Als tweeilo solist trad do directeur zelf op de beer Duyster deed zich in het Concertios van Lulon kennen als een fluitist van moer dan gewone bekwaamheden; wel is waar struikelde hy eene enkele maal over eene moeilijke passage of werd eene hooge noot niet onberispelijk „gepakt"; wel hoorden wy eene zeer enkele maal de ademhaling aan den toon voorafgaan; doch hiertegenover consta teerden wij zoovele wel-overwonnen moeilijk heden, dat w{J zonder aarzeltn onder de goede fluitisten den heer Duyster rangschikken. Veel meer echter approciöeren wy hem in zijn hoedanigheid als directeur; steeds meer blijkt ons hoe hij zich met hart en ziel aan doze Vereeniging wijdt, hoe grondig by de uit te voeren werken bostudeort en zich doordringt van alle schoonheden, waaraan bij do uitvoering moet worden relief gegeveü. En veilig mag ik zeggen, dat by voor zyne ernstige toewyding met deze zangers veel eer inlegt: getuige de wijze, waarop „Vere languores" van A. Lotti en do „Hymne an die Nacht" van L. Van Beethoven (hetzelfde motief diende dezen meestor voor het adagio uit de Sonate appa6sionata) werd uitgevoerd. Ik wil niet in herhalingen vervallen on weer en telkens weer aantoonen waarin dio goede eigenschappen van deze zangers bestaan, ditmaal wil ik echter aan het adres der bassen oen byzonder compliment richtenhunne moei- lyke taak in Fr. Abt's „Shngen-Giuft" vol brachten zjj meesteriyk. Ik eindig met de opmerking dat, hoe goed het slotnummer, Mendelssohn's „Schenkenlied" ook werd weergegeven, de verdiensten van het dubbelkwartet in de ernstige nummers het best uitkomen en het zal my eene voldoeniDg zijD, indien eene volgende uitvoering zal bestaan uit gewyde muziek. Mr. E. Morgenavond in den Foyer der Gehoorzaal eene piano soirée doorsteven Van Groningen Ditmaal bestaat het programma uitsluitend uit werken van Chopin; pianisten muziek by uitnemendheid. Vermoedeiyk zullen dus velen daar eene goede les kunnen krygen: ik ver wacht althans dat een pianist als Van Groningen ons heelwat leeren zal. Mogen velen er hun voordeel meo doenl Mr. E. De loopers binnen de gemeente en de Agen ten van het Leidsch Dagblad buiten Leiden bezorgen op verzoek het Dagblad alléén des Zaterdag-avonds ad 2'/, Cent per pummer. INGEZONDEN. Geachte Heer Redacteur l Nogmaals kom ik U beleefd verzoeken een plaatsje in te ruimen voor het navolgende. Niets liever had ik gezien dan dat, van bevoegde zydo natuuriyk, iemand, wien 't wezenlyk ernst is met eene zoo belangryke zaak als de handhaving van orde en tucht aan onze hoogere inrichtingen van onderwys, met my in 't kryt was getredon. Uit do ge- dachtenwisseling met zoo iemand zou allicht iets hebben kunnen voortkomen, dat aaD het goedo doel bevorderiyk is, daar ik do laatste zal zjjn om te beweren de wysheid alleen in pacht te hebben. Maar zal discussie ergens toe leiden, dan moet zy gevoerd worden tup.schen menschen, die op de hoogte zyn, en nu ontwaar ik tot myn leodwezen, dat al dogonen, die in dozen werkeiyk iets in 't midden hadden kunnen brengen, eenvoudig gezwegen hebben, en iemand, die biykbaar geheel incompetent is om over den bestaan- den toestand to oordoelen, iets geleverd heeft, dat voor repliek niet in aanmerking kan komen, en wel om de volgende redenen. Uit de eerste of „Hel''-alinea van het inge zonden stuk des heeren v. H. blykt, dat hy het slot van myn schryven niet goed heeft kunnen of willen lezen. Do tweodo