N°. 10689. Donderdag 27 December. A0. 1894. (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <gon- en feestdagen, uitgegeven. KERSTMIS. Leiden, 24 December. Feuilleton. Brandende Steenen. LEIDSCH M&BLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per post Afzonderlijke Nommers 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17|. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad. Er is een zoogenaamd „\v\j8geerige" richting ftixn het woord, die het leven tot onder werp van haar bespiegelingen heeft gemaakt, en tot niet zeer opwekkende conclusiën komt. Zy leeraart, dat het dwaasheid is, er eenige waarde aan te hechten. Wat is toch, wèl beschouwd, de hoofdinhoud van ons bestaan? Niet6 dan zorgen teleurstelling, aanhoudende strijd om niet weggedrongen te worden, ver- geefsche krachtsinspanning, verijdelde hoop, om van lichamelijk lijden niet eens te spreken. Om dien strijd met eenigen schijn van succes te voeren, scherpt men zijn verstand, tracht men de natuurlijke of door de omstandigheden verkregen voordooien zoo goed mogelijk aan te wenden, zonder te vragen wie door het stijgen des eenen in de diepte wordt neder- geworpen, by het veroveren van meer ruimte door den ander aan verstikking is blootgesteld; want de zelfzucht regeert de wereld en de zinnelijke hartstocht regelt als het zoo genoemd mag worden l de bewegingen der menschen. Er komt eigenlyk in het le^en maar één goed oogenblik voorhet is dat, waarin men het vaarwel zegt. In verschillende, doch nauw verwante vor men teekent zich deze geestesgesteldheid. Men vindt haar in tal van voortbrengselen onzer hedendaagsche letterkunde; zy treedt voor het voetlicüt in de schouwburgzaal, de plastische kunst beyvert zich, haar aanschou- weiyk voor te stellen. Als een nevel in sombere Decemberdagen daalt zy neder in het gemoed, zy verlamt de werkkracht, zy verwekt een doffe, machtelooze onderwerping aan een zielloos Noodlot, haar invloed open baart zich in het helaas! zoo bekende ver- aohyn8ol: levensmoeheid. Wie zich over deze dingen al te zeer ver ontrust, moge eenige kalmte vinden in de gedachte, dat dit alles volstrekt niet nieuw is. Ga terug in de geschiedenis zoover gy wilt, en gy zult het weervinden. In de letter kunde der klassieke oudheid spreekt de „wereldsmart", het pessimisme, de onvoldaan heid met menschen en toestanden, het wan hopig zoeken naar de oplossiDg van het levensraadsel even luide als in de geschriften van de „denkers" van onzen tyd, en het fydolheid der ydelheden" van den Prediker weerklinkt door alle tyden en by allenatién, worstelende in het strydperk der beschaving. En niettemin is de menschheid niet onder gegaan in den nacht van moedeloosheid en vertwyfeling, heeft zy niet afgezien van het zoeken naar geluk, blyft zy zich verlustigen in de genietingen van het tegenwoordig oogen blik, en met hoopvolle verwaohtingen de toekomst te gemoet gezien. Want nog een andere toon doet zich hooren, een toon zoo liefeiyk, dat het onmogeiyk is er niet naar te luisteren. Het is de wekstem van den godsdienst, die ons oproept de bUkken te richten naar iets hoogers dan het gewoel der hartstochten en den stryd der belangen, die het hart der zoekenden trekt naar een vast middelpunt, naar het oneindige, het onbegrepene, naar de bron van alle zyn en het doel van alle leven, naar het ideaal, de volkomenheid, naar Godl Geen priester verklaart Hem, maar geen menschenkind zoekt Hem vergeefs, daar Hy zich openbaart als een macht, die in elk gemoed ingrypt, de liefde! Zoo is het geweest sinds den eersten stond, dat er menschen waren, in wie hetzelfde ge voel