoo luide spreken? Weet de minister dit alles? Zoo neen, dan nemen wy bescheiden de vryheid Z.E. er op te wyzen. Wy verzoeken Z.E. dringend en met den meesten ernst, te beproeven de be staande misstanden te verbeteren en in'tby- zonder de voor dit jaar ter beschikking ge stelden (waarvan er reeds een vyftal hier zyn aangekomen) zoo mogelijk te bewaren voor het droevige lot, dat zoovelen onzer collega's zoo geheel onverdiend treft. Dat te doen zou niet alleen een daad zyn van men8cheiykheid en recht, maar ook een van goede politiek. Finantiëel en moreel geknakten zyn slechte onderwyzers. En goede hebben we hier noodig. Het beste is voor onze kinderen niet goed genoeg." Ten slotte geeft het blad de volgende, met het oog op den toestand bedroevende cyfers: „No8. 3, 4 en 5 der onderwyzers, voor 1895 ter beschikking gesteld, arriveerden. Er wachten dus op plaatsing: 4 onderw. lste kl. j 2 2de allen van verlof terug. 2 3de 16 ter beschikking voor 1894. 5 g g g 1895." Als, geiyk het bekende Fransche spreek woord zegt, „regeeren voorzien is," hoe moet dan, vraagt De Maasbodedit lichtzinnig be- dryf, dat desbewust 20 a 30 ambtenaren aan lichamelyken en geesteiyken ondergang bloot stelt, wel heeten? Een kort woord wordt door den heer S. J. Yermaes nog in De Telegraaf geschreven over de nabetrachting van de Nieuwe Rotterdam- sche Courant in zake de Zuiderzee-arti- kelen, die voor onze lezers geen onbeken den zyn. Naar aanleiding der woorden, dat de hoofd redactie deskundige critiek geeft, omdat zy daarby de hulp had van een medewerker, in wien zy, wegens zyn bekwaamhéid, grool" vertrouwen stelt, schryft de heer Vermaes: „De wegens zyn bekwaamheid by de redactie groot vertrouwen verdienende medewerker las niet juist en grondde daarop zyn aanvallen. Nergens toch is te vinden, dat ik overstroo ming met zoet water beter vind dan met brak; dat de afsluitdyk door my wordt vergeleken by de dammen aan den Hoek-van-Holland, en dat de afsluiting der Zuiderzee door my als het eenige redmiddel wordt beschouwd voor Friesland. In het door de redactie aangehaalde stuk van het „Instituut van Ingenieurs" had hy, beter lezende, gezien: dat voor de afwatering der provincie do afsluiting der Zuiderzee van geen nut is; dat door my werden uitgevoerd de werken tot verbetering van den binnenlandschen water staat, die door de Staten der provincie waren vastgesteld, naar aanleiding van het rapport der daarin genoemde heeren, en niet de door my ontworpene, en ten slotte, zyne raadgevingen kunnen be sparen, daar in datzelfde stuk door my de middelen zyn aangegeven, die strekken moe ten tot bevryding der provincie van overlast van water. Met het oog hierop laat ik gaarne aan het belangstellend publiek over te bepalen, welke waarde is te hechten aan het bedoelde stuk. Ik verklaar hiermede tevens voortaan op alle soortgeiyke stukken te zullen zwygen, zoolang de deskundige zich verbergt achter het masker van anonymiteit.'ï De Residentiebode heeft vooral bezwaar tegen de uitbreiding van het kies recht, omdat het steeds zoo moeiiyk blykt „de goede elementen" naar de stembus te krygen, terwyl „de kwade" steeds gereed staan hun slag te slaan. Tegen deze kwaal nu pryst het blad kiesplicht onder poönale sanctie aan voor de wordende kieswet. De proefneming in België, met invoering en ten-uitvoer-legging dier wettelyke bepalin gen genomen en waartegen zich indertyd, zoowel hier te lande als elders, tal van waarschuwende stemmen verhieven, blykt voorshands uitstekend te zyn geslaagd zegt het blad. Een der hoofdargumenten, tegen dergelyke wettelyke voorschriften ingebracht, was, dat de overtredingen zóó talryk zouden zyn, dat het niet mogeiyk ware, de poönale sanctie van kracht te doen wezen; dat het getal