of „gevaarlyke" alinea herinnert ons aan den zachten en niet der zake kundi- gen chirurg en de kwaiyk riekende wonde, waarvan 't oud-Hollandsch spreekwoord ge waagt. De derde of „persooniyke" alinea is oen- voudig weerzinwekkend, omdat zy bewyst, dat de schryver er van niet ter goeder trouw heeft kunnen *yn, waar hy beweert iets ter verdedigihg van de gymnasia te hebben willen schry ven, maar dat hy onder dat pretext alleen aan persoonlykheden heeft willen lucht goven, die aan Me goede zaak niet bevorderiyk kunnen zyn on waarin onbevoegden noodwendig altyd zullen vervallen. Hoewel dus om deze reden repliek te goed is, zy den heer v. H. toch even in 't voorbygaan on ter geruststelling opgemerkt, dat, mochten zyne gecursiveerde woorden als oone hateiykheid aan 't adres van ondergeteekende bedoeld zyn (en 't vervolg van 't stuk wottigt dit vermoeden) dat deze zoowel by jongere als oudere leerlingen, met uitzondering natuuriyk van de enkelen, die volgens de door my bedoelde verscherpte be palingen noch aan de H. B.-S. noch aan 't gymnasium moesten geduld worden, meer belangstelling in zyn vak weet in te boozemen dan de heer v. H., verkeerd ingelicht als hy is, zou durven denken en zeker oneindig veel meer belangstelling dan waarin de persona liteiten van den heer v. H. zich ooit sullen verheugen. En ik wensch hier uitdrukkeiyk aan toe te voegen, dat dit mede voortvloeit uit de omstandigheid, dat ik 't voorrecht heb aan inrichtingen werkzaam te zyn, die, zooalniet volmaakt, dan toch, wat den geest betreft, dio er heerscht, eene gunstige uitzondering nuk en. Blykbaar heeft de heor v. H. het uitgangspunt van myne gelieele redeneering uit 't oog verloren, anders zou hy vanzelf er toe gekomen zyn om te begrypen, dat, al had myn stuk eene algemeene strekking, ik toch meer speciaal 't oog moet gehad hebben op inrichtingen, waar verscherpte bepalingen of krasse maatregelen noodig gebleken zyD, willen de leeraren hunne taak naar eisch kunnen volbrengen. Elke afkeuring dus, die myn stuk om persooniyke redenen (men is aan 't visschen gegaan) treft, kan my niet deren, daar deze het uitvloeisel is van het niet goed kunnen of willen lezen van myn schryven Het voorafgaande toont, dunkt me, duidelyk genoeg aan, wat men te denken heeft van do onbesuisdheden, voorkomende in het ge- schryf, dat my na beantwoording van den heer v. H. in handen kwam en dat komt van een veelbelovend adspirant leeraar, die zyne opleiding aan het gymnasium nog wel genoton beeft. We bevelen dat jonge mensch ten zeerste in do byzondere zorg van zijne leermeesters en van zyn dokter aan. Aan de eersten om hem nog oens (voor de hoeveelste maal wel licht?) duidelijk te maken, dat er verschil tusschen kunnen en kunnen bestaat, en aan den tweeden, om hom'een middel aan de hand te doen tegen den schrik, die hem bevangt, als hy iets leest, dat hy niet begrypt. Ik vraag den adspirant-leeraar beleefd verschoo ning voor do beroering, in zyn zenuwleven teweeggebracht, maar waarom dan ook zich niet op diöet gezet en zich tevreden gesteld met lectuur, die berekend was voor zyne intellectu9ele digestie? De verbeeldingskracht schynt echter by dat jonge mensch tegen iets meer bestand te zyn, want hy verstaat de kunst stemmen te beluisteren, die uit do diepte der zee van drenkelingen komen, die hy eerst, grootmoedig genoeg, nog eenige noodkreten boven water laat slaken, vóór by hen dat akelig concert in de diepte laat voort zetten. 