N°. 10692.
Maandag 31 December
A°. 1894-.
(Seze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
BALLAST.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco por post1-40.
Afzonderlijk© Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel moor/ 0.17^. Grootore
letters naar plaatsruimte. Voor het incassooren buiten do stad
wordt f 0.05 berekend.
De vraagmoeten wy rechten heffen
van het in te voeren graan? wordt
in deze dagen druk besproken en in de Tweedo
Kamer heeft de heer Dobbolmann zich den
tolk gemaakt van hen, die van die heffing
verbetering voor den landbouwenden stand
hopen. Eet Nieuws van den Day gelooft dat
de vrees niet groot behoeft te zyn, dat de
vrge handel in ons land heeft uitgediend,
maar maant niettemin tot voorzichtigheid aan.
„Voor de zoogenaamde protectionisten is
die tyd gunstig. Menige tak van industrie
kwijnt. Het buitenland gaat ons in de heffing
van invoerrechten voor. De schatkist is leeg.
Bij hun inderdaad schoonschijnende theorieën
kunnen zy dus nu de macht der omstandig
heden als bondgenooten inroepen.
„De geschiedenis der zegepralen van het
vryhandelsstelsel, met do geschiedenis der
tariefshervorming in Engeland aan het hoofd,
vormt een aantrekkelijk hoofdstuk van de
loer der staathuishoudkunde. Intusschon, de
staathuishoudkunde leert wel, dat alle be
scherming, aanvankelijk soms in het particu
lier belang, ten slotte altyd op het nadeel
van het algemeen uitloopt, maar niet, dat de
vrye handel een volmaakten toestand zal
•scheppen. Niets zal ooit in staat wezen de
misstanden in de maatschappij geheel en voor
altijd te doen verdwijnen. De hervormer vraagt
tich niet af, of zfin denkbeeld, tot uitvoering
gekomen, een heilstaat zal doen geboren wor
den; maar wèl of het op den langen duur
betere toestanden zal kunnen doen ontstaan,
en de geschiedenis van den vrijen handel
brengt het bewijs mede, dat zyne profeten
met juisten blik waren bezield, toen zy zich
op die vraag een toestemmend antwoord
durfden geven.
„Dat de Nederlandsche graanbouw kwynt,
als een gevolg vooral van den ruimen voorraad
in vele streken der wereld, die een invoer
van zeer goed gewas tegen ongekend lage
pryzen ten gevolge heeft, staat vast. Maar
ondanks dit feit schynt het een sprookje,
dat men in een tyd als de onze een nieuw
recht wil invoeren, dat, hoe men het ook
noemen moge, ten slotte voor een grooter
of kleiner doel, in den vorm eener broodbe
lasting, door het volk moet worden opgebracht.
Door het volk, enmen weet hoe dit
woord hier moet worden opgevat".
Men wil een betere markt verkrijgen voor
den binnenlandschen graanbouw, men wil
langs dien weg geraken tot uitbreiding van
de teelt, tot verbetering van den toestand
des pachters, tot verhooging van de waarde
van den bodem, ten bate der grondeigenaren,
doch men wil natuurlyk nog meerlang
zamerhand komen tot oen comploet bescher
mend stelsel.
Het N. v. d. D. gelooft dat, door aan den
drang toe te geven, slechts eenig voordeel
voor den fiscus wordt verkregen. En ware
ook dit niet het geval, het op zichzelf slechte
geneesmiddel zou erger blyken dan de kwaal.
Zelfs met bescherming kon het wel eens
blyken, dat de concurrentie tegen het buiten
land onhoudbaar is.
„Do loop der zaken kan eenigszins anders
zijn. Verschillende onvoorziene gevallen kunnen
zich voordoen. Maar altijd zal het hierop
neerkomon, dat door het volk, naar even
redigheid van het verbruikte allereerste levens
middel, oen belasting wordt opgebracht,
gedeeltelyk aan de schatkast en gedeeltelijk
aan een bijzondere klasse van personen, die
er hoogstens half mee zullen geholpen worden.
„Het omgekoerde van een progressieve
belasting. Die het minst kan betalen, betaalt
het meest!
