P8ETER SOIVSERWIL.
1828-1^1)5.
Aan dezen hier ter stede en daar buiten
bij velen welbekenden, dezer dagen overleden
stadgenoot, wtfdt mr. L. J. Plemp van Dui-
vcland in de „N. Rott. Crt." het volgende
artikel:
Wij kwamen als groenen in Leiden.
Op de gloiie van ons eind exameD was al
een geduchte schaduw geworpen door de vrees
voor den proefryd, dio ons wachtte. Do eerste
dag viel niet mee, de tweede was erger en
pas op den derden begrepen wij, kou eindeloos
lang drie weken kunnen duren
Men was niet beleefd tegen ons. Men
dat wil zeggende studenten en de straatjeugd.
Want overigens hadden wy niet to klagen.
Onze huisjuffrouw mocht wat al to moederlijke
bozorgdheid toonen en onze oppasser ons mot
al te veolwetende voorkomendheid inlichten
zy noemden ons meneer en zy lieten zich
bevelen. Waagden wy ons veege lyf in een
wiDkel, het werd er met hoffelijkheid begroot
met het oog op do dingen, die komen konden
over drie weken waren wij immers student.
„Wat, heb je nog geen groenenboekjeGjihv
naar Somerwil", snauwde een onzer opvoeders
ons toe, met barsehe welwillendheid.
Wy stapten het woonhuis met de spiegel-
ruiton op den hoek van de Breosiraut en liet
steegje tegenover do so-K.teit. Miner va binnen.
Links een zwart bord, niet aankondigingen
van het Studentencorps. Daarnaast oen glazen
deur die wy openden.
Maar dat was volstrekt goen beleefde win
kelier, die oudeheer, die daar stond te bladeren
in een grootboek, en nuuwulyks opkeek toen
wy naderden met don hoed in de hand, (Dat
was ons een gewoonte gowoiden in die dagen).
Hij verwaardigde zich niet eenige notitie van
onzen persoon, die toch student ging worden, te
nemen. Hy bleef met de handen 111 de zakken
naast het kleine schrijftafeltje ia de achterkamer
staan, licbtto even het wille hoofd op en n.ini
ons op met een onverschilligen blik uit zyn
gryze oogen, over het afgezakte lorgnet heen.
Hy gaf ons het gevraagde en hoorde zonder
eenige belangstelling onzen naam, dien hy
hot niet de moeite waard scheen te achten
op te teekonen. Hij dacht er niet aan do deur
voor ons open of dicht to maken, toon wy
een weinig gekrenkt en teleurgesteld zijn
winkel vorlieten.
Zyn magere, schrale, gebogen figuur bleef
kalm staan by het kleine scbryftaftlrje in do
achterkamer. Zyn witgrijs hoofd met do spitse,
geschoren kin, mot de ingevallen wangen en
uitspringende jukbeenderen, met oen van het
hooge voorhoofd tot de bovenlip zeer langen,
onrogelmatigeu neus, boog zich weer over
het boek; zyn banden stounden op de tafel,
waarachter hy stond.
Nog oven koken zyn gryze oogen ons na
met een onverschilligen blik, juist over het
afgezakte lorgnet heen.
„Koop jy t-y Somerwil?" vroegen wfj elkan
der eon maand later, toon wy student ge
worden waren. In die vraag lag al onze
gepasto vasthoudendheid besloten aan de lessen
onzer vaders: niet te veel uitgeven en geen
boren maken. Want wie by Somerwil kocht,
had een boor.
Wy zyn ten slotte toch allen by hem binnen
getreden. Wy hebben allen er het noodigste
en het onmogeiykste besteld, dat wy ooit in
ons leven gekocht hebben. Wy haalden er
voorwerpen, die later, veel 1 iter, op onze
rekening onder eer. valschen naam vermeld
werden. Wy vroegen er boeken en cognac;
cadeaux voor het deftigste en voor liet joug-
digste lid onzer familie; hoogo hoeden en
Duitsche petten; piano's en v< locipö los. Wij
leonden er een rok en een bankbiljet, wy
betaalden er collegegeld en belasting, wy
onderhandelden er over een hond en een nieuwe
kamor en oen plaats in de Haagsche opera
of by Cair i Amsterdam. Als wy het ondonk
bare bedacht hadden, als wy besloten hadden
het ondoeniyke to doen dan gingen wy
naar Somerwil om aan onze plannen uit
voering to geven. En als wy het in oenig
geval om de eerie of andere reden eens zeer
benauwd haddon gekregen, dan haalden wy
or zelfs raad.