't Is bepaald om er zelf den schrik van op 't lyf te krygen en toch: les gens que vouz tuez se portent assez bien, myn heer de adspirant! En wat het karakter van dezen jeugdigen patiënt betreft? Waar wy aan den eenen kant de bescheidenheid, die aan de jeugd past, moeten waardeeren in zyne verklaring, dat hy geheel onbevoegd is om mee te praten, daar valt, helaas, aan den anderen kant eene zoo groote onbescheidenheid in 't niet-respec- teeren van 't pseudoniem, waaraan geen fat soenlijk man ooit denkt, te constateeren, en eene zoo groote volleerdheid in lage verdacht making op godurfde en niet-gedurfde ver onderstellingen, dat we bepaald tot de conclusie moeten komen, dat de schrik, die den adspirant-leeraar bevangen heeft, niet alleen 't evenwicht in zyn verstand en vorbeelding, maar ook in zyn karakter verbroken heeft. En nu ten slotte nog 't een en ander, dat ik den heer v. H. in ernstige overweging wensch te geven. Zou de dienst, dien de heer v. H. aan onze inrichtingen van onderwys meent te doen door verdachtmaking en afbreking van een' docent, niet dezelfde zyn als die, welken de beer uit de fabel van La Fontaine zyn' sla- penden vriend bewyst, als hy om dezen van een lastige vlieg te bovryden, morsdood gooit? Gelooft de heer v. H. zoo weinig aan den adel der menschelyke natuur zelfs by jongeDs, al maken zy zich dan ook in oogenblikken van dartelheid en brooddronkenheid aan onver- antwoordeiyko dingen schuldig, dat zy niet op den bodem van hunne ziel afkeer gevoelen van medeleerlingen, die 't gepleegde onrecht recht zouden blyven noemen tegen beter weten in. En als dit 't geval is (ook al uit zich dat gevoel niet altyd) ten opzichte van elkander, welk gevoel moet hen dan bezielen jegens een volwassene (ik heb werkeiyk eenigo reden om te vermoeden, dat de heer v. H. zelf niet meer tot do jongens behoort), die hen tracht te styven in dingen, die ze, tot be zinning gekomen, zelf ten zeorste afkeuren? Neen, mynheer v. H., de Hollandscho jon gen van Hildebrand, „die zyn' bok onbarm hartig slaat, maar in 't verzorgen van dat dier zyn weerga niet heeft", is nog niet zoo verbasterd, zoo diop gezonken, dat zyn beter ik niet nu en dan krachtig naar boven komt en luide eischt het door hem aangedane on recht goed te maken. Hiervan hebben wy on langs nog een voorbeeld in Nymegen gezien. De compensatie kwam te laat; maar dat doet er niet toe: het betere element had gezege vierd. En zouden dan de jongelui in eene stad mot eon zoo schoon verleden als Leiden, ga- legen te midden van een dapper volk (de berichten uit Indiö staven dit weer voor de zooveelste maal), met eene zoo heerlyke ge schiedenis als die van 't onze, by de jongelui daarginds zoover achterstaan? Ik kan, ik wil 't niet gelooven. Zy moeten reeds, niet naar uitvluchten ft la den hoer v. H. gezocht hebben om hunne handelingen te vergoelyken, maar in hun binnenste reeds eerlyk en gulweg, zooals men dat van Hollandsche jongens ge woon is, hun onrecht, hunne schuld hebben erkend. Hiervan houd ik my overtuigd. Maar dan nogmaals, als de jongens er zêlven zoo by staan: aan wie de schuld? Leiden, 11 Nov. '94. Junius. P. S. Daar 't my gebleken ie, Mynheer de Redacteur, dat men zich den persoon en vooral ook het lot van Junius (getuige wat do adspirant in 't midden brengt) te veel, en de zaak, waar 't om te doen is, zich te weinig aantrekt, zal ik u geene