1067^
Donderdag 13 December.
A0. t89*.
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blad.
Leiden, 12 December.
Feuilleton.
EENE HELDIN.
N
t—
LEIDSCH
DAdBLAD
PRIJS DEZER COURAUT:
Voor Leiden per 8 maanden.
Franco per post s
Afzonderlijke Nommers
f 1.10.
1.40.
0.05.
PRLJS DER ATVERTEMTSN:
Van 1—6 regols f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.06 berekend.
Dit nomiuer bestaat nit TWEE
Bladen.
Officiëele Keauisgoviugea.
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Genen het adres van A. VER3NEIJ, houdende
Tsreoek om vergunning tot oprichting eener smederij
In het perceel Zakpoort No. 2 (Voldersgracht);
Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad No. 95);
Geven by deze kennis aan het publiek dat ge
noemd verzoek met de bylagen op de 8ecrotarie
dezer gemeente ter visie gelegd ie; alsmede dat op
Maandag 24 Dcc. a. s., 's voormiddags to elf uren,
op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven
om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leidon, F. WA8, Burgemeester.
10 Deo. 1894. E. KIST, Seorotaris.
NATIOXALE MILITIE.
Burgemeester en Wethouders van Loideo,
Gelet op artikel 19 der W<-t van den 19den Augustus
1861 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de Nationale
Militie, gewijzigd bij de Wet van den 4den April
1892 (-^taat-blad No. 66);
Herinneren hun, die op den leten Jannari 1896
hun 19de jaar zullen >nge'redon, en alzoo de
geborenen in het jaar 1876, alsmede hun die eeret
Ba het intreden van hun 19de jaar dooh vóór het
volbrengen van hnn 20ste, ingtzeteuen zjjo geworden,
de rerpl.chtiDg tot het doen van de aangifte voor
de Nat onale Mil tie, in de maand Jannari 1895.
Zij gtvou daarbij o. a. kennis: dat, door wie de
aangifte moet wordea gedaan, te vinden is in art.
18. van genoemde wet, houdende het voorschrift:
Elk, die volgens art. 16 behoort te worden inge-
aobreven, is verplicht zich daartoe by Burgemeestor
en W^thondera aan te geven tusechen den laten en
deo 3 Isteo JauOhri.
By ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is
eöu vader, of. i» deze overleden, z(jne moeder, of,
zyn beiden overleden, ayn voogd tot het doen van
die aangifte verplicht.
Nog g*ven Burgemeester en Wethouders kennis:
dat tot deze ineohryving zitting wordt gehouden op
het Baadhuie, van des voormiddage 10 tot dee
namiddags 3 uren,
op Maandag 7 Januari, voor de bewonen van de
wijken I, II en III,
op Dn sdag 8 Januari, voor de bewonen van de
wijken IV en V,
op Woensdag 9 Januari, voor de bewonen van
wijk VI,
op Donderdag 10 Januari, voor de bewonen van
wyk vn,
op Vrijdag 11 Januari, voor de bewonen van de
wijken VIII en IX of de buitenwijk.
Eindelijk, dat de geboorteakten, die de belangheb
benden by de inschrijving, onder opgave der woon
plaats van den ingesohreveDe, behooren over te
leggen, dagelijks, do Zon- en feestdagen uitgezonderd,
zijn te verkrygOD ter Secretarie dezer gemeente (&f-
deeling Bnrgerlijke Stand), van des voormiddags 10
tot des namiddags 3 uren, wanneer tevens voor hen,
die hier niet zijn geboren, aanvrage ter verkrygiDg
dier akten kan worden gedaan.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
12 Dec. 1894. E. KI8T, Secretaris.
Blijkens achterstaande advertentie geeft
de hoer C. B. Duyster Jr. de volgende week
wederom eene uitvoering met de leerlingen
zijner Zangschool.
Behalve eenige kleine cantaten, wordt o. a.
uitgevoerd „St.-Nicolaas-feest", cantate in twee
deelea voor kinderkoor, soli voor bariton en
bas en strijkorkest.
De heer Ant. L. De Rop heeft in een ge
dicht van kinderlijken aard de gewaarwor
dingen geschetst, die de kleinen ondervinden
op het kinderfeest: Sinterklaas. Op dezen
tekst heeft de heer Bernard Zweers op gees
tige wfjze muziek vervaardigd, die eene nieuwe
zijde van ztjD muzikaal talent openbaart.
