N". 10783. Dinsdag 16 April. A0.1895 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE TOOVERRiNC. LEIDSCH DA&BLAD. PRIJS DEZER COURAET: Yoor Leiden per 3 maanden. ._f 1.10. Franco per post. -"n !-40- Afzonderlijke Nommers 0-05. PRIJS DER ADVERTENTTÊN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Eet Vaderland steekt den draak met het bericht, dat ontleend aan de Zutfensche Courant in de geheele pers de rondo gedaan heeft, als zou er sprake van zyn, dat mr. S. Yan Houten, op aandringen van zijn mede redacteurs van De Vragen des Tijds, weldra zou ophouden, redacteur van dat tijdschrift te wezen. Mr. Van Houten is reeds vóór eenige jaren uit de redactie van dat tijdschrift ge treden, omdat zijn bestrijding van het Ministerie- Van Tienhoven-Tak niet lag in de politieke lijn, door De Vragen des Tijds gevolgd. Eet Vaderland meent dat een schoonmaakster het berichtje gevonden heeft in den lessenaar van den hoofdredacteur der Zutfensche Courant nadat het daar eenige jaren had liggen slui meren, en het nu voor een kwartje der redactie heeft aangeboden. De schoonmaaksters zyn in deze kwade voorjaarsdagen gevaarlijk; zij beginnen invloed te oefenen op de pers. Zoo schijnt ook een soortgelijke bedrijvige arbeidster het op haar geweten te hebben, dat de N. Rott. Ct. reeds een schema kon geven van de wijziging van het „Personeel", zooals wy dit weldra te wachten zouden hebben van deze Regeering. De Middclburgsche Ct. schrijft: Een ingewijde beweert zelfs, uit den mond van den minister van financiën te hebben opgevangen deze woorden: ,,'t Schijnt wel, dat een schoonmaakster aan het snuffelen is geweest in mijn prullenmand, en eenige stukjes papier, die zij er in vond, met haar schoonmaaksters-verstand heeft aan elkaar geplakt, zonder zich te bekreunen om den samenhang!" Er wordt soms heelwat beweerdook door „ingewijden", en van hooren zeggen komt veel onwaarheid. Maar deze bewering heeft toch eenigen schijn voor zich voor hem, die onzen minister van financiën kent. Zoo'n snaak8che qualificatie past heel goed in zijn trant. Men hoort het hem zeggen. En over hetgeen geschreven stond op die weggeworpen stukjes papier hebben tal van bladen gewichtige hoofdartikelen laten drukken, velen hebben den correspondent en de redactie van de JN. Rott. Crt. uitgedaagd om polemiek te voeren, anderen zijn zelfs tegen het Minis terie met groot gerucht opgetreden. Zoo'n snuffelende schoonmaakster! In De Gemeentestem word onlangs het ont werp op'genomen, dat de Utrechtsche ver- eeniging van burgemeesters en secretarissen aangaande het venten had vastgesteld. In een der jongste nummers van dit blad maakt W. daarbij nog eenige kantteekeningen. De groote moeilijkheid bij het maken van een ontwerp, zegt de schrijver, was gelegen in de regeling van het te koop aanbieden of venten op den openbaren weg van gedrukte stukken. Hier moet rekening worden gehouden, zoowel met het bekende arrest van den Hoogen Raad van 7 Nov. 1892 als met het kon. besluit van 21 Doe. 1891 (Stbl. No. 237), waarbij werd vernietigd het Nijmeegsche raads besluit, verbiedende het venten of verspreiden van gedrukte stukken, gedurende zekere uren van den dag. Deze zaak is, na veel overleg, thans aldus geregeld: Het venten van gedrukte stukken zal vallen onder art. 4, luidende: „Tusschen zonsondergang en zonsopgang is het op den openbaren weg verboden, hetgeen ten ver koop wordt aangeboden, luidkeels aan te prijzen of te koop aan te bieden," en onder art. 6, waarbij den Burgem. de bevoegdheid wordt gegeven het venten in het algemeen te ver bieden in het belang van openbare orde en veiligheid, op sommige gedeelten van den openbaren weg en op sommige uren. Nu de patentwet niet meer in den weg staat by de regeling van -het venten op den openbaren weg, hoopt de schryver dat de gemeentebesturen deze zaak ter hand zuilen nemen, ten einde de vermomde bedelary al thans eenigermate tegen te gaan. Geschiedt dit, dan zullen menschen als mr. Levy, die met toestanden ten platten lande volmaakt onbekend zyn, wellicht moord en brand schreeuwen over de willekeur der