plaatsruimte meer daarvoor in uw blad verzoeken. Tegenover zoo weinig belangstelling van bevoegde zyde spyt 't me werkeiyk op eene leemte in ons onderwys gewezen te hebben, waarby 't mij niet om personenmaar zaken te doen was; want men oogst er gewooniyk iets anders (getuige alweer wat de adspirant. in 't midden brengt) dan dank voor in. U beleefd bedankende voor do my verleende plaatsruimte in uw blad, verblyf ik hoog achtend, Uw dienstw. J. [Hiermede sluiten wy het debat over dit onderwerp. Red,] De Lombok-expeditie. Mien wc beschrijving omtrent de hinderlaag. Tan zyn particulieren correspondent „Janus" ontving het „BaL Nbl." het volgende schryven uit Ampenan: Hoe werd onze vreugde vergald door het treurig ongeval, dat plaats greep op den 30sten September, den dag na de verovering van Mataram Daar bevond zich de generaal Segov met eene afdeeling troepen, ten einde de arbeiders te beschermen, die met de opruiming van het terrein om on naby do benteng Mataram waren belast. Opeens verscbynt er eene deputatie, bestaande uit twee Sasaks, de een met de Nederlandsche, de andere met de witte vredes- vlag. Zy werden toegelaten tot den generaal, dien zy uitnoodigden hen te volgen, daar zy hem een met wapenen en buskruit gevuld magazyn, in het Noordwestelyk deel der plaats gelegen, wilden aanwyzen. De generaal liet zich om den tuin leiden, doch ging niet zelf, maar zond Van Erpecum met een peloton infanterie derwaarts, gecommandeerd door kapitein Griethuyzen en den lsten luitenant Yan Oppen. Eerst brachten de geleiders met de vlaggen den troep zeer ver noordwaarts, waarop Yan Erpecum, dio fungeerde als staf officier, zeide: „het is my nu te ver." Do geleiders beweerden zich ook vergistte hebben; het was zoo ver niet; or moest meer zuidwestwaarts worden gemarcheerd. Zoo lokten zy den troep in eene door muren om geven ruimte, waar de vyand de onzen plot seling hevig beschoot uit schietgaten, dio aanvankelyk niet opgemerkt werden, aangezien zy aan den buitenkant met klei waren dicht geplakt. Yan Erpecum en Van Oppen sneu velden, Griethuyzen werd gewond en een zes tiental der onzen vielen, waarby de geheele spits van den troep. Toen de genoraal het vuur hoorde, ontstelde hy; zulk een snood verraad had de ervaren krygsman niet verwacht. Met dit al heeft de verraderlyke vyand weer een succes behaald, al is het hem dan ook niet gelukt om den generaal zeiven in de val te lokken. Van de beide geleiders werd er éér» neergeschoten; de andoro werd als gevangeno door den terugtrekkendon troep medegenomen en bekende later, dat hy on zyn kameraad Sasaks waren en door de Baliërs waren uit gezonden om onze troepen in dio hinderlaag te lokken, terwyi die Baliërs hun metdedoo.- straf bedreigden, zoo zy hun last niet vol voerden. De gevangen Sasak is reeds opge hangen buiten de frontbarricade te Ampenan. Ofschoon ik niemand een verwyt wil maken, merk ik toch op, dat het zeer gewaagd was een peloton infanterie uit te zenden in een zwaar begroeid en met talryko muren be bouwd terrein, dat nog niet door onze troepen veroverd was. Voorzichtigheid on beleid zyn twee zaken, die men, vooral hier te Lombok, ernstig huldigen moet. Yan Erpecum en Yan Oppen, de een van ons leger, de ander van het Nederlandsche, waren twee officieren, die door hunne studiën en practische bekwaamheden hoog stonden aangeschreven en eene schoone toekomst te gemoet gingen. Do verslagenheid over dit ver