De bariton- en bas-soli zullen worden ver
vuld door de heeren J. A. G. en J. F. F.,
beiden leden der „Dubbelkwartet-vereeniging"
alhier.
Bevoegde beoordeelaars, die by de eerste
uitvoering van dit werk, welke in Amsterdam
plaats bad, tegenwoordig waren, betuigden op
ondubbelzinnige wijze hunne ingenomenheid.
Op aanvrage zjjn invitatie kaarten verkrijg
baar bij den heer Joh. J. Eggers, Botermarkt
alhier, tegen bespreking van de plaats
a tien cents.
Wü herinneren ons nog zeer goed welk
een aangename avond die van het vorig jaar
was, toen de Burgerzangschool eene uitvoe
ring gaf. De gelegenheid, welke den ingezetenen
wordt aangeboden om ook de volgende bij te
wonen, zal belangstellenden dus zeer zeker
wederom hoogst welkom zijn.
De heer J. Meijer, assistent der posterijen
alhier, slaagde dezer dagen voor het z. g.
klein-directeurs-exauien.
In het verslag omtrent het Rijks Museum
van Natuurlijke Historie te Leiden, loopende
over het tijdvak van 1°. September 1893 tot
1#. September 1894, wordt over den toostand
van het meubilair door deu directeur bet
volgende gezegd:
In het algemeen kan de toestand van het
meubilair voldoende genoemd worden.
In de timmermanswerkplaats werd een
houten vlonder gelegd.
Op de 8kelettengalerij werden drie gordijnen
vernieuwd en in de kamer van deo directeur
ovenzoo.
Enkelo nieuwe vitrines werden geverfd.
Een aantal nieuwe insecten kastjes werden
afgeleverd en in gebruik genomen.
De brandblu8Chmiddelen en de bliksemaflei
ders werden tweemaal behoorlijk onderzocht
en beproefd in mijne tegenwoordigheid.
Toestand van de verzamelingen. Daar
de slecht sluitende kasten steeds stof door
laten, dat nedervalt op de zich daarin bevin
dende voorwerpen en deze mot schimmel
bedekt en vuil maakt, moet do toestand der
verzameling vri/j slecht genoemd worden.
Natuurlijk kunnen de voorwerpen schoon ge
maakt worden, doch dat proces diende ieder
jaar vernieuwd te worden, wilden zij (een
duizendtal kasten 1) schoon gehouden worden.
Hiermede zouden echter de dieren nog sneller
ten gronde gaan dan thans reeds het geval
is. loimers, niets is bedenkelijker dan vederen
en haren van doode dieren te borstelen; tel
kens zouden er velen uitvallen en de collectie
zou weldra bestaan uit eene verzameling
onherkenbare monstra, waarvan voorbeelden
te over in andere Musea. Natuurlijk is het
nog ernstiger gesteld met de vele voorwerpen
buiten kasten staande: bovendien zou hier,
wegens gebrek aan de noodige plaatsruimte,
schoonmaken gelijk staan met verplaatsing
der stofmassa's.
Gebrek aan ruimte is tevens oorzaak, dat
een aantal skeletten van groote dieren op de
zolders geborgen zijn, terwijl bij heele groepen
de studie onmogelijk geworden is door de
wijze, waarop de voorwerpen in elkander ge
schoven moesten worden. Dat bij zulke voor
werpen van schoonmaken geen sprake kan
zijn, behoeft geen betoog.
Verliezen van belangrijken aard werden niet
geleden.
Aanwinsten werden verkregen door ge
schenken, aankoopen en ruilingen, waarvan
in het verslag eene opgaaf voorkomt.
Omtrent het gebruik, van het Museum ge
maakt, zegt de directeur het volgende:
Op Zaterdag 14 April verheugden wij ons
weder in het bezoek van onze Vorstinnen,
die thans langer dan op den koudon 18den
Februari 1892 in de galerijen konden vertoe
ven. Met de meeste aandacht en belangstel
ling werd gedurende meer dan twee uren
eene meDigte voorwerpen nauwkeurig be
studeerd en tal van inlichtingen ingewon
nen. Waar onze Vorstinnen zóó voorgaan
Hare hooge ingenomenheid met de verzame
lingen van het Museum van Natuurlijke
Historie uit het oogpunt van studie te toonon,
daar wanhopen w(j nog niet aan de toekomst
van die wereldberoemde collectie, die slechts
wacht op ruimte en afdoende bescherming
tegen ondergang, om steeds meer en meer eene
bron van kennis en studie te worden voor
landgenoot en vreemdeling.