leefde, die dezelfde nooden kenden. In de ruwste godsdienstvormen van het verleden ontdekken wy het besef van afhankelykheid, dat tot ontzag, de behoefte aan vereering, die tot aanbidding stemde. Daarnevens ontwikkelt zich het verlangen tot aansluiting by andere menschen, niet slechts de instinctmatige gehechtheid aan wezens van hetzelfde bloed, maar de in steeds wijdere kringen doordrin gende begeerte om in eigen vreugd te doen deelen, en anderen leed te helpen dragen. Godsdienst en menschenliefde, ze zyn zoo ODafscheideiyk verbonden, dat het niet mogelyk is door elk dier twee een afzonderlyk terrein aan te wyzen, zoodat zelfs zy, die meenen in geen der bestaande en wisselende godsdienst vormen bevrediging te vinden, en de humani teit huldigen als het beginsel des zedeiyken levens, toch, indien hun handelingen met hun gevoelens overeenstemmen, het hunne toe brengen om van hot Godsryk de verheven voorstelring te verwezeniyken. Het Kerstfeest komt ons opnieuw deze heeriyke dingen voor den geest brengen. Het spreekt ons van de hoogste liefde, waarvan Hy, Wiens geboorte in die dagen wordt her dacht, de tolk by uitnemendheid is geweest. Het stemt ons tot dankbaarheid voor hetgeen wy bezitten van dien schat zonder wederga, in vergeiyking waarmee allo stoffelijke gaven waardeloos zyn. Wy vieren het Kerstfeest geiyk de zonen eener vrye natie zich verbiyden by het ge boortefeest van den grondlegger hunner staat kundige vryheid. Zeker, in dat volk zfln groote party verschillen; niet alle burgers zyn dezelfde staatkundige begrippen toegedaan. Evenzoo is het met degenen, die deel uitmaken van het Koninkryk, door Jezus gesticht; in hun by- zondere meeningen staan zy dikwijls zeer verre van elkander, maar in de hoofdzaak, in datgene, waar het vooral op aankomt, ken nen zy geen verschil; allen verheugen zich in de herinnering aan de komst van den Grooten Meester, Die het licht heeft doen op gaan, bestemd om op aller levenspad een helder schynsel te verspreiden; allen herden ken met dankbare vreugde de aanbieding der Biyde Boodschap, waarmede aan het geesteiyk bestaan der menschen een nieuwe richting is gegeven. En daarom ook jubelt het in alle talen der wereld: „Eere zy God in den hooge. Vrede op aarde, in de menschen een welbehagen 1" Op onze vergelyking van zooeven terug komende, moeten we voor de practieche be- teskenis der Kerstmis viering de aandacht vragen. Wie deelneemt aan een nationaal feest, ver bindt zich tot iets. Hy voelt zich staatsburger en aanvaardt daarmede de verplichting, aan den bloei en de welvaart des vaderlands naar vermogen mede te werken. Kwam het er ooit toe, dat de onafhankelykheid van zyn volk werd bedreigd, by zou gewillig de offers bren gen, die de handhaving van dit dierbaar erfdeel der vaderen van hem vordert. Evenzoo is het gelegen met het Godsryk. Het is niet genoeg te zeggen, dat het ons aantrekt: wy moeten er ons geheel aan wyden. Voor wie nimmer de ervaring ver kreeg van wat dit zoggen wil, schynt zulks een zeer zware eisch. Maar is eenmaal de arbeid ondernomen, aan volgt onmiddeliyk de ontdekking, dat alleen in die richting het wezeniyk geluk te vinden is. Geen arbeid van geringen omvang waarlijk! Want al heeft hot Christendom een lange reeks van eeuwen op de maatschappij inge werkt en haar een belangryke hervorming doen ondergaan, niemand zal durven ont kennen dat het slechts een klein gedeelte der veroveringen heeft gemaakt, die het bestemd is te voleindigen. De juichtoon van den over winnaar moge luide klinken, hy overstemt niet de uitdagende kreten des vyands. Sterk is die vijand, en hy treedt op