LOMBOK.
MENGELWERK.
Miju ondervindingen op Oudejaarsavond.
DE BRIEF VAN DR. UJLAKL
2. In dm Deioahtempel.
De „Wereldkroniek" bevat thans het ver
volg van den brief, waaraan we het volgende
ontleenen:
Dat w(j onze dooden niet ongestoord kon
den begraven, daarvoor zorgden de Baliörs.
Van der Plank, die reeds gisteren een schamp
schot door den arm kreeg, werd gedurende
de plechtigheid voor den tweeden keer gewond.
Een matte kogel raakto zjjn schouder. Na do
Ijjkplechtigheid werd voor don eersten keer
sedert twee etmalen eten verstrekttien man
kregen één blik gehakt van één kilo, bene
vens een stuk hard brood. Bovendien werd
er water gegeven. Er werd ook in een der
omliggende huizen eon put gevonden, en hoe
wel het water er vanzelf niet aan de pri
mitiefste oischen der gezondheidsleer of der
aesthotiek beantwoordde, word het toch gretig
verslonden. W(j hadden in geen 24 uren ge
dronken: wy officieren smulden. Lindgreen
vond in één zyner zakken een pakje chocolaad
en verdeelde dit onder ons; ieder van ons
ontving een tabletje, waarvan de helft onmid
dellijk als dessert genuttigd werd. Terwijl wij
zaten te eten, werd ons gemeld, dat een
kettingjongen, met een witten lap in de hand,
op ons verblijf afkwam. Lindgreen liot hem
over den muur klimmen. Hij zeide van den
Kroonprins te komen mot een brief aan den
commandant. Do brief was op een lontarblad
gekrast, de gewone manier van schrijven bij
de Baliër8. Geen van ons kon het schrift
lezen en Lindgreen zeide dit tot don parle
mentair in dwangarbeiderskostuum. En nu
vertelde ons de dwangarbeider dingen, waarby
ons allen het haar ten berge rees en het
hart van pijn en smart bfina stilstond. Vol
gens zijn verhaal waren beide generaals, de
resident, bijna alle hoofdofficieren gesneuveld,
het geheele leger in de pan gehakt en was
er geen enkele Hollandsche soldaat meor op
Lombok; die by de algemeene slachting ont
vlucht waren, hadden zich op de oorlogs
schepen gered, en deze waren naar Java
teruggostoomd.
Onze colonne was geheel vernietigd, byna
alle officieren waren gesneuveld, de stukken
in handen der Baliörs gevallen, de geheele
troin door hen veroverd en geplunderd. Do
Kroonprins was de bovelhebbor der Balische
troepen, die tegenover ons stelling hadden
genomen; hy was gekleed in het groot tenue
van generaal Vetter, terwyi tal van hoofden
iassen en petten van gesneuvelde, of beter
gezegd, afgemaakte officieren droegen. Dus
luidde zyn verhaal. By den eenen dwang
arbeider voegden zich langzamerhand drie
anderen, die over den muurkropeu en al het
verhaalde bekrachtigden.
Zy zeiven waren door de Baliérs krjjgsge
vangen gemaakt; er waren ook soldaton krfigs-
gevangon en zy roemden de edelmoedigheid
en do goedheid van den kroonprins, die mede
lijden met ons bad en het diep betreurde, dat
door een ongelukkig misverstand do Compagnie
slaags was geraakt met de Baliérs. Do oude
vorst en de kroonprins waren groote vrienden
van het Hollandsche gouvernement en konden
maar niet begrypen waarom de generaal zoo
plotseling was begonnen te schieten.
Myne lozers kunnen begrijpen welk oen
indruk deze berichten op ons maakten; wü
waren diep terneergeslagen; het sprankje
hoop, dat ons tot nog toe bezielde, werd uit
gedoofd door deze Jobstijding, die ons na
al het gebeurde - zeer waarschyniyk klonk,
want als er nog Hollandsche troepen op Lom
bok geweest waren zoo redeneerden wy
zouden zy wel reeds getracht hebben om ons
te verlossen. Het bericht klonk ons zooveel
to waarschynlyker, omdat de verslaggevende
dwangarbeider vertelde dat hy don overste
Lawick van Pabst had zien sneuvelen.
De dwangarbeider werd teruggezonden en
hom beduid aan den Kroonprins te zeggen, ons
in het Maleisch met Hollandsche karakters
to schrijven, als hy ons iets te zeggen had.