Immers, uit de geschiedenis van dezen
cursus kari wederom blijken, dat het dit reeds
gedeeltelijk is. Tegenover de bewering in de
Gids van Mei jl., p. 608: „dat de hoogleeraar
in de Zoölogie geen voeling aoudt met's Ryks
Museum van Natuurlijke Historie", kan de
directeur wijzen op het foit, dat do hoogleeraar
in de Zoölogie van af November 1893 tot aan
de groote vacantie geregeld elke week in het
Museum i6 komen college geven, deels binnen
kamers aan schedels, deels in de galerijen
aan voorwerpen. Ook studenten kwamen hier
van tijd tot tijd voorwerpea vergelijken en.
bestudeeren. Voorts heeft dr. J. C. H. De
Meyere, te Amsterdam, zijne interessante
dissertatie „over de haren der zoogdieren, in
't bijzonder over hunne wijze van rangschik
king" voor een groot deel te danken aan
onderzoekingen vooral aan spiritus mate
riaal ia 't Leidsoh Museum verricht. De
directeur citeert dit hier, dewijl dr. De Meyere
in 1894 deze zijne onderzoekingen in het
Duitsch publiceerde.
De hoogleeraar dr. T. Zaayer, al bier, deelde
in de Academie van Wetenschappen te Amster
dam mede, dat bij een onderzoek, door hem
ingesteld, en waarvan de resultaten onlangs ge
publiceerd z(jn in „die anatomischen Heften",
van 1894, onder den titel van „die Persistenz
der Synchondrosis condylo-squamosa am Hin-
terhaupte des Menschen und der S&ugethiere",
nagenoeg 1900 Zoogdierenschedels uit het
Rijks Museum van Natuurlijke Historie konden
onderzocht worden; volgens prof. Zaayer „ein
überreiches craniologisches Material". Wanneer
het noodig ware nog andere onjuiste bewe
ringen uit het bovenbedoelde opstel in de
Gids van Mei jl. te refuteeren, dan zoude uit
't bovenstaande reeds kunnen bljjken, dat het
o. a. onwaar is, dat „men zich in het Museum
meestal tevreden stelt met het bewaren van
de huid der dieren."
De hoogleeraar in de Palaeontologie, Geolo
gie en Mineralogie maakt sedert jaren schier
dagelijks gebruik van de collecties (vooral
schelpen) van het Museum v. N. H. ter be
studeering van de 0.-Indi6che fossielen. H(j
verklaarde den directeur verleden jaar, dat het
hem onmogelijk zou zijn zonder de collecties
van 't Museum zijne studiën voort te zetten; hij
zou zijne onderzoekingen geheel moeten staken.
Herhaaldelijk werd het Museum bezocht
door groepjes jongelui, zoowel van de H. B.-
School voor jongens als van die voor meisjes,
vergezeld van een leeraar of leerares, om
kennis te maken met de voorwerpen, waar
over op school was gehandeld.
Ook de kunst stelt belang in het Museum,
getuigen teekenaars, die hier komen studee-
ren; een decoratiefschilder heeft weken lang
in de galerij studiën aan vogels gemaakt.
Voor het publiek was het Museum als vorige
jaren alle dagen geopend van 10—4 uren,
gedurende de 6 minst koude zomermaanden ook
des Zondags van 12—3 uren. Vooral van het
Zondagsbezoek wordt een gretig gebruik ge
maakt, al zijn de geregistreerde getallen ook
niet zoo groot als in de eerste jaren, dat dit
toegestaan was. Het wordt langzamerhand
een terugkomen van dezelfden, waaruit juist
ware belangstelling blijkt. Van af 1 September
1893 tot ultimo Augustus 1894 werd het
Museum bezocht door 7696 personen, verdeeld
als volgt over do verschillende maanden, Sep
tember 9L9, October 771, November 146,
December 179, Januari 131, Februari 174,
Maart 207, April 230, Mei 1093, Juni 1006,
Juli 1237 en Augustus 1604, te zamen op
Zondagon 3627 en op werkdagen 4069.
't Is nu juist 10 jaar, dat de directeur het
aantal bezoekers heeft laten noteeren: 't is
hem gebleken, dat gedurende dien tijd het
Museum bezocht werd door 60,839 personen.
