N'. 10778, Donderdag AA April. A°. 1895. geze (Courant wordt dpgelijks, met uitzondering van gon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Burgerlijke Stana. Feuilleton. DE TOOVERRINC. LEIDSCH DA&BLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN Tan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Toor het ineasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. De Haagsche Kouter van de Provinciale Groninger Courant gaf dezer dagen het vol gende omtrent H. M. de Koningin te paard te lezen Ons Koninginnetje te paard, door Noord einde en Lange Voorhout in Den Haag rijdende, in eene bevallige groene amazone, met een grijs rond hoedje, en alle harten veroverende ziedaar de topic of the day in deze vinnig-koude lente. En vraag me nu naar Ibsen's geheimzinnige „Vrcuw van de zee", breng den overgullen gemeenteraad op het tapijt, die eene uitbreiding onzer brandweer toestaat en duizenden voor een zee-boulevard te Scheveningen ter beschikking stelt, schud uw hoofd over den zieltogenden held van Simo- neseki het is en blijft: ons Koninginnetje te paardl Rijdt zij ala eene dier ranke, lenige, gratie volle Grieksche amazonen, wier slanke beel tenis het Vaticaan voor on3 bewaart? Is zij éón met het edele ros, dat met fierheid hare fijne gestalte draagt? Het een noch het ander! Evenmin als haar vader schijnt het Koningin netje een bijzondoren aanleg te hebben, om juist eene goede rijdster te worden. La plus grande conquète de l'homme, volgens BufFon, zal bdar geene overwinningen méór doen be halenOns volk is ruw en flap-uit, en on bewimpeld zeiden in het Noordeinde een paar lompe floddermeiden, die ons Koninginnetje zagen voorbijrijden: „Ze valt er moteen nog af! Wat zit die'r krom opl" Uit den mond der zuigelingen en vlegels hoort men de waarheid! En toch hoe opgetogen kijkt jong en oud haar na, wat eene geestdrift over het Koningskind, de spes patriae, die daar op het gedweeë paardje voortrijdt l „Heb-je 't Koninginnetje al te paard gezien?" Vertelde ik onlangs niet, dat Koningin Wilhelmina eens tot een harer leermeesters gezegd had, dat zjj meer van dieren dan van menschen hield? (Misschien bedoelde zjj met men8chen hovelingen, en d&n.Uit dat gezegde, een Alphonse Karr waardig, die immers getuigde, dat hoe meer hij de men schen leerde kennen, hoe inniger hy zijn hond lief kreeg, blykt de groote, warme genegen heid van ons vergood Koninginnetje voor dieren. Men kan zich dus voorstellen hoe graag zij te paard rijdt en met welk eene vreugde zij met hare moeder naar het atolier van Otto Eerelman ging, minder om den aanleg van hare beeltenis te paard te zien, dan wel om al die schetsen en studiën naar paarden en honden eens naar hartelust te bekijken. Eerelman woont in de Elandstraat, en even als vele artisten heeft hy zijne bovenste ver dieping tot atelier doen inrichten, om het licht onbelemmerd, uit de eerste hand, in zijne werkplaats te ontvangen. Het is dus „een heele klim", vooral voor de Regentes; maar is men eenmaal in het artistiek ingerichte atelier, dan is daar zooveel moois te zien, en wordt het oog van den leek door zooveel oorspronkelijks en zeldzaams geboeid, dat zulk een bezoek een waar feest wordt. Als Eerelman, die zoo gaarne het paard in volle actie, vliegend of galoppeerend afbeeldt, ons eens de brandweer, ter hulp toesnellende, schilderde, wat- zou