er voorts op, hoe de minister Van Houten zich indertijd tegen de uitbreiding van het veldleger aankantte, terwyi hy nu zitting heeft in een kabinet, welks premier is voor uitbreiding van het veldleger. Dei. heer Ker dyk, die zoo troosteloos is omtrent onze defensie, kan spreker geen woord van troost bieden; wel moet hy hem verwyten, dat hy onder het vorige kabinet gedoogde dat rege ling der levende strydkrachten op zyde werd geschoven voor kiesrecht en belastingregeling. Dat verwyt treft trouwens de geheele liberale party. Spreker vroeg alsnog van den minis ter nadere uiteenzetting zyner plannen voor handhaving onzer neutraliteit en bevestiging onzer liniên. In de te 's-Gravenhage gehouden 60ste algemeene vergadering van de Hollandsche Maatschappy van Landbouw is het voorstel van het hoofdbestuur, om H. M. de Koningin- Regentes te verzoeken, by de overige belang hebbende mogendheden de oplossing van het muntvraagstuk op bimetallistischen grondslag te doen bevorderen, na eene inleiding van den Staatsraad jhr. Rochussen en eenige discussie, by acclamatie aangenomen. Tot lid van het hoofdbestuur voor Noord- Holland is gekozen de heer Tb. J. Waller, te AnnaPaulowna, met 284 stemmen; voor Zuid Holland E. L. graaf Van Limburg Stirum, te 's Gravenhage, met 223 stemmen. De by het 4de regiment infanterie be noemde kapitein J. Ditmar is bestemd voor het 6de bataljon van dat corps te Gouda. Wy ontvingen het eerste nommer van het Zondagsblad van „De Amsterdammer", onder redactie van de heeren J. Van Loenen Martinet en dr. G. W. Kernkamp. Het beslaat 8 pagina's en bevat o. a.: een artikel over De Lesseps en een brief uit Parys en voorts de rubriek Kunst en Letteren, Muziek, Uit de Tooneelwereld, Schaakspel, Leestafel en Feuil leton. De titel-illuatratle op den gry6groenen om slag vertoont gestyliseerde distels, waaruit zonnebloemen en madelieven opryzen, naar eene teekening van L. W. R. W. Wy maakten dezer dagen melding, dat aan dr. Van Duyi te Nymegon was toege zonden eene Japansche vertaling van zyne met wyien dr. Gualthórie van Weezei geschreven „Handleiding tot onderricht der hospitaalsol daten." Men doet aan het „Hbl." opmerken dat hier de tweede druk van dit werkje is bedoeld reeds in Maart 1877 ontving dr. Van Weezei een afdruk van de Japansche bewerking. Naar men verneemt, is de Zwolsche afgevaardigde voor de Tweede Kamer, de heer A. baron Van Dedom, zeer ernstig ODgesteld. Tot gemeente-ontvanger is te Schiedam benoemd de heer C. R. Bentfort. Uit het verslag van den secretaris van „de Unie" biykt o. a., dat het aantal Scholen met den Bybel in 1894 met 12 is vermeer derd, zoodat hot op 1 Jan. 1895 vyfhonderd zeventig (570) zal bedragen. Daarvan worden er 204 gesubsidieerd door de Vereemging voor christoiyk nationaal schoolonderwys, ter- wyi er 273 by den Schoolraad zyn aangesloten. De brand in het telephoonkantoor te Nymegen is in de laatste vergadering van den gemeenteraad het onderwerp geweest van eene interpellatie aan B. en Ws. De burge meester deelde mede dat de brand ontstaan is door eene soldeerlamp, wier vlam gedron gen is in den koker, die de draden bevat. Door B. en Ws. is met den concessionaris van het telephoonnet overeengekomen, dat doze in de stelling een zinken plat zal doen leggen, waarop voortaan alle soldeeringen zullen geschieden, opdat de vlam dor soldeer lamp niet meer met den koker in aanraking zal komen. Verder zal de koker nog met eene onbrandbare stof overtrokken worden. Op deze wyze zal ook naar de meening van den gemeente-architect voldoende zekerheid ver kregen worden, dat het gebeurde zich niet herhalen kan. Te Vlaardingen is overleden de proost van het Haarlemsche kapittel, mgr. Joannes Mathias IJzermans, die op 