Wel een bewijs van groote belangstelling,
wanneer men bedenkt, dat de overgroote koude
goduronde een zestal maanden het publiek
terughoudt van een bezoek aan dat onver
warmde gebouw; dat er slechts op heldere
dagen te zien is, wat in de kasten is opge
borgen, dat zelfs op zonnige dagen een goed
deel der verzameling onduidelijk waar te
nemen is en dat noch de inrichting der zalen
noch de magazijnachtige opstelling der voor
werpen tot bezoek aanmoedigen of esthetische
gevoelenB vermogen op te wekken.
Van de Museumbibliotheek werd wederom
door een aantal hoogleeraren en andere ge
leerden gebruik gemaakt. Deze bibliotheek,
die op lange na nog niet omvat wat tot eene
voor studie wèl ingerichte boekerij behoort,
breidt zich dormate uit, dat het thans reeds
noodzakelijk geworden is, by gebrek aan de
noodige ruimte, de boeken in twee rijen te
plaatsen: binnen weinige jaren zal de direc
teur geen raad meer weten met de boeken
en zal de bibliotheek er dus langzamerhand
gaan uitzien als de collectie zelvo, nl. als een
magazijn, waarin veel interessants en schoons
te leeren zoude zijn, wanneer men er maar
gebruik van kon maken.
Intusschen gaat ook de schimmel vjort de
boeken te vernielen in de zich in de di ecteurs-
kamer bevindende slecht sluitende kasten, een
gevolg van het verzakkon van den vloer ondor
die kasten, waardoor telkens van de deuren
moet afgeschaafd worden, om het klemmen
tegen te gaan. Verzakken van vloeren is
trouwens eene algemeene kwaal door 't heele
Museumgebouw, waartegen slechts door totale
verbouwing geneesmiddel is aan te brengen.
In den loop van dit jaar verscheen deel XV
van de „Notes from the Leyden Museum".
Door ambtenaren, aan het museum verbonden,
werden daarin verschillende „Notes" gepubli
ceerd, nl. door den heer C. Ritsema Czdoor
dr. R Horst, door dr. Th. W. Van Lidth de
Jeude, door den heer J. Büttikofer en door
den directeur zeiven.
Van den „Catalogue" zijn weer enkele
vellen van den Gasteropoden-Catalogus ver
schenen, in het geheel thans 14 vellen, van
de hand des heeren dr. R. Horsteen woord
van dank wordt gebracht aan den heer M. M.
Schepman, te Rhoon, die door bet determi-
neeren dezer moeilijke dierengroep den heer
Horst trouw ter zyde staat en diens arb.id
aanmerkelijk verlicht.
De directeur publiceerde „Catalogue, Tome
XIV", inhoudende, zooals de titel aanwijst,
„le Catalogue systómatique de la collection de
feu mr. J. P. Van Wickevoort Crommelin".
Van byn3 iederen daarin opgenoemden vogel
er zijn in 't geheel 1968 stuks is opgegeven
leeftyd, geslacht, datum en jaar van ver
zamelen en juiste localiteit, benevens de nauw
keurige opgave van boekwerk, waar een exem*
plaar dezer prachtige collectie boschrevon of
geciteerd is.
Als gewoonlijk werden aan belangstellende
geleerden 't zy persooniyk, 't zy schrifteiyk
door de hoogere ambtenaren voorlichting en
hulp verleend.
De Nederlandsche mail met berichten
uit Batavia wordt morgenochtend alhier
verwacht.
In het daarvoor gebruikelijke lokaal
naast den heer Beerepoot, te Oude-Wetering,
zal de Leidsche Studenten Geheelonthouders-
Vereeniging op Zaterdag 16 dezer, 's avonds
te 7 uren, eene openbare vergadering houden
ter bespreking van het drankvraagstuk. D
kerk der Herv. Gem. was voor dezo zaak-
niet beschikbaar gesteld. Het doel der samen
komst is, den volkskanker te bestryden. D<*
toegang is vry.
Na des morgens tot zyn dienstwerk te zy«-
ingeleid door zyn vader den heer J. H. Donnoi
Sr., van Leiden, die daarbij tot tekst had 2
Timotheus 2:1, deed 11. Zondag, dos namid
dags, de heer J. H. Donner Jr. intrede in de
Geref. kerk van Nieuwdorp (gem. 'e-Heer-
Arendskerke) met eene rede, ontleend aan
Efeze 6 19.