dat onzen Hagenaars welkom zijn! Want al is de brandweer ook duur, en zullen we er nög meer aan offeren, toch zijn wij trotsch op de vlugheid en den spoed, waarmee zij ter plaatse van het onheil verschijnt en zich daar van hare taak kwijt. Doch nauwelijks is het brandweergebouw sinds eenige jaren In do Prinsenstraat in gebruik, of hot gemeentebestuur komt met de mare, dat er aan het uiteinde der stad, op de Regentesselaan, een hulpstation der brandweer moet gebouwd worden. Dertigduizend gulden als 't u blieft! Kan dan het hoofdgebouw niet uitgebreid worden? Onmogelijk, want daar is geene plaats voor en nieuwe grond zou er met goudgewicht betaald moeten worden. Dat hoe dan ook het samenstel onzer belastingen er niet beter op wordt, bevestigt eene beschouwing, door F. in Het Nieuws van den Dag geleverd over de werking der Bedrijfsbelasting. Aan 't slot daarvan geeft die schrijver een voorbeeld van de „heerlijke" werking dier belasting. Onderstaande cijfers zegt hij hebben betrekking op eenige personen, die de kern zouden kunnen uitmaken van een lief, wel varend dorpje ergens in ons land. De burgemeester 1020 salaris en ƒ12,000 vermogen 1500 inkomen) be taalt ƒ14. De predikant (ƒ1300 salaris en ƒ5000 verm. ƒ1500) betaalt ƒ14. De pastoor (ƒ1100 salaris en ƒ10,000 verm. 1500) betaalt 14. De rijks-ontvanger (ƒ1380 salaris en 3000 verm. ƒ1500) betaalt 14. De hoofdonderwyzer 1000 salaris en 500 andere verdiensten ƒ1500) betaalt f 14. Een paar winkeliers (ƒ1180 inkomen en ƒ8000 verm. 1500) betalen ƒ14. Een gepens. inspecteur 1500 pensioen en geen vermogen ƒ1500) betaalt 6.50. Een gepens. kapitein (ƒ1020 pensioen en 12,000 vermogen ƒ1500) betaalt ƒ6.50. Een gepens. machinist (ƒ1000 pensioen en 500 andere verdiensten 1500) be taalt ƒ6.50 Een landbouwer eigenaar met eene boer derij van f 37,500, waarop een hypotheek ad 25,000, heeft een jaarlyksch inkomen van 1500 en betaaltniets. Een landbouwer pachter met een bedrijfs kapitaal van 8000 en een inkomen van 1500 betaaltniets. Een broer en twee zusters, die voor ge zamenlijke rekening een winkel houden en daarmede 1500 verdienen betalen .niets. Van deze twaalf uitverkorenen, die allen een jaarlyksch inkomen hebben van 1500 en waarvan uit dit oogpunt de draagkracht gelijk is, worden dus zeer verschillende bedragen aan Bedrijfsbelasting gevorderd. We zullen echter met een paar voorbeelden den ongelykmatigen druk nog beter doen uitkomen. Onze tot voorbeeld gekozen burgemeester heeft twee kinderen, die echter beiden reeds eene betrekking hebben, en betaalt ƒ14. Onze pastoor heeft vrouw noch kind en betaalt ƒ14. Onze hoofdonderwijzer heeft vrouw en vijf kinderen beneden 18 jaar en betaalt 14. Onze gepensionneerde kapitein heeft vrouw noch kind en betaalt ƒ6.50. En het nestje, waarin we een broer en twee zustere vonden, zonder meer, zelfs geen meid, betaalt niets. De slotsom van F. is dan ook: „We hebben tnans eon inkomstenbelas ting, maar och, ochl wat moet er nog veel aan verbeterd worden, voordat niemand er rechtmatige grieven meer tegen kan uit brengen I" Het kolonisatieplan van het Leger des Heils wordt in het Ulrcchlsch Dagblad aan cntiek onderworpen. Erkennende dat in het denkoeeld een deugde lijke kern ligt, meent het Utrechtsche blad te moeten waarschuwen tegen het plomp verloren ondernemen van een nieuw