Want hy kon alles. Men heeft bem wel eens
hooron zeggen: „Dat is onmogdyk, mynheer",
maar dan gobeurdo hot toch. Er is hem, op
het oogenblik, dat men aan tafel ging, opgo
dragen menu's te drukken, van toepasselijke
prentjes voorzien; en by de croquetjes waren
ze er al. Geraakte men in de comoüie by het
tweode bedryf in verrukking, dan was hy er
by het vierde met een bouquet, waarmede
men aan zyn geestdrift lucht kon geven.
Verlangde men midden in den nacht een rytuig,
of by klaarlichten dag een fakkeloptocht, of
een muziekcorps op een Christelyken feest
dag - hy zorgdo dat het or was. Dan bromde
hy even, stond oen oogenblik in zichzelven
zyn kanalen te bodenken en schoof snuffend
met twee vingers zyn lorgnet naar boven
als oon sleetje over zyn neus. En dan was
het er eigenlyk al.
Soms bromde hy niet. Dat was, wanneer
er zoo iets geks bedacht was, als hy zelf
nog nooit had tygewoond. Die oogenbhkken
werden natuuriyk al zeldzamer, hoe ouder hy
werd; want hy heeft heelwat dwaasheid
gezien. Maar dan begon hy een beetje, onhoor
baar, te lachen, hoewel hy nooit iets anders
zeido dan: „'k Zal er voor zorgen, meneer."
In dit geval moest men oppassen, want dan
kon zyn inventieve geestdrift, hoewel nooit
uiteriyk merkbaar, zulke verhoudingen aan-
uernen, dat de maker van het oorspronkelijke
plan zelfs midden in de feestvreugde even
rilde over den sneeuwbal, dien hy aan het
rollen had gebracht. Maar de promotie was
immers nog ver en de vadertoorn over de
belachelyke uitgaven van een paar jaar ge
leden zou dan wel ondergaan in de ouder-
weelde over den doctorsbul. En als na afloop
van het ongehoorde feest uit Soroerwil's mond
klonk: „Zoo iets heb ik nog nooit gezien"
dan was de aanlegger er van overtuigd, dat
hy iots groots gedaan had.
Maar niet by feesten alleen was zyn hulp
onmisbaar. Zy kon onbetaalbaar zyn in
moeilykhoden.
Men heeft aan een professor beloofd den
volgenden morgen om 12 nur to zijnen huize
te verschijnen om over de dissertatie te
spreken of om een privatissimum to volgen.
In die afspraak heelt men geen beletsel go-
zien om den daaraan voorafgaanden dag naar
Amsterdam te gaan. Men is er den bewusten
morgen wakker geworden met een zeer on
aangenaam gevoel in hoofd en maag en een
zekore indolentie, die niet veroorlooft, dat men
tydig naar den trein wandelt. Men telegrafeert
dus aan Someiwil: Zog voor 12 bezoek by
prof. X. af. Men komt in Leiden terug en
loopt even aan op de Breestraat:
„Heb jo 't gedaan, Somerwil?"
„Ja met een onmerkbaar demonisch
lachje „ik heb laten zeggen, dat u in Am
sterdam was en niet komen kon."
„Wel allemachtig, on nu heb ik juist ge
telegrafeerd omdat.
„Wees maar gerust, 't is niet waar. Je was
immers ongesteld."
Een ander geval. Men heeft vergeten aan
een zyner dierbaarste l'ami.ieleden oen cadeau
te sturen op den verjaardag. En nu is dat
juist zoo byzonder vervelend, omdat onfin,
het is byzonder vervelend. Weet Somerwil er
wat op? Somerwil stuurt oen cadeau met een
briefje er by, of het asjeblieft niet kwalyk ge
nomen zal worden, maar dat meneer het had
uitgezocht en gezegd had liet op den zooveel-
sten to sturen, maar dat door de groote drukte
hy, Somerwil, het vergeten heeft en of men
hem niet het genoegen zou willen doen to
zorgen, dat meneer er nooit iets van te hoeren
krygt. En een kaartja er by: P. Somerwil
p. f. Meneer heeft thuis nooit iets van het
verzuim gehoord.