in het volle bewustzyn van zyn macht. Achter een drievoudige verschansing van hebzucht, van heerschzucht, van ydelheid wacht hy den aanval af, en niet zelden weet hy, door een welberaamden uitval, zyn bestryders ver schrikt te doen terugdeinzen. Zelfs komt het vaak voor, dat ernstige en klo?ke kampioenen de wapenen laten zinken, en de angstige vraag hun op de lippen komt: Heeft inderdaad de geest van Christus het vermogen, de menschelyke verhoudingen te wyzigen, te heiligen, en de maatschappelijke instellingen, met een nieuw leven te bezielen Wie liefheeft gelooft, en hoopt, ook in dagen van donkerheid en bekommering. Wie liefheeft vertrouwt, dat ophitsing tot haat en wraak, dat aansporing tot omverwerping niet het laatste woord der beschaving zal w^zen. Wie gelooft in hoc^re leiding, weet met zekerheid, dat de liefde alles vermag. Maar daarom ook geen theorieën en be spiegelingen alleen. Het Christeiyk element, 't mag met dankbaarheid erkend worden, werkt in onze dagen krachtiger dan ooit te voren, en overal zyn de oogen geopend voor misstanden en ongerechtigheden, voort vloeiende uit te weinig hart voor de belangen des broeders. Welnu, die te doen vordwynen is de taak, waaraan ieder heeft mede te werken. Het is niet genoeg, van vrede en welbehagen te spreken, wy hebben ze aan te kweeken, door de oorzaken van onmin te verwyderen. Daar zyn minbedeelden, die alles vragen en eiechen van anderen, zonder zelf iets te doen tot verbetering van eigen toestand; dat is zeker de ware broederliefde niet. Daar zyn nog tal van meerbevoorrechten, die ge- looven genoog te doen, wanneer zy de kruimels i van hun disch wegschenken ter leniging van den nood van velen, dat is zeker niet zich bewegen in het voetspoor van don Meester. Daar zyn er, die zich krachtig wanen door hun aantal, en op ruwe wyze den maat- schappelyken stryd aanwakkeren zonder aan de gevolgen te denken, die zelfs een tydeiyke zegepraal niet kan opheffen: dat is niet het middel om tot een bevredigenden toestand te geraken. Daar zyn machtigen en voor namen, wien de zedelyke en stoffelyke nooden der massa geen oogenblik stoornis brengen in hun zelfgenoegzame rust, dat is niet Hem volgen, Die het land doortrok, zegenende en goeddoende. De Kerstklok is niet slechts de beiaard der vreugde, zy is tevens een alarmsein: zy roept ons uit de woning, om den broeder te hulp te snellen. Laten wy gaan, zonder aarzelen, met den wapenkreet der kruisvaarders: „God wil bet!" Heden ontvingen wy het algemeen verslag van het verhandelde op de algemeene verga dering van het hoofdbestuur en de afgevaar digden der districts-commission van het fonds ter aanmoediging en ondersteuning van den gewapenden dienst in de Nederlanden. Ten aanzien van hot Invalidenhuis te Lei den wordt medegedeeld dat het totaal bedrag der kosten van dat gesticht in 1893 beliep 16,984.4072 of /"350.89'/, meer dan in het jaar te voren, toen het getal verpleegden 3 minder was. Ter bestryding dier kosten heb ben gestrekt: de rykstoelage 5000, deland- pensioenen, door de invaliden ten behoeve van het gesticht afgestaan, 6,704.09l/„ achter stallige pensioenen 44.26'/j, de gratificatiën uit het Fonds, mede door de invaliden ten behoeve van het gesticht afgestaan, 1,687.96, do opbrengst van afval, enz. ƒ74.33721 buitengewone ontvangsten ƒ51.4071, onaf gehaalde nalatenschappen 12.60,12/w renten van 57,200 81/, pets. Inschryving Nationale Schuld 2,002, en 12/m. renten van ƒ54,000 27a Pc^s- Inschryving Nationale Schuld ƒ1,350, suppletie uit het Fonds 1,057.757a» te zamen 10,984.407,. In het Invalidenhuis werden gedurende 1893 verpleegd: 