gemeente besturen, doch hy vertrouwt dat de Regeering zich daaraan niet zal storen. Het Orgaan vayi den Nederlandschen Slagers- bond is ontstemd over de beslissing van den minister van oorlog op het verzoekschrift der Overys. Geld. Maatschappy van Landbouw, om, evenals by koloniën en marine geschiedt, by aanbestedingen van spek, ten behoeve van het leger, uitsluitend inlandsch spek te erlangen. Deze beslissing komt hierop neer, dat aan den Minister „de noodzakelykheid nog niet gebleken is, om in de tegenwoordige voor waarden wyziging te brengen." Het voorschryven van Hollandsch spek, voorzien van den Bondsstempel, voor het leger, acht het blad noodig, wyi dit zou zyn in 't belang van den soldaat, en in dat van den landbouwer en slager. Zooals nu de zaak ge legen is, staat een soldaat by een bedelaar ten achteren, daar toch de minister van justitie voor Yeenhuizen Hollandsch spek vraagt. Ten slotte wordt betoogd, dat het voedings gehalte van Hollandsch spek veel grooter is dan van het Amerikaansche; dat het toezicht in Amerika op den uitvoer van het Ameri kaansche spek te wenschen laat en dat de gewenschte maatregel in het belang van de landbouwers en de slagers zoude wezen, wyi de pryzen der Hollandsche varkens gedrukt worden door de overstelpende concurrentie van Amerika. Aan De Telegraaf wordt geschreven: Yolgens de Belgische wet moet van elk stuk groot vee een invoerrecht worden betaald van ongeveer 16 frank en moet van het vee een stalboek gehouden worden. De grensscheiding tusschen Nederland en België is te Baarle Nassau en Baarle Hertog, zoodat deze by een landbouwer op Loveren loopt door de gang zyner woning over bet erf, waardoor de herberg en een stal op Bel gisch en het andere gedeelte van het huis met een anderen stal op Nederlandsch grond gebied staan. Nu heeft die boer eenig vee in den Hol- landschen stal en wil dat in den tegenover- liggenden Belgischen stal brengen. Ra rahoe doet hy dat? Wel heel eenvoudig, zal men zeggen! Hy pakt de koe by den beugel of stouwt ze over, dat kan iedere koemeid. Mis! Hy leidt het beest uit zyn Hollandschen stal over Chaam, Rysbergen, Zundert, Acht maal naar Esschen, betaalt daar de invoer rechten en leidt het beest weer langs de noordelyke grens van België, over Westwezel, Loenhout, Meerle of Hoogstraeten terug naar zyn Belgischen stal. Hoe zoo dat? Wel, omdat maar enkele stations aan de Belgische gienzen voor den invoer van vee openstaan en Esschen voor den boer van Baarle Nassau of -Hertog het dichtst by is. Vroeger was Baarle Hertog minstons één dag per week voor don invoer open, thans staat de handel in vee in de geheele streek tusschen Tilburg en Baarle Nassau geheel stil. Men beweert wel eens, dat het openen en sluiten der grenzen een manoeuvre is gelyk aan die van groote beursmannen. Dat de mi nister De Bruyne door dezen maatregel den groothandel beschermt en den kleinhandel drukt, is duidelyk. Waar biyft nu, in den waren zin van het woord, de protectie van den kleinen veeboer, en zou de Nederlandsche Regeering hier niet te pas kunnen optreden? Droogmaking d e r Z u i d e r z ee! Geiyk men weet, heeft de Vereeniging van Nederlandsche Stoenfabrikanten aan H. M. de Koningin-Regentes een adres opgezonden, waarin verzocht wordt om Hoogstderzelver veel vermogenden invloed, ten einde te willen bevorderen, dat binnen een niet ver verwy- derd tydperk de indyking en droogmaking der Zuiderzee van Staatswege geschieden. Wy kunnen ons voorstellen aldus schryft De Gelderlander dat genoemde vereeniging, lettende op de malaise, die sinds jaren in veel takken van bedryf heerscht, niet het minst ten platten lande, hartelijk de totstandko ming van het grootsche plan wenscht en er met alle gepaste middelen op aandringt. Nieuwe en rijke bronnen van volkswelvaart, zoo lezen wy in voornoemd adres, zouden in het leven worden geroepen, waaraan thans, nu zooveel oude bronnen, helaas, hebben opgehou den te vloeien, de meest dringende behoefte bestaat. De vereeniging is het woord van Göthe indachtig Nimm Hack und Spaten, grabe selbor. Die Bauerarbeit macht dich gross, Und