Nog iets. Er vertrekt oen studentengezel
schap naar een concours in een andere stad,
waar het een paar uren na zyn aankomst met
plechtigheid van den trein gehaald zal worden.
By die aankomst blykt het vaandel vergeten.
Het is zeer onaangenaam, maar er is niets
anders aan te doon dan dat een paar van de
bestuursleden dadelijk terugsporen om het te
halen. Noodeloozo moeite; hun trein kruist
dien, waarin Somerwil zit met het vaandel.
In Leiden vinden zy de boodschap, dat de
vlag al terecht is. En do voorzitter, by Somer-
wil's komst: „Hoe wist je, in godsnaam..."
„Och" met het leukste gezicht van de
wereld „ik dacht, ik zul maar eens even
gaan kyken of er mks veigeten is."
Hy kon alles en hij wist veel. Dien naam
van u, over wolks schijnbare veronachtzaming
ge u by de eerste ontmoeting zoo verbaasdet,
hy wist er de heole geschiedenis van, hy
kende allen, die hem droegen, hy was vol
komen op de hoogte van zyn solvabiliteit.
En van zyn superieur kunnen en weten was
hy wel overtuigd, al was bij gevoelig, schoon
het niet zoo ftjken mocht, voor een prysje.
Voor professoren had hy (salvo, reverentia zy
het gezegd) volstrekt geon eerbiod; want öf
h\j had ze als student gekend, öf ze hadden
met te Leiden gestudeerd, <>f ze werkten hem
te hard. Maar hy stelde ze toch oneindig
liooger dan Leidenaars. Wie ooit den wan-
trouwigen, lo9nschen blik gezien heeft, waar
meo Somerwil zelfs den aanzienlijksten stads
burger, die een voet in zyn winkel zette, vlak
over zyn lorgnet aankeek die heeft be
grepen wat do titel: „Academisch boek- on
kunsthandelaar" op zyn etiquetten en het
wapen van het Leidsche Studentencorps boven
zyn deur voor hem beteekenden.
Van dat Corps was hy do trouwe, aanhan
kelijke dienaar zy, die het bestuurd hebben,
kunnen liet getuigen. Hy oroeg den nede-
rigen titel van pedel en genoot als zoodanig
oen uiterst bescheiden salaris. Maar liy was
veel moei dan pedel. Hy vertegenwoordigde
er de traditie. Hy mocht zyn ambt niet meer
dan vyf en twintig jaren bekloed hebben, de
geschiedenis van vyftig jaren her had geen
verborgenissen voor hem.
In die wisselende studentenbevolking was
hy het element, dat bleef. Hy kende het ver
leden en zag nauwkeurig op het heden toe.
Hy had uw vader als student gekend en van
uw grootvader hooren spreken. Hy had by
een aantal lustra de maskerade in elkander
gezet; by had het zelfs eons godaan in een
andere studentenstad, waar do Leidsche prae-
ses, ongeduldig geworden over het lange
talmen, hem bevel had gegeven om den
stoet van het bevriende Corps te regelen; en
of dio zich daarna spoedig in béweging had
gezet 1 Hy had tientallen van jaren achtereen
allerhande optochten en rondgangen georgani
seerd; op oen wenk van zyn hand kwamen
fakkeldragers on muzikanten, gezadelde paar
den en ingespannen rijtuigen, vlaggen en
emblemen, oppassers en Leidenaars uit den
grond opduiken.
Hy wist, hoe voor twintig jaren to Leiden
een prins van den bloede ontvangen was en
hoe het ook nu moest gaan. Hy kende do
goheimen der stembussen eD was handiger
met het depouillement dan het stembureau
zelf Hy wist wie er gekozen zou worden en
vulde vooruit de bekendmakingen in. Toen een
lid van het Collegium hem verzocht, dat voor
taan na te laten, zeide hy: „Goed, meneer" -
maar later, tot den praeses: „Och, meneer,
ik heb het immer-s al vijf en twintig jaar
gedaan. En hij bleef bet doen.
Maar geen woord van critiek kwam over
zyn lippen. Vooruit mocht hy waarschuwen
als er eenmaal een fout begaan was, dan was
die een bestuursdaad geworden, een ante
cedent voor latere tijden. En wanneer hy eens
klaagde, dan was het toch alleen tegenover
een zeer vertrouwde.