plan, waar hier te lande reeds iets bestaat, dat mits krachtig gesteund veel goeds kan werken. Het plan van generaal Booth is in ons land geoordeeld door de geschiedenis. Generaal Van den Bosch wilde ook de armen, de werk- loozen, de hulpbehoevenden uit de steden brengen naar de hei. Zy zouden de hei vrucht baar maken, de hei zou hun brood verscnaffen, en zoo zou or een tydperk aanbreken, waarin er geen armen en geen woeste gronden in ons vaderland zouden zijn. In weerwil van de vastheid van wil van den stichter en van de vele offers, welko er voor gebracht zijn, is de zaak niet geworden wat zjj moest zijn. Op dezelfde klip strandt waarschijulyk ook het plan van generaal Booth, omdat dit evenals het plan van graaf Van den Bosch lydt aan dezelfde principiëele fout, die by de scheiding in 1859 van de vrye en de bedelaarskoloniën der Maatscbappy van Weldadigheid ten deele weggenomen word. „Welke is die fout? Deze, dat men van de schrale heide meer vergt dan zy geven kan, wanneer men van haar voor onervaren lieden verlangt, wat vruchtbare gronden ternauwer nood aan bekwame en viytige landbouwers schenkeneen goed bestaanen dat men van stedelingen, die geen veldarbeid geleerd hebben, verwacht dat zy dorre heide in vruchtbare akkers zullen herscheppen. „Het is mogelyk op de heide koloniën te vestigen, waar bedelaars, dronkaards, vage bonden, leegloopers en luiaards een ordeiyk leven leiden en nuttigen arbeid vinden en voor een deel door hun eigen arbeid in hun onder houd helpen voorzien. Wie zich daarvan over tuigen wil, ga naar Veenhuizen, zie en oordeels. Maardat kost geld en niet weinig ook. Dat dit geld goed besteed is, staat by ons vas maar dat men op deze wyze iets anders ooet, dan armen onderhouden tea koste van he algemeen, gelooft niemand, die de zaak ernstig onderzoekt en overdenkt. Het is in veel opzichten een goede wyze van armenzorg, die wellicht uitbreiding verdient, maar armen zorg is het, en dat het mogelyk zyn zou aldus ten koste der openbare liefdadigheid, allen, die geen werk en geen brood hebben, te onderhouden is even ondenkbaar als dat allen, die werkloos zyn, geneigd zouden wezen om zich op zulk een wyze te laten bedoelen en onder voogdy stellen. „Het is o o k mogelyk de heide in vrucht baren grond te herscheppen. Op tal van plaatsen in ons vaderland vindt men daarvan de sprekende bewyzen. Maar om dat te doen is meer kennis, meer yver, meer volharding, meer vertrouwen op en geloof in zichzelf noodig dan zy bezitten, die men uit de groote steden verwyderd zou willen zien. Daar moet gewerkt worden met noesten vlyt van den vroegen ochtend tot den laten avond; met nimmer rustend overleg; men moet er even mild zyn tegenover den grond, als zuinig voor zich en de zynen; men kan van een plekje heide een gelukkige hoeve maken, waar welvaart en tevredenheid heerschen, maar men kan dat niet al3 men niet zelf in hoofd en in hart en in handen de noodige gegevens meebrengt." De plannen van den heer Bertels en van „Ericus" verdienen, meent het U. D., nader onderzocht. Indien daartoe het bazuingeschal van generaal Booth bydraagt, zou het U. D. dit een der goede zyden van zyn optreden achten. Schuttevaer herinnert er aan, dat in den Duitschen Ryksdag een voorstel is ter tafel gebracht om de Zondagsrust op de 8chippery van toepassing te ver klaren, zoodat aan den