Beide malen vulde eene talryke schare het
ruime kerkgebouw.
Ter secretarie der gemeente Katwyk zal
meer bepaaldelijk op Woensdag den 16den
Januari 1895, van 102 uren, zitting worden
gehouden voor de aangifte ter inschrijving voor
de nationale militie, lichting 1896.
81)
Eene hartstochtelijke bespotting van dezen
samenloop der omstandigheden ontsnapte haar
en deed my in een onbewaakt oogenblik be-
grijpen wat die arme vrouw zoo lang in
t verborgen geleden moest hebben. Zij gruwde
van die erfenis, die de zelfmoordenaar had
nagelaten, waaraan al de zonden kleefden, die
een godvergeten geslacht, van vader op zoon,
had bedreven. Zy vervloekte zichzelve om
dien wilden droppel bloeds, dien zy van hare
voorvaderen had overgeërfd, en z\j gaf daaraan
de schuld van den ondergang, den zedeiyken
ondergang van haren eenigen zoon. Hy was
immers ten offer gevallen van het ongelukkig
huwelijk zijner ouders, die koel en onwaar
i naast elkander door het leven waren gegaan,
en die hierdoor niet in staat waren geweest
met verstandige, éónswillende liefde den jon
gen, lichtzionigen, maar toch niet slechten
zoon te beteugelen en op den goeden weg
te behouden 1 Zy klaagde dat haar stamhuis
nu gestorven was en dood moest blyven ten
einde toe; want sinds dien had dit geslacht
geen gezond en krachtig bestaan geleefd. Het
had niet met ijzeren trouw zyne nationaliteit,
noch zyrie geloofsbeiydenis bewaard. Het had
niet alleen tusschen genietingen van allerlei
soort rondgewaggeid, ook tusschen gezind
heden en levensbeschouwingen. En zy, de
laatste van haar geslacht, -11 wenschte dat
er geen spoor van zou overblyven. E;i zoo
sprak de ongelukkige vrouw, in onbeteugelde
drift aan hare verontwaardiging lucht gevend,
door, zonder er aan te denken, dat zy den
sluier oplichtte van de diepe ellende, waarin
zy had geleefd sedert lang o zoo langl"
Graaf Gerd sloot de oogen. Hy wilde den
jongen man het leed niet toonen, dat-hy ge
voelde voor en over de vrouw, die hy een
geheel leven lang hopeloos had liefgehad. Op
dit oogenblik, nu hy weder van haar hoorde,
nu hy beter en meer naar waarheid over haar
mocht hooren spreken dan het kinderiyke
jonge meisje over bare moeder had kunnen
oordeelen, nu werd het hem ten volle duideiyk
dat zyn dwepen mot haar, met Walburga,
slechts eene zelfmisleiding was geweest, een
alleszins verklaarbaar spel zyner verbeelding,
die in het meisje daar tegenover hem haar
als zyne jeugdige liefde herboren zag. Maar
de eenige ware, duurzame inhoud van zyn
leven was en bleef, ondanks die voorbygaande
begoocheling: Joséphine.
„Ik begryp dat ik nu in de eerste plaats
moeite moet doen om Zembowitsch te ver-
koopen. Ik zal de gedachte, die ik In stilte
gekoesterd had, de vrouwen, misschien met
myne hulp en met my als aandeelhouder, als
eigenaressen van Zembowitsch bet familie-
goed te zien bewonen, opgeven. Het was eene
laatste opflikkerende, misschien weekhartige
illusie van my, om op myne jaren de geliefde
myner jeugd, aan wie ik rnyn jong leven had
willen wyden, in myne nabyheid te weten."
De smarteiyk bewogen toon trof hem. Hy
zou een bemoedigend antwoord hebben willen
geven misschien had hy eene blyde hoop
op een ander plan kunnen uitspreken; maar
hy wilde vooral geene overhaasto verwach
tingen by den reeds zoo vaak teleurgestelden
Gerd opwekkenen zyne plannen waren toch
nog vaag en vluchtig, voor het oogenblik.
Opeens voelde hy de hand van Graaf Gerd
op zyn schouder.
„Myn beste Beheim, wy moeten vrienden
worden."