Hy was wel de geheele Leidsche Iraditie
der laatste halve eeuw. Diep heeft hem gegriefd,
teen in zoker jaar zyn werkkring ingekrompen
en zyn wel wat groótscheepsche administratie
beperkt werd; toen heeft hy een enkele maal
gemord, men raakte aan zijn gezag' Maar
mits men eigen gezag ten volle liet gelden,
kon men het zijne ongestoord zijn gang
laten gaan.
Hy kende zijn plaats. Hij zou nooit op den
bok van het Collegiumsrytuig zyn gaan zitten,
maar als het aankwam, dan stond hu gereed
om liet portier te openen. Hij zou nooit by een
receptie een blad mot glazen gepresenteerd
hebben, maar hy stond bij de deur en diende
met onovertrefbare deftigheid do bezoekers
aan. Hij droeg zyn zwarten rok met zooveel
keurigheid en het breede blauwe Cjrpslint,
dwars van den rechterschouder tot de linker
heup, over hot fijnlinnen overhemd, mot zooveel
waardigheid als Sadi Carnot zyn officieel gewaad
met het grooto cordon van het Legioen van
Eer. Het is gebeurd, dat een bestuurslid van
een ander studentencorps aan den statigen
ouden heer vroeg of het hem vergund was zich
voor te .stellen. Met welk een tact maakte
Somerwil er zich van af! Mot hoeveel genoegen
hoorde hij het later vertellen. Maar zelf vertelde
hij het nooit.
Hy kende den oudsten mos en den dernier
cri. Hy wist of het Collegium de punten der
witte dassen moest dragen boven of onder
de linten van het insigno en welke boutonnière
op het oogenblik de rigueur was in ltotten
Row. Wy hebben er vaak om gelachen
maar wy waren hem toch dankbaar, waar
hy zoo dikwyls onze eenige vraagbaak was.
Hy was de incarnatie der goede, oude
traditie, welker handhaving de gansche eigen
aardigheid vormt van het Leidsche studenten
geslacht. De vertegenwoordiger van dat typische
conservatisme der steeds wisselende jeugd,
dat zelfs rood radicale leiders van later eens
onder zyn machtige bekoring had. Datg09do,
oude, onzelfzuchtige conservatisme, waarvan
men tegenwoordig niet sproken mag dan
by een graf.
In zyn laatsto jaren is zyn roem' een weinig
gaan tanen. Hij werd wat oud. Een voorwerp,
dat men hem tor reparatie gaf, hield hy eens
een jaar. Men vond hoin duur zonder te
bedenkon, dat de jaren krediet, die hy ver
leende, toch ook een vergoeding eischten en
hoeveel onbetaalbare diensten er verzwegen
waren op de hooge rekening. Men kocht niet
zoo veel meer bij liera en een groot deel van
de werk^iyk schitterende St.-Nicol ias étalage,
waarmede hy jaarlyks zijn winkel oppropte,
verhuisde naar zyn zolder, voor zoover het
niet vei loot werd. Wat daar van dien zolder
verleden jaar, by zijn liquidatie, wel te voor
schijn is gekomen!
De tyden worden slecht en de vaders
maanden krachtiger tot vlug afstudoeren en
geen beren maken. Een zeker wantrouwen
sloop de gemoederen van sommige zonen
binnen, tegen wie hij niet al te vriendelyk
was. Dat wantrouwen word versterkt doordat
Somerwil alle pogingen, die men in het werk
stolde om zyn schuld by hom jaarlyks af te
doen of zelfs om voordat men uit Leiden
vertrok een rekening van hem machtig te
worden, ton oenenmale verydeldo. Ook ver
baasde het sommige koopers, dat by nooit
eenige levering opschreef, waar zy by waren.
Waarom dat alles,, is nooit gebleken. Dat was
zoo zyn „eigen" traditie.
Maar hot is hier de plaats om het te go-
tuigen wie hem wantrouwde, deed slecht.