schipper niet slechts verboden zal zyn te laden of te lossen op Zondag, maar tevens om te varen. Dit voor stel zou bedoelen do sporen, waarop tegen Mei de Zondagsrust van kracht is verklaard, te behoeden voor vermindering van te vervoeren goederen, doordat hiervoor op groote afstanden zooals den Ryn, van den waterweg gebruik zou worden gemaakt, om niet den Zondag als dag van vervoer te veNiezen. Wanneer Zondagsrust op den Ryn wordt toegepast, zoodat daar dan niet gelost, niet geladen en ook niet gevaren mag worden, is ontegenzegiyk dit laatste in stryd met de Rynakte, meent het blad. „In de eerste plaats achten wy het een onrecht, de schippery, die ten gevolge van vorst alle verdiensten moet derven, door ver plichtingen de gelegenheid te ontnemen, de geleden schade desnoods door Zondagswerk in te halen. Doch de Ryn is geen stil vaar water, maar met zeer veranderiyke water standen en ysgang, zoodat zich maar al te vaak de gevallen zullen voordoen, dat de schippers zoowel als sleepbooten in het belang van schip en lading verplicht zullen zyn de wet op de Zondagsrust te schenden. Doch buitendien, verreweg de meeste onzer Ryn- scneepvaartondernemiDgen zouden door verbod om op Zondag te varen niet alleen haar finan- tiëel belang, doch tevens hare dienstregeling in gevaar gebracht zien. Hoe pryzenswaardig het ook is, dat de Duitsche regeering er zorg voor gedragen heeft, dat spoorwegambtenaren iy 't genot van Zondagsrust worden gesteld, toch zou het, om welko rodon ook, niet te rechtvaardigen wezen van ons te verlangen, haar voor haar grootmoedigheid en vermin derde spoorwegopbrengsten schadeloos te stellen." Patrimonium schreef: „Nu reeds is er sprake in de Tweede Kamer van een plattelandsclub. Krygt deze vaste vormen en wordt daartegenover gesteld een handelsclub, een krygsmans- cl u b, enz., dan zal de zelfzucht haar schoonste triomfen vieren, want dan wordt het zachtjes aan alleen de vraag: wat is voor my voordeelig?" De (anti-rev.) Nederl. meent, dat deze een voudige woorden den vinger leggen op eene wonde, die ook h. i. steeds gevaarlyker wordt. In de laatste jaren verkondigt men, niet als eene beschuldiging, maar als iets, dat van zelf spreekt, dat de regeerende klassen steed3 alleen voor zichzelven hebben ge zorgd, dat elk zyn eigen belang behartigt. „Zelfs respectabele Kamerleden ontzien zich niet deze leer min of meer openiyk te ver kondigen. Als een regeeringsmaatregel toe vallig aan dezen meer dan aan genen ten goede komt, dan heet het, dat hy des wegens genomen is, en dat het nu ook tyd wordt om een maatregel te nemen, waar van de ander indirect voordeel trekt. Dat elke maatregel moet genomen worden in 's 1 a n d 8 belang, onverschillig wie daarvan eenige in directe voordooien geniet, schynen velen niet meer te beseffen". Met dit demorali8eerend gesjacher, zegt De Ned., waarby de grootste staatsman is wie zyn stem het duurst weet te verkoopen, bereidt men de komst der democratie voor! Men bemerkt niet, dat dit op den voor grond stellen van stands- of klassenbelangen de dood is geweest van elk gezond politiek leven. HAARLEMMERMEER. Ondertrouwd- J. Fiege en H. Sebens. P. Van dor Meer en E. Kempenaar wed. Getrouwd: A. Hoeve en N. Jurriens. Bevallen: N. Verhoeve geb. Kool Z. H. M. Rietveld geb. Korstman D. A. Oostveen geb. Warmerdam D. H. J. Schipper geb. Dikkeboom