„In 't algemeen belang van landbouw en
nijverheid kan en mag de wetgever veel doen,
maar nergens is een rechtsgrond te vinden,
waarop men kan verdedigen de kunstmatige
opheffing van een bepaalden tak van nijverheid,
direct ten koste van het algemeen.
„En er is geen belasting, moer dan die op
het brood spottende met alle denkbeelden
van draagkracht en met alle beginselen van
gelijkmatigheid".
Het eerste schaap, dat zich thans voor
den dam vertoont, komt er in Nederland
niet over! zegt Het N. v. d. D. ten slotte.
De heer Haffmans meent in het Venlcosch
Weekblad dat het amendement-Babimann, dat
den Minister slechts twee kruisers wilde
geven, een bescheiden eisch was, die door
den benarden toestand der geldmiddelen alles
zins aannemelijk was. En ook uit eon oog
punt van politiek beleid had het by den
Minister een betere ontvangst verdiend. Waar
schuwend zegt de lieer Halïmans:
„Hot amendement toch ging uit van eeno
zijde, die, ofschoon niet ministerieel, toch wel
willend is. Deze welwillendheid kan mot anders
dan verminderen, waoneer het Ministerie
blyken geeft, hoegenaamd geene notitie te
nemen van de bescheiden wenschen, aan die
zijde gekoesterd."
En al is een minister van marine geen poli
tiek man, maar eene specialiteit, hy heeft
toch collega's, die hem hadden moeten ver
hinderen eene politieke fout te begaan. By
de stemming verwachtte de heer H. dat de
Takkianen met de katholieken zouden stem
men, al was hot maar om aan het Ministerie
eene nederlaag te berokkenen.
„En dit zou ook gebeurd zyn, hadden niet
enkele Takkianen en katholieken, uit het gelid
tredende, tegen het amendement gestemd. Dit
deed de balans ten voordeole van den Minister
doorslaan. Het amendement Bahlmann werd
met 46 tegen 43 stemmen verworpen. Vier
katholieken stemden tegen, de heeren Schaep-
man, Borret, Kolkman en Vermeulen. Men
kan dus zeggen, dat do doctor den Minister
gered heeft. Zeer edelmoedig, want men moet
veronderstellen, dat dr. Schaepman als Tak-
kiaan niet met dit ministerie wegloopt."
Doch nog een andere teleurstelling is den
heer H. door deze stemming bezorgd:
„Behalve dat de katholieken hot onderspit
dolven, was deze stemming voor hen ook
daarom ona mgonaam, omdat zij bleken ver
deeld te zfjn. Treurig, allertreurigst! Onze
vreugde, eindelijk weer eens te zyn, is weg
gevlogen. En dat is de schuld van den Minis
ter van Marine, die het op stemming liet
aankomen.
„Slotsom: bet ministerie is zelf de oorzaak
geweest, dat gebeurd is wat dit ministerie het
meest te duchten heeft, namelijk dat Takkia
nen en katholieken eene lijn trekken.
„Heet dat politiek beleid!
„Waarlijk, 't is niet te verwonderen dat onz9
ministeries zoo kort leven. Zy maken het er
naar. Men is te hooghartig om voeling te
houden met de party of de partyen, die men
niet missen kan. Deze hooghartigheid heeft
niet alleen hot kabinet Tak-Van Tienhoven
ten val gebracht.
„Wanneer zal men eens wys worden!"
In eeno correspondentie uit Aduard (Gro
ningen) in De (liberale» Nederlander leest men
„Do zwenking van den heer G. Zjjlma
naar de protectionisten zal ook by u
ongetwyfeld verwondering hebben gewekt. Wat
u misschien ni9t weet, is, dat dit reed3 des
heeren Zijlma's tweede bekeering is, zooals
blykt uit de door hem gehouden rede, vóór
zfjne officiëole candidaatstelling voor de Tweede
Kamer.
„Ik kan er bijvoegen, dat in de op de rode
gevolgde discussie de heer Zylma ronduit
verklaarde vroeger protectionist te zyn geweest,
doch nu beslist vrijhandelaar te zyn, en tevens
dat hy by de crisis in Maart verklaarde, het
niet noodig te oordeelen voor de kiezers op
te treden, daar zyn meening nog dezelfde was
als op de meeting te Zuidhorn en later te
Oldehovo (over het wetsontwerp-Tak) ver
kondigd."
De Haagsche correspondent van do Zul f en-
schc Courant, het jongste debat over de
begrooting van Oorlog besprekende,
doet uitkomen, dat de Minister, wat de quaestie
van den persoonleken dienstplicht
betreft, de Kamer met een kluitje in het riet
heeft gezonden. Op de pertinente vraag van
den heer Seret, antwoordde hy, dat het hem
onmogelyk was de vraag: vóór of togen per
soonleken dienstplicht? met ja of neen te
beantwoorden, omdat de één daaronder iets
heel anders vorstond dan een ander, en om
dat ton slotte alles zou afhangen van de voor
te dragen wetsbepalingen. Op den inhoud
eener later in te dienen wet vooruit te loopen
achtte de Minister verkeerd, en daarom meende
hy de nieuwsgierigheid vooralsnog niet te
kunnen bevredigen.
Na aan de beslissing omtrent verschillende
voorname posten van de begrooting te hebben
herinnerd, zegt de correspondent:
De gewerenwet is thans niet afgedaan,
maar zal voor de Tweede Kamer in Februari
by het uiteengaan der Kamer hoorde ik zeg
gen, dat do nieuwe campagne zou beginnen
10 of 12 Februari zeker wel in staat van
wyzen zyn. Aan werkzaamheden zal het der
Kamer in het voorjaar zeker niet ontbreken.
Niet minder dan zeven moties liggen op de
griffie, waaronder van het hoogste belang,
zooals die van den heer Dobbelmann om de
wenschelykheid van protectie te doen
uitspreken, en die van den hoer Holdt, om de
Kamer aan den tand te voelen over de ver
plichte pensioensverzokering. Maar
hoe belangryk die moties ook zyn, practisch
resultaat kunnen zy voor het oogenblik niet
opleveren, en daarom zou ik het betreuren,
als by die moties andere 'wetgevende arbeid
werd achtergesteld. Voor 't oogenblik zyn er
wel is waar nog geen wetten van beteokenis
in staat van wyzen, maar men mag ver'
wachten dat er in Februari een heel stapeltje
zal liggen.
Ik noem slechts de voorstellen tot invoering
van het faillieten recht de ont
werpen betredende partioele herziening van
de burgeriyke rechtsvordering
een onderwerp, waaraan de heer Hartogh
zyne beste krachten heeft gewijd verder
het onderwijswetje van den heer
Lobman de wettelyke regeling betredende
Opsterland en Ooststellingworf
de veiligheidswet - de wet op het
bevorderen van officieren buiten
actievon dienst en oindelyk het ont
werp tot betere heffing van invoer
rechten. Wat dat laatste punt betreft,
zoo heeft de heer Borgesius, vóórdat de Kamer
uitéénging, op sposdigo behandeling aange
drongen. Elke maand, zoo sprak hy, die wy
verzuimen om deze voordracht af te doen,
kost aan de Ned. schatkist ISO,000. Waarom
dan met de afdoening gewacht? Het voorstel
behoort tot die onderwerpen, die in elk
Parlement ook waar evenals by ons met
den slakkengang wordt gewerkt met den
meesten spoed worden behandeld. Daarom
vroeg de heer Borgesius aan den voorzitter,
of het zyn voornemen was dit ontwerp in
Februari onder de eerste in behandeling te
nemen, waarop deze afgevaardigde een be
vestigend antwoord ontving, indien althans
deze regeling dan in staat van wyzen en dus
voor openbare behandeling gereed was. Dat
hangt trouwens niet af van den voorzitter,
maar van de Commissie van Rapporteurs,
die aanstaanden Maandag hare vergaderingen
zal beginnen. Overhaasten doet zich dus de
Commissie niet, want het voorstel is reeds
voor eenige weken in do afdeelingen onderzocht,
maar men kan haar daarvan geen grief maken,
omdat alle tyd door de begrootingsdebatten
is in beslag genomen. In elk geval is deze
regeling in hoogo mate urgent. Gelukkig
geldt het hier geen zaak van politiek; my
werd dan ook verzekerd, dat de minister van
financiën by dit werk steun zal vinden by
alle partyen en dat de wet, die aan hot
smokkelen op de grenzen want wat is te
laag opgeven anders dan smokkelen een
einde moet maken, waarscbyniyk met groote
meerderheid zal worden aangenomen.
De Nieuwe Groninger Courant zegt in een
korte beschouwing over den afloop van de
begrootingsdebatten in de Tweede Kamer:
Over 't gehoel is de zaak goed afgeloopen.
Het nieuwo ministerie heeft weinig
geleden onder deze campagne. De minister
van ocrlog moest zich de aanzienlyksto be
snoeiing van zyne begrooting laten welge
vallen, maar misschien redt hy, de nieuwe
kanonnen prijsgevende, de nieuwe geweren,
en dat is een troost. En daar eene goede
begrooting do stevige grondslag is van eene
goede politiek, is deze discussie gunstig ge
weest voor den staatkundigen toestand.
Men heeft by de algemeens beschouwingen
en bij binnenlandsche zaken de wordingsge
schiedenis van hot kabinet nog eens behandeld
en den heer Van Houten eenige onaangenaam
heden gezegd, die hy gemakkeiyk kan ver
duren, omdat hy zijn met groote kennis van
zaken verdedigd „Hoofdstuk" in veilige haven
brachtWelke dan ook de voorkeur of de
motieven van den samensteller van dit kabine*
zyn geweest, men kan, na deze begrootings-
discussie, zeggen, dat by over 't geheel en
meer bepaald wat binnenlandsche zaken be
treft, gelukkig was geïnspireerd.
Het Haagsche Dagblad, er op wyzendo dal
dit jaar zich weder het schouwspel heeft her
haild, dat de staatsbegrooting niet op ho'
grondwettig tijdstip gereed komt, zoodat d
Eerste Kamer haar weder eerst in 't volgend»
jaar in behandeling moet nomen, dringt er op
aan, dat de Eerste Kamer zich by eerbiedig
adres zal wonden tot de Kroon, waarin do
bezwaren worden ontwikkeld tegen het o n-
grondwettig budgetbedryfderTweed*
Kamer. Als middel van redres beveelt hot
blad aan de indiening tolken jare van een
credietwet voor twee maanden; die zou door
de Eerste Kamer tegelyk met het definitieve
hoofdstuk 1 on de middelonwet kunnen worden
aangenomen. Dan ware alles vormoiyk in 'fc
reine; er zouden dan volkomen wettige be
talingen uit de toegestane credieten in hot
nieuwe dienstjaar, reeds in Januari en Februari
kunnen worden gedaan.
In het tijdschrift De Landsverdediging, ondot
redactie van Investigatores, wordt de
meening verkondigd, dat niemand dan de
officiëele beproevors iets van het nieuwo
geweer af weet. In die „officiëele beproevers"
heeft de redactio van De Landsvei-dcdiging
niet veel vertrouwen; zy wyst op vele zaken,
die goedgekeurd zyn door de „officiëele bo-
proevers" en niet best bleken te zyn.
Vóórdat de critiek hot vraagstuk onbarm
hartig heeft uitgeplozen en „de genomen
proeven tot in alle détails publiek domein
zyn geworden" mag over het nieuwe geweer
niet beslist worden. De redactie betwijfelt
bovendien of het geweervraagstuk zoo bran
dend is, dat het opgelost moet zyn, voordat
de legerwet en logerorganisatie een feit zyn
geworden. En ten slotte meende In vest iga
tor es, dat er voor den minister van oorlog
genoeg te doen is, ook al brengt hy het ge
weervraagstuk niet tot oplossing, on dat wel
zonder eene uitgave van millioenen; met het
geld, dat thans wordt uitgegeven, is veel moer
te verkrygen.
ij
i.
Eon marineofficier, die da onderscheiding3-
teekenen van luitenant ter zee tweede klasae
droeg, spoedde zich naar het Potsdammer-
station te Berlijn on ging de trappen op, die
naar de groote vestibule voerden. Juist toen
hij deze bereikt had, ontmoette hü een kame
raad, die door de smalle gouden tressen op
de mouwen al3 luitenant ter zee tweede klasse
gekenschetst was. Tusschen beiden had eene
hartelijke ontmoeting plaats.
.Zijt gjj daar, Breitlingl" riep de oudste
der kameraden; „eindelijk ziet men u eensl
Sedert acht dagen weet ik al, dat gjj naar
het marine-detachement te Beriyn verplaatst
zjjt; maar ik heb tot nu toe tevergeefs naar
n uitgezien."
„Ik ook naar u, waarde Bauer! Ik heb
mij volgens voorschrift by do admiraliteit
aangemeld, maar gij waart niet zichtbaar. G(j
zat waarschijnlijk ergons in een bureau be
graven en rekende wie weet welke diepzin
nige fouragerekeningen na."
Langzaam in de vestibule op en neer
gaande, praatten zj) voort.
„Ja, gjj hebt gelijkt Het is geen bijzonder
interessant werk, maar toch in elk geval een
afwisseling. Als men, zooals ik, zes jaren
achtereen op buitenlandsche stations geweest
is, geniet men gaarne ook weer eens het
landleven, en vooral als men te Berlijn werk
zaam is. Hoe gaat hot in Kiel?"
„Dank u, waarde Bauer, alles gaat goed.
Nieuws is er niet, behalve dit, dat kapitein
Von Vilmar binnen eenige dagen trouwt."
„Do ongelukkige!" zside luitenant Bauer
met een diepen zucht; „ik heb het hem
echter altijd voorspeld, dat het eens zoo met
hem zou afloopen."
Luitenant Breitling lachto luid.
„Dus nog altijd niet van uwe zonderlinge
opvatting genezen, beste Bauer? Nog altijd
een vijand van het huwelijk?"
De luitenant ter zee Erik Bauer werd
zeer ernstig.
„Ik moest eigenlijk boos op u zyn", ver
klaarde hy, „dat gy myne vaste overtuiging
eene zonderlinge opvatting noemt. Ja, ik ben
een tegenstander van het huwelyk, niet in
het algemeen, maar by de marine-officieren.
Een marine-officier moet niet trouwen, anders
moet hy liever zyn beroep vaarwel zeggen.
In elk geval maakt hy twee mensehen onge
lukkig: zyne vrouw en zichzelven. De marine
officier behoort op de zee; de dienst brengt
mst zich mode, dat hij telken3 weer jaren
lang van huis is en vrouw en kinderen alleen
laat. "Wat moeten dezen gedurende zyne afwe
zigheid aanvangen? Zy hebben geen familie
vader; de vrouw heeft geen vrye beweging,
op haar drukken al de zorgen van de huis
houding en de opvoeding der kinderen. Zy
kan geen stap doen, zonder aan hare vrou-
welyke waardigheid of aan haren plicht als
echtgenoote iets te kort te doen, en bovendien
omringen zulk eene „marine weduwe" voort
durend gevaren, zooals velen van onze kame
raden tot hun groot verdriet en nadeel onder
vonden hebben. Komt de man dan van de
reis terug, dan is hy geheel aan het echtelyk
leven ontwend, hy is weer de volmaaktste
vrijgezel geworden. De vrouw daarentegen
heeft drie of vier jaar het commando in de
huishouding gehad en het valt haar niet ge
makkeiyk, nu weer de tweede plaats in te
nemen. Het duurt telkens een jaar, voordat
de echtgenooten weer „op streek" zyn en
zich eenigszins verdragen. Dan gaat de man
weer weg en het spelletje begint van voren
af aan. Neen, neen, het trouwen moeten wy
aan de landratten overlaten! Het celibaat is
nu eenmaal de plicht van den marine officier,
als hy het eerlyk meent met zyn beroep."
„Nou, nou," merkte de ander glimlachend
op. Bauer evenwel ging rustig voort;
„Vergeet ook niet de gevaren, waaraan
een zeeman blootgosteld is. Bedenk eens, hoe
vele jonge weduwen wy onder de officiers
dames hebben, wier mannen ver van bet
vaderland in Azië of Afrika een plotselingen
dood vonden en hunne vrouwen onbeschermd
en dikwyis in bekrompen omstandigheden
achterlieten! Ik ga nu weer naar Wannsee,
naar myne nicht Agatha. Gy weet, dat zy
de weduwe is van onzen kameraad kapitein
Gerhard, die voor twee jaar door de koorts
op het West-Afrikaansche station weggerukt
werd. Wat heeft de arme vrouw nu aan haar
leven? Op vier-en-twintigjarigen leeftyd 13
Agatha nu weduwe. De representatiekosten
in de eerste jaren van haar huwelyk hebben
het grootste deel van hun vermogen ver
slonden. Het pensioen, dat zy geniet, is karig
genoeg, en zoo leeft zjj onder de meest be
scheiden omstandigheden, eenzaam en in
zekeren zin van haar levensgeluk beroofd.
Dat is toch hard voor de arme vrouw!
Zulk een voorboeld alleen moest eiken marine
officier afschrikken, een huwelyk aan te gaan."
„Gy ziet te zwart, waarde kameraad," ant
woordde Breitling; „zoo erg is het dan toch
niet, en tegenspoed heeft men in elkon stand.
Dat Gerhard zoo plotseling sterven moest,
was niet te voorzien. Maar daarmede is toch
alle levensgeluk voor zyne weduwe niet afge
sneden. Mevrouw Gerhard is eene zoo bemin-
neiyke, interessante, aangename en schoone
vrouw, dat zy nog wel een man vindt, die
haar gelukkig zal maken."
„O zeker!" zeide Bauor, naar het scheen
eenigszins opgewonden, „daar zyn allerlei
lafbekken, die haar het hof maken. Maar zy
Is natuurlyk door do ondervinding wys ge
worden en zal niet zoo maar een van deze
gekken om den hals vliegen."
Hy sprak deze woorden met zekere heftig
heid, zoodat Johan Breitling hem met een
eigenaardigen glimlach van ter zyde aankeek.
„Gy geraakt in vuur, kameraad. Men zou
haast gelooven dat gy jaloersch waart!"
Bauer zette een boos gezicht en keek
Breitling aaD, alsof hy hem ten aanzien zyner
toerekenbaarheid wilde onderzoeken.
„Waarde Breitling, gy tapt dikwyis uien,
waarmede gy iemand kunt krenken."
„Nu, neem my niet kwaiyk", antwoordde
Breitling; „gy schynt verkelyk bedenkelijk
kitteloorig te worden. Toen ik voor een jaar
nog op het schip mot u was, naamt gjj zulko
uien niet kwalyk. Thans echter, sedert gjj
een jaar fourage-rekeningen controleert, schynt
alle humor u vreemd geworden te zyn. Zoo
ik my eene ui veroorloofde, was dat toch niet
zoo geheel zonder grond. Men vertelt namelyk
in het gehoele corps, dat gy zelf vroeger eens
uwe nicht het hof hebt gemaakt, totdat deze
besloot, kapitein Gerhard te trouwen. - Zie
my niet zoo verwonderd aan, waarde Bauer"
Dat vertelde men elkaar in hot officiorscorp
als een publiek geheim, en men beweerde nog
dat uw afkeer van het huwelyk dateert var
den tyd, dat uwe nicht de vrouw van kapitoii
Gerhard geworden is."
Luitenant Bauer keek consequent, naar de
punten zyner laarzen en zeide na eene pauzo
„Men kan den menschen natuurlijk niet ver
bieden, onzin te praten. Ik kan u verzekeren,
dat, wat gy vernomen hebt, louter onzin is.
Ik beschouw het huwelyk als nutteloozen
ballast voor een marine-officier, en wie zyn
schip daarmede te zwaar bevracht, gaat te
gronde. Zooveel weet gy toch ook!"
„O ja!" verklaarde Johan Breitling, „ik
weet dat natuurlyk; maar ik weet ook, dat
schepen, die te weinig ballast innemen,
rank worden en zoo hoog uit het water gaan,
dat in een oogenblik van nood voor hen het
gevaar eener kentering zeer nabjj is. Dus,
met óf zonder ballastde zaak is niet zonder
gevaar.
(Wordt vervolgd.)