Op Somerwil's lovenswand-d moge wel wat
aan te merken geweest zyn, maar hy was
eerlyk. Wie zyn boeken gezien heeft, zooals
ik, kan weten met hoeveel nauwgezetheid de
bedragen werden opgeteekond. Wie de lange
rekening, na de promotie ontvangen (een dag
boek van do veistreken studentenjaren!), nauw
keurig heeft overpeinsd, die zal zich slechts
uiterst zelden gestooten hebben aan een post,
dien by niet thuis kon brengen en was
het dan altyd Somerwil's schuld? Wie ooit
eenig vertrouwen vau beteekonis in hem
gesteld heeft die is niet bedrogen uitge
komen.
Maar wat behoef ik dit alles te zeggen?
Dit In memoriam is geen apologie; het is
geschreven voor Somervvil's vrienden.
Zyn glorie was dan aan het tanen gegaan
en de stoute stukken, die men van hem wist
te verhaleo, speelden alle alleen nog maar in het
verleden Hot kwam niet meer voor, wat
Brooshooft eens in zyn Academische dissol-
ving meios met zekerheid uitgemaakt noemde
,.dat Somerwil op hetzelfde oogenblik by een
student platen ophing, in zyn boekwinkel
klanten bediende en op den trein zat om in
Den Haag een muziekcorps te engageeren."
De tyd was voorby, waarin men zich niet
verbaasde in zyn buurman, die met onver
stoorbare kalmte den Faust in den Grand
Opera te Patys zat aan te hooren of in den
wandelaar, die in het drukste uur op den
Weenschen Prater het nil mirari in toepas
sing scheen te brengen Somerwil te her
kennen. Hy koesterde zich nu in het zonnetje
op de Breestraat en droeg sloffen. Nog maar
zelden Hitsten zyn grijze oogen vlak over het
lorgnet heen en telkens schokte en schudde
de tijd het taaie, magere lyf.
„Piet Someiwil kan alles," zeiden wy, als
by op sterven lag en de dokter hem had
opgegeven. En inderdaad, dan herstelde hy
weer. Koppig kwam hy uit zyn Ufd en zat
eerst esn paar weken op zun kamer. Dan
wandelde by aan den arm van zyn vrouw
een Rapenburgje. En eindelijk stond hy zoo
waar weer in zjjn winkel en bromde tegen
den yverigen Klein, die zijne zaken waarnam
Maar een paar maanden later was het
weer mis. Toen ik hem het laatst bezocht,
zat hy in zyn binnenkamer, voorovergebogen
in een grooten lagen leunstoel, met een
chambercloak om zijn hoekige ledematen en
groote wollen pantoffels aan zyn lange voeten.
Zyn scherpe oogen stonden nu slap en hy
had geen lorgnet meer op. Zijn stem was
schor en met tranen en hy hield myn hand
bedonkelyk lang in de zyne. Toen ik wegging,
zeide hy Hauw: „We zullen elkaar wel niet
meer terugzien, meneer". Ea daJelyk daarop:
„Als u weer eens in Leiden komt, loop dan
nog eens even aan"
Daarna kwam er nog eens een enkele brief
kaart van de zaak met een bevend onder-
schriftje van herdenking on erkentelijkheid
eeri slecht teeken, dat hij zcin gevoel zoo aan
het woord liet.
Eindelyk werd het noodig, dat Klein zijn
plaats als pedel innam. Het heeft moeite
gekost. Van ontslag geven was geen sprake;
maar hy moest het nemen. „Het zou zyn
dood zyn", zeide zyne vrouw. Alles wat zyn
plaatsvervanger deed, vond hy verkeerd; hy
had het toch eerst moeten vragen, zeide
Somerwil, ook al wist hij het. En aandoenlyk
vooral was de stijve hardnekkigheid, waarmee
hy weigerde hot blauwe lint met de vyf
pylen op fluweelen grond af te geven, het
insigne van zyn studentencorps, het cordon
van het Legioen van Eer. Maar eindelyk be
dankte hy toch IIy verliet Leiden en ging
in Den Haag wonen. Toen werd hy sufferig,
flikkerde nog eens op, stortte weor in
En van ochtend bobben wy hem begraven.
INGEZONDEN.
Mijnheer de Redacteur!
Is het my vergund om eenige regelen te
plaatsen in uw veelgelezen blad? Ja? Dan
aan de orde met myn klacht!