79-jarigen ieeftyd zyn prie8toriyken arbeid van meer dan eene halve eeuw besloot in de stad, waar hy het eersto levenslicht aanschouwd had. Na zyne studiön te hebben voltooid in het Warmondsche seminarie, was de nu overledene werkzaam als kapolaau te Moordrecht, Hoorn en Voorburg, en zag zich vervolgens belast met do pasto rale zorg te Westerblokker, dat hy evenwel reeds spoedig verliet, om te Dordrecht den eerw. lieer Kuyper als pastoor op te volgen. Na het overlyden van den eerw. heer Hoek word pastoor IJzermans benoemd tot pastoor der parochie van O. L. Vrouwe Onbevlekt Ont zangen te Amsterdam en tot kanunnik van het kathedraal-kapittel van Haarlem. Den bouw dor parochiekerk aan de Haarlem merstraat, naar de plannen van den architect dr. P. J. H. Cuypers, heeft Amsterdam aan pastoor IJzermans te danken. Zyne gezond heid echter had door de aan deu bouw ver bonden moeiiykhoden zoozeer geleden, dat hy zich reeds in 1870 genoopt zag ontheffing van de pastorale zorgen by de kerkeiyke overheid aan te vragen. Te Vlaardingen eene welverdiende rust ge nietend e, bleef hy toch de raadsman van het hoogste kuikelyk gezag in het bisdom in 1874 zag hy zich tot proost van het kapittel verheven. Ter gelegenheid van zyn gouden priester - jubiló schonk de Paus hem den titel van huisprelaat van Zyno Heiligheid. Do gewone audiëntie van den minister van koloniën zal op Vrydag 21 dezer niet plaats hebben. Het stoomschip „Amsterdam" vertrok ID Deo, Nieuw-Yor& naar Rotterdam; de „Basuto," van Amsterdam via Londen naar Kaapstad, arriveerde 14 Dec. te Las Palmas; de Conrad", van Batavia naar Amsterdam, pass. 19 Dec. Point de Galle; de „Obdam" arriveerde 16 Dec. van Nieuw-York te Rot terdam; de „Prins Henderik," van Batavia naar Amsterdam, arriv. 16 Dec.te Suez; de „Reichstag" arriveerde 14 Dec. van Hamburg en Vli6singen via Kaapstad te Port Elizabeth de „Utrecht", van Rotterdam naar Java, pas seerde 15 Dec. Ponta da Guia; de „Voor waarts", van Batavia naar Amsterdam, pas seerde 15 Dec. Kaap Roca; de „Schiedam", van Amsterdam naar Nieuw York, passeerde 17 Dec. Lizard; de „General", van Oost-Afrika naar Rotterdam en Hamburg, passeerde 17 Dec. Dover; de „Veendam" arriveerde 17 Dec. van Rotterdam te Nieuw-York; de „Prinses Sophie", van Amsterdam naar Batavia, ver trok 18 Dec. van Southampton; de „Bundes- rath", van Hamburg en Amsterdam naar Oost- Afrika, vertrok 17 Dec. van Zanzibar; de „Edam," van Nieuw-York naar Rotterdam, passeerde 8 Dec. Scilly; de „Zaandam" arri veerde 18 Dec. van Amsterdam te Nieuw-York de „Maasdam" arriveerde 19 Dec. van Nieuw- York te Rotterdam; de „Prinses Amalia", van Amsterdam naar Batavia, arriveerde 18 Dec. te Port Said; de „Anchises", van Batavia naar Londen, passeerde 15 Dec. Suez; de „Kaiser", van Hamburg en Amsterdam naar O. Afrika, passeerde 16 Dec. Gibraltar; de „Prinses Wilhelmina", van Batavia naar Amsterdam, passeerde 15 Dec. St.-Vincent. By koninklyk besluit is eervol ontslagen W. Van der Pyi, lid der Algemeene Reken kamer van Ned.-Indië, thans met verlof hier te lande, op zyn verzoek, gerekend van ultimo Jan. 1895, uit 's lands dienst, met toekenning van pensioen. Verleend aan A. B. Vuyk een pensioen van 88 'sjaars. Aan den gepens. lsten luit der inf. van het leger in Ned.