1 verminkte uit de koloniën, 2 verminkten uit den 6tryd tegen België, 42 infirmen, te zamen 45 man. By monde van den heer J. W. Boellaard werd het volgende verslag uitgebracht der commissie van inspectie over het Invaliden huis te Leiden. Do boeken, registers en andere bescheiden, op de administratie betrekking hebbende, worden nauwkeurig en net bygeboudenby het opnemen der kas bleek dat deze met het aanwezige 6aldo ad ƒ2151.40 sloot. Uit de opgave van het aantal onderofficieren, kor poraals en manschappen biykt dat de sterkte op den 22sten Juni 1893 bedroeg 38 man, sedert vermeerderd met 9 man, te zamen 47 man, waarvan zyn afgegaan door overiyden 4 man, zoodat op 19 Juni 1894 de sterkte bedroeg 43 man. By de monstering, die op de binnenplaats geschiedde, werd aan de manschappen hoofd voor hoofd afgevraagd of iemand ook iets to vragen of te reclameeren had, hetgeen door allen ontkennend werd beantwoord, terwyi velen zelfs hunne ingenomenheid met voeding, ligging, enz. te kennen gaven. De|verpleegden zagen er niettegenstaande hun hoogen leeftijd opgewekt en welvarend uit. In de ziekenzaal, waar zes invaliden werden verpleegd, trok het de aandacht der commissie dat aldaar ook was opgenomen een 36-jarige marinier, die sedert 14 September 1893 in het Invalidenhuis verbiyf hield en ïydende was aan eene algemeene verlamming. De ongeluKkige was geheel idioot, waardoor hy eene geheel bijzondere oppassing vereischte, en hy was vooral des nachts voor de overige verpleegden in de ziekenzaal zeer lastig. Vol gens den geneesheer was deze ïyder ongo- neesiyk, en het kwam der commissie voor, dat het niet de bestemming van het Invali denhuis zyn kon, om een dergelyken onge lukkige, die hoogst moeilyk met andere zieken in één lokaal kan verpleegd worden, tot lang durig verbiyf te verstrekken. De heer Boel laard voegde echter hieraan toe, dat bedoelde lijder den 18den Juli jl. in de ziekenzaal van het Invalidenhuis reeds is overleden. Uit het strafregister bleek dat van 23 Juni 1898 tot den 18den Juni 1894 zes personen waren gestraft, waaronder drie sergeanten en één korporaal. De meeste straffen zyn opgo- legd voor dronkenschap, enkele voor het zcd- der verlof naar Den Haag gaan, voor scheld woorden en twist-zoeken. By het bezoek aan do verschillende zalon en vertrekken bleek, dat overal in het gebouw goede orde en zindeiykheid bestaan. De bedden, waarop de equipementstukken der verpleegden waren uitgepakt, bevonden zich in goeden staat. Door den commandant werd er de aan dacht der Commissie op gevestigd, dat dooi de invaliden ruim gebruik van do bibliotheek wordt gemaakt, en dat geschenken van boeken en geïllustreerde werken, zelfs in vreemde talen, hoogst welkom zouden zijn en krachtig zouden kunnen bydragen om de levensdagen der invaliden te veraangenamen. De commissie geeft in overweging om de districts commission uit te noodigen, in de plaatselyke bladen de aandacht van het publiek te vestigen op di bibliotheek van het Invalidenhuis to Lcideü en den landgenooten te verzoeken, boekwerken, als romans, verhalen, illustratiön, enz., op hef bezit waarvan men geen prys moer stelt, aar. die boekery te willen schenken. Die boekwer ken zouden aan de districts- en plaatselijke oommissiën gezonden kunnen worden, die dan voor de verzending naar Leiden zorg dragon. De commissie heeft wederom de overtuiging gekregen, dat het Invalidenhuis uitstekend wordt beheerd en dat daarvoor aan den raad van administratie de meeste dank toekomt, terwyl commandant en onder-commandant lof verdienen voor de verdienstelyke wyze, waarop zy zich van hunnen plicht kwyten. Door het college van notabelen do: Ned.