Het is weer iets over de middeleeuwsche
toestandon in Zocterwoude, vooral in het
stadsgedeelte. Veel wordt en is er reeds ge
bouwd om Leiden. De woningen voor den
arbeidersstand, die daar staan, zien er,
enkele uitgezondord, van binnen en van buiten
goed uit. Is men in de stad verplicht meestal
op bovenwoningen zjjn intrek te nemen,
waarvan de prijzen, in aanmerking genomen
den last, dien zy den bewoners veroorzaken,
zeer hoog zyn, buiten de stad is dat anders.
Al evenaart de huur der huizen buiten met
die in de stad, toch begeven velen, als de
draagkracht van het gezin het ©enigszins
houden kan, zich liever naar buiten. Daar toch
heeft men een huis geheel alleen voor zich
en zyn gezin. Men behoeft daar niet tegen
eikaars dak te turen. Men kan zyn oog laten
gaan over al het schoons, dat Moeder Natuur
ons aanbiedt. En dan de tuinen, die aan de
meeste huizon verbonden zyn! Dit alles ver
hoogt zeer het genot van den werkman!
Dit is het buitenwonen van de schoonste
zyde bokeken. Maar nu de keerzyde. Komt
eens in de Witte Laan. De naam is mooi:
Wit! Maar ach, M. de R., er is goen spoor
van te bekennen. Het is één bagger al bagger.
Vooral by het weer, dat wij nu dagelyks heb
ben. Al zien alle straten er reeds goed uit,
dan gelykt onze Laan r.og steeds op een
moddersloot. De loozing van hemelwater ge
schiedt niet aan sommige huizen naar een
riool, maar stroomt neer in de Laan; dus dat
doet hot pad er niet beter op worden. En al
is de Laan opgedroogd, dan is het nog geen
begaanbaar padhet heeft dan veel weg van
oen Rutchbaan.
Als men 's avonds de Laan passeert, zonder
er bekend te wezen, loopt men veel kans
om met den grond in aanraking te komen,
vanwege de hoogten en laagten, die daar
aanwezig zyn. De minste regen, die er dan
neer valt, herscbaapt haar weer in een modder
sloot. Vele bewoners vreezen dan ook de deur
uit te komen, en zy, die er door moeten, doen
het al springende, om daardoor gevrijwaard
te blyven van de bagger.
Zou daar de gemeente Zo9terwoude, M. de R.
nu niets aan kunnen doen? Of zou het waar
wezon, wat mij onlangs verteld werd, dat de
gemeente Zoeterwoude daar niets aan mag
doen, omdat de Laan toebehoort aan degenen,
van wie do panden zijn, welke in de Laan
staan! Dus dan zouden de eigenaars aan
sprakelijk voor dien toestand wezen? Zou
het dan voor hen zoo'n kosten zyo, om ons
een goed begaanbaar pad te geven? Er zyn
10 a 11 eigenaars. Zou er dan niet één over
tuigd wezen van den ellendigen toestand?
Verbetering kan niet anders dan hun tot
voordeel wezen. Zoo nu en dan ziet men een
pand leeg staan. Vraagt men aan de bewo
ners waarom zy het huis verlaten, het ant
woord is dan meestal: „De Laan b9valt my
niet. Des zomers gaat het, maar 's winters
is het geen pad, 't is een sloot!"
Laten de eigenaars zich nu eens overtuigen
van den toestand, dan voorzeker kan het
niet anders of zy zullen het anders willen
hebbenwaar een wil is, is een weg. En als
zy niet willen, dan moet my deze kreet ont
snappen Coöperatieve Bouwvereeniging f Eigen
Haard"! Is er geen mogelijkheid dat gy uw
huizen wat goedkooper omzet, opdat wy ver
lost worden v,an de winstbcjagende huiseige
naars? Zooals de prys per week thans is,
met inbegrip der contributie, is hij wel wat
te hoog voor vele gèzinnen
Mynheer de Redacteur! hartelijk dank voor
de mij toegestane plaatsruimte. Ik tecken
met hoogachting,
Ken bewoner der Witto{ (bagger laan.
P. S. Ook de bewoners der Prinses "YVilhel-
mina straat (eveneens een mooie naamver-
keeren in hetzelfde geval als hunne buren
in de Wittelaan. Wel is er sedert eemgen
tyd verbetering gebracht in het doortrekken
van een bestraat looppad, maar, lieve deugd,
raak daar niet van af, want dan belooft
dat iets! Wanneer men by avond eens bezoek
ontvangt' van een vreemde, die met den toe
stand van genoemde straat r iet op do hoogte
is en van het looppad is afgedwaald, dan
hoort men wraak roepen over zulk een toe
stand!