-Indië, N. Tierie, de titulaire rang van kapitein verleend. Eervol ontheven W. C. De Boer, op zyn verzoek, als notaris te Hoogwoud. BeDoemd tot burgemeester van: Ellemeet, A. Van der Weyde; Vreeland en Nichtevecht, J. A. F. Backer, tevens secretaris; Hoens- broek, N. J. Boshouwers; Zevenaar, F. J. H baron Van Voorst tot Voorst; Jutfaas, W. F. Smits; Schiermonnikoog, W. G. M. Eyck van Zuylichem; Wervershoof, J. Koopman, beiden tevens secretaris. Vergund aan mej. Th. J. H. Pomp, geboren te Erkelenz, het geven van lager en middel baar onderwys hier te lande. De off. van gez. lste kl. by de zeemacht J. Cramer, voor den tyd van vyf jaren, ingaande 1 Jan. a. s., op pensioen gesteld en hem ge durende dat tydvak toegekend een pensioen van f 600 's jaars en eene verhooging inge volge artikel I §c der wet van April 1875, van f225 'sjaars. Tweede Kamer. Amendementen. By tweede nota van wyzigingen op hoofd stuk VIII der Staatsbegrooting voor 1895 is op art 4. eene verhooging van/"800 voorgesteld. Na het opmaken der bogrooting is het wen- scheiyk gebleken, om, in vervanging van een kapitein, adjudant in gowonen dienst van H. M. de Koningin, voor wien traktement en toelage by die begrooting is uitgetrokken, een majoor in genoemde betrekking te kunnen benoemen. Mitsdien wordt voorgesteld bovengenoemd ariikel te verhoogen met f 800, zynde het verschil tusschen het traktement van een m^oor en dat van een kapitein in gemelde betrekking. Door den heer Van Viymen zyn op hoofd stuk VIII voorgesteld twee amendementen: lo. om art. 88, kosten vallende op den aanmaak, de aanschaffing en beproeving van kanonnen, getrokken mortieren, enz., te ver minderen met f 200,000 en dus te brengen op f 300,000; de bedoeling is den aanmaak en den aaükoop van nieuwe vuurmonden voorloopig te staken; 2o. om art. 96, aanschaffing van verduur zaamde levonsmiddelen, enz., te vermindoren met f 10,000 on dus te brengen op f 12,600; de bedoeling is: uit te spreken de wensche- lykheid om geen grooteren voorraad van ver duurzaamde levensmiddelen op te leggen, dan noodig is voor het personeel, dat in het be- grootingsjaar by de veld- en vestingmanoeu vres verduurzaamde levensmiddelen zal moeten gebruiken. De „Spectator" over de hier ter stede gehouden expositie van Moderne Franscho Preutknnst. Onder den titel „Iets van Teekenaars" schryft de verslaggever voor kunst, „G", naar aanleiding van een paar tentoonstellingen; (do in den Don Haag en Rotterdam gehouden exposities van werken door Charles Rochus sen en die van Moderne Fransche Prentkunst in hot Stedelyk Museum albier), in den „Spec tator" (No. 50, 15 December jl.) Het artikel is to lang om in zyn geheel te w*orden geplaatst Toch willen wy er iets uit overnemen. Besprekend de Fransche teekenaars, schryft „G"„Er volgde een andere generatie. Artisten van het woord, durvend steken het mes van hun waarnemings-vermogen in de wonden van het heden. Er volgde een teokenen van teekenaars, door eigen oogen ziend. Leerde die opvatting ons voelen de maatschappy, griffend, in viy- mondo lynen hun haat tegen den wanklank van het zyn; de alleenheerschappy van het goud, het materiëele van de well-to-do bur- gery het voldane van de middelmatig heid, de kwade trouw van commissie's, besturen, met de machines het brood ont nemend aan de menscheo, op alles wat is de Djaggemaut-kar van het materiëele bestaan. Het is Steinlen, wiens prenten in de Cham- bard Socialiste in ruwe lynen, al6 in machte- looze woede op het steen zyn geschreven, hekelend het walgeiyke verzadigde van de rykaards, de slaverny van de arbeiders, het hopelooze van de werkeloozen, zooals zy voortsukkelen door de sneeuw, te zeer versuft om stil te staan by dien ouden man, geval len, dood misschien. Zeker, men kan zeggen, dat niet alle werk gevers rykaards zyn en dat tendenz en kunst nooit één kunnen zyn. Maar toch, geoutreerd als alles wat hekelen is, zoo voelt men diep het menschelyke medelyden verywden de illustratie, die niet anders wil zyn, dan te treffen op het oogenblik. Wy zyn niet meer zoo gemakzuchtig als in dien romantischen tyd, wy willen voelen, physiek voelen wel wat er mooi is, maar ook wat er leeiyk is, wat schrijnt. We