er voorts op, hoe de minister Van Houten
zich indertijd tegen de uitbreiding van het
veldleger aankantte, terwyi hy nu zitting
heeft in een kabinet, welks premier is voor
uitbreiding van het veldleger. Dei. heer Ker
dyk, die zoo troosteloos is omtrent onze
defensie, kan spreker geen woord van troost
bieden; wel moet hy hem verwyten, dat hy
onder het vorige kabinet gedoogde dat rege
ling der levende strydkrachten op zyde werd
geschoven voor kiesrecht en belastingregeling.
Dat verwyt treft trouwens de geheele liberale
party. Spreker vroeg alsnog van den minis
ter nadere uiteenzetting zyner plannen voor
handhaving onzer neutraliteit en bevestiging
onzer liniên.
In de te 's-Gravenhage gehouden 60ste
algemeene vergadering van de Hollandsche
Maatschappy van Landbouw is het voorstel
van het hoofdbestuur, om H. M. de Koningin-
Regentes te verzoeken, by de overige belang
hebbende mogendheden de oplossing van het
muntvraagstuk op bimetallistischen grondslag
te doen bevorderen, na eene inleiding van
den Staatsraad jhr. Rochussen en eenige
discussie, by acclamatie aangenomen.
Tot lid van het hoofdbestuur voor Noord-
Holland is gekozen de heer Tb. J. Waller, te
AnnaPaulowna, met 284 stemmen; voor
Zuid Holland E. L. graaf Van Limburg Stirum,
te 's Gravenhage, met 223 stemmen.
De by het 4de regiment infanterie be
noemde kapitein J. Ditmar is bestemd voor
het 6de bataljon van dat corps te Gouda.
Wy ontvingen het eerste nommer van
het Zondagsblad van „De Amsterdammer",
onder redactie van de heeren J. Van Loenen
Martinet en dr. G. W. Kernkamp. Het beslaat
8 pagina's en bevat o. a.: een artikel over De
Lesseps en een brief uit Parys en voorts de
rubriek Kunst en Letteren, Muziek, Uit de
Tooneelwereld, Schaakspel, Leestafel en Feuil
leton.
De titel-illuatratle op den gry6groenen om
slag vertoont gestyliseerde distels, waaruit
zonnebloemen en madelieven opryzen, naar eene
teekening van L. W. R. W.
Wy maakten dezer dagen melding, dat
aan dr. Van Duyi te Nymegon was toege
zonden eene Japansche vertaling van zyne met
wyien dr. Gualthórie van Weezei geschreven
„Handleiding tot onderricht der hospitaalsol
daten." Men doet aan het „Hbl." opmerken dat
hier de tweede druk van dit werkje is bedoeld
reeds in Maart 1877 ontving dr. Van Weezei
een afdruk van de Japansche bewerking.
Naar men verneemt, is de Zwolsche
afgevaardigde voor de Tweede Kamer, de heer
A. baron Van Dedom, zeer ernstig ODgesteld.
Tot gemeente-ontvanger is te Schiedam
benoemd de heer C. R. Bentfort.
Uit het verslag van den secretaris van
„de Unie" biykt o. a., dat het aantal Scholen
met den Bybel in 1894 met 12 is vermeer
derd, zoodat hot op 1 Jan. 1895 vyfhonderd
zeventig (570) zal bedragen. Daarvan worden
er 204 gesubsidieerd door de Vereemging
voor christoiyk nationaal schoolonderwys, ter-
wyi er 273 by den Schoolraad zyn aangesloten.
De brand in het telephoonkantoor te
Nymegen is in de laatste vergadering van den
gemeenteraad het onderwerp geweest van
eene interpellatie aan B. en Ws. De burge
meester deelde mede dat de brand ontstaan
is door eene soldeerlamp, wier vlam gedron
gen is in den koker, die de draden bevat.
Door B. en Ws. is met den concessionaris
van het telephoonnet overeengekomen, dat
doze in de stelling een zinken plat zal doen
leggen, waarop voortaan alle soldeeringen
zullen geschieden, opdat de vlam dor soldeer
lamp niet meer met den koker in aanraking
zal komen. Verder zal de koker nog met eene
onbrandbare stof overtrokken worden. Op
deze wyze zal ook naar de meening van den
gemeente-architect voldoende zekerheid ver
kregen worden, dat het gebeurde zich niet
herhalen kan.
Te Vlaardingen is overleden de proost
van het Haarlemsche kapittel, mgr. Joannes
Mathias IJzermans, die op 79-jarigen ieeftyd
zyn prie8toriyken arbeid van meer dan eene
halve eeuw besloot in de stad, waar hy het
eersto levenslicht aanschouwd had. Na zyne
studiön te hebben voltooid in het Warmondsche
seminarie, was de nu overledene werkzaam als
kapolaau te Moordrecht, Hoorn en Voorburg,
en zag zich vervolgens belast met do pasto
rale zorg te Westerblokker, dat hy evenwel
reeds spoedig verliet, om te Dordrecht den
eerw. lieer Kuyper als pastoor op te volgen.
Na het overlyden van den eerw. heer Hoek
word pastoor IJzermans benoemd tot pastoor
der parochie van O. L. Vrouwe Onbevlekt
Ont zangen te Amsterdam en tot kanunnik
van het kathedraal-kapittel van Haarlem.
Den bouw dor parochiekerk aan de Haarlem
merstraat, naar de plannen van den architect
dr. P. J. H. Cuypers, heeft Amsterdam aan
pastoor IJzermans te danken. Zyne gezond
heid echter had door de aan deu bouw ver
bonden moeiiykhoden zoozeer geleden, dat
hy zich reeds in 1870 genoopt zag ontheffing
van de pastorale zorgen by de kerkeiyke
overheid aan te vragen.
Te Vlaardingen eene welverdiende rust ge
nietend e, bleef hy toch de raadsman van het
hoogste kuikelyk gezag in het bisdom in
1874 zag hy zich tot proost van het kapittel
verheven.
Ter gelegenheid van zyn gouden priester -
jubiló schonk de Paus hem den titel van
huisprelaat van Zyno Heiligheid.
Do gewone audiëntie van den minister
van koloniën zal op Vrydag 21 dezer niet
plaats hebben.
Het stoomschip „Amsterdam" vertrok
ID Deo, Nieuw-Yor& naar Rotterdam; de
„Basuto," van Amsterdam via Londen naar
Kaapstad, arriveerde 14 Dec. te Las Palmas;
de Conrad", van Batavia naar Amsterdam,
pass. 19 Dec. Point de Galle; de „Obdam"
arriveerde 16 Dec. van Nieuw-York te Rot
terdam; de „Prins Henderik," van Batavia
naar Amsterdam, arriv. 16 Dec.te Suez; de
„Reichstag" arriveerde 14 Dec. van Hamburg
en Vli6singen via Kaapstad te Port Elizabeth
de „Utrecht", van Rotterdam naar Java, pas
seerde 15 Dec. Ponta da Guia; de „Voor
waarts", van Batavia naar Amsterdam, pas
seerde 15 Dec. Kaap Roca; de „Schiedam",
van Amsterdam naar Nieuw York, passeerde
17 Dec. Lizard; de „General", van Oost-Afrika
naar Rotterdam en Hamburg, passeerde 17
Dec. Dover; de „Veendam" arriveerde 17 Dec.
van Rotterdam te Nieuw-York; de „Prinses
Sophie", van Amsterdam naar Batavia, ver
trok 18 Dec. van Southampton; de „Bundes-
rath", van Hamburg en Amsterdam naar Oost-
Afrika, vertrok 17 Dec. van Zanzibar; de
„Edam," van Nieuw-York naar Rotterdam,
passeerde 8 Dec. Scilly; de „Zaandam" arri
veerde 18 Dec. van Amsterdam te Nieuw-York
de „Maasdam" arriveerde 19 Dec. van Nieuw-
York te Rotterdam; de „Prinses Amalia", van
Amsterdam naar Batavia, arriveerde 18 Dec.
te Port Said; de „Anchises", van Batavia naar
Londen, passeerde 15 Dec. Suez; de „Kaiser",
van Hamburg en Amsterdam naar O. Afrika,
passeerde 16 Dec. Gibraltar; de „Prinses
Wilhelmina", van Batavia naar Amsterdam,
passeerde 15 Dec. St.-Vincent.
By koninklyk besluit is eervol ontslagen
W. Van der Pyi, lid der Algemeene Reken
kamer van Ned.-Indië, thans met verlof hier
te lande, op zyn verzoek, gerekend van ultimo
Jan. 1895, uit 's lands dienst, met toekenning
van pensioen.
Verleend aan A. B. Vuyk een pensioen van
88 'sjaars.
Aan den gepens. lsten luit der inf. van
het leger in Ned.-Indië, N. Tierie, de titulaire
rang van kapitein verleend.
Eervol ontheven W. C. De Boer, op zyn
verzoek, als notaris te Hoogwoud.
BeDoemd tot burgemeester van: Ellemeet,
A. Van der Weyde; Vreeland en Nichtevecht,
J. A. F. Backer, tevens secretaris; Hoens-
broek, N. J. Boshouwers; Zevenaar, F. J. H
baron Van Voorst tot Voorst; Jutfaas, W. F.
Smits; Schiermonnikoog, W. G. M. Eyck van
Zuylichem; Wervershoof, J. Koopman, beiden
tevens secretaris.
Vergund aan mej. Th. J. H. Pomp, geboren
te Erkelenz, het geven van lager en middel
baar onderwys hier te lande.
De off. van gez. lste kl. by de zeemacht
J. Cramer, voor den tyd van vyf jaren, ingaande
1 Jan. a. s., op pensioen gesteld en hem ge
durende dat tydvak toegekend een pensioen
van f 600 's jaars en eene verhooging inge
volge artikel I §c der wet van April 1875,
van f225 'sjaars.
Tweede Kamer. Amendementen.
By tweede nota van wyzigingen op hoofd
stuk VIII der Staatsbegrooting voor 1895 is
op art 4. eene verhooging van/"800 voorgesteld.
Na het opmaken der bogrooting is het wen-
scheiyk gebleken, om, in vervanging van een
kapitein, adjudant in gowonen dienst van H. M.
de Koningin, voor wien traktement en toelage
by die begrooting is uitgetrokken, een majoor
in genoemde betrekking te kunnen benoemen.
Mitsdien wordt voorgesteld bovengenoemd
ariikel te verhoogen met f 800, zynde het
verschil tusschen het traktement van een
m^oor en dat van een kapitein in gemelde
betrekking.
Door den heer Van Viymen zyn op hoofd
stuk VIII voorgesteld twee amendementen:
lo. om art. 88, kosten vallende op den
aanmaak, de aanschaffing en beproeving van
kanonnen, getrokken mortieren, enz., te ver
minderen met f 200,000 en dus te brengen
op f 300,000; de bedoeling is den aanmaak
en den aaükoop van nieuwe vuurmonden
voorloopig te staken;
2o. om art. 96, aanschaffing van verduur
zaamde levonsmiddelen, enz., te vermindoren
met f 10,000 on dus te brengen op f 12,600;
de bedoeling is: uit te spreken de wensche-
lykheid om geen grooteren voorraad van ver
duurzaamde levensmiddelen op te leggen, dan
noodig is voor het personeel, dat in het be-
grootingsjaar by de veld- en vestingmanoeu
vres verduurzaamde levensmiddelen zal moeten
gebruiken.
De „Spectator" over de hier ter stede
gehouden expositie van Moderne
Franscho Preutknnst.
Onder den titel „Iets van Teekenaars"
schryft de verslaggever voor kunst, „G", naar
aanleiding van een paar tentoonstellingen;
(do in den Don Haag en Rotterdam gehouden
exposities van werken door Charles Rochus
sen en die van Moderne Fransche Prentkunst
in hot Stedelyk Museum albier), in den „Spec
tator" (No. 50, 15 December jl.)
Het artikel is to lang om in zyn geheel te
w*orden geplaatst Toch willen wy er iets uit
overnemen.
Besprekend de Fransche teekenaars, schryft
„G"„Er volgde een andere generatie. Artisten
van het woord, durvend steken het mes van
hun waarnemings-vermogen in de wonden van
het heden.
Er volgde een teokenen van teekenaars,
door eigen oogen ziend. Leerde die opvatting
ons voelen de maatschappy, griffend, in viy-
mondo lynen hun haat tegen den wanklank
van het zyn; de alleenheerschappy van het
goud, het materiëele van de well-to-do bur-
gery het voldane van de middelmatig
heid, de kwade trouw van commissie's,
besturen, met de machines het brood ont
nemend aan de menscheo, op alles wat is de
Djaggemaut-kar van het materiëele bestaan.
Het is Steinlen, wiens prenten in de Cham-
bard Socialiste in ruwe lynen, al6 in machte-
looze woede op het steen zyn geschreven,
hekelend het walgeiyke verzadigde van de
rykaards, de slaverny van de arbeiders, het
hopelooze van de werkeloozen, zooals zy
voortsukkelen door de sneeuw, te zeer versuft
om stil te staan by dien ouden man, geval
len, dood misschien.
Zeker, men kan zeggen, dat niet alle werk
gevers rykaards zyn en dat tendenz en kunst
nooit één kunnen zyn. Maar toch, geoutreerd
als alles wat hekelen is, zoo voelt men diep
het menschelyke medelyden verywden de
illustratie, die niet anders wil zyn, dan te
treffen op het oogenblik.
Wy zyn niet meer zoo gemakzuchtig als
in dien romantischen tyd, wy willen voelen,
physiek voelen wel wat er mooi is, maar ook
wat er leeiyk is, wat schrijnt. We deinzen
terug misschien, maar we doen niet onze
oogen dicht, om weg te vlieden op de vleu
gelen onzer rooskleurige fantasie, wy staan
er vóór.
En dat heden is door de Fransche teeke
naars zoo by uitstek gevoeld: Steinlen met
forsche slagen beukend op wat onwondbaar
scheen; Forain, verfijnder maar wreeder,kras
send met vlymende ironie in lynen en woorden,
de détails van het banale, boven-opsche leven,
het kleinzielige der verzadigden, het materiëele,
het zoo laag-by-den-grondWillette de zacht
moedige satirist met zyn onaantastbaar ideaal
van schoonheid, van harmonie, in de Pier
rots, de Colombines, gevend het symbool van
de zwaarmoedigheid zyner visie. En in die
symbolen, in die Pierrots lachend-verliefd of
wanhopig, in den eeuwig denzelfden Pierrot
geeft Willette te zien de siddering van drei
gend voorgevoel, liggend op den bodem van
alle genot, gevend voor te voelen den terugslag
van alle genot. Zóó een, waar in het lommer van
een feërique boomengroep, aan den oever van
een water Pierrot met een groep Colombines
zich vermelen. Vóór hem, oven in het water,
schrydt de dood, op zfin trom slaand oen roffel,
roepend daarmee de getrouwen. Chut\
voila le tambour qui passe", roept Pierrot
met een angstig handbewegen. En de dood
is niet afgryseiyk hier, niet verzoenend ook,
het is de dood, in de gedaante van een kleinen
tamboer, voorby-wandelend door het kabbe
lende water aan hun voeten. Het zegt ons
zonder theatraalheid, sober weg, het altyd
tegenwoordig zyn van den dood. Het grijze
zilveren waas, waarin de teekening als met
wit gedaan schynt, geeft zoo iets bekoorlyks
aan do voorstelling, dat al hot materiëele ver-
dwfint, torwyl toch de figuren leven met een
levenslustig bewegen. Dat fijne grys is er op
gezet alsof hy het afgestompte kryt gebruikt
als een schilders-kwast, hy werkt daarmeo
als met verf, gevend kleur in dat grys en
wit, makend mooi wat zyn hand namaakt,
hot mooie van fijn-gezochte décors, feëries
waarin de Colombines, hare figuurtjes van
gracie, als Saksisch porselein zich bewegen
waar de Pierrots in hun eeuwige mimen al
het menscheiyk leed en extase kennen van
de arme artisten, van de niet-bevoorrec-hten,
van de zorgeloozen zonder geld, van al die
personen, dio Diet zyn de voldane burgery.
En op deze grooten in de kunst van op
te teekenen hun voeling van het Parysche
leven, volgen velen, elk hebbend een manier
van uit te zienIbels, die de omslagen der
liedjes biy maakt met zyn Pierrots, in wier
gestes hy de synthese van het lied weet te
leggen; Rafaëlli met weergaloos realisme
gevend danseressen, dansers, de cancan;
Yallotton, wiens mes door het hout snydt
met breede graafsels, en iü die silhouetten
geeft het dageiyksche, het laag-by den-grond.
De Toulouse Lautrec willend mooie har
monische kleuren in druk brengen, in Japansche
navolging. Drukken in twee of drie kleuren,
brons, rose, geel, of rose en groen: „La
rose et Pierrot," en Vuillard, Lunois en Anquetin
die aan Daumier doet denken), en Louis
Legrand, Henri de Groux en Khnopff, wier
werk is van meer verzorgdheid, meer dan
voor een weggefrommeld blad; en nog
zoovele, en als een eeuwig feest komen achter
al die satiristen, caricatuur-teekenaars, achter
al die „peintres de moeurs," de dol-vroolyke
kleurendrukken van Chéret, heel die vrooiyk-
heden van clowns en clownessen, in dollen
dans dansend boven over Parys in eeuwigen
feesttooi.
En het is als de lyriek van dat Parys,
van boulevards en café chantants, van ge
maskerde bals, van de Parisienne van de
Boulevards, van het genot dat voor dezen
keer een artist vond, die dat kon geven in
eon joligheid van kleur en vorm waarin
geen enkel trekje verstoort het glinsterend
verguldsel.
En dan Grasset evenals Rochussen zich
verdiepend in het verloden; maar, hoe anders?
Zoo weinig als by den laatste het weten op
den voorgrond dringt, even weinig schroomt
Grasset ons te toonen, hoe groot en nauwgezet
zyn archeologische kennis is. Het is een
savant opstapelen van détails, vermoeiend
het oog.
Men zou moeten weten of deze teekeningen
bestemd zyn voor een architectonisch doel;
voor decoratie of glasraam.
Zóó, als teekening, als iets moois, kunnen
deze wetenschappelijk saamgestelde voorstel
lingen, waarin elke fantasie gedood wordt
door den angst om een détail niet bistorisch-
waar weer te geven, niet de wyze zyn, om
de oude sagen en sproken met lynen te
verluchten. Het doodt het leven en geeft
voor het dichterlyke der sage een verstyfd
beeld."
„Sardientjes" naby de kast Tan
Nederland?
Onder bovenstaand opschrift schryft dr.
Hoek in de „Mededeelingen over Visschery'
het volgende:
Wat doet een naam er toe? Zou wat wy
gewoon zyn eene roos te noemen minder
aangenaam rieken, als wy haar een anderen
naam gaven? laat Shakespeare een zyner
helden uitroepen. En ónze visschers ofschoon
zy Shakespeare niet gelezen hebben zyn
in zooverre geheel van zyne meening, dat
ook voor hen een naam eene byzaak is. „Wy
noemen d&t zeebliek en dat haring" en dan
wyzen zy beide keeren dezelfde visch aan
alleen de een wat grooter (ouder) dan de
andere! Elders noemt men een zeebliek een
sprot en als zy in grootte het midden houdt
tusschen een sprot en een haring, noemt
men hem schardyn of sardyn. Sprot noemt
men echter ook een visch, die nooit zoo groot
wordt als een haring; en sardyntjes heeten
de vischjes, die wy uit de fabrieken te Nantes,
enz. ontvangen. Gaat men even over de
grenzen in zuideiyke of in oosteiyke rich
ting, om het even dan komt men vaak
dezelfde namen tegen, als by ons gebruikelyk
zyn, en worden er weer geheel andere visschen
mede aangeduid. Wat men in Pruisen een
„Sardelle" noemt, is onze ansjovis en wat
men daar als „Spierling" pleegt aan te duiden
heet by ons de smelt. En wat men in Ostende
als „Scardegnes" gewoon is te verkoopen,
zyn (prof. Van Beneden is myn zegsman)
niets anders als jonge finten. Er is zeker
geen groep visschen in welke, wat de nomencla
tuur betreft, zulk eene verschrikkelyke ver
warring en dientengevolge voor de niet goed
ingelichten zulk eene onzekerheid heerscht,
als in de groep van de haringachtigen.
Dezer dagen was ik opnieuw in de gelegen
heid daar de bewyzen van te zien. Op ver
schillende punten van onze kust in het
Marsdiep tusschen Helder en Tessel en b. v.
niet ver van Breskens in den mond van de
Westerschelde vertoonde zich een klein
haringachtig viscbje in zulke hoeveelheden,
dat het de moeite loonde er jacht op te maken.
In weinige etmalen werden er honderden en
honderden mandjes van buitgemaakt. Voor
een deel werden zy gebruikt om ze op de
wyze der Fransche sardientjes in olie in blikjes
in te leggenvoor een deel werden zy gerookt.
Weinige dagen nadat die visschery begonnen
was, bood men kleine bosjes van 10 a 12
stuks van deze vischjes in gerookten toestand
langs de huizen te Helder te koop aan voor
4 centen het bosje.
De meeste werden door een groothandelaar
in visch opgekocht, het heette aanstonds dat
deze er sardientjes van ging maken. En zoo
vonden de kleine industriëelen, die zich op
het rooken der vischjes hadden toegelegd, het
ook voornaam of voor hun broodwinning voor-
deelig, deze vischjes als sardientjes rond te
venten.
En bet waren niets anders dan gewone
echte „sprotten". Geen jonge haringen t), maar
werkeiyk sprotten een viscbje, dat zich in
zeer verschillende opzichten van de haring
onderscheidt, maar met deze visch daarin
overeenstemt, dat het in scholen zwemt en
zich niet voortdurend naby onze kust ver
toont. Haringen komen elk najaar en eiken
winter naar onze zeegaten sprotten ook;
maar gewoonlyk niet in zulke hoeveelheden,
dat het de moeite loont er jacht op te maken.
De haring, die in winter en voorjaar onze
kust nadert en door onze zeegaten de Zuider
zee binnenkomt, komt naar het minder zoute
water van dezen inham toe om zich daarin
te vermenigvuldigen. Hun eieren zyn soorteiyk
zwaarder dan water en kleven als vry harde
korrels aan elkander en aan de voorwerpen,
die op den bodem liggen, vast; de uit die
eieren komende jonge vischjes vertoeven de
eerste dagen en weken van hun bestaan in
de Zuiderzee. Maar de sprot komt de Zuiderzee
niet binnen een paar exemplaren mogen
onder scholen van jonge, de Zuiderzee binnen
trekkende haring verdwalen, dat zyn uitzonde
ringen. De sprot blyft in zout of nagenoeg zout
water en plant zich in de open zee voort met
behulp van aan het oppervlak der zee dry vende
kristalheldere eieren.
De1 verschillen tusschen deze visschen be
palen zich echter niet tot de levenswyze en
de voortplanting. Voor het eenigszins geoefende
oog is het niet moeieiyk de sprot op het
eerste gezicht te onderscheiden van een jongen
haring van nagenoeg dezelfde lengte. Een
sprot is hooger, breeder dan een haring; een
sprot heeft de schubben (de zg. kielschubben)
langs de buikiyn scherper dan een haring
een buik als een zaag, zeggen de visschers
en de rugvin zit by de sprot niet boven de
buikvinnen zooals by de haring, maar een
weinig meer naar achteren. Verschillen in het
aantal van de stralen van de vinnen, in het
voorkomen of ontbreken van tandjes op het
ploegbeen enz., enz., voegen zich daarbysamen
laten deze kenmerken geen twyfel omtrent
de soort, waartoe een dergeiyk viscbje zou
bahooren, meer over.
Aan de Zuid- en Oostkust van Engeland
wordt deze 6prot in sommige winters in zulke
buitengewone hoeveelheden aangetroffen, dat
zich daar dan honderden booten met de vangst
van deze viscbjes bezighouden. Men weet
e.hter van dit vischje, dat het zeer wispel
turig van aard is en jaren lang weg blyft
van plaatsen, die het vroeger geregeld bezocht.
Ik vond byv. by Day dat men het in 1832
by Taunton (ten Z.-w. van Bristol), waar men
sedert 50 jaar geen sprotten gezien had, in
zulke onuitputtelyke (exhaustleRS) scholen aan
trof, dat men geen raad wist met dezen over
vloed. Norfolk, Suffolk, Essex en Kent staan be
kend om de groote scholen van sprotten, dia
men er af en toe waarneemt; ook heeft men
de opmerking gemaakt, dat zy in de maanden,
dat zy niet gevangen worden, veel volkomener
van de "Westzyde van het koninkrijk Groot-
Britannië verdwynen, dan van de Oostzyde,
"Wat dit laatste punt betreft, zou onze kust;
met die Westzyde van Engeland kunnen wed-
yveren: in de meeste maanden van het jaar
kan men veilig beweren, dat de sprot van
onze kusten geheel verdwenen is.
En wat voor visch is nu de echte Franscho
sardine uit de blikjes van Nantes, Concar-
neau, enz.?
Dat is eene derde soort van het geslacht
„Clupea"4); voor ons een belangrijk vischje»
omdat het voor velen eene uitgezochte lekkerny
is. Een minder gewichtig dier evenwel voor
onze visschers, daar het onze kusten niet
bezoekt. Menigmaal zyn my haringachtigs -
vischjes, die naby onze kust, op de Zeeuwscho
stroomen of op de Zuiderzee gevangen waren,
gezonden met de vraag, of dat nu geen echt©
„pelsers" zouden zyn. Ik kan echter onder
schrijven wat Schlegel van deze soort zegt,
nl. dat zy hem nog niet in aan de vader-
landsche kust gevangen exemplaren onder da
oogen gekomen is. Dit viscbje hoort meer in
zuidelyke wateren thuis. Aan de kust van
Portugal, aan die van Frankryk en Zuid-
Engeland vertoont het zich jaariyks ofschoon
helaast niet elk jaar in even grooten over
vloed. Omtrent dit vischje zyn in de laatste
jaren zeer vele en zeer belangrijke onderzoe
kingen en waarnemingen ingesteld en toch
blyft er in hare levenswyze en voortplantings-
ge8chiedenis nog altyd veel duisters.
Of het niet mogeiyk zou zyn, dat er ook
eene een echt sardientje naar onze kust kwam
verdwalen Gaan wy na, hoe vaak het voor
komt, dat enkele exemplaren van in zuide-
ïyker zeeën voorkomende visschen naar onze
kusten komen afdwalen, dan zou het zeker
onvoorzichtig zyn de raogeiykheid daarvan
voor een pelser-exemplaar te loochenen. Maar
aan de ware sardine-industrie zal men aan
onze kust nooit kunnen deelnemen Wil men
het toch doen, dan moet men tot een surro
gaat van sardines hetzy dan jonge haringen,
sprotten of eenig ander vischje zyne toe
vlucht nemen.
Wat men in de laatste weken naby de Neder-
landsche kust heeft gevangen en als sardines
heeft betiteld, moet met den echt Hollandschen
naam van sprot worden aangeduid.
Olupea hateago» de technische soort caem.
3) Olope» epiettoe de technische soortnaam.
3) British Fiahea. H. P. 232. 1884.
4) Olopea pilohardua de teobniecho soortnaam*
In het Hollandsch heeft men dezen vieoh den peleer
genoemd.
Visschen van Nederland. 1862.
Braad aan de Falokstraag te
Amsterdam.
Een hevige uitslaande brand heeft heden
morgen gewoed aan de Falckstraat, dat is do
straat van de Utrechtschestraat langs het
Frederik8plein gaande tot de Reguliersgracht.
De perceelen 47, 49 en 51 zyn drie groote
pakhuizen, in eigendom toebehoorende aan de
weduwe Yan der Mark.
Het was te ongeveer halfzes dat de brand
weer van verschillende zyden melding kreeg
dat in die pakhuizen brand was uitgobroken
en toen zy spoedig met veel materiaal ter
plaatse kwam, vond zy de drie perceelen ge
heel in lichterlaaie. Dit wettigt het vermoe
den dat binnen het vuur reeds geruimen tyd
heeft gewoed, misschien wel den ganschen
nacht. De brandweer van het Weesperplein zag
uit de daken niets dan eene dikke rookwolk
opstygen, zonder toen nog vlam te zien. Dat het
vuur zich zoo spoedig verspreidde, heeft drie
oorzaken. In de eerste plaats bevatten de ge
bouwen, zooals hieronder blyken zal overvloed
van brandbare stoffen; in de tweede plaats
hebben de drie gebouwen slechts één ingang
langs eene smalle trap, en loopen zy dus als 't
ware in elkander, en in de derde plaats hielp
de wind het vuur fel aanwakkeren.
De brandweer werkte al spoedig met vier
stoomspuiten, vier Vechtwaterkranen en de
„Jan van der Heyden" met vier stralen, die
daartoe in de Reguliersgracht lag. Groote hoe
veelheden water werden uit twintig stralen in
de brandende gebouwen geworpen en de brand
weer, werkende onder bevel van den sectie-
brandmeester Van der Brugge, die als oudst©
in dienstjaren als commandant optrad, omdat
de commandant, de heer Meior, toevallig met
een verlof van 24 uur afwezig was, had het ge
luk den brand tot do vier pakhuizen te kunnen
beperken. Dit mag wederom een staaltje van
degeiyk werk genoemd worden, wanneer men
van naby heeft kunnen zien, hoe de situatie
der huizen was. De perceelen loopen nameiyk
zeer diep in, byna tot aan de Utrechtsche-
dwarsstraat toe en grenzen daar onmiddellyk
aan de openbare lagere school der eerste
klasse No. 23 in de Utrechtschedwarsstraat.
Het mag een wonder genoemd worden, dat
die school gespaard bleef, want niet alleen
dat de brand juist het hevigst woedde achter
in de pakhuizen, maar ook de wind was dien
kant uit Er heeft dan ook inderdaad gevaa-- voor
de school bestaan. Van het dak der school
in de huizen kykende, blikt men neder op
eene kolossale ruïne, en juist van dit dak
heeft de brandweer het meeste water in de
vuurzee geworpen, waartoe do slangen door
het schoolgebouw langs de breede trappen