eine Heerde goldner Kdlber Sie reis8en sich vom Boden los. Gewis, het plan der Staatscommissie getuigt va i energie, van arbeid, die zichzelf helpt, van vertrouwen in de toekomst; maar, al deelen wij niet in alle opzichten de bezwaren, ontwik keld door den tegenwoordigen Minister van Waterstaat, toch wil het ons voorkomen, dat het grootsche plan, hoe schoon ook op het papier, èn onder waterstaatkundig èn onder economisch opzicht nog niet zoo geheel van succes verzekerd is. Er is een vergeiyking gemaakt tusschen den Haarlemmermeerpolder en den toekomstigen Zuiderzeepolder. Men moet echter niet verge ten, dat de dyken van den Zuiderzeepolder bestand moeten zyn tegen het beuken der Noordzee by geweldige stormen, en dat ver scheidene rivierende IJsel, de beide Vechten, de Eem, enz., haar weg door een ringvaart langs den polder naar de Noordzee zullen moeten nemen; dus ook tegen hoog opperwater dier rivieren zal de polder moeten beschut worden. Wy weten wel, dat onze waterstaat veel vermag, dat onze waterbouwkundigen dingen hebben gewrocht, die do bewondering van het buitenland wekten, en dat zy naar den vreemde worden ontboden, wanneer er iets kolossaals wordt ondernomenmaar de droogmaking of, meer nog, de drooghouding der Zuiderzee is toch een gewaagde onderneming. Er zullen nieuwe bronnen van volkswel vaart ontspringen, zoo hoopt men. Welke? Natuuriyk zal eerst de enorme werkver schaffing een bron van welvaart zyn. Doch wanneer het werk is afgelooper., wat dan? Moet heel de polder weiland worden? Dat ware misschien nog het beste. Ons vee is nogal gezocht en onze boter en kaas zyn 't ook. Waar zyn echter de lieden, die vee kunnen aankoopen en zich daar vestigen? Want de boer, die eenmaal goed gezeten is, verhuist niet naar den Zuiderzeepolder. Wanneer men Amsterdam genoemd heeft, dan heeft men ook nagenoeg alles genoemd, wat er belangryks op stedelyk terrein aan de Zuiderzee gelegen is. Er zal een halve eeuw en meer over moeten heengaan eer zich een dorp van aanbelang, laat staan een stad, in den nieuwen polder zal ontwikkeld hebben. De Zuiderzeepolder zal meer nog dan het nu reeds bestaande platteland te worstelen hebben met hetgeen daar thans een gebrek en gemis is, dat men vroeger niet gevoelde. Om iets te noemen: de geneesheeren, die nu reeds zelfs het bloeiende platteland ontvluchten, zullen waariyk in den nieuwen polder hun optrek niet gaan nemen. De snelle middelen van vervoer, welke ten plattenlande nog veelal ontbreken en in onze dagen byna een eerste vereischte zyn om geld te kunnen maken van de voortbrengselen des lands, ten einde, om met den dichter te spreken, inderdaad gouden kalveren uit den grond te zien opstygen, zullen in de eerste jaren geheel en al ont breken in de nieuwe landstreek: En zal de plattelandsbevolking, die nu naar de steden trekt, zich dan naar de nieuwe pro vincie begeven 't Is mogeiyk, maar wy zouden het eerst moeten zien, om het te kunnen ge- looven. Eindelijk moet men niet vergeten, dat de groote oorzaak der malaise onder den boeren stand het te goedkoop zyn van de producten, nog zou toenemen naarmate er meer geprodu ceerd zou worden, zonder dat er nieuwe dëbouchés zyn gevonden en aangewezen. Het euvel van den achteruitgang ligt niet in gebrek aan ruimte, maar in gebrek aan omzet en voordeeligen verkoop. De Alkmaarsche Courant uit eene bedenking tegen de rapporten betreffende de droogmaking der Zuiderzee, zoowel tegen dat der „Zuiderzee- Vereeniging" als dat der daarvoor benoemde Staatscommissie. Beiden hebben by al hunne beschouwingen zich vastgehouden aan het denkbeeld: alle vruchtbare gronden der Zuider zee moeten we droogmaken. Daarna vragen zy zich af: hoe dit denkbeeld te verwnzen- ïyken? En hierop volgen de beschouwingen over den afsluitdyk. Doch wat zy niet overwogen, wat zy niet beslissen, wat zy niet bedenken, alles ten ge volge van de door hen vooropgestelde mee ning, is dit: zou de droogmaking >n den N.-W.- of N.-O.