D. A. E. Bokhorst geb. Goudriaan Z. A. W. Langeudoen geb. Schouwenaar Z. N. Klootwijk geb. Hoogmoed D. M. Dijt gob. Kiobert Z. C. Van den Bos gob. Van dor Vlugt Z. A. Bies geb. Dikkeboom Z. Overleden D. Appelman 2 m. W. G. Jansen 5 ra. A. Warmerdam 35 j. A. Van Dipten 09 j. S. Bakker geb. Ottovnnger, 52 j. A. Biesheuvel 5 w. T. Van Bergen 3 m. E. Van Wijk 4 w. G. Van Echdom geb. Klomp, 59 j. BS) Id hoofdzaak zeker. Maar ik twijfel niet aan zyn trouw. Als hy het geld ontvangt, zal by de koningin tot het laatste toe verdedigen. Ik zou toch niet te veel vertrouwen op iemand, die zyn land voor geld verkoopt, zei de hertog bitter. Paradi80 wierp een doordringenden blik op bet sombere gelaat van den jongen man en antwoordde, schijnbaar luchthartig: Kom, kom; het doel heiligt de middelen. Dit slaat evenzeer op on3 als op Upravado. Laten we hopen, dat het goud er zyn zal, als de tyd gekomen isl Daar ben ik niet bezorgd ovor, antwoordde Paradlso opgewekt. - Het is reeds op do villa. "'Vanneer meneer Dacre Janshah order geeft, het aan Upravado uit to betalen, zal deze, die het nu nog onder zyn berusting heeft, dit terstond doen. Waar is meneer Dacre nu? vroeg de majoor, terwyl hy opstond. Hy is binnen om een oogje to houden op de toebereidselen voor het baL En mevrouw? Die is by hem. Ik ga Daar hem toe om een woordjo met hem to praten, zei de majoor, die voor zag, dat zich nu misschien een gelegenheid voordeed. Ik moet precies weten, wat ik van avond te doen heb. Hy verwyderde zich. Paradiso volgde hem met de oogen. Ik vertrouw dien man niet, zei hy. Waarom niet? Het komt my voor, dat hy van het zelfde slag is als Upravado, en ons allen zou opofferen, wanneer dit hem voordoel zou kunnen opleveren. Dat ben ik volkomen met u eens, zei de hertog; maar ik zie hem niet voor den man aan, die op het oogenblik het spel in handen kan hebben. By zulk een crisis als wy nu beleven, kan men niets gering achten. Ik vertrouw hem niet in 't minst en zal hem in 't oog houden. De majoor had intusschen de zaal, waar het bal gegeven zou worden, bereikt. Hy vond daar Wilfred, die in een druk gesprek met zyne vrouw gewikkeld was. Alles ia gereed, majoor, zei Wilfred tot Measurby, toen deze zich by hen voegde. Wy kunnen dus op de zege rekenen? Twyfel er maar niet aan, zei Hilda, vol vertrouwen op de toekomst. Onze rol als samenzweerders zal spoedig afgespeeld zyn, en het zal niet lang meer duren, of wy zyn gevierde gasten aan het hof van de koningin van Busk. Waar iB zy nu? Zy is op haar kamer, om wat uit te rusten, zei Wilfred. Zy zal hare krachten spoedig genoeg noodig hebben. Gyzelf ziet er ook wel eenigszins ver moeid uit, Dacre, zei de majoor met goed nagebootste bezorgdheid. Ik moet bekennen, dat ik moe ben, zei Wilfred rondborstig. De vermoeienissen van de laatste weken doen haar invloed op my gevoelen. Ik ben onophoudeiyk in 't gareel geweest en zou nu wel een oogenblik willen rustOD. Maar kyk eens naar Hilda; die scbynt nooit vermoeid te zynl Ik denk wel, dat ik geheel op zal zyn, als alles voorby is, zei Hilda glimlachend. Ik ben nu te opgewonden, om vermoeienis te gevoolen. Maar je moet zelf eerst een uurlje naar je kamer gaan om uit te rusten, Wilfred. Of ga hier wat liggeD, zei de majoor, terwyi hy op den divan wees, die langs de wanden der zaal liep. Dat is een goed idee, majoor, zei