Eene poos later kwam eon andore dwang
arbeider met een brief van den Kroonprins.
Die brief was op een kwart vel wit papier
met potlood in Hollandscho karakters go-
schreven, door den Kroonprins goteekend, en
bevatte het aanbod, dat alleen aan officieren
en manschappen, voerlioden en gewonden
vrye aftocht naar Amponan verleend werd,
togen afgifte van alle wapenen. Toen Lind
green dezen brief voorlas, was er niemand
onder ons, die dit aanbod niet met veront
waardiging van de hand wees. Lindgreen
zeide ook tot don brenger, dat hy naar den
Kroonprins zou teruggaan en hem zeggen,
dat van overgave geen 6prako kon zyn.
Nauwolyks was de dwangarbeider by de
Baliérs terug, of dezen begonnen met ver-
iubbelde woede ons te beschieten, ons scheld
woorden toe te voegen on grooto steenen
laar ons te gooien, waardoor menigeen van
ms getroffen werd.
Lindgreen vorsterkte onze positie, liet met
afgekapte boomstammen barricaden bouwen,
bressen met steenen opvullen, boomen, dio
het uitzicht belemmerden, omkappen, en alles
word op het nauwkeurigst geregeld. By iedoren
cost werden drie soldaten geplaatst; één er
van moest op post staan, terwyi tweo slapen
mochten; voor de gewondon werd de be-
trokkeiyk veiligste hoek uitgezocht en de
zieken werden daarop het voordoeligste ge
legerd. Ik begon do verbanden te verwissolen,
maar bob nog nooit in myn leven zulke pyn-
lyko, ellendige oogenblikken beleefd, als toen
ik dezo arme, ongelukkige helden veiTnnden
moest. Er waren er onder, by wie de kogel
oppervlakkig onder de huid zat en die met
een kleine snede van onnoemelijke pyn hadden
kunnen worden verlost: maar ik had ver
bandmiddelen noch het allerprimitiefste in
strument; ik stortte tranen van machtelooze
wanhoop, zoo dikwyls ik die arme makkers
verbinden moest. En die verbanden!!! Opge
leid in de leer der antiseptische goneeswyze,
leed ik by het aanleggen van deze verbanden
onbeschryflyk.
Het ontbrak ons aan water om de oude
verbanden te kunnen wasscben, en zoo moest
ik my met de oude, vuile verbanden behelpen.
„Nood leert bidden", zegt een spreekwoord,
en de nood heeft my geleerd verbanden te
improviseeren. In onz9 vierkante ruimte ston
den oude, half vermolmde pisangboomen. Uit
den binnensten bast, vlak onder de boomschors
gelegen, liet ik pluksel maken. Deze bast liet
zicb, nadat hy in de zon gedroogd was, in
lange weefsels scheuren, en deze weefsels
legde ik vlak op do wond, die de wondafschei-
dingen opslorpen en het buitenste verband
zoo lang mogeiyk droog en zindeiyk moesten
houden. Ik moet weer terugkomen op den
Europeeschen ziekenoppasser Loverink, die
my by al myne verrichtingen en werkzaam
heden getrouw en opofferend ter zyde stond,
die dag en nacht onze gewonden met liefde
rijke zorg oppaste en die, wanneer ik hem
noodig had, in don hevigsten kogelregen zon
der vrees of angst naar my toesnelde.
Na al myne gewonden verzorgd te hebben,
ging ik er op uit, om het terrein in oogen-
schouw to nemen. By die gelegenheid vond
ik ia een kleinen huistempel een Balineesch
ïyk, in staatsiekleeren op een baar gelegd.
Om hot lyk heen stonden schoteltjes met
ryst, gebakjes en vruchten. Het lyk was met
fijne sarongs en slendangs toegedekt en aan
het hoofdeinde bevond zich een stuk wit
katoen. Het eerste wat ik deed, was beslag
leggen op het stuk katoen, dat my als ver-
bandgoed van onschatbare waarde was.
Toen ik Lindgreen van de aanwezigheid
van het lyk kennis gaf, wilde hy, uit vrees
dat de uitwaseming van het lyk de anders
toch al niet schitterende hygiënische gestold-
heid van ons verblyf niet verbeteren zou,
dit onmiddellyk doen begraven. Ik wist echter,
dat de Hindoos het als lykschennis beschouwen
om lijken to begraven alvorens ze Ie ver
branden, en aangezien het lyk gebalsemd
was en, zooals ik my overtuigde, goed ge
balsemd, verzocht ik Lindgreen het lyk in
statu quo to laten. Lindgreen gaf aan mijn
verzook gehoor, liet het huisje sluiten en
gaf last, dit en het lyk onaangeroerd te laten.