delinquenten te groot zou zyn, om strafbe palingen toe te passen, wegens de feiteiyke onmogeiykheid, recht over hen te spreken. Maar, de uitkomst in België heefc die vrees volkomen beschaamd. Niet alleen was het aantal dergonen, die buiten als wettig erkende redenen aan hun kiesplicht te kort schoten, betrekkeiyk niet groot, maar ook de wyze, waarop, de snelheid, waarmede de Belgische Magistratuur in deze recht deed, heeft be wezen, dat het geopperde bezwaar allerminst onoverkomeiyk is. Het blad gelooft, dat het op den weg van alle Katholieken ligt te zorgen, dat dergelyke "maatregel wordt opgenomen in de kieswet, om den trage tot den stembusgang te dwingen. De heer Gerritsen heeft zooals we ver meld hebben in Het Sociaal Weekbladin stryd met een artikel van den heer Treub, betoogd dat de arbeidsduur niet mag worden verkort, zonder tegelyk een mini mum-loon te bepalen, daar anders ver mindering van het loon het gevolg is. Mr. Troub komt, in hetzelfde blad nog maals deze meening bestrydende, tot de con clusie Beperking van arbeidsduur komt meer voor zonder, dan met minimum loonbe paling; toch zyn de werklieden, overal waar door de wet of het gebruik de arbeidsuren zyn ingekrompen, er wèl by gevaren, en heb ben zy daarvan uitzonderingen, natuurlyk, daargelaten geen finantiëel nadeel onder vonden. "Ware het anders, dan zouden zeker de werklieden zeiven wel de sterkste tegen standers zyn van beperking van arbeidsduur, zonder daarmee gepaard gaande minimum loonbepaling. Toch wordt by net streven naar verkorting van den arbeidsdag het voor behoud der minimum-loonbepaling zelden of nooit gemaakt. Dit verschil in standpunt tusschen den heer Gerritsen en de meerder heid der werklieden is hieruit te verklaren, dat de heer Gerritsen op dit punt wat veel theoretiseert, en de werklieden meer letten op de gunstige gevolgen, welke de verkorting van den arbeidsdag in de practyk oplevert. In het Aprilnummer van De Economist geeft mr. J. C. Th. Heyligera een tweede artikel over het wetsontwerp, dat ten doel heeft het toezicht uit te breiden op de naleving der zoogenaamde arbeidswet. In een eerste artikel verklaarde de schryver zich te scharen aan de zyde der Regeering, waar deze de inspectrices minder noodzakeiyk achtte, terwyl hy ook aan aanstelling van adjunct- inspecteurs de voorkeur gaf boven vermeer deren van het aantal inspecteurs, wier ressorten dan ingekrompen zouden moeten worden. Maar hy wenscht wel, dat in de wet, naa8t het gebiedend voorschrift van benoeming van inspecteurs en adjunct-inspecteurs, aan de facultatieve benoeming van een hoofd inspec- teur een plaats worde ingeruimd, opdat aan de Regeering vryheid worde gelaten, om, naarmate het noodig blykt, zonder wets- wyziging het ambt van hoofd-inspecteur al of niet in het leven te roepen. Bezwaar heeft de beer Heyligers tegen de vereeniging van d6 arbeidsinspectie met het toezicht op de stoomtoestellen. Wel acht hy in beginsel het denkbeeld als beoogende eene vereenvoudiging der administratie en geiyktydige, tevens zooveel mogelUk een vormige uitvoering van onderscheidene, in strekking aan elkander verwante wetten niet verwerpeiyk, doch daarby dient o. a. rekening gehouden met de omstandigheid, dat zoolang de scheiding van beide diensttakken biyft gehandhaafd, uit veel ruimer kring dan alleen van werktuigkundigen de voor de arbeids inspectie benoodigde ambtenaren kunnen worden gekozen. De heer H. gelooft niet, dat, althans in de eerstkomende tyden, raadzaam zal zyn de beraamde combinatie tot stand te brengen. In de Nieuwe Rotterdarnsche Courant ia opgenomen het volgende schryven van den heer L. J. Quarles van Ufford: „Mag ik als waarnemend voorzitter der „Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren" allen