Wilfred, terwyi hy zich op de kussens neervlyde. Ik zal een klein dutje nemen. Wacht even, Dacre; wat moet er van avond gebeuren? Wel, al de menschen, die we uitgenoo- digd hebben, komen natuuriyk hier. Zoodra Upravado komt, zal ik hem even apart nomen en hem bet geld door Janshah laten geven. Dan roepen wy de monarchie uit en nemen Methodios gevangen. Als dat gedaan is, mar- cheeren wy naar Varzo, waar de soldaten van Upravado zich aan onze zyde zullen scharen. Als wy de stad hebben, is de zaak beklonken, want dan zullen morgen de pro vinciën de monarchie erkennen. Het is een uitstekend plan, als alles goed gaat, zei Measurby kalmpjes. Maar als het in duigen valt? Dat kan onmogelyk, zei Hilda. Hoe komt ge toch aan dat idee, majoor? Hot kan nooit kwaad, zich op het ergste voor te bereiden. Welnu, als het mislukt, zei Wilfred snel, hebben wy nog altyd het jacht en acht ge zadelde paarden. De prinses kan dus ieder oogenblik naar Bulgarye vluchten of in zee steken met het jacht. Kom, majoor, wees maar niet bezorgd! Ik twyfel geen oogenblik aan het succes van onze samenzwering. Ik hoop, dat ge u niet moogt vergissen, zei do majoor, terwyl hy zich met Hilda van hem afwendde. Wilfred, die laat op was gebleven en den geheelen dag op de been geweest, viel dadeiyk in slaap. A propos, mevrouw, wie en wat is Jan shah eigeniyk? vroeg Measurby opeens. Hy was de factotum van Wilfreds oom en zorgt nu voor al onze zaken. Vertrouwt meneer Dacre hem? O, zeker. Hy zorgt voor alleshy heeft ai ons geld onder zyn berusting. Ik mag hem niet ïyden, maar geloof toch, dat by een volkomen eerlyk man is. Terwyl zy dit zeide, waren ze dichter tot Wilfred genaderd, en do majoor zag aan diens hand, die naast den divan neerhing, den ring. Hy stak snel den vaischen ring aan zyn eigen vinger en wachtte een gunstig oogenblik af, om er Hilda opmerkzaam op te maken. Wat ziet uw echtgenoot er vermoeid uitl zei by. Ja; hy is niet sterk en heeft in den laatsten tyd hard gewerkt. De majoor wierp een doek, die op den divan lag, over Wilfred, en hield zich, of by eensklaps den ring bemerkte. Drommels, dat is zonderling I zei by, schynbaar verbaasd. Wat meent ge? vroeg Hilda. Uw man draagt een ring, die byzonder veel op den mynen gelykt, antwoordde hy, terwyl hy den zijnen toonde. Hilda wierp er een blik op en schoen niet minder verbaasd. Hoo vreemd 1 zeiae zy, Wilfred heeft my eens verteld, dat er maar één van dien vorm bestond. Laten wy ze oens vergelykenl Maak hem niet wakker, zei Hilda. Woes maar niet bang. Hy schynt vast in slaap te zyn. Uw ring heeft ook eon inscriptie. Ja; ik zou wel eens willen zien, of zy hetzelfde betoekent. Ik vrees, dat Wilfred het niet goed zou vindon, als ik zyn ring van zyn vinger nam, zei Hilda aarzelend; hy schynt er veel waarde aan te hechten. Kom, mevrouw, wy kunnen hom hier niet verliezen, zei Measurby glimlachend. Ge behoeft hem er maar even af te nemen en hem met dezen te vergelykendan kunt ge hem weer aan zyn vinger steken. Ik moet erkennen, dat ik erg benieuwd ben te weten, of ze volkomen gelyk zyn. Kunt ge Sanskriet lezen, majoor? Jawelik heb er in IndiS iets van geleerd. Op Wilfreds ring staat iets in het San- kriet gegraveerd, maar by wil my nooit ver tellen, wat het beteekent. Zie vervolg E-.rste Blad.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5