N°. 10684. A0. 1894. leze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. F euilleton. EENE HELDIN. "Woensdag 19 December. LEIDSCH DAGBLAB PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10. Franco per post Afzonderlijke Nommers 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Dit nomnier bestaat uit TWEE Bladen. Eerste Blad. Leiden, IS December. De derde „Pniël"-lezing zal morgen, Woensdag, plaats hebben in stede van Don derdag a. s. Met genoegen vernemen wij dat de toe stand van onzen stadgenoot, aan wien gister avond aan het station in Den Haag, toen hy In den trein wilde stappen, een ongeluk overkwam, waardoor een der beenen by de heup is gebroken, heden zeer bevredigend kan genoemd worden. In don Foyer der Stald6zaal had gisteravond, eene uitvoering plaats van de Leidsche dans en tooneelclub „Entre Nous", onder leiding van den heer Thomas S. W. Van Leeuwen. Door het aanbrengen van eene niet geringe hoeveelheid frisch groen, ter rechterzijde van het tooneel, had de zaal een zeer gezellig aanzien. Na oen paar muzieknummers opende de heer A. Tendeloo Jr., het feest met een woord van welkom aan de leden en vele genoodigden en bracht verder in korte trekken in herinnering dat, ondanks de vele tegen spoeden, waarmede de Club te kampen had gehad, zij toch nog in staat was voor de derde maal eene uitvoering te kunnen geven. Spr. bracht daarbij hulde aan haren directeur den heer Thomas Van Leeuwen en den heer G. De Jong, als regisseur, voor do vele moeite, welko zy zich getroost hadden. Hy wenschte ▼erder allen een genotvollen avond en hoopte dat dit feest nog lang in aangename her innering mocht blijven. Het programma bracht veel afwisseling, want behalve de twee bljjspolen „Vergissing Is monscheljjk" en „Daar is Mijnheer", elk in één bedrijf, stonden op het progiamma nog vier voordrachten vermeld, van welke de laatste, wegens het ge-orderde uur, niet uitgevoerd kon worden. De vertooners kweten zich allen, de een in meerdere, de ander in mindere mate, van hunne laak; zij mochten zich allen ver heugen in een luid en langdurig applaus. Eene bijzondere hulde werd gebracht aan een tweetal dames na hare voordracht „O die mannen!" Zy werden toegesproken door den heer Tendeloo, waarin deze haar bedankte voor het vele, dat zij voor den bloei van de Club doen, en hij wenschte dat zy nog vele jaren er hare krachten aan mochten wijden. Hö bood haar daarna ieder een bouquet aan, welko met een hartelijk woord van dank van eene der dames, gevolgd door een daverend applaus, aanvaard werd. Het feest werd met een geanimeerd bal besloten, waaraan door velen werd deelge nomen. Gisteravond gaf de Leidsche Tooneel- ▼ereeniging „De Vriendschap" hare vierde uitvoering mot introductie in het schouwburg- lokaal „Vondelhoven". Na eene korte toespraak door den president tot het in grooten getale opgekomen publiek werd de uitvoering geopend door den „Vriend- Bchapsmarsch" van den heer Prinsenberg. Na enkele verdere muzieknummers werd begonnen aan het tooneelspel in 3 bedryven, getiteld: „De Twee Ringen", dat het publiek van 't begin tot het einde boeide, dank zij het kranige spel der werkende leden. De heer Helmond, gepensionneerd Indisch officier, voorgesteld door den heer H. Z., was een echt type als oud-strijder; hoewel zijne rol eene der moeilijkste was, werd deze door hom zeer goed afgespeeld. Zijne dochter Eliza, door mejuffrouw S. De H., boeide iedereen door haar lieftallig spel, evenals mevrouw Van Bloemen (mejuffrouw C. S.) De heeren W. F. V. en H. De K., de een als rijk Amerikaan en de andere als oud-koop- vaardjj-vaarder, speelden eveneens flink, terwijl de heer Krommini (de heer A. D. U.) ook veel bijval vond als een echte „dandy" met zijne „charmante" manieren. De heer Ter'ourg als advocaat en Vroom als hospes, voorgesteld door de heeren Jb. J. v. G. en J. S., deden ook door hun spel het stuk flink slagen. Na eene zeer komische voordracht van den heer A. D. U., „Do Bedelaar", werd een oogen- blik gepauzeerd. Op eenige muzieknummers, waaronder „La Czarina", volgde tot slot het blijspel één bedrijf „Die verwenschte Eerepostjes", welk stuk, evenals het vorige, kranig van sfapel liep. Eene „polka finale werd opgevolgd cJ. or een zeer geanimeerd bal, dat eerst om hdlftvsee begon. Het is zeker de wensch van alló aan wezigen, dat „De Vriendschap" nog lang in bloei moge toenemen en zij nog menigmaal eene zoo welgeslaagde uitvoering, als die van gisteravond, geven zal. In bjjna negentig-jarigen ouderdom is te Haarlem overleden de heer N. M. Cramer, oud-predikant by de Doopsgezinde gemeente, o. a. ook langen tyd te Middelburg. Blijkens een gisteren by het departement van koloniën ontvangen telegram van den gouverneur-generaal van Ned.-Indiö, heeft de hoofdleider van het verzet togen het Neder- landsche gezag in Boven Tamiang (residentie Sumatra's Oostkust), ladja Silnng, zich met zyn broeder radja Oemar, onvoorwaardelijk aan ons bestuur overgegeven. Sts.-Grt De Duitsche gezant, graaf Von Rantzau, vertrekt eerstdaags wederom naar Duitschland, ten einde de Kerstdagen bij zijne familie door te brengen. Te 's Hertogenbosch is door religieuzen van eene Belgische orde een pand aangekocht om daarin een klooster te stichten, alwaar tevens gelegenheid zal gegeven worden tot opname van pensionnaires. Den 27sten Januari a. s. zal het 25 jaar geleden zijn, dat de heer J. J. G. Nolet, bran der, distillateur en koopman te Schiedam, onafgebroken het voorzitterschap van de Kamer van Koophandel en Fabrieken aldaar heeft waargenomen. Tot voorzitter der Nederlandsche Maat schappij tot bevordering van Geneeskunst is voor het jaar 1895 benoemd dr. T. Haakma Tresling, te Winschoten; en tot onder-voor zitter prof. dr. C. A Pekelharing, te Utrecht. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Deventer doet weder pogingen om te ver krijgen, dat te Deventer een gemeenschap pelijk station voor den Staats- en) H. IJz.- Spoorweg tot stand komt. De gewone audiëntie van den minister van financiën zal op Donderdag 20 dezer niet plaats hebben. Door de arr.-rechtbank te Utrecht is, ter vervulling van de vacature van kantonrechter te Woerden, opgemaakt de navolgende alpha- betische lfist van aanbeveling: mr. F. O. Yan der Dussen en mr. J. C. Von Briel Sas6e, griffiers bij de kantongerechten te Kampen en Zaandam, en mr. P. H. Smits, subst.-griffler bij de arr.-rechtbank te 's-Boscb. Op 24 dezer wordt te Voorhout een Ryks telegraafkantoor, ingericht met telephoondienst, voor het algemeen verkeer geopend. De dienst uren zyn geregeld als volgt: op werkdagen van 8'/s tot 11 Va uur voor- en van 2'/a tot 3'/i en 6'/j tot V/% uur namiddags; op Zon en feestdagen, van 7% tot 8'/i uur voor- en van 12»/, tot l'/ï uur namiddags. Kameraden. Er zijn menschen, die dwepen met Ibsen, dio in vervoering raken bij het hooren van zyn n3amen er zijn er, die dien naam met drogo oogen kunnen lezen. Ik ben zoo vrij m(j onder de laatste categorie te rangschikken, ik houd allesbehalve van den bewonderden denker-dichter, maar toch ben ik dankbaar voor al wat hy geschreven heeft, omdat he stof en aanleiding heeft gegeven tot zulk* kostelijke parodieën. Menjdenke slechts aan den Pocket-Ibsen uit den „Punch", aan „lm Torfmoor", als ik wèl heb van Stinde, en misschien nog veel meer wat ik niet ken. In zijne „Kameraden" heeft Ludwig Fulda het aantal satiren met eene zeer voortreffelijke vei meerderd, want d&t moet ik er in de eerste en laatste plaats in zien: do meesterlijke caricatuur van Ibsen's vrouwenfiguren, Hedda Gabler en Nora, vooral do laatste, zyn hier vernietigend op de kaak gesteld. Maar laat m(j even iets over den auteur zeggen, van zelf kom ik dan weer op myn uitgangspunt terug. Fulda is, in Duitschland, een schrijver van naamhij behoort tot de besten onder de „Modernen". Zyne vroegere 6tukken, „Talis man", „Wilde Jagd" en „Sklavin", hebben veel symhathie en bewondering gevonden. Gelukkig is hy vrij gebleven van het onmo gelijke en door geen enkel verstandig mensch nog begrepen pessimisme van dezen tyd hij ziet en kent nog wei wat anders dan „eindelooze droefheid", „smart van het be staan" en hoe al die fraaie termen meer mogen luiden. Integendeel, hy koestert eene groote voor liefde voor Molière. Na lange en ernstige studie heeft hy eene uitstekende Duitsche vertaling van hem gegeven, een werk, niet alleen op zichzelf kranig, maar ook in zyne gevolgen. Door zyn leven in Molière gedurende geruimen tijd is er iets van diens geest over Fulda gekomen, waarvan de sporen in „Kameraden" onmiskenbaar zijn. Is het dan wonder dat de jonge man, als hy in dezelfde periode zich ook met Ibsen bezighield en om zich heen dat gekriewel zag van menschjes en figuurtjes, die geleerd doen over Schopenhauer, zichzelven en elkander wijsmaken dat zij Nietzsche lezen (waar ze geen stom woord van begrijpen zouden), die hunne fletse hoofden laten hangen en droomon van Strindberg, dat hy daneindeiyk eens beu wordt van al die narigheid en den onbedwingbaren lust voelt opkomen om eens een hartig en begrypelyk woordje te richten tot die wereld van warhoofdige mannen en hysterische vrouwen? Neen, my dunkt, het is begrypelyk en zelfs loffelyk. Ik weet wel, er zyn er genoeg, die aan dien Mode Weltschmerz niet meedoen, maar niet ieder daarvan kan hot zeggenjen maar heel weinigen zullen het zóó kunnen als Fulda. En waarlyk, de pen mag wel scherp ver sneden zyn, waarmee men Ibsen wil aanval len, zóó dat men het terrein behoudt. Het is geene lichte taak eene „onbegrepen vrouw" van Ibsen in eene andere omgeving te plaatsen en haar daar in al hare diepe bespotteiykheid to schilderen. Fulda deed een meesterlyken greep, toen hy in „Kameraden" de consequentie leverde van een van Ibsen's drama's. De laatste woorden van Nora zyn dat ze „weg, ver weg" wil zyn; welnu, „Kameraden" begint waar „Nora" eindigt. De onbegrepen vrouw is hier Thekla Hildebrand, van huis uit eene dood gewone gans, die door het leven in Berlyn in de war is geraakt. Het heel erg kleine dosisjo vorstand, haar door de natuur mee- gegeven, verdwynt in de kringen, waarin ze haar vermaak en tydpasseering zoekt, de on begrepen woorden, die ze hoort, bet nieuwe, het weeklagende, dat ze hoort aanbevelen, dat alles werkt zóó bedwelmend op haar, dat ze, van kwaad tot erger vervallende, eindeiyk „haren geest" ontdekt. Nu zyn de poppen aan 't dansen, zy wil zichzelve zyn, zy wil hare individualiteit doen gelden, ze wil geestelyk leven enz., enz. Zy staat nu plotseling zóó boog, dat ze veel to goed is geworden voor haren banalen man, geestelyke gemeenschap met gelykgezinde zielen heeft zy noodig, zy is ryp de „kame raad" te zyn van een geest even verheven als de hare. Het echteiyk huis is haar natuur ïyk gehaat geworden, zy ontvlucht en neemt haren intrek in een pension, waar ze de be zoeken ontvangt van de geiykgestemde ziel dr. Egon Wulff. Deze ziel is de caricatuur van do „Modernen" (men bedenke dat wy in Berlyn zyneen prachtig samenraapsel van aanstellery, klinkklank van woorden, citaten zonder slot of zin en verder hoogst wereld- sche neigingen. Door die neigingen komt een nieuw teeke nend element er by. Wy zeilen n.l. dadeiyk regelrecht op echtbreuk af, eeno klip, die allerprachtigst wordt vermeden. Thekla is veel te dom en te bekrompen burgerlyk om eene ernstige daad, al is het eeno verkeerde, te kunnen verrichten; zy blyft zóó akelig gewoon, zóó laag by den grond, dat deze „fatsoeniyke" trek in haar supérieur belachelyk is. In een critiek oogenblik bedenkt ze als weigerings motief: „de wellust van hot ont zeggen" (leelyk vertaald!), wat door de ziel Wulff met veel omhaal en een zeer zuur gezicht aanvaard wordt. De echtgenoot der „onbegrepens", Otto Hildebrand, is over de vlucht zyner vrouw in 't geheel niet gesticht. Hy is het scherpo contrast met Thekla en de andere ziel, hy, de „Biedermann", gezond, levenslustig, te vreden, royaal, vroolyk, gezellig, kortom de sympathieke persoon, die Thekla's dwaasheid des te scherper moet doen uitkomen. Zyne verschyning moet steeds de gedachte levendig maken en houden: „Dat schaap is gek, dat ze van zóó'n man wegloopt!" Aanhoudend komt Hildebrand in het pension om zyne vrouw te bezoeken en tot andere gedachten te brengen. Van toenadering, berouw of terugkeer kan evenwel geen sprake zyn, ternauwernood staat Thekla haren man te woord. Nu wil het toeval dat het pension gehouden wordt door de dochter van een architect. Dat meisje (ook al een contrast 1) is een pracht stuk. IJverig, energiek, gezond van hoofd en hart, doortastend, opgeruimd en tevreden, is zy het type van de vrouw, die by Hildebrand passen zou. Voor zoover het niet door Thekla bedorven wordt, weet zy het pension tot een aangenaam, rustig, zonnig tehuis te maken. Dat is Hildebrand zoo niet gewond, en, daar door bekoord, komt hy dagelyks terug, onder voorwendsel van zyne vrouw te zoeken, waar dan (zonder het zichzelven te bekennen) Gertrude hem aantrekt. Hy is er of komt er, praat over alles en nog wat, blyft eten, speelt er met kinderen en vergeet er zyne vrouw, om langzaam maar zeker Gertrude lief te krygen. Ook van haar kant heeft het flinke meisje den braven man op zyne rechte waarde leeren schatten. In hunne naïeve oprechtheid weet geen van beiden voldoende comedie te spelen, zoodat Thekla deze verandering van situatie morkt. Naarmate de ontknooping nadert, wordt het stuk steeds doller en het slot zet er waardig de kroon op. Thekla vermoedt dat Wulff haar aanbidt, maar omderwille van den wellust van het ontzeggen en eenigszins uit teleur stelling over hetgeen ze met andere verwante zielen heeft bygewoond, besluit zy tot haren man terug te keeren. Maar de bordjes zyn verhangen. Hildebrand weigert kortaf. In hare onhandige verontwaardiging daarover brengt zy, zonder het zelve te willen, haren man en Gertrude tot elkaar. Nu is zy vry, absoluut vry. In het genot daarover wil zy don vtr meenden wensch van dr. Wulff verhooren en zyne vrouw worden, doch, eilacy, het biykt dat deze al getrouwd ia en dus voor die eer moet bedanken. Onder hare heftige ver wy ten druipt de verwante ziel af. Daar staat nu de arme zottin alleen! En als akme van dwaas heid schiet haar niets anders over dan Babette Seiler aan zich te verbinden, eene blauwkous van de allerergste soort, die ook in het pension woont, en die verklaard heeft dat alleen „do vrouw de ware kameraad van de vrouw kan zyn"! Samen zullen zy op reis gaan naar Monte Carlo of Nizza, om op „een stil plekje" naar hartelust te kunnen zwelgen in den jammer van hun onbegrepen bestaan. In menigen langen, slapeloozen nacht over woog zy in stilte de vraag of deze stand vastigheid niet een bewys voor zyn beter inzicht, voor zyn goed recht wezen zou. Of hy misschien niet door zelfbedrog, maar door ware zelfkennis gedrongen, haar verzekerd had den man niet van zyn beroep te kunnen scheiden in iemand van zyn karakter, toen hy haar had gezegd, dat men in hem den geheelen mensch moest liefhebben als men hem wilde beminnen? Zyn hart behoorde geheel en onverdeeld aan het jonge meisje, dat hy met een enkel woord van toegeven aan haren wensch voor zich kon winnenmaar hy sprak dit woord niet uit; integendeel, hy ging voort met zyne maatregelen te nemen op zulk eene besliste wyze, dat toegeven, nu of later, eene onmogelijkheid werd. En die doffe verbazing ging zeer, zeer onge merkt over tot eene ootmoedige bewondering. Er kwamen dagen, waarop Walburga er een troost in vond, te ïyden om een groot man. Want in hare oogen was hy groot. Het behoeft immers juist niet altyd de kunst, eene nieuwe ontdekking of het slagveld te zyn, die een man gelegenheid bieden zyne grootheid van geest te toonenl In het dage- ïyksch leven kan er eene zedelyke verheven heid bestaan, die even bewonderenswaardig is als de grootheid van den roemdeze heeft toch vaak haar aanzyn aan een byzonder gunstigen samenloop van omstandigheden te danken. Tot deze slotsom althans brachten Walburga's overleggingen haar. Trouwens, voor anderen behoefde zy dit alles niet te verklarenhet was eene erkenning der waar heid, die door ieder mensch van ryper ervaring natuuriyk werd gedeeld. Of er ook wel eens uren kwamen, waarin deze bewondering van zyno geestkracht vermengd was met innig berouw, het leven met dien grooten en goeden man te hebben verspeeld? Wie zal dat zeggen? Zooveel is zeker, dat Walburga in hare verbeelding dit leven en het aandeel, dat zy daarin had kunnen hebben, dagelyks mede leefde. Hoe heeriyk moest het zyn by den aan vang van eiken nieuwen dag een stuk nieuwen arbeid voor zich te hebben, waaraan men zich mocht wyden met hart en ziel, met fri8sche, jeugdige opgewektheid! Hoe heerlijk eene groote huishouding zóó te besturen, dat alles er glad en geregeld afloopt! Ja, voor eene vrouw was het toch het genoeglykste, wat zy kon doen, in haar eigen huis en voor eigen haard den stryd met den arbeid te aanvaarden en, zeker van hare overwinning, naar het groote doel te streven: „hun thuis" te maken tot den vruchtbaren bodem, waar telkens weer nieuwe blijmoedige opgewekt heid tot zyn beroep voor den man ontspruit en bloeit. Bekend als zy op Zembowitsch was, ver deelde zy de werkzaamheden zoo doelmatig mogeiyk; rekende zy uit met hoe weinig dienstpersoneel men het by een goed beheer zou kunnen doen; welke plichten zij voor hare eigen rekenmg zou nemen. Onwillekeurig begonnen by die overleg gingen de kinderen, die op de school moesten worden opgevoed, mede eene rol te spelen. Het kon niet anders, het moest een gevoel van bevrediging wekken, als die knapen zich om de vrouw van den huize schaarden en, dankbaar voor den hun hier aangeboden vriendelyken omgang, de moeite, die men met en voor hen had, met warme, kinderiyke liefde trachtten te beloonen. Lag er ook niet eene diepe beteekenis in het feit, dat juist Zembowitsch de plek moest worden, waar zooveel jonge harten tot het ware en goede zouden worden geleid? Dat juist d£dr, waar men het woord „arbeid" om zyn burgerlyken klank minachtend had gehaat, de meest grootsche en meest edele arbeid zou worden verricht Ja, daarin lag iets aan moedigende en verheffends, dat veel kon ver goeden! Hoe dor en hoe onbeduidend was het handje vol werk, dat zy hier te doen had, daarby vergeleken! Iedere kleine, onnaden kende dienstmaagd kon dat precies evengoed verrichten. Hoe oneindig veel meer zou Wal burga van hare krachten hebben willen vergen. Zoo, onder hoe langer hoe verder zich uit breidende gepeinzen, verliepen de dagen. Men lette nauwelyks op hunne vlucht. Alleen werd de hemel achter die molenwieken, die nog, evenals in haren kindertyd, Walburga's droo- men met haar zangerig gesuis begeleidden hoe langer hoe schaarscher helder-blauwen als het zich vertoonde, werd dit blauw al spoediger grys. De glans van den zomer was verdwenen en de aarde ging schuil achter taaie, gryze nevelen. Als een paar nachtplanten leefden de twee vrouwen haar eentonig bestaan in de schaduw voort. Den zonneschyn had het noodlot haar ontnomen, maar zy hadden zoo kraciitig wortel geschoten in den bodem van haar leven, dat dit gemis van zonneschyn wel het. haar der oudste en de wangen der jongere had verbleekt, maar zy stierven niet aan ge- brok aan licht en zon. Zy morden ook niet! Stil en met toewyding voor elkaar droegen zy te zaraen in liefde haar somber lot. Slechts een enkelen keer, als het oog der dochter toevallig don treurig onderzoekenden blik barer moeder opving, gebeurde het, dat Walburga, in tranen uit barstend, hare trouwe vriendin omhelsde. En dan verstonden zy elkander, zonder woorden. Tegen den winter daagde geheel onver wacht een kooper voor het huis op. Hy liet den dames tot lo. Januari tyd naar eene andere woning uit le zien. De oude dames boven konden er blyven; hy wilde met zyne vrouw alleen de benedenverdieping in gebruik nemen. Joséphine stemde toe. Zy had geene keuze en het was reeds gedurende de ziekte van haren man afgesproken. Maar het was hard zeer hard! Zy had niet gedacht, dat scheiden van dit huis haar zooveel zou kosten. Hier had hare Walburga als kind gespeeld; het kruisbesseboompje in den tuin was er door haar geplant en de vreemdsoortige verdoeling van den kleinen tuin in miniatuur-bloemperken was hare uit vinding geweest. Hier was eeno korte poos haar zoon werkeiyk haar zoon gewoest. De laatste goede, lieflyke herinnering aan hem bleef hier achter. Gerd had, toen men hem den loop der dingen meedeelde, geschreven, dat Josóphine vooral geen besluit moest nemen, eer zy met hom gesprokon had. Tegen de Kerstdagen zou hy overkomen en in het hotel zyn in trek nemen; dan kon hy alles met Joséphine overleggen. Te moe en te zeer onder den indruk van hare smart om oen eigen wil door te zetten, voegde Joséphine zich naar zyn wensch en zag dus ook nog niet naar eene andore woning om. Walburga daarentegen schreef naar verschillende huur- en verhuurkantoren, om zich aan te melden als naar eene be trekking zoekend. Hier was nu het toeval haar byzonder gunstig. Onverwacht spoedig werd haar eene betrekking aangeboden. By nader onderzoek bleek de aanbieder een vroeger ambtgenoot van haren vader te zyn op diens eerste standplaats. Als eene soort van hulde, der nagedachtenis van zyn voormaligen kameraad gebracht, had die heer onder een groot aantal brieven dien van Walburga Steiner het eerst beantwoord, om aan haar, op die manier, de voorkeur te laten boven verscheidene meer ervaren en met uitmuntende getuigschriften voorziene mededingsters. Wordi vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1