lies was algemeen. By de begrafenis waren duizenden officieren en minderen tegenwoordig. Kolonel De Mouiin en de pastoor Yoogel voerden het woord. De kolonel schetste do verdiensten der overledenen en wees op het feit, dat Van Erpecum zulk een goed en algemeen bemind kameraad was; de pastoor sprak harteiyk op godsdienstig gebied. De generaal Vetter was hevig ontroerd; hy kon byna geen woord uitbrengen, maar drukte den pastoor de hand en bedankte hem. Arme, arme weduwen en weezon! Voor waar, de pastoor had wel geiyk er op te wyzen, hoe velen onzer misschien dichter voor „de poorten der eeuwigheid" staan aldus drukte ZEw. dat begrip uit dan wy- zelven vermoeden. Men moge met ZEw. van gevoelen verschillen op godsdienstig gebied, doch zeker is het, dat zulke woorden tot ernst stemmen en tot nadenken over hetgeen ver borgen ligt achter den sluier des doods; en onwillekeurig loggen we ons de vraag voor: „Wie onzer zullen nog geofferd worden op het Koninklyk altaar van eer en plicht?" Maar, hoe ernstig die gedachte ons ook stemmen moge, wy laten daarom het hoofd niet hangen! Eiken dag en eiken nacht zyn wy bereid te gaan, waar onze kranige opper bevelhebber ons heenzendt; de ons uit hon derden geweren, lansen en krissen aangrijn zende dood schrikt ons niet afl Want we weten, dat er niets schooners, niets ver dienstelykers bestaat dan te sterven voor zyn plicht. Goddank hebben we tevens de wetenschap, dat het innig en warm belangstellend oog onzer Indische en Nederlandsche landgenooten op ons gevestigd is en steun zal worden verleend aan de weduwen en weezen. Den mensch moge veel slechts aankleven, maar uit zulke feiten blykt dan toch duidelyk, hoe goed en edel hy in den grond van zyn hart is. Iets anders is, dat ik er niet aan twyfel of er zullen na afloop dezer expeditie eenige ridderkruisen worden uitgedeeld en op elk zoodanig kruis staan de woordenVoormoed beleid e7i trouw!" Van harte hoop ik nu, dat ernstig gelet moge worden op dat woord „beleid", want om in moeilyke oorlogsomstan digheden buitengewoon beleid te toon en, is buitengewone moed noodig en het beleid is het, waardoor men met zoo weinig mogelyk offers zooveel mogelyk succes behaalt. Moge ieder, wiens borst wegens zyn gedrag by deze expeditie met het eeiekruis versierd zal worden, dat kruis dragen met do innige overtuiging, dat hy door zyn buitengewoon beleid menig vader of moeder, echtgenoote of kind, een lydenskruis bespaard heeft! Geheel afgescheiden van de Roomsch Katho lieke godsdienstrichting van den bovenge- noemden pastoor Voogel, moet erkend worden, dat hy zich van zyne taak kwyt op eene wyze, die boven allen lof verheven is. Te Mataram bleef hy moedig in het zwaar beschoten bivak om de stervenden te helpen. Voor de Katho lieken doet by zulks volgens de Roomsche leer, maar ook den andersgezinden snelt hy te hulp, zonder hunne godsdienstige gevoelens te kwetsen. Ook na het terugtrekken in de dewa en gedurende den terugtocht naar Ampenan be moeide by zich steeds met de gewonden en stervenden. By de verovering van Mataram was het alweer de pastoor Voogel, die zyn leven waagde, om hulp te verleenen, waar die verlangd werd. En als men dan zulk een geestelyke hoort zeggen, dat niets hem aan genamer zou zyn dan te vallen als offer van den godsdienstplicht, dan krijgt men eerbied voor zoo iemand en vraagt men zich af, of zulk een gedrag, eerlykheidshalve, onbeloond mag blyven! