N°. 10684.
A0. 1894.
leze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
F euilleton.
EENE HELDIN.
"Woensdag 19 December.
LEIDSCH
DAGBLAB
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Dit nomnier bestaat uit TWEE
Bladen.
Eerste Blad.
Leiden, IS December.
De derde „Pniël"-lezing zal morgen,
Woensdag, plaats hebben in stede van Don
derdag a. s.
Met genoegen vernemen wij dat de toe
stand van onzen stadgenoot, aan wien gister
avond aan het station in Den Haag, toen hy
In den trein wilde stappen, een ongeluk
overkwam, waardoor een der beenen by de
heup is gebroken, heden zeer bevredigend kan
genoemd worden.
In don Foyer der Stald6zaal had gisteravond,
eene uitvoering plaats van de Leidsche dans
en tooneelclub „Entre Nous", onder leiding
van den heer Thomas S. W. Van Leeuwen.
Door het aanbrengen van eene niet geringe
hoeveelheid frisch groen, ter rechterzijde van
het tooneel, had de zaal een zeer gezellig
aanzien. Na oen paar muzieknummers opende
de heer A. Tendeloo Jr., het feest met
een woord van welkom aan de leden en vele
genoodigden en bracht verder in korte trekken
in herinnering dat, ondanks de vele tegen
spoeden, waarmede de Club te kampen had
gehad, zij toch nog in staat was voor de
derde maal eene uitvoering te kunnen geven.
Spr. bracht daarbij hulde aan haren directeur
den heer Thomas Van Leeuwen en den heer
G. De Jong, als regisseur, voor do vele moeite,
welko zy zich getroost hadden. Hy wenschte
▼erder allen een genotvollen avond en hoopte
dat dit feest nog lang in aangename her
innering mocht blijven.
Het programma bracht veel afwisseling,
want behalve de twee bljjspolen „Vergissing
Is monscheljjk" en „Daar is Mijnheer", elk
in één bedrijf, stonden op het progiamma nog
vier voordrachten vermeld, van welke de laatste,
wegens het ge-orderde uur, niet uitgevoerd
kon worden. De vertooners kweten zich allen,
de een in meerdere, de ander in mindere mate,
van hunne laak; zij mochten zich allen ver
heugen in een luid en langdurig applaus.
Eene bijzondere hulde werd gebracht aan
een tweetal dames na hare voordracht „O die
mannen!" Zy werden toegesproken door den
heer Tendeloo, waarin deze haar bedankte
voor het vele, dat zij voor den bloei van de
Club doen, en hij wenschte dat zy nog vele
jaren er hare krachten aan mochten wijden.
Hö bood haar daarna ieder een bouquet aan,
welko met een hartelijk woord van dank van
eene der dames, gevolgd door een daverend
applaus, aanvaard werd.
Het feest werd met een geanimeerd bal
besloten, waaraan door velen werd deelge
nomen.
Gisteravond gaf de Leidsche Tooneel-
▼ereeniging „De Vriendschap" hare vierde
uitvoering mot introductie in het schouwburg-
lokaal „Vondelhoven".
Na eene korte toespraak door den president
tot het in grooten getale opgekomen publiek
werd de uitvoering geopend door den „Vriend-
Bchapsmarsch" van den heer Prinsenberg.
Na enkele verdere muzieknummers werd
begonnen aan het tooneelspel in 3 bedryven,
getiteld: „De Twee Ringen", dat het publiek
van 't begin tot het einde boeide, dank zij
het kranige spel der werkende leden. De
heer Helmond, gepensionneerd Indisch officier,
voorgesteld door den heer H. Z., was een
echt type als oud-strijder; hoewel zijne rol
eene der moeilijkste was, werd deze door
hom zeer goed afgespeeld. Zijne dochter Eliza,
door mejuffrouw S. De H., boeide iedereen
door haar lieftallig spel, evenals mevrouw
Van Bloemen (mejuffrouw C. S.)
De heeren W. F. V. en H. De K., de een
als rijk Amerikaan en de andere als oud-koop-
vaardjj-vaarder, speelden eveneens flink, terwijl
de heer Krommini (de heer A. D. U.) ook
veel bijval vond als een echte „dandy" met
zijne „charmante" manieren. De heer Ter'ourg
als advocaat en Vroom als hospes, voorgesteld
door de heeren Jb. J. v. G. en J. S., deden
ook door hun spel het stuk flink slagen.
Na eene zeer komische voordracht van den
heer A. D. U., „Do Bedelaar", werd een oogen-
blik gepauzeerd.
Op eenige muzieknummers, waaronder „La
Czarina", volgde tot slot het blijspel één
bedrijf „Die verwenschte Eerepostjes", welk
stuk, evenals het vorige, kranig van sfapel
liep. Eene „polka finale werd opgevolgd cJ. or
een zeer geanimeerd bal, dat eerst om hdlftvsee
begon.
Het is zeker de wensch van alló aan
wezigen, dat „De Vriendschap" nog lang in
bloei moge toenemen en zij nog menigmaal
eene zoo welgeslaagde uitvoering, als die
van gisteravond, geven zal.
In bjjna negentig-jarigen ouderdom is te
Haarlem overleden de heer N. M. Cramer,
oud-predikant by de Doopsgezinde gemeente,
o. a. ook langen tyd te Middelburg.
Blijkens een gisteren by het departement
van koloniën ontvangen telegram van den
gouverneur-generaal van Ned.-Indiö, heeft de
hoofdleider van het verzet togen het Neder-
landsche gezag in Boven Tamiang (residentie
Sumatra's Oostkust), ladja Silnng, zich met
zyn broeder radja Oemar, onvoorwaardelijk
aan ons bestuur overgegeven. Sts.-Grt
De Duitsche gezant, graaf Von Rantzau,
vertrekt eerstdaags wederom naar Duitschland,
ten einde de Kerstdagen bij zijne familie door
te brengen.
Te 's Hertogenbosch is door religieuzen
van eene Belgische orde een pand aangekocht
om daarin een klooster te stichten, alwaar
tevens gelegenheid zal gegeven worden tot
opname van pensionnaires.
Den 27sten Januari a. s. zal het 25 jaar
geleden zijn, dat de heer J. J. G. Nolet, bran
der, distillateur en koopman te Schiedam,
onafgebroken het voorzitterschap van de
Kamer van Koophandel en Fabrieken aldaar
heeft waargenomen.
Tot voorzitter der Nederlandsche Maat
schappij tot bevordering van Geneeskunst is
voor het jaar 1895 benoemd dr. T. Haakma
Tresling, te Winschoten; en tot onder-voor
zitter prof. dr. C. A Pekelharing, te Utrecht.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken
te Deventer doet weder pogingen om te ver
krijgen, dat te Deventer een gemeenschap
pelijk station voor den Staats- en) H. IJz.-
Spoorweg tot stand komt.
De gewone audiëntie van den minister
van financiën zal op Donderdag 20 dezer niet
plaats hebben.
Door de arr.-rechtbank te Utrecht is, ter
vervulling van de vacature van kantonrechter
te Woerden, opgemaakt de navolgende alpha-
betische lfist van aanbeveling: mr. F. O. Yan
der Dussen en mr. J. C. Von Briel Sas6e,
griffiers bij de kantongerechten te Kampen en
Zaandam, en mr. P. H. Smits, subst.-griffler
bij de arr.-rechtbank te 's-Boscb.
Op 24 dezer wordt te Voorhout een Ryks
telegraafkantoor, ingericht met telephoondienst,
voor het algemeen verkeer geopend. De dienst
uren zyn geregeld als volgt: op werkdagen
van 8'/s tot 11 Va uur voor- en van 2'/a tot
3'/i en 6'/j tot V/% uur namiddags; op Zon
en feestdagen, van 7% tot 8'/i uur voor- en
van 12»/, tot l'/ï uur namiddags.
Kameraden.
Er zijn menschen, die dwepen met Ibsen,
dio in vervoering raken bij het hooren van
zyn n3amen er zijn er, die dien naam met
drogo oogen kunnen lezen. Ik ben zoo vrij
m(j onder de laatste categorie te rangschikken,
ik houd allesbehalve van den bewonderden
denker-dichter, maar toch ben ik dankbaar
voor al wat hy geschreven heeft, omdat he
stof en aanleiding heeft gegeven tot zulk*
kostelijke parodieën. Menjdenke slechts aan
den Pocket-Ibsen uit den „Punch", aan „lm
Torfmoor", als ik wèl heb van Stinde, en
misschien nog veel meer wat ik niet ken.
In zijne „Kameraden" heeft Ludwig Fulda
het aantal satiren met eene zeer voortreffelijke
vei meerderd, want d&t moet ik er in de eerste
en laatste plaats in zien: do meesterlijke
caricatuur van Ibsen's vrouwenfiguren, Hedda
Gabler en Nora, vooral do laatste, zyn hier
vernietigend op de kaak gesteld. Maar laat
m(j even iets over den auteur zeggen, van
zelf kom ik dan weer op myn uitgangspunt
terug. Fulda is, in Duitschland, een schrijver
van naamhij behoort tot de besten onder de
„Modernen". Zyne vroegere 6tukken, „Talis
man", „Wilde Jagd" en „Sklavin", hebben
veel symhathie en bewondering gevonden.
Gelukkig is hy vrij gebleven van het onmo
gelijke en door geen enkel verstandig mensch
nog begrepen pessimisme van dezen tyd
hij ziet en kent nog wei wat anders dan
„eindelooze droefheid", „smart van het be
staan" en hoe al die fraaie termen meer
mogen luiden.
Integendeel, hy koestert eene groote voor
liefde voor Molière. Na lange en ernstige studie
heeft hy eene uitstekende Duitsche vertaling
van hem gegeven, een werk, niet alleen op
zichzelf kranig, maar ook in zyne gevolgen.
Door zyn leven in Molière gedurende geruimen
tijd is er iets van diens geest over Fulda
gekomen, waarvan de sporen in „Kameraden"
onmiskenbaar zijn. Is het dan wonder dat de
jonge man, als hy in dezelfde periode zich
ook met Ibsen bezighield en om zich heen
dat gekriewel zag van menschjes en figuurtjes,
die geleerd doen over Schopenhauer, zichzelven
en elkander wijsmaken dat zij Nietzsche
lezen (waar ze geen stom woord van begrijpen
zouden), die hunne fletse hoofden laten hangen
en droomon van Strindberg, dat hy daneindeiyk
eens beu wordt van al die narigheid en den
onbedwingbaren lust voelt opkomen om eens
een hartig en begrypelyk woordje te richten
tot die wereld van warhoofdige mannen en
hysterische vrouwen? Neen, my dunkt, het
is begrypelyk en zelfs loffelyk. Ik weet wel,
er zyn er genoeg, die aan dien Mode
Weltschmerz niet meedoen, maar niet ieder
daarvan kan hot zeggenjen maar heel weinigen
zullen het zóó kunnen als Fulda.
En waarlyk, de pen mag wel scherp ver
sneden zyn, waarmee men Ibsen wil aanval
len, zóó dat men het terrein behoudt. Het is
geene lichte taak eene „onbegrepen vrouw"
van Ibsen in eene andere omgeving te plaatsen
en haar daar in al hare diepe bespotteiykheid
to schilderen.
Fulda deed een meesterlyken greep, toen
hy in „Kameraden" de consequentie leverde
van een van Ibsen's drama's. De laatste
woorden van Nora zyn dat ze „weg, ver weg"
wil zyn; welnu, „Kameraden" begint waar
„Nora" eindigt. De onbegrepen vrouw is hier
Thekla Hildebrand, van huis uit eene dood
gewone gans, die door het leven in Berlyn
in de war is geraakt. Het heel erg kleine
dosisjo vorstand, haar door de natuur mee-
gegeven, verdwynt in de kringen, waarin ze
haar vermaak en tydpasseering zoekt, de on
begrepen woorden, die ze hoort, bet nieuwe,
het weeklagende, dat ze hoort aanbevelen,
dat alles werkt zóó bedwelmend op haar,
dat ze, van kwaad tot erger vervallende,
eindeiyk „haren geest" ontdekt.
Nu zyn de poppen aan 't dansen, zy wil
zichzelve zyn, zy wil hare individualiteit
doen gelden, ze wil geestelyk leven enz., enz.
Zy staat nu plotseling zóó boog, dat ze veel
to goed is geworden voor haren banalen man,
geestelyke gemeenschap met gelykgezinde
zielen heeft zy noodig, zy is ryp de „kame
raad" te zyn van een geest even verheven
als de hare. Het echteiyk huis is haar natuur
ïyk gehaat geworden, zy ontvlucht en neemt
haren intrek in een pension, waar ze de be
zoeken ontvangt van de geiykgestemde ziel
dr. Egon Wulff. Deze ziel is de caricatuur
van do „Modernen" (men bedenke dat wy in
Berlyn zyneen prachtig samenraapsel van
aanstellery, klinkklank van woorden, citaten
zonder slot of zin en verder hoogst wereld-
sche neigingen.
Door die neigingen komt een nieuw teeke
nend element er by. Wy zeilen n.l. dadeiyk
regelrecht op echtbreuk af, eeno klip, die
allerprachtigst wordt vermeden. Thekla is
veel te dom en te bekrompen burgerlyk om
eene ernstige daad, al is het eeno verkeerde,
te kunnen verrichten; zy blyft zóó akelig
gewoon, zóó laag by den grond, dat deze
„fatsoeniyke" trek in haar supérieur belachelyk
is. In een critiek oogenblik bedenkt ze als
weigerings motief: „de wellust van hot ont
zeggen" (leelyk vertaald!), wat door de ziel
Wulff met veel omhaal en een zeer zuur
gezicht aanvaard wordt.
De echtgenoot der „onbegrepens", Otto
Hildebrand, is over de vlucht zyner vrouw
in 't geheel niet gesticht. Hy is het scherpo
contrast met Thekla en de andere ziel, hy,
de „Biedermann", gezond, levenslustig, te
vreden, royaal, vroolyk, gezellig, kortom de
sympathieke persoon, die Thekla's dwaasheid
des te scherper moet doen uitkomen. Zyne
verschyning moet steeds de gedachte levendig
maken en houden: „Dat schaap is gek, dat
ze van zóó'n man wegloopt!" Aanhoudend
komt Hildebrand in het pension om zyne
vrouw te bezoeken en tot andere gedachten
te brengen. Van toenadering, berouw of
terugkeer kan evenwel geen sprake zyn,
ternauwernood staat Thekla haren man te
woord.
Nu wil het toeval dat het pension gehouden
wordt door de dochter van een architect. Dat
meisje (ook al een contrast 1) is een pracht
stuk. IJverig, energiek, gezond van hoofd en
hart, doortastend, opgeruimd en tevreden, is
zy het type van de vrouw, die by Hildebrand
passen zou. Voor zoover het niet door Thekla
bedorven wordt, weet zy het pension tot een
aangenaam, rustig, zonnig tehuis te maken.
Dat is Hildebrand zoo niet gewond, en, daar
door bekoord, komt hy dagelyks terug, onder
voorwendsel van zyne vrouw te zoeken, waar
dan (zonder het zichzelven te bekennen)
Gertrude hem aantrekt. Hy is er of komt er,
praat over alles en nog wat, blyft eten, speelt
er met kinderen en vergeet er zyne vrouw, om
langzaam maar zeker Gertrude lief te krygen.
Ook van haar kant heeft het flinke meisje den
braven man op zyne rechte waarde leeren
schatten. In hunne naïeve oprechtheid weet
geen van beiden voldoende comedie te spelen,
zoodat Thekla deze verandering van situatie
morkt.
Naarmate de ontknooping nadert, wordt het
stuk steeds doller en het slot zet er waardig
de kroon op. Thekla vermoedt dat Wulff haar
aanbidt, maar omderwille van den wellust
van het ontzeggen en eenigszins uit teleur
stelling over hetgeen ze met andere verwante
zielen heeft bygewoond, besluit zy tot haren
man terug te keeren. Maar de bordjes zyn
verhangen. Hildebrand weigert kortaf. In hare
onhandige verontwaardiging daarover brengt
zy, zonder het zelve te willen, haren man en
Gertrude tot elkaar. Nu is zy vry, absoluut
vry. In het genot daarover wil zy don vtr
meenden wensch van dr. Wulff verhooren en
zyne vrouw worden, doch, eilacy, het biykt
dat deze al getrouwd ia en dus voor die eer
moet bedanken. Onder hare heftige ver wy ten
druipt de verwante ziel af. Daar staat nu de
arme zottin alleen! En als akme van dwaas
heid schiet haar niets anders over dan Babette
Seiler aan zich te verbinden, eene blauwkous
van de allerergste soort, die ook in het pension
woont, en die verklaard heeft dat alleen „do
vrouw de ware kameraad van de vrouw kan
zyn"! Samen zullen zy op reis gaan naar
Monte Carlo of Nizza, om op „een stil plekje"
naar hartelust te kunnen zwelgen in den
jammer van hun onbegrepen bestaan.
In menigen langen, slapeloozen nacht over
woog zy in stilte de vraag of deze stand
vastigheid niet een bewys voor zyn beter
inzicht, voor zyn goed recht wezen zou. Of
hy misschien niet door zelfbedrog, maar door
ware zelfkennis gedrongen, haar verzekerd
had den man niet van zyn beroep te kunnen
scheiden in iemand van zyn karakter, toen
hy haar had gezegd, dat men in hem den
geheelen mensch moest liefhebben als men
hem wilde beminnen?
Zyn hart behoorde geheel en onverdeeld
aan het jonge meisje, dat hy met een enkel
woord van toegeven aan haren wensch
voor zich kon winnenmaar hy sprak dit
woord niet uit; integendeel, hy ging voort
met zyne maatregelen te nemen op zulk eene
besliste wyze, dat toegeven, nu of later, eene
onmogelijkheid werd.
En die doffe verbazing ging zeer, zeer onge
merkt over tot eene ootmoedige bewondering.
Er kwamen dagen, waarop Walburga er
een troost in vond, te ïyden om een groot
man. Want in hare oogen was hy groot. Het
behoeft immers juist niet altyd de kunst,
eene nieuwe ontdekking of het slagveld te
zyn, die een man gelegenheid bieden zyne
grootheid van geest te toonenl In het dage-
ïyksch leven kan er eene zedelyke verheven
heid bestaan, die even bewonderenswaardig
is als de grootheid van den roemdeze heeft
toch vaak haar aanzyn aan een byzonder
gunstigen samenloop van omstandigheden te
danken. Tot deze slotsom althans brachten
Walburga's overleggingen haar. Trouwens,
voor anderen behoefde zy dit alles niet te
verklarenhet was eene erkenning der waar
heid, die door ieder mensch van ryper ervaring
natuuriyk werd gedeeld. Of er ook wel eens
uren kwamen, waarin deze bewondering van
zyno geestkracht vermengd was met innig
berouw, het leven met dien grooten en goeden
man te hebben verspeeld? Wie zal dat
zeggen?
Zooveel is zeker, dat Walburga in hare
verbeelding dit leven en het aandeel, dat zy
daarin had kunnen hebben, dagelyks mede
leefde.
Hoe heeriyk moest het zyn by den aan
vang van eiken nieuwen dag een stuk nieuwen
arbeid voor zich te hebben, waaraan men
zich mocht wyden met hart en ziel, met
fri8sche, jeugdige opgewektheid! Hoe heerlijk
eene groote huishouding zóó te besturen, dat
alles er glad en geregeld afloopt! Ja, voor
eene vrouw was het toch het genoeglykste,
wat zy kon doen, in haar eigen huis en voor
eigen haard den stryd met den arbeid te
aanvaarden en, zeker van hare overwinning,
naar het groote doel te streven: „hun thuis"
te maken tot den vruchtbaren bodem, waar
telkens weer nieuwe blijmoedige opgewekt
heid tot zyn beroep voor den man ontspruit
en bloeit.
Bekend als zy op Zembowitsch was, ver
deelde zy de werkzaamheden zoo doelmatig
mogeiyk; rekende zy uit met hoe weinig
dienstpersoneel men het by een goed beheer
zou kunnen doen; welke plichten zij voor
hare eigen rekenmg zou nemen.
Onwillekeurig begonnen by die overleg
gingen de kinderen, die op de school moesten
worden opgevoed, mede eene rol te spelen.
Het kon niet anders, het moest een gevoel
van bevrediging wekken, als die knapen zich
om de vrouw van den huize schaarden en,
dankbaar voor den hun hier aangeboden
vriendelyken omgang, de moeite, die men met
en voor hen had, met warme, kinderiyke
liefde trachtten te beloonen.
Lag er ook niet eene diepe beteekenis in
het feit, dat juist Zembowitsch de plek moest
worden, waar zooveel jonge harten tot het
ware en goede zouden worden geleid? Dat
juist d£dr, waar men het woord „arbeid" om
zyn burgerlyken klank minachtend had gehaat,
de meest grootsche en meest edele arbeid
zou worden verricht Ja, daarin lag iets aan
moedigende en verheffends, dat veel kon ver
goeden! Hoe dor en hoe onbeduidend was het
handje vol werk, dat zy hier te doen had,
daarby vergeleken! Iedere kleine, onnaden
kende dienstmaagd kon dat precies evengoed
verrichten. Hoe oneindig veel meer zou Wal
burga van hare krachten hebben willen
vergen.
Zoo, onder hoe langer hoe verder zich uit
breidende gepeinzen, verliepen de dagen. Men
lette nauwelyks op hunne vlucht. Alleen werd
de hemel achter die molenwieken, die nog,
evenals in haren kindertyd, Walburga's droo-
men met haar zangerig gesuis begeleidden
hoe langer hoe schaarscher helder-blauwen
als het zich vertoonde, werd dit blauw al
spoediger grys. De glans van den zomer was
verdwenen en de aarde ging schuil achter
taaie, gryze nevelen.
Als een paar nachtplanten leefden de twee
vrouwen haar eentonig bestaan in de schaduw
voort. Den zonneschyn had het noodlot haar
ontnomen, maar zy hadden zoo kraciitig
wortel geschoten in den bodem van haar
leven, dat dit gemis van zonneschyn wel het.
haar der oudste en de wangen der jongere
had verbleekt, maar zy stierven niet aan ge-
brok aan licht en zon.
Zy morden ook niet! Stil en met toewyding
voor elkaar droegen zy te zaraen in liefde
haar somber lot. Slechts een enkelen keer,
als het oog der dochter toevallig don treurig
onderzoekenden blik barer moeder opving,
gebeurde het, dat Walburga, in tranen uit
barstend, hare trouwe vriendin omhelsde. En
dan verstonden zy elkander, zonder woorden.
Tegen den winter daagde geheel onver
wacht een kooper voor het huis op. Hy liet
den dames tot lo. Januari tyd naar eene andere
woning uit le zien. De oude dames boven
konden er blyven; hy wilde met zyne vrouw
alleen de benedenverdieping in gebruik nemen.
Joséphine stemde toe. Zy had geene keuze
en het was reeds gedurende de ziekte van
haren man afgesproken.
Maar het was hard zeer hard! Zy had
niet gedacht, dat scheiden van dit huis haar
zooveel zou kosten. Hier had hare Walburga
als kind gespeeld; het kruisbesseboompje in
den tuin was er door haar geplant en de
vreemdsoortige verdoeling van den kleinen
tuin in miniatuur-bloemperken was hare uit
vinding geweest. Hier was eeno korte poos
haar zoon werkeiyk haar zoon gewoest.
De laatste goede, lieflyke herinnering aan hem
bleef hier achter.
Gerd had, toen men hem den loop der
dingen meedeelde, geschreven, dat Josóphine
vooral geen besluit moest nemen, eer zy met
hom gesprokon had. Tegen de Kerstdagen
zou hy overkomen en in het hotel zyn in
trek nemen; dan kon hy alles met Joséphine
overleggen.
Te moe en te zeer onder den indruk van
hare smart om oen eigen wil door te zetten,
voegde Joséphine zich naar zyn wensch en
zag dus ook nog niet naar eene andore
woning om. Walburga daarentegen schreef
naar verschillende huur- en verhuurkantoren,
om zich aan te melden als naar eene be
trekking zoekend.
Hier was nu het toeval haar byzonder
gunstig. Onverwacht spoedig werd haar eene
betrekking aangeboden. By nader onderzoek
bleek de aanbieder een vroeger ambtgenoot
van haren vader te zyn op diens eerste
standplaats. Als eene soort van hulde, der
nagedachtenis van zyn voormaligen kameraad
gebracht, had die heer onder een groot aantal
brieven dien van Walburga Steiner het eerst
beantwoord, om aan haar, op die manier, de
voorkeur te laten boven verscheidene meer
ervaren en met uitmuntende getuigschriften
voorziene mededingsters.
Wordi vervolgd.)