eigenaars van buitenplaatsen herinneren, dat in dezen tyd do nachtegalen paren, hunne nesten maken en broeden, maar tevens dat ook nu groote jacht op die vogels gemaakt wordt, die by de wet beschermd zyn. Zoo een ieder op zyn eigen terrein hiertegen wilde doen waken, zoo waren wy sterk; alléén vermogen wy hiertegen zoo bitter weinig. Ik dacht dat eene kleine herinnering een ieder niet anders dan aangenaam zou kunnen zyn en hierdoor het toezicht zou kunnen worden verscherpt. Een ieder, elk particulier, kan hiertoe het zyne bydragen door eenvoudig de belagers in hun werk te storen en de veld wachters of agenten van politie op de daders te wyzen." 8) De koning, aan zyn rolstoel geketend, wordt blauwrood van woede in het gezicht en over stelpt de vergadering met hartstochteiyke verwyten. Hy zag wel, dat zy meenden, dat zyn dag ten einde spoedde, en nu haastten zy zich, voor zyn oogen zelfs de opkomende ;zon te aanbidden I Vervloekte trouwelooze ^huichelaars waren zy altemaall Maar hy wilde hun doen zien, dat hy nog altyd meester £was en zoo voort. Vervolgens liet hy zich «uit de kamer rollen. Alleen generaal Von Haacke mocht hem volgen." s| „Een pyniykvoorvall" murmeldeK6yserliDgk. „Ja, zeer pynlijk, bovenal voor myl Wy bleven bedremmeld achter. Weldra kwam Haacke terug en bracht een koninklyke order: het gezelschap moest onmiddellyk het slot verlaten en zich wachten, daar weer te ver- Bchynen 1 De oude heeren waren geheel uit het veld geslagen; zy vroegen door tusschen- komst van Haacke vergiffenis, maar kregen opnieuw ten antwoord, onmiddellyk heen te gaan; zoo zy dit niet deden, zou de koniDg middelen vinden, om hen te verwyderen. Toen trokken zy verpletterd af en ik ging naar myn moeder. Dat was het resultaat van myn bezoek; niet zeer aanmoedigend voor een J herhaling, nietwaar?" „Inderdaad - neenl Hebben de euveldaders later vergiffenis gekregen?" „Naar ik hoor, jal Maar eerst na vele dagen, en ook toen niet dan na vele vernederingen. De hertog van Holstein is de laatste geweest, die vergiffenis gekregen heeft, en over hem is de laatste stroom van woede en verbittering uitgestort. Hy moest niet donken, dat hy, omdat hy een vorst was, iets boven de anderen voor hadl Zyn hoofd kon er even snel af vliegen, indien hy zich nog eenmaal verstouten mocht, de „opgaande zon" te aanbidden 1 Daar kon hy op rekenen 1" „Een aangename gastheer, die koning Neen, neenl Dan is een herhaald bezoek van jou, Friedrich, onmogeiyk. Hy zou in jou slechts den ongeduldigen toornerfgenaam zien." „Misschienl Misschien ook nietl De nade rende dood maakt het ongevoeligste gemoed dikwyls week. De Koning is voor 't overige naar Potsdam verhuisd, hy wil te Potsdam sterven. Als er een nog dringender boodschap van Filer komt, ga ik toch - ondanks alles l Myn hart trekt my met alle macht naar den stervenden ouden manl" Weer een pauze onbehaagiyk voor den levendigen en beweegiyken Keyserlingk. Hy moest den prins van dit droevige onderwerp afbrengen. „Welk een geluk by dat alles," begon hy op opgewekter toon, „dat zyn majesteit onder deze omstandigheden niet aan een vernieuwd bezoek aan Rheinsberg aenkeo kan. Waariyk, het hoofd van den armen Pesne zoude zeer onvast op de schouders zitten, als de jaloersche koning de nieuwe plafondschildering in de groote concertzaal zagl" Keyserlingk had zyn doel bereikt. „Ha! PesneI" riep de prins levendig. „Hoe ver is zyn werk gevorderd? Ik heb my sedert weken onthouden, zyn vorderingen met de oogen te volgenl Hoe staat het er mee?" „Nog een korte tyd en hy is gereed: een prachtig werk! „De opgaande zon verstrooit de schaduwen van den nacht." Apollo's wagen, dien de faam vooruitsnelt, stygt stralend omhoog, omringd door gratiën, nimfen en amorettes, en dryft