-Herv. gem. te Zoeterwoude is tot kerk voogd opnieuw gekozen de heer J. De Wit, die aan de beurt van aftreding was. i) Id 1870 werd ik als directeur eener gieterj] beroepen naar Oostelijk Rusland, in de nabijheid van den Oeral. Ik was destijds werkzaam btJ een Rynlandsche gieterij en ging langen tyd met mijzelven te rade, of ik de betrekking zou aannemen. Zy was echter teer aanlokkend, want ik kon in eenige jaren een vermogen verwerven. Ik werd direct door de Russische regeering aaugesteld en zou belast worden met het toezicht over een gietery, welke vroeger aan een privaat persoon behoord bad, welke ban kroet gegaan was. Volgens de wetten van hot land, had de Russische regeering beslag gelegd op de gieterg en haar voor hare reke ning laten exploiteeren. De exploitatie was intu8schen zóó slecht, dat de ontvangsten de uitgaven niet dekten; nu wilde men een poging wagen met een Duitschen vakman en op my was de keuze gevallen. De Russische regeering was er op gesteld juist deze gieterg in exploitatie te houden, omdat zy wegens de uitstekende yzerertsen, die in de ometreken gevonden werden, zich voor alle dingen leende om kanonnen voor de artillerie van het leger en de marine te leveren. My werd eene langdurige werkzaam heid voor de Russische arsenalen en de leve ring der kanonnen toegezegd; ik zou een salaris van 15,000 roebels hebben en boven dien oen aandeel in de winst, dat zich regelen zou naar de resultaten der exploitatie. Het eenige, waartoe ik my verplichten moest, was de bedongen werken op tyd te leveren en een vry hooge waarborgsom te storten, die ik nog voor het sluiten van het contract naar St.-Petersburg zond, en die my moeite genoeg veroorzaakte. Eindelgk had ik het onderteekende con tract in handen, ik regelde myn particuliere zaken, wat my als vrygezel niet moeilyk viel, en stoomde over Beriyn naar St.-Peters- burg. Daar stelde ik my in bet ministerie van handel voor en werd vriendelyk ontvan gen. Nu eerst vernam ik iets naders omtrent myn toekomstige standplaats, die Slatust heette en in het gouvernement Oefa in den zuidelyken Oeral lag. De gietery had vierduizend arbeiders in het werk en beschikte over een groote uitge strektheid. De exploitatie werd met hout ge dreven. Volgens de bestaande kaarten waren er onmetelyke bosschen voorhanden, zoodat de hout-exploitatie nog voor een reeks van jaren verzekerd was. De yzerertsen kwamen uit de mynen, die aan de gietery behoorden, en moesten uitstekend zyn. De gietery was reeds in 1814 opgericht. Destgds waren twee smeden uit Toele, Demi- dorf en Botasjef geheeten, op de gedachte gekomen, den kolossalen mineralenschat van den Oeral in het groot te exploiteeren en zy waren binnen korten tyd millionnairs gewor den. Zg vermaakten de kolossale gietery en mynwerken aan hunne bloedverwanten, maar de nakomelingen hadden niet meer de vlyt en de energie der stichters; zy lieten hunne lyfeigenen in do mynen en de gietery wer ken en de geheele exploitatie in handen van vreemden. De onderneming ging stoeds meer achteruit, de ontvangsten verminderden, ter wyl de uitgaven der verkwistende eigenaren voortdurend hooger werden. In het derde geslacht begon het verval reeds en de opheffing der lyfeigenechap deed het overige, om den toenmahgen bezitter van Statust, Maxim Iwanowitsj Botasjef, geheel te ruineeren. Hy maakte door zelfmoord een einde aan zgn leven, de onderneming ging bankroet en de regeering legde er beslag op. „Gy zult", zeide de geheimraad van het ministerie, met wien ik sprak, „in Slatust de weduwe van Botasjef, Sopbie