Deze wel wat jeugdige opgewondenheid
verbaasde den jongste der heeren, die uit
zyn aard terughoudend was, niet weinig.
„Mynheer.Graaf Rakitsch.sta
melde hy.
„Vrienden; want, nietwaar, wy zyn ver-
eenigd door onze liefde voor de edele vrouw",
vervolgde Gerd met warme hartelykheid. „Ik
meen in uw hart te kunnen lezen. Hoe heer-
ïyk zal het voor de arme Josópbine zyn, als
gy eenmaal de plaats van haren zoon moogt
innemen."
Tegenover zooveel trouwhartige goedheid
verdween zelfs de laatste aarzeling van Beheim.
Hy had gevreesd onbescheiden te zyn, door
de levendige uiting van vriendschap van den
oudere in jaren dadeiyk ernstig aan te nemen.
Maar nu hy zich door dezen zoo gewaardeerd
zag, beantwoordde hy diens handdruk ook
van zyn kant recht warm en dankbaar.
VI.
Gescheldea.
Walburga leefde de eerstvolgende dagen in
een voortdurend gevoel van onrust en opge
wondenheid, Soms overviel haar een angst
voor opnieuw dreigend gevaar, die zóó groot
was, dat zy reeds by voorbaat over het nog
onbekende leed begon te schreien. Dan weer
deed een heldere zomermorgen met blauwen
hemel en zonneschyn ook by haar de zonnigste
gewaarwordingen van jeugd en levenslust ont
waken. Zy wilde alles doen, tegen alles den
stryd aanvaarden I
Zy was met verdubbelden yver onder lei
ding der huishoudster bezig en telde de maan
den en weken, die er nog moesten verloopen
eer zy de wysheid en degelyke manier van
een huishouden te besturen „beet" zou heb
ben. Het moest heeriyk zyn te weten, dat
men geheel berekend was voor de taak,
waarvoor men opkwam I Al ware het alleen
maar om Victor Beheim te toonen dat uit het
lastige, „onleerzame" kleine meisje toch nog
iets goeds terecht was gekomen.
De aanwezigheid van haren vroegeren vyand
bracht haar telkens opnieuw in verlegenheid.
Zy maakte zich boos op oom Gerd, die in deze
dagen een geheel anderen toon dan vroeger
jegens haar aansloeg. Hy was een weinigje
vaderlyk en plaagziek tegelyk; en tusschen-
beide kon hy zoo medelydend, maar toch ook
weer zoo innig en hartelijk met haar omgaan,
alsof hy haar in stilte beklaagde. Dan weder
was hy voor een enkel oogenblik, als onbe
wust, de lieve oom Gerd van den eersten tyd.
Ook met de houding van Victor Beheim
was zy niet tevreden. Nu eens was hy vree-
seiyk ernstig en sprak hy met Gerd over
hooggeleerde dingen. Wel luisterde de groote,
leergierige Walburga met belangstelling naar
die gesprekken zy zou nu zoo gaarne iets
meer willen weten, o zoo gaarne! maar
de biykbare toeleg van Beheim om haar op
de hoogte der dingen te brengen, die door
alles heenschemerde, bedierf den goeden in
druk weder. Victor Beheim moest zich maar
niet gaan verbeelden, dat men hier in huis
extra op hem had gewacht, om een ver
standig woord te hooren!
Op een anderen tyd was hy van zyn kant
zóó weinig op zyn gemak en zóó onzeker,
vooral by gelegenheden als zy toevallig ondor
vier oogen gebleven waren, dat by een andei
ook verlegen maakte. Hy had dan zulk eeno
akelige manier om stil voor zich uit te kyken,
dat Walburga er verlegen onder word en,
onbeholpen als zy was, zou hebben willen
schreien, meer nog van ergernis, omdat zy
verlegen was, dan over iets anders. Vreemd:
van al te groote bedeesdheid had Walburga
in haar leven anders nooit last gehad!
Dat men maar niet eens flink er op los
mocht slaao, als het zoo vreeseiyk benauwd
werd met hem alleen in de kamer, dat men
niet wist wat men met zyn eigen „ik" be
ginnen moest 1 Het kwam ook volstrekt niet
te pas voor de heeren om zulk een langen
dag te zitten cyferen en nog eens cyferen,
en haar in hare verlatenheid alleen te laten
zitten, juist nu er zulke belangryke dingeu
te bespreken waren l
{.Wordt vervolgd.)