den nacht voort; niet temin geeft de kunstenaar aan den laatste alle eer. Het is een schoone jonge vrouw, diep gehuld in een zwarten sluier, omstuwd door droomgoden en uilen, een slapend duifje in den arm dragend verrukkeiyk, zeg ik jel" „Ik moet het zien direct, onmiddellyk!" riep de prins vol artistieke geestdrift uit. „Kom, Cesarion, je gaat met my mede! Ik heb gesmacht naar dit kunstgenot 1 Pesne is een groot meester, zinryk van gedachten en gracieus in de uitvoering. Parbleul Ik zal hem nog veel dank verschuldigd worden 1" „Hy verdient het!" „Ongetwyfeld. Maar laten wy gaanl" De beide vrienden verlieten de werkkamer van den prins, gingen door de zuilengang, welke de beide vleugels van het slot verbond, en bereikten den anderen vleugel, waar de groote concertzaal onmiddellyk aan den hoek toren grensde. Zy vonden den schilder, een ernstigen, gry8harigen man, aan het werk, en de prins begroette hem vriendelyk. „Gy ziet my vroeger dan ik aanvankeiyk bet voornemen had, waarde meester! Maar de magneet trok te sterk ik kon niet langer weerstand bieden. Ah l" Een zalige verwondering maakte den prins eenige oogen'olikken sprakeloos, om, na eenigen tyd op het prachtige kunstwerk te hebben gestaard, uit te barsten in hartstochtelijke loftuitingen. De geprezen meester boog met ernstige waardigheid. „Uw koninklyke hoogheid be vredigd te zien, is myn hoogste loonl" „Niet alleen bevredigd," riep de prins met groote warmte uit, „ik ben betooverd, mee gesleept l Maar zal Apollo in staat zyn al de beloften na te komen, die zyn opgang hier verheeriyken? Welke gouden tyden zouden dan het land wachten, boven hetwelk hy opstygt!" „Het zal aan uw koninklijke hoogheid zyn, de verdichting van het penseel in werkelyk- heid om te zetten," sprak de kunstenaar met verheffing van stem, „en uw volk ziet deze schitterende toekomst met vertrouwen tegemoet I" „Myn volk? Stil, stil, waarde meester; uw woorden grenzen aan hoogverraad 1 Welk een geluk, dat alleen Cesarion ze gehoord heeft! Maar wees hiervan verzekerd: wat ik aan wilskracht en energie bezit, zal eens in dienst gesteld worden van die verheven taak." En na een verdere stille beschouwing van de plafondschildering, ging hy op bewogen toon voort: „Hoe heeriyk schoon hebt gy den fris8chen, levenwekkenden trek, die er door het jonge daglicht waait, weten weer te geven. Ja, waarde Pesne, gy zyt inderdaad een groot meester, en wanneer eens de door gratiën omringde faam, die daar voor don zonnewagen zweeft, van my mocht weten te vertelleD, dan zal zy ook van u niet zwygen. Onze namen biyven nauw verbonden!" „Een roemryker vooruitzicht bestaat voor my niet. Uw koninklyke hoogheid verheft my boven myzelven!" „Genoeg, genoegGy zyt al te boscheiden. Ik groet u voor vandaag; myn dag is zeer In beslag genomen; maar uw kunst heeft my het begin daarvan, het schoone morgen uur, verlicht. Zoo ben ik voor veel onaan gename dingen, dat by nog verder kan brongen, by voorbaat schadeloos gesteld!" De prins groette met. een buitengewoon vriendelyk en voorkomend gebaar en ging aan den arm van Keyserlingk heen. Zy door liepen den geheelen vleugel tot de vertrekken van de kroonprinses Elisabeth Christinehier stond de prins stil. „Nu ga je naar het park, Cesarion, en wacht my daar. Ik wil de kroonprinses myn morgenbezoek brengen, maar zal er niet zeer lang biyven. Wy hebben nog veel te be spreken." Hy groette met de hand en trad de anti chambre binnen. Hier zat een hofdame in een vensternis, bezig aan een fijn borduurwerk. „Wie van de dames is bfj hare koninklyke hoogheid, waarde Bortefeld?" De hofdame maakte een diep* buiging. „Mevrouw Von Katsch en freule Juiiane Von Schlieben." „Eh bien dien my aan." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5