Andrejewna, vinden. Zy is zyn tweede vrouw en heeft met den ouden verkwister geen gelukkig leven geleid, maar zy is zoo hardnekkig in de verdediging harer rechten op de gietery geweest, dat wy op het punt stonden, haar met geweld uit de plaats te verwyderen. Door de genade van don czaar is baar een jaarlyksch pensioen toegestaan, en zy woont nog in Slatust. De keizerlyke beambten, die tot nu toe de gietery exj loiteerden, hebben zich over de vrouw zeer beklaagd; zy stookt de boeren, de moesjiks, op, die in de dorpen wonen, welke op het gebied van Slatust lig gen. Ook de mynwerkers, de mistarawojs, hebben onlangs eene strike gemaakt, die men aan de ophitsingen van de weduwe van den vroegeren eigenaar toeschryft." Ik zette een eenigezina verwonderd gezicht „Men heoft dus ook in Rusland werksta kingen?" vroeg ik onthutst. ,0 ja," zeide de geheimraad, ironisch glim lachend, „wy zyn in de beschaving niet zoo ver ten achteren als men in het westen meent, wy doen alle moderne zaken mee, werkstakingen zyn in het oosten van Rusland tegenwoordig volstrekt niet zeldzaam. Ik raad u, op goeden voot met uw arbeiders te biy ven, opdat er geen storingen in de exploitatie en de leveranties komen, wyi anders uw waarborgsom onherroepeiyk verbeurd is. Tracht ook op goeden voet te komen met Sophie Andrejewna; zy woont in Iwanowka, een klein voorstadje van Slatust. En nu, goede reis, Iwan Iwanowitsj", eindigde de geheimraad, terwyl hy myn Duitschen voornaam Johann op zyn Russisch veranderde. In bet maatscbappelyk verkeer spreekt men elkaar in Rusland onder personen van den zelfden rang niet met den familienaam, maar met den voornaam aan, onder toevoeging van den voornaam des vaders en een achter voegsel, dat zoon of dochter beteekent. Iwan Iwanowitsj beteekent: Johann, zoon van Johannen Sopbie AndrejewnaSophie, dochter van Andreas. Ik kwam dus volgens de schildering van den geheimraad geenszins in idyllische ver houdingen, ik moest my op verzet en vyan- delykheden voorbereid houden en myne voor naamste tegenstandster was een vrouw. Ik werd eenigszine angstig, als ik er aan dacht, dat ik de verhoudingen niet kende en door een werkstaking niet alleen myn hooge waar borgsom maar ook myn betrekking kon ver liezen. Ik troostte my echter met de gedachte, dat het my wel zou gelukken, de strydluctige weduwe te kalmeeren, en ging met goeden moed naar de plaats myner bestemming. De reis ging over Moskou naar Kisjr.' Nowgorod, van daar met de stoomboot over de Wolga en Kana tot in de Bjelaja, aan we'ko oever Slatust ligt. De laatste dagen der rois bracht ik door op eene gewone rivierbark, die door de schippers langzaam voortgetrokken werd, maar ik was nu toch eindelyk op Cc plaats myner bestemming en begon onmid deliyk na myne aankomst eeDe inspectie. Het eerste, wat ik zag, maakte een g09dei> indruk. De gietery stond wel is waar stil, maar zy kon elk oogenblik weer ln exploitatie gebracht worden. Do mistarawojs hadaon in den tusschentyd een treurig bestaan geleid van de opbrengst van het kleine stukje land, 't welk hun by de opheffing der lyfeigenechap door hun vroegeren heer toegekend moert worden; zy verheugden zich over de hervatting van het werk en ik was zeker, dat de lieden niet aan werkstakingen zouden denken. De opzichters en lagere beambten waren lieden, die zich uit den arbeidersstand tot bazen opgewerkt hadden; zy schenen allen bezield te zyn met een wil, en ik geloof, dat het my reeds in de eerste dagen gelukte, hunne sympathie te verwerven, doordien ik hea vriendelyk en rechtvaardig behandelde. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1