Is het een en ander door de vorst weer
wat opgesteven, dan is het daar ook moeilijk
loopen, omdat de Wilhelmina straat nogal
wordt bereden door wagens, welke hunne spo
ren, by vochtig weor, vrij duidelijk achterlaten.
Waarom toch door do verschillende huis-
heeren de handen niet eens flink inéénge-
slagen en genoemde „straat" geheel bestraat?
Dan eerst zal zy beantwoorden aan haren
zoo mooien naam!
Waar is de teekenaar gebleven?
Gremengd JNfien ws.
Naar de „Haarl. C t." mededeelt,
oefent Eden zich druk voor de iu Februari te
Hamar te houden wereldkampioenschappen
m het schaatsenryden voor 1S95, waarvoor
hy nu reeds als een geduchte tegenstander
wordt gerekend. Er worden ovenwei pogin
gen aangewend om Eden togen to werken
on twijfel te opperen omtrent zyn amateur
schap. Van den voorzitter van de Interna
tional Cyclists Association" is hem echter
een desbetreffende verklaring toegezonden
ook de „Internationale Skating Unionheeft
Eden in het volle bezit van zyn amateur
schap verklaard.
In don goeden ouden tyd, toen
de solide geldkisten minder algemeen en de
diefstallen vrywat meer dan tegenwoordig
voorkwamen, zoo schryft de „N. Gron. Ct.",
kostte het onzen zuinigen voorouders heelwat
hoofdbrekens eene goede bewaarplaats voor
hunne spaarduiten uit te vinden. Dit blykt
nog zoo nu en dan uit de zonderlinge vind
plaatsen van hunne schatten.
En niet altyd is het juist in de handen van
hunne erfgenamen, dat het toeval die al tq
goed bewaarde schatten soms doet vallen.
Zoo ook, vei telt men, vond dezer dagen een
zekere De Roo, te Winsum, terwyl hij bezig
was een paar oude, door hem aangekochte
schilderyen van de lijsten te ontdoen, achter
de eene schildery eenige oude papieren, welke
by nader onderzoek obligation bleken te zijn
ter waarde van f 40,000.
Vlug werd nu de lyst van de tweede schildery
gerukt, en hierachter vond hy geldswaardige
papieren tot een bedrag van f 92,000.
Er ontbreekt nog maar aan, dat de schilde
rijen straks echte Rembrandts blyken te zyn.
Het stoomschip „Friesland",
van do „lied Star Line", dat 19 dezer van
Antwerpen naar Nieuw York is vertrokken,
werd door de Maatschappy verhuurd aan een
gezelschap van 400 rijke Amerikanen, die een
pleiziertockt gaan doen in de Middellandsch©
Zee en de kusten van Afrika en Europa zullen
bezoeken.
Te dien einde zyn 90 hofmeesters ten dien
ste der reizigers aangenomen. Onder hen zyn
15 muzikanten, die belast zijn de reis der
Amerikanen op te vroolijken.
Tabak op het Elysóe. Voorde
„Société contre l'abus du tabac" is de verkiezing
van Faure een streep door de rekening. Tot
nu toe kon zij wyzen op het verheven voor
beeld van de presidenten der Fransche repu
bliek, die geen van allen rookten. Maar ziet,
daar heeft men te kwader ure een president
gekozen, die, zoo hy al niet aan den tabak
is verslaafd, toch verscheiden sigaren daags
rookt. Waar moet het heen!
Inderdaad is Faure de eerste president, die
rookt. Thiers had een afschuw van tabal^
Mac-Mahon was in zyn soldatentijd een sterk
rooker, maar na een zware ziekte liet by het
geheel na. Jules Grévy rookte in zyn jmgd ook
wel, maar verbeeldde zich dat liet een na-
deeligen invloed had op zijn geheugen
scheidde er daarom mee uit. Carnot iooktn
niet en kon zelfs de luebt van tabak niei
goed verdragen. Casimir Périer rookte ook
niet; hoogstens deed hy af en toe een paar
trekjes aan een cigarette.