-Polder, niet het meest aa i- bevelenswaardig en met 't oog op den stand der geldmiddelen van den Staat, te ver kiezen zyn? In eene vergelyking tusschen de voor- en nadoelen, die byv. de droogmaking van de Wieiingermeer heeft en liefst dat gedeelte, waar de vruchtbaarste gronden te vinden zyn, boven het grootsche, maar zeer kostbare plan, dat zy moest beoordeelen, in zoodanige ver gelyking is men niet getreden. De Wieringermeer heeft byv. voor de vis- schery de minste beteekenis van het geheele gebied der Zuiderzee. De visschery zou dus door droogmaking der Wieringermeer het minst geschaad worden. Verdere voordeelen van laatstgenoemde droogmaking zouden wezen, dat zy ook niet de enorme som van driehonderd vyftig millioen gulden vordert en wanneer 15000 bunders land beschikbaar komen, kan de waarde der indirecte voor deelen, die men verwacht, getoetst worden aan feiten. Ook is van het uitgeven van tien millioen voor defensie geen sprake meer, enz. Het groote nadeel van het grootsche plan komt der Alhm. Ct. voor juist dit te zyn, dat het andere plannen tot gedeeltelyke droog making, waar wel iets van kan komen, tegenhoudt. De Amsterdammer constateert dat men zeker algemeen met ingenomenheid zal opmerken dat onder de beloonden met de Militaire Willemsorde in zake Lombok thans voor het eerst ook inlandsche soldaten voorkomen. Maar wat in de lyst van geëerden bevreem ding kan wekken is, dat de heer Rogge er niet op voorkomt, die don bangen nacht van den verraderlyken overval medemaakte, en, zooals wy ons allen nog herinneren, tot het laatst toe generaal Van Ham zoo kloek ter zyde stond. De predikant Offerhaus, pastoor Voogel, de zendeling Wynveldt werden gedecoreerd; waarom Rogge niet? 37) Ja. Het was wel, zooals ik dacht. De majoor heeft de ringen verwisseld, en in plaats dat ik nu twintig millioen bezit, zyn wy arm en onteerd. O, Wilfred, waarom hebt ge my niets gezegd?" riep Hilda uit, terwyi zy zyn hand krampachtig drukte. Dan zou ik nimmer dien ring hebben aangeraakt. Stil nuwij kunnen elkaar nu geen ver- wyten maken. Ga nu naar Gregorius! Wilfred! Geen woord meer! Zy daalden haastig de trap af. Toen zy de zaal passeerden, hoorden zy het geraas, dat daar heerschte, het kletteren der wapens, het knallen der vuurwapenen en de kreten van de worstelende mannen. Eindeiyk be reikten zy den stal. Deze was geheel in duisternis gehuld, want Wilfred had alle lichten laten uitdooven, om te voorkomen, dat iemand zou bespeuren, dat er eenige ge zadelde paarden gereed stonden. Wilfred had den sleutel by zich en opende terstond de deur. By het zwakke licht, dat er door de geopende deur naar binnen viel, konden zy de gezadelde paarden onderscheiden. Twee droegen een dameszadel, één voor de prinses en één voor Hilda. Er liep een laan, met cypressen aan beide lyden, naar den straatweg. Als zy dezen konden bereiken, waren zy buiten gevaar voor de soldaten, en konden zy betrekkelijk gemakkeiyk Yarzo bereiken. Wilfred bielp zyne vrouw, die, hoewel zy hevig beefde, zich byzonder moedig gedroeg, opstygen, en leidde het paard aan den teugel, gevolgd door den bediende, die eveneens te paard was gestegen. Niettegenstaande Hilda hem herhaaldeiyk smeekte, met haar naar Varzo te vluchten, weigerde hy hardnekkig. Ik ben onteerd in myn eigen oogen en in die der prinses, zei hy, terwyi hy het hek, dat de laan van den straatweg afsloot, opende. Ik moet terug naar de villa en haar trachten te redden. Als zy gered is, zal ik u volgen. En zoo niet Dan geef ik my, evenals zy, gevangen. Maar ga nu, Hilda. Ge moogt geen oogenblik verliezen. Maar Wilfred! riep zy uit, op een toon van ontzetting. Ge zult gedood worden. Ik zal u nimmer terugzien! Wilfred trok zachtjes zyn hand uit de hare terug en kuste die, terwyi hy zeide: Ik moet hier blyven, Hilda. Het zou een groote lafheid zyn om de prinses nu aan haar lot over te laten. Vaarwel, Hilda. Ik hoop je spoedig weer te zien. Meteen gaf hy den bediende een wenk. Deze greep den teugel van haar paard en gaf het zyne de sporen, waarop zy in de duisternis verdwenen. Wilfred staarde een oogenblik naar de plek, waar hy hen voor het laatst zag. Hy hoorde nog een zwakken kreet van zyn vrouw. Daarop keerde hy terug naar de villa, om zyn eigen schande, gevangen schap en misschien wel den dood tegemoet te gaan. By den stal was alles stil, want hy was door de dichte boomen, die hem omringden, aan de aandacht der soldaten ontsnapt. Hy trad de villa door een achterdeur binnen en bevond zich spoedig in de danszaal, waar de worsteling grootendeels plaats greep. Hy kwam juist bytyds om te zien, dat Methodios, die zichzelf in veiligheid wilde brengen en tevens uit Varzo de noodige versterking wilde zenden, op het punt stond do villa te verlaten. Hy had gehoopt dat do prinses, met behulp van Paradiso en zyn neef, zich reeds op het jacht zou bevinden, maar hy zag, in een oogopslag, dat zy nog in de zaal was, omringd door hare aanhangers. Methodios had nameiyk gehoord, dat men met het jacht trachtte te ontvluchten, en om dit te voorkomen, had hy oogenblik- keiyk een afdeeling soldaten naar het terras gestuurd. Dit was de reden, waarom de roya listen, die gelukkig nogal in grooten getale aanwezig waren, het tot nu toe tegen de sol daten hadden kunnen volhouden. Paradiso had zich een weg weten te banen naar het terras maar toen hy bespeurde, dat men er onmo gelijk aan kon denken, zich door de soldaten, die daar post hadden gevat, heen te slaan, was hy in alleryi naar de zaal teruggekeerd, in de hoop, dat hy de prinses nog naar den stal kon brengen. De prinses leunde tegen den muur. In haar linkerhand hield zy een revolver, die haar echter van geen nut meer was, daar zy geen patronen meer had; en met de andere hand had zy den degen uit de handen van een ge vallen soldaat gerukt, om zich tegen hare aanvallers te verdedigen. Upravado was do verwoedste van degenen, die trachtten tot haar door te dringen; hy was razend over het verlies van zyn geld en de wyze, waarop men hem om den tuin had geleid, en had zich voorgenomen haar, dood of levend, in handen te krygon. Richborough vocht steeds door, niettegen staande oen zyner armen verstyfd langs zyn zyde neerhiDg. Do vloer was bezaaid met lyken en de royalisten telden reeds veel strydende mannen minder dan de tegenparty. Eerst had het aantal der tegenstandeis vrywel geiyk gestaan, maar aangezien de republikeinen met geweren en de royalisten alleen met degens gewapend waren, moesten de laatsten weldra het onderspit delven. Daar zy echter meenden, dat de prinses nog het jacht zou kunnen bereiken, vochten zy als wanhopigen door en trachtten zy zich door de soldaten heen te slaan om het terras te kunnen bereiken. Op hetzelfde oogenblik, dat Wilfred de zaal bereikte, keerde Paradiso terug van het terras. Alles is verloren! riep hy uit. Wy kunnen niet meer vluchten. Ik wil niet vluchten, zei de prinses met fonkelende oogen. De paarden 1 fluisterde Richborough den markies in het oor. Wy kunnen den stal niet bereiken, ant woordde deze, met de tanden vast op elkaar geklemd; en waarscbynlijk zyn de paarden reeds in handen van den vyand. Richboroughriep Wilfred uit, die op dat oogenblik door de strydenden heendrong en binnen den kring trad, dien men om de prinses getrokken had, de stallen zyn nog vry; kom gauw met de prinses. Zoowel Richborough als de markies slaakten een kreet van vreugde; de laatste had deze woorden verstaan, hoewel Wilfred ze in het Engelsch had gesproken. Waar is Hilda? vroeg Richborough. In veiligheid 1 By Gregorius. Nu moeten wy de prinses redden. Mevrouw Terug, verrader! riep deze hem toe. Ik heb u niet verraden, zei Wilfred haastig. Ik kan u alles uitleggenmaar op dit oogenblik is het immers onmogeiyk. Ga met my mee. Neen, nimmer! Ik smeek u. Ge hebt my eens verraden en zoudt het dus weer kunnen doen. Paradiso! Richboroughl Vraagt aan de prinses om met my te vluchten. Naar den stal! riep Paradiso uit, ter- wyi hy de soldaten, die op hom aandrongen, terugsloeg. Het is aanstonds te laat. Ik wil hier sterven, markies. Neen! Uw leven moogt ge zoo niet wegwerpen. Vooruit! Dacre, neem haar mede Raak my niet aan, zei de prinses woe dend. Als ik vlucht, doe ik dat liever met een eeriyk man. Mynheer Richborough! Ik kom, mevrouw l Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5