deinzen terug misschien, maar we doen niet onze oogen dicht, om weg te vlieden op de vleu gelen onzer rooskleurige fantasie, wy staan er vóór. En dat heden is door de Fransche teeke naars zoo by uitstek gevoeld: Steinlen met forsche slagen beukend op wat onwondbaar scheen; Forain, verfijnder maar wreeder,kras send met vlymende ironie in lynen en woorden, de détails van het banale, boven-opsche leven, het kleinzielige der verzadigden, het materiëele, het zoo laag-by-den-grondWillette de zacht moedige satirist met zyn onaantastbaar ideaal van schoonheid, van harmonie, in de Pier rots, de Colombines, gevend het symbool van de zwaarmoedigheid zyner visie. En in die symbolen, in die Pierrots lachend-verliefd of wanhopig, in den eeuwig denzelfden Pierrot geeft Willette te zien de siddering van drei gend voorgevoel, liggend op den bodem van alle genot, gevend voor te voelen den terugslag van alle genot. Zóó een, waar in het lommer van een feërique boomengroep, aan den oever van een water Pierrot met een groep Colombines zich vermelen. Vóór hem, oven in het water, schrydt de dood, op zfin trom slaand oen roffel, roepend daarmee de getrouwen. Chut\ voila le tambour qui passe", roept Pierrot met een angstig handbewegen. En de dood is niet afgryseiyk hier, niet verzoenend ook, het is de dood, in de gedaante van een kleinen tamboer, voorby-wandelend door het kabbe lende water aan hun voeten. Het zegt ons zonder theatraalheid, sober weg, het altyd tegenwoordig zyn van den dood. Het grijze zilveren waas, waarin de teekening als met wit gedaan schynt, geeft zoo iets bekoorlyks aan do voorstelling, dat al hot materiëele ver- dwfint, torwyl toch de figuren leven met een levenslustig bewegen. Dat fijne grys is er op gezet alsof hy het afgestompte kryt gebruikt als een schilders-kwast, hy werkt daarmeo als met verf, gevend kleur in dat grys en wit, makend mooi wat zyn hand namaakt, hot mooie van fijn-gezochte décors, feëries waarin de Colombines, hare figuurtjes van gracie, als Saksisch porselein zich bewegen waar de Pierrots in hun eeuwige mimen al het menscheiyk leed en extase kennen van de arme artisten, van de niet-bevoorrec-hten, van de zorgeloozen zonder geld, van al die personen, dio Diet zyn de voldane burgery. En op deze grooten in de kunst van op te teekenen hun voeling van het Parysche leven, volgen velen, elk hebbend een manier van uit te zienIbels, die de omslagen der liedjes biy maakt met zyn Pierrots, in wier gestes hy de synthese van het lied weet te leggen; Rafaëlli met weergaloos realisme gevend danseressen, dansers, de cancan; Yallotton, wiens mes door het hout snydt met breede graafsels, en iü die silhouetten geeft het dageiyksche, het laag-by den-grond. De Toulouse Lautrec willend mooie har monische kleuren in druk brengen, in Japansche navolging. Drukken in twee of drie kleuren, brons, rose, geel, of rose en groen: „La rose et Pierrot," en Vuillard, Lunois en Anquetin die aan Daumier doet denken), en Louis Legrand, Henri de Groux en Khnopff, wier werk is van meer verzorgdheid, meer dan voor een weggefrommeld blad; en nog zoovele, en als een eeuwig feest komen achter al die satiristen, caricatuur-teekenaars, achter al die „peintres de moeurs," de dol-vroolyke kleurendrukken van Chéret, heel die vrooiyk- heden van clowns en clownessen, in dollen dans dansend boven over Parys in eeuwigen feesttooi. En het is als de lyriek van dat Parys, van boulevards en café chantants, van ge maskerde bals, van de Parisienne van de Boulevards, van het genot dat voor dezen keer een artist vond, die dat kon geven in eon joligheid van kleur en vorm waarin geen enkel trekje verstoort het glinsterend verguldsel. En dan Grasset evenals Rochussen zich verdiepend in het verloden; maar, hoe anders? Zoo weinig als by den laatste het weten op den voorgrond dringt, even weinig schroomt Grasset ons te toonen, hoe groot en nauwgezet zyn archeologische kennis is. Het is een savant opstapelen van détails, vermoeiend het oog. Men zou moeten weten of deze teekeningen bestemd zyn voor een architectonisch doel; voor decoratie of glasraam. Zóó, als teekening, als iets moois, kunnen deze wetenschappelijk saamgestelde voorstel lingen, waarin elke fantasie gedood wordt door den angst om een détail niet bistorisch- waar weer te geven, niet de wyze zyn, om de oude sagen en sproken met lynen te verluchten. Het doodt het leven en geeft voor het dichterlyke der sage een verstyfd beeld." „Sardientjes" naby de kast Tan Nederland? Onder bovenstaand opschrift schryft dr. Hoek in de „Mededeelingen over Visschery' het volgende: Wat doet een naam er toe? Zou wat wy gewoon zyn eene roos te noemen minder aangenaam rieken, als wy haar een anderen naam gaven? laat Shakespeare een zyner helden uitroepen. En ónze visschers ofschoon zy Shakespeare niet gelezen hebben zyn in zooverre geheel van zyne meening, dat ook voor hen een naam eene byzaak is. „Wy noemen d&t zeebliek en dat haring" en dan wyzen zy beide keeren dezelfde visch aan alleen de een wat grooter (ouder) dan de andere! Elders noemt men een zeebliek een sprot en als zy in grootte het midden houdt tusschen een sprot en een haring, noemt men hem schardyn of sardyn. Sprot noemt men echter ook een visch, die nooit zoo groot wordt als een haring; en sardyntjes heeten de vischjes, die wy uit de fabrieken te Nantes, enz. ontvangen. Gaat men even over de grenzen in zuideiyke of in oosteiyke rich ting, om het even dan komt men vaak dezelfde namen tegen, als by ons gebruikelyk zyn, en worden er weer geheel andere visschen mede aangeduid. Wat men in Pruisen een „Sardelle" noemt, is onze ansjovis en wat men daar als „Spierling" pleegt aan te duiden heet by ons de smelt. En wat men in Ostende als „Scardegnes" gewoon is te verkoopen, zyn (prof. Van Beneden is myn zegsman) niets anders als jonge finten. Er is zeker geen groep visschen in welke, wat de nomencla tuur betreft, zulk eene verschrikkelyke ver warring en dientengevolge voor de niet goed ingelichten zulk eene onzekerheid heerscht, als in de groep van de haringachtigen. Dezer dagen was ik opnieuw in de gelegen heid daar de bewyzen van te zien. Op ver schillende punten van onze kust in het Marsdiep tusschen Helder en Tessel en b. v. niet ver van Breskens in den mond van de Westerschelde vertoonde zich een klein haringachtig viscbje in zulke hoeveelheden, dat het de moeite loonde er jacht op te maken. In weinige etmalen werden er honderden en honderden mandjes van buitgemaakt. Voor een deel werden zy gebruikt om ze op de wyze der Fransche sardientjes in olie in blikjes in te leggenvoor een deel werden zy gerookt. Weinige dagen nadat die visschery begonnen was, bood men kleine bosjes van 10 a 12 stuks van deze vischjes in gerookten toestand langs de huizen te Helder te koop aan voor 4 centen het bosje. De meeste werden door een groothandelaar in visch opgekocht, het heette aanstonds dat deze er sardientjes van ging maken. En zoo vonden de kleine industriëelen, die zich op het rooken der vischjes hadden toegelegd, het ook voornaam of voor hun broodwinning voor- deelig, deze vischjes als sardientjes rond te venten. En bet waren niets anders dan gewone echte „sprotten". Geen jonge haringen t), maar werkeiyk sprotten een viscbje, dat zich in zeer verschillende opzichten van de haring onderscheidt, maar met deze visch daarin overeenstemt, dat het in scholen zwemt en zich niet voortdurend naby onze kust ver toont. Haringen komen elk najaar en eiken winter naar onze zeegaten sprotten ook; maar gewoonlyk niet in zulke hoeveelheden, dat het de moeite loont er jacht op te maken. De haring, die in winter en voorjaar onze kust nadert en door onze zeegaten de Zuider zee binnenkomt, komt naar het minder zoute water van dezen inham toe om zich daarin te vermenigvuldigen. Hun eieren zyn soorteiyk zwaarder dan water en kleven als vry harde korrels aan elkander en aan de voorwerpen, die op den bodem liggen, vast; de uit die eieren komende jonge vischjes vertoeven de eerste dagen en weken van hun bestaan in de Zuiderzee. Maar de sprot komt de Zuiderzee niet binnen een paar exemplaren mogen onder scholen van jonge, de Zuiderzee binnen trekkende haring verdwalen, dat zyn uitzonde ringen. De sprot blyft in zout of nagenoeg zout water en plant zich in de open zee voort met behulp van aan het oppervlak der zee dry vende kristalheldere eieren. De1 verschillen tusschen deze visschen be palen zich echter niet tot de levenswyze en de voortplanting. Voor het eenigszins geoefende oog is het niet moeieiyk de sprot op het eerste gezicht te onderscheiden van een jongen haring van nagenoeg dezelfde lengte. Een sprot is hooger, breeder dan een haring; een sprot heeft de schubben (de zg. kielschubben) langs de buikiyn scherper dan een haring een buik als een zaag, zeggen de visschers en de rugvin zit by de sprot niet boven de buikvinnen zooals by de haring, maar een weinig meer naar achteren. Verschillen in het aantal van de stralen van de vinnen, in het voorkomen of ontbreken van tandjes op het ploegbeen enz., enz., voegen zich daarbysamen laten deze kenmerken geen twyfel omtrent de soort, waartoe een dergeiyk viscbje zou bahooren, meer over. Aan de Zuid- en Oostkust van Engeland wordt deze 6prot in sommige winters in zulke buitengewone hoeveelheden aangetroffen, dat zich daar dan honderden booten met de vangst van deze viscbjes bezighouden. Men weet e.hter van dit vischje, dat het zeer wispel turig van aard is en jaren lang weg blyft van plaatsen, die het vroeger geregeld bezocht. Ik vond byv. by Day dat men het in 1832 by Taunton (ten Z.-w. van Bristol), waar men sedert 50 jaar geen sprotten gezien had, in zulke onuitputtelyke (exhaustleRS) scholen aan trof, dat men geen raad wist met dezen over vloed. Norfolk, Suffolk, Essex en Kent staan be kend om de groote scholen van sprotten, dia men er af en toe waarneemt; ook heeft men de opmerking gemaakt, dat zy in de maanden, dat zy niet gevangen worden, veel volkomener van de "Westzyde van het koninkrijk Groot- Britannië verdwynen, dan van de Oostzyde, "Wat dit laatste punt betreft, zou onze kust; met die Westzyde van Engeland kunnen wed- yveren: in de meeste maanden van het jaar kan men veilig beweren, dat de sprot van onze kusten geheel verdwenen is. En wat voor visch is nu de echte Franscho sardine uit de blikjes van Nantes, Concar- neau, enz.? Dat is eene derde soort van het geslacht „Clupea"4); voor ons een belangrijk vischje» omdat het voor velen eene uitgezochte lekkerny is. Een minder gewichtig dier evenwel voor onze visschers, daar het onze kusten niet bezoekt. Menigmaal zyn my haringachtigs - vischjes, die naby onze kust, op de Zeeuwscho stroomen of op de Zuiderzee gevangen waren, gezonden met de vraag, of dat nu geen echt© „pelsers" zouden zyn. Ik kan echter onder schrijven wat Schlegel van deze soort zegt, nl. dat zy hem nog niet in aan de vader- landsche kust gevangen exemplaren onder da oogen gekomen is. Dit viscbje hoort meer in zuidelyke wateren thuis. Aan de kust van Portugal, aan die van Frankryk en Zuid- Engeland vertoont het zich jaariyks ofschoon helaast niet elk jaar in even grooten over vloed. Omtrent dit vischje zyn in de laatste jaren zeer vele en zeer belangrijke onderzoe kingen en waarnemingen ingesteld en toch blyft er in hare levenswyze en voortplantings- ge8chiedenis nog altyd veel duisters. Of het niet mogeiyk zou zyn, dat er ook eene een echt sardientje naar onze kust kwam verdwalen Gaan wy na, hoe vaak het voor komt, dat enkele exemplaren van in zuide- ïyker zeeën voorkomende visschen naar onze kusten komen afdwalen, dan zou het zeker onvoorzichtig zyn de raogeiykheid daarvan voor een pelser-exemplaar te loochenen. Maar aan de ware sardine-industrie zal men aan onze kust nooit kunnen deelnemen Wil men het toch doen, dan moet men tot een surro gaat van sardines hetzy dan jonge haringen, sprotten of eenig ander vischje zyne toe vlucht nemen. Wat men in de laatste weken naby de Neder- landsche kust heeft gevangen en als sardines heeft betiteld, moet met den echt Hollandschen naam van sprot worden aangeduid. Olupea hateago» de technische soort caem. 3) Olope» epiettoe de technische soortnaam. 3) British Fiahea. H. P. 232. 1884. 4) Olopea pilohardua de teobniecho soortnaam* In het Hollandsch heeft men dezen vieoh den peleer genoemd. Visschen van Nederland. 1862. Braad aan de Falokstraag te Amsterdam. Een hevige uitslaande brand heeft heden morgen gewoed aan de Falckstraat, dat is do straat van de Utrechtschestraat langs het Frederik8plein gaande tot de Reguliersgracht. De perceelen 47, 49 en 51 zyn drie groote pakhuizen, in eigendom toebehoorende aan de weduwe Yan der Mark. Het was te ongeveer halfzes dat de brand weer van verschillende zyden melding kreeg dat in die pakhuizen brand was uitgobroken en toen zy spoedig met veel materiaal ter plaatse kwam, vond zy de drie perceelen ge heel in lichterlaaie. Dit wettigt het vermoe den dat binnen het vuur reeds geruimen tyd heeft gewoed, misschien wel den ganschen nacht. De brandweer van het Weesperplein zag uit de daken niets dan eene dikke rookwolk opstygen, zonder toen nog vlam te zien. Dat het vuur zich zoo spoedig verspreidde, heeft drie oorzaken. In de eerste plaats bevatten de ge bouwen, zooals hieronder blyken zal overvloed van brandbare stoffen; in de tweede plaats hebben de drie gebouwen slechts één ingang langs eene smalle trap, en loopen zy dus als 't ware in elkander, en in de derde plaats hielp de wind het vuur fel aanwakkeren. De brandweer werkte al spoedig met vier stoomspuiten, vier Vechtwaterkranen en de „Jan van der Heyden" met vier stralen, die daartoe in de Reguliersgracht lag. Groote hoe veelheden water werden uit twintig stralen in de brandende gebouwen geworpen en de brand weer, werkende onder bevel van den sectie- brandmeester Van der Brugge, die als oudst© in dienstjaren als commandant optrad, omdat de commandant, de heer Meior, toevallig met een verlof van 24 uur afwezig was, had het ge luk den brand tot do vier pakhuizen te kunnen beperken. Dit mag wederom een staaltje van degeiyk werk genoemd worden, wanneer men van naby heeft kunnen zien, hoe de situatie der huizen was. De perceelen loopen nameiyk zeer diep in, byna tot aan de Utrechtsche- dwarsstraat toe en grenzen daar onmiddellyk aan de openbare lagere school der eerste klasse No. 23 in de Utrechtschedwarsstraat. Het mag een wonder genoemd worden, dat die school gespaard bleef, want niet alleen dat de brand juist het hevigst woedde achter in de pakhuizen, maar ook de wind was dien kant uit Er heeft dan ook inderdaad gevaa-- voor de school bestaan. Van het dak der school in de huizen kykende, blikt men neder op eene kolossale ruïne, en juist van dit dak heeft de brandweer het meeste water in de vuurzee geworpen, waartoe do slangen door het schoolgebouw langs de breede trappen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2