En ik geloof dat deze kieschheid later in de
gevangenschap goede vruchten voor ons ge
dragen heeft.
Dien dag, 28 Augustus, werd do korporaal
Früotzol aan den liuker-schouder gewond.
Don volgenden dag kreeg oen dor gewonden,
een Europeesch kanonnier, het hospitaal-
koudvuur. Dit is in een veldhospitaal zonder
antiseptische mtddelon de meost gevreesde
en de verschrikkelijkste ziekte, want, als
men niet onmiddellyk maatregelen neemt,
slaat deze ziekte in no timo op alle gewonden
over. Ik zondorde den gewonde onmiddellyk
in een hoek af en verbood ton strengste den
oppasser, die hem verpleegde, by andere ge
wonden te komen of aan hen iets toe te
dienen. Onze arme jongen overleed nog den
zelfden dag en ik liet hem onmiddellyk be
graven. Er begon nu voor my weer oen tyd
van dubbelen angst: ik was steeds bevreesd,
dat zich ook by myno overige gewonden
verschijnselen van koudvuur zoudon vertoonen,
maar gelukkig bleven wy van deze ramp
verschoond.
De toestand werd echter met den dag wan
hopiger, de wonden begonnen er leeiyk uit
te zien en te otteren, de gewonden lagen
voortdurend met wondkoorts en yiden; het
stukje verbandgoed, dat ik by het lyk van
den Baliür vond, raakte op; do voeding was
voor zieken ongeschikt; water was zoo
schaarscb, dat het nauwolyks voldoende was
don dorst der arm9 gewonden te lesschon,
laat staan de voortdurend etterende wonden
to verbinden, ener kwam maar geen hulp.
Want wy begonnen weer op bevryding te
hopen. Tegen den ochtend van den 29sten
hoorden wy een kanonschot; wel waren er,
die beweerden, dat dit bet gowone morgen-
schot was, door het wachtschip gelost, maar
ook in dit geval werd onze hoop opnieuw
verlevendigd, daar wy dachten, dat er Diet
één Hollandsch schip meer in de wateren van
Lombok was. Eenige uren later werd het schot
herhaald, en nu waren wy er zeker van, dat
het onze troepen waren, die de Baliërs be
schoten, en onze harten bonsden van ver
wachting en opgewondenheid. Maar daarby
bleef het: den 29sten hoorden wy slechts 2
kanonschoten.
Dien dag deed Lindgreen eeno poging, om
met onze troepoD te Ampenan in aanraking
to komenby schreef een klein briefje, waarin
hy den stand van zaken blootlegde, beloofde 2
dwangarbeiders geheele kwijtschelding hunner
straf, en gelastte hun naar Ampenan te gaan
en den brief aan den daar aanwezigen opper
bevelhebber of aan den commandant van een
oorlogsschip te overhandigen. Twee andere
dwangarbeiders zond by uit, om levens
middelen, vooral ryst, te zoeken, want onze
Inlandsche soldaten misten niets zoozeer als
ryst. Geen der dwangarbeiders kwam terug,
wy hoorden niets meer van hen.
Den volgenden dag kwamen er twee door
de Baliérs geworpen brandkogels vlak naast
ons verblyf terocht en staken de daar aan
wezige boomen in brand. De brandkogels be
stonden uit met buskruit gevulde en van een
slaghoedje voorziene bamboekokers. Onzevy-
anden deden alles, om ons het verblyf aldaar
onmogelijk te makeD; des nachts hadden zy
vlak tegenover ons een hoog schilderhuis op
gericht, waarvan zy ons den geheelen dag
bespiedden en beschotendoor dit schilderhuis,
dat den geheelen omtrek bestreek, werd do
tot dusver reeds mooiiyke cummunicatie bin
nen onze ruimte byna onmogelijk. Ook de
plaats, waar de gewonden lagen, en welke tot
nu toe betrekkelijk veilig was, werd door dit
schilderhuis voortdurend bedreigd.
Het was byna onmogelyk ons langer staande
te houden, en daarom besloot Lindgreen dezen
nacht, met achterlating der gewonden, een
uitweg te zoeken. Dat wy by zulk eene expe
ditie geen 28 zwaar gewonden konden mee
nemen, begreep ik zeer goed; wy hadden
slechts 60 gezonde manschappen en die had
den wy ruim noodig; maar toch bloedde my
't hart by de gedachte myne arme gewonden
aan de woede van onze vyanden prys te zul
len geven. Na eerst met Van der Plank en
De Graaf do zaak besproken te hebben, giog
ik naar Lindgreen en verzocht nog een uitstel
van een etmaalkwam er dan geen hulp op
dagen, in Gods naam, wy hadden dan ten
minste gedaan wat wy konden. Bovendien
was het morgen, den Sisten Augustus, de
verjaardag onzer Koninginwaren or nog
troepen of oorlogsschepen te AmpeDan, dan
zouden wij ons morgen daarvan kunnen over
tuigen als wy dan de gebruikeiyke eerescho-
ten zouden hooren en als er nog troepen op
Lombok waren, zouden wij nog op hulp mo
gen rekenen. Zoo redeneerde ik. Hoewel niet
gaarne, stond Lindgreen my deze 24 uren
toch toe.
Des nachts zond Lindgreen den Inlandschen
sergear.t Sadiman uit, om het terrein te ver
kennen en oen weg naar de sawah te zoeken
maar hy keerde onverrichterzako terug. Hy
beproefde het later nog eens overdag, en na
hem de Europeesche sergeant Van Litb, maar
ook dezo kon geen weg naar de sawah vinden
Er werd nu alles gereed gemaakt om ons
verblyf te varlaten, en slechts aan het Euro
peesche kader werd er kennis van gegeven.
Om onze gemakkelijkheid van beweging te
verboogen, werd niets meegenomen, behalve
do wapenen en munitiedes nachts tegen
1 uur moesten wy opbreken, stil, zonder een
woord to spreken, tón voor één het huis
verlaten en, eens de sawah bereikt hebbende
moest or een carré gevormd en desnoods al
schietende voortgemareheerd worden. "Wie
gewond geraakte en niet loopen kon, moest
worden achtergelaten. Ieder onzor nam zyne
laatste beschikkingen: wy wisten, dat het een
stryd op loven en doocl zou worden.
Onze vyanden schoton dien avond met ver
dubbelde woede, wierpen duizenden steenen
in onze rnimte en hieven een geschreeuw
aan als nooit te vorenhet was alsof zy ver
moedden, dat er tots gaande was.
Wat ik dien dag gevoeldo, laat zich onmo
gelijk beschryven. Ik durfde mijne gewonden
niet bezoeken, want ik meende in ieders
oogen een verwijt te lezon. Hoe zou ik de
arme menschen, die my hun leed klaagden,
troosten, ik, die een paar uur later hen aan
hun lot wilde overlaten! Ik beken het, ik
schaamde my voor myzelvon.
Om halftwaalf 's nachts ging Lindgreen
heon, hy wilde zelf een weg zoeken. Wy, andero
officieren, bleven in de ruimte. Kwartier op
kwartier verliep, zonaer dat wy onzen be
minden commandant terug zagen komen.
(Zie vervolg derde brief.)
Medegedeeld door een brieveubns.
Uit liet Engelsch van H. Stokes.
Ik woet eigenlijk niet of ik als bezoldigd
rijksambtenaar wel hot recht beb deze onder
vindingen aan het geëerd publiok mede te
deolen. Mijn vriend, do lantaarnpaal, heeft mij
gewaarschuwd, omdat, naar h(j zegt, het ons
staatsdionaron verboden is, geheimen to vor
klappen, die ons in diensttijd medegedeeld
worden. Enfin, wat hier ook van zij, ik heb
nooit een eed van geheimhouding afgelegd:
dus zal ik het maai' wagen mijn ondervin
dingen van Oudojaarsavond hier neer te
schrijven.
Ik sta op den hoek van een lange, rechte
straat en een paar centimeter verder staat
mijn vriend de lantaarnpaal. Ik ben klein van
gestalte, maar breed en heb een gezande,
roode kleur, terwijl mijn humeur meestal
niets te wenschen overlaat. MJn vriend, de
lantaarnpaal, is lang en buitengewoon mager;
z(jn kleur helt eenigszins over naar hst gele
en van aanleg is hij bepaald cynisch.
Ik zal u eens vertellen hoe by zoo in mijn
buurt is gekomen. Op een goeden avond
wierp een slager een ongeadresseerd convert
in mijn gleuf. Aan liet postkantoor maakte
men de enveloppe open en de brief werd aan
den onderteekenaar teruggezonden. Natuurlijk
stoof hy woedend op en schreef een inge
zonden stuk in het plaatselijk blaadje om
zijn 8tadgenooten eens op de hoogte te
breDgen van de primitieve toestanden in de
plaata hunner inwoning. Wie had nu ooit
gehoord dat een brievenbus werd gezet op
een plaats zóó donker dat men dio nauwelijks
kon vinden. Had er, zooals het behoorde, een
lantaarn gestaan, dan bad hy de enveloppe
natuurlijk niet ongeadresseerd verzonden. Het
was eene schreiende behoefte, waarin nood
wendig moest worden voorzien. In dien geest
schreef de vertoornde slager en ik moet
zeggen met succes, want een paar dagen
later liet de directie van de gasfabriek het
plaveisel om mij heen opbreken en zag ik
op een wagen den lantaarnpaal verschijnen,
die thans mijn beste vriend is en met wien ik
nu geregeld iederen avond kibbel.
Misschien verwondert het u dat ik dit alles
weet, maar dat komt eenvoudig doordat een
brievenbus de maclit hoeft alles te lezen wat
in haar binnenste wordt geworpen.
Wat al brieven heb ik niet gelezenMinne
brieven vol gloeiende betuigingen van liefde
en teedere woorden, brieven van advocaten,
dor en droog, gedichten, advertenties, te veel
om op te noemen. Het is jammer dat ik den
inhoud van al die brieven niet openbaar kan
maken, maar gedachtig aan wat mjjn vriend
de lantaarnpaal mjj heeft verteld omtrent
rijksambtenaren, durf ik het niet te doen.
De laatste oudejaarsavond ligt mij nog
versch in het geheugen; ik had mu de laatste
dagen al niet lekker gevoeld en nu waa ik
zoo moe en overwerkt dat ik m(j bijna niet
staande kon houden. De geheele week had
men mij reeda volgestopt met nieuwjaars
brieven en kaarten, waarop allerlei heil- en
zegenwenschen gekrabbeld waren. Al de mooie
roodo verf wa3 my er mede van de lippen
gegaan. Straatjongens hadden met wit krjjt
op mijn not rood pakje: „Veel heil en zegen
in 't nieuwe jaar" geschreven. Ik voelde mij
zoo droevig en zoo alleen dat ik aan den
lantaarnpaal zeido dat ik hartelijk verlangde
naar eon dag vacantia, hoewel ik heel goed
wist dat hjj mij toch niet kon antwoorden,
omdat de gaspit nog niet ontstoken was, on
zooals gjj mogelijk weet kan een lantaarn
paal niet praten, als hy niet brandt. Myn
vriend stond dan ook rechtop, schijnbaar zoo
dood als eon pier.
Ik was daarom dolblij als ik 's avonds
Jack Teagle, don lantaarnopsteker, zag aan
komen. Ik voelde my eenigszins vroolijkor
gestemd toen ik de bekende gedaante van
den brievenbesteller zag naderen, half be
zwijkend onder zyne vracht; ais een Atlas
boog de arme afgetobde man het hoofd,
onder den zwaren brievonzak. Half slapend
ledigde by m|jn inhoud en ik zag dat by
met den voorraad letterlijk geen raad wist.
Met een slag sprong de deur in het slot, en
ik zag tegelijkertijd tot mjjn schrik dat de man
vergat den sleutel er uit te nemen. Iedereon
zou my dus kunnen bestelen zooveel hy maar
wilde. Wat moest ik doenl De man was
reeds te ver weg om hem nog te kunnen
beschreeuwener stond mij dus niets anders
te doen dan do dingen, die komen zouden,
kalm af te wachten.
Een half uurtje later zag ik Bill Hunt, den
lantaarnopsteker, komen aanwaggelenonge
twijfeld had hy to veei aan Bacchus geofferd.
Zwaaiend ging hy van lantaarnpaal tot lan
taarnpaal het werk schoen hom vandaag
dan al bijzonder zwaar to vallen. Sommige
lantaarns vergat bjj geheel en al aan te steken,
on Ik zio nog de leelyke gezichten, die zy
achter hom trokken.
Ten laatste bereikte hy toch myn vriend.
Herbaaldelyk trachtte hy zyn stok in de
kleine opening to steken, maar tevergeefs
waren zyn pogingen. Eindelijk begon het hem
te vervelen. „Sta dan toch stil!" bromde hy
en hy gaf myn vriend een fermen trap.
„Nu, ais je dan met wilt," bromde hy nog
maals en meteen boorde hij zyn stok dooi
de glasruit, die aan scherven viel. Myn anne
vrioDd trok een scheef gezicht, zoo hevig
was de pyn; als een held, zooale het een
echten lantaarnpaal betaamt, bleef hy echter
recht als een kaars staan. De gele gasvlam
verlichtte suizend onze respectieve nederige
persoontjes.
„Ezel!" snauwde ik Hunt toe, maar hy
hoordo het ongelukkig niet.
„Hy verdiende van zyn post ontzot te
worden, maar och, wie zal hem aanklagen!"
steende myn vriend, die nu spreken kon.
Hy leed zichtbaar en daarom zwegen wy
geruimon tyd. Ik trachtte hem wat op te
beuren met het troostend vooruitzicht, dat de
ruit wel spoedig zou gemaakt worden. Hy
antwoordde echter op troosteloozen toon dat
de vacantiedagen juist begonnen waren en
er dus vooreerst van de reparatie wel niet
veel zou komen.
Ik trachtte toen zijn gedachten wat af to
leiden door bom opmerkzaam te maken op
de aardige tweede meid uit No. 7, die met
rasscbe schreden op my afkwam. Zy hield
twee brieven in de hand, dio zy al om en
om draaide; ze scheen maar niet te kunnen
besluiten ze in de gleuf fo werpen. Dit was
nu wol niets ongewoons, want op dezolfde
manier staan do meeste vrouwen voor my
Vyf minuten en langer blyven zo dan toeven
op dezelfde plek, en dan zien ze naar my op
alsof ze my om raad vragen. Negen- van de
tienmaal heb ik dan ruimschoots den tijd om
op te merken dat de brief ongefrankeerd of
zonder adres is.
Na eenig aarzelen wierp Jane 6chter de
twee brieven in mijn gleuf, waarop ze snel
weer naar huis liep. Daar ik toch op het
oogonblik niets beters te doen had, begon ik
de epistels, het een na het ander, te ont-
cyferen.
„Een zeldzaam geval!" deelde ikmynzwy-
genden vriend mede.
„Wel?" vroeg hy onverschillig.
„Je hebt wel gezien dat Jane my do brie
ven gaf?"
„Nu ja, wat zou dat?"
„Ik zal je de brieven eens voorlezen; de
eerste is geadresseerd aan:
Sergeant John Peters,
24ste regiment huzaren,
en de brief luidt:
Besta Robe*tJe hebt my gevraagd je
op Nieuwjaarsmorgen antwoord te zenden.
Nu, boste Robert, ik vind 't erg naar dat je
niemand hebt om jo kousen te stoppen en
dat je geen knoopen kunt aanzetten. De fa
milie gaat morgenochtend naar de kerk. Je
liefhebbende Jane."
P. S. Zou je a! gauw bevorderd worden
en als je eens inspecteur wordt, lieet ik dan
mevrouw Lang?"
„Dien heeft zy in het verkeerde couvert
gedaan", zeide de lantaarnpaal, die erg vlug
van begrip is.
„Ja, nu zal ik No. 2 eens voorlezen;
Aan don politieagent Robert Lang,
Bureau van Politie.
Waarde John! Ik schryf u dozen om
u oen gelukkig Nieuwjaar te wenschen, nog
veelmaal na dezen. Uw Jane."
P S. Ik heb kennis gemaakt met een heer,
dien ik veel aardiger vind dan u. Hy heeft
wel geen uniform aan, maar hij heeft veel
meer inkomen Doe geen moeite om my te
komen opzoekeneen zuster wil ik altyd voor
u zyn."
De lantaarnpaal barstte in een homerisch
gelach uit; met voldoening merkte ik in stilte
op, dat by zyn oude opgeruimdheid terug
gekregen had.
„St 1" fluisterde hy„ik zie haar aankomen."
Het volgend oogenblik stond Jane weer
voor my, dezen keer snikkend alsof haar hart
zou breken. Met haar net wit boezelaartje
wischte zy de tranen af, die rykeiyk vloeiden.
„Wat moet ik doen!" jammerde zy. „Zy
telden zoo hard, dat ik niet recht meer wist
wat ik deed. En nu heb ik Johns brief in
Roberts couvert gedaan. Hy zal er nooit
achter komen en o, nu zal ik hem nimmer
meer zien!"
Het ie verschrikkelyk een lief, jong meisje
te zien weenen en niets te kunnen doen om
haar te troosten. De lantaarnpaal keek treurig
op haar noer en zyn pit brandde erg duister,
omdat zy zoo bedroefd was.
Jane trachtte haar kleine vingers in de
gleuf te steken, m3ar al spoedig zag zy het
onmogelyke hiervan in. Zoo zou zy haar
brieven nooit terugkrygenl Toen begon zy
met een breinaald te werken, natuurlyk met
hetzelfde gevolg.
Wanhopig schreiend keek zy op do lijst,
waarop de lichtingen stonden aangegeven:
12 uren 's nachts, las het arme kind en steeds
grooter werd het aantal tranen, dat ze vergoot.
In haar wanhoop trok zo aan de deur en
ziet, daar stak do sleutel in bet slot. Zonder
zich te bedenken, trok zij die open, om dadelyk
naar haar brieven te grabbelen Op hetzelfde
oogenblik echter voelde zy oen hand op haar
schouder. Het was een politie-agent, dio zoo
stil was komen aansluipen, dat noch ik, noch
de lantaarnpaal hom gehoord hadden.
„Zoo, zjjt gü bezig Harer Majesteits brieven
bus te bestelen scbreouwdo by het ver
schrikte meisje mot ruwe stem toe. „Vooruit,
mee naar hot politiebureau, meisje."
Zy keek hem aan en in de eerste minuut
kon zy van verbazing niet spreken.
„Robert, ben jy het?" bracht zy eindeiyk uit.
„.Tanel"
Met de gevatheid, haar sekse eigen, scheurde
zy haastig oen enveloppe open, waarop zy
hem den inhoud in do hand stopte.
„Ik zal myzeli wel aangeven," zeide zij
dapper. -
Robert las langzaam den brief onder do
gele, suizende vlam dor lantaarn.
„Nu, wy zullen dien tocht naar het bureai.
nog maar wat uitstellen," merkte by eenigs
zins beschaamd op, en samen namen zy den
terugweg aan.
Gï-emeng-d. Nieuws.
De E n g el s c h e b 1 a d en d e e 1 en d e
volgende byzondorheden mede omtrent het
spoorwegongeluk te Chelford. De namiddag
sneltrein van Manchester naar Londen liep in
hot duister op een goederenwagen, die door
den wind op het spoor was geworpen.
De sneltrein was buitengewoon vol en
werd getrokken door twee zwaro machines.
De meeste reizigers waren op wog naar Lon
den, om daar de Kerstdagen door te brengen.
Ofschoon do seinlichten op „veilig" stonden,
doemde plotseling in het duister een plomp
gevaarte op, dat den weg versperdo. De
machinisten deden al wat ze konden om den
trein te doen stoppen, maar de snelheid was
to groot en met een oorverdoovend gekraak
stortten de locomotieven op de bindernis. De
machines en de voorste wagens bleven vrywel
onbeschadigd en ware het struikelblok niet
zoo groot en zwaar geweest, dan zou de trein
zeker zonder ongeval zyn doorgestoomd. Thans
echter werd het voorste gedeelte plotseling
tot stilstaan gedwongen en botsten de volgende
rytuigen op elkander. Verschillende wagons
werden verbryzeld, de lichten gingen uit en in
het duister hoorde men hartverscheurende
kreten van gewonde reizigers. Bij fakkellicht
en later by het scbynsel van groote vuren
werden dertien dooden en ongeveer 40 ge
wonden van onder depuinhoopen te voorschyc
gehaald. Geneeskundigo hulp was spoedig
verkregen en met do grootste liefderykbeid
werden in het naaste station de gewonde
personen verpleegd.
De telephoondiei^t in P a r s,
sedert 18S9 een tak van den staatsdienst, laat
veel te wenschen over wegens gebrek aan do
noodige fondsen. Van de 8 millioen franken,
voor do uitbreiding toegestaan, heeft de minis
ter van financien niet meer dan 4 millioen
beschikbaar, zoodat alle nieuwe aanvragen om
aansluiting geweigerd moeten worden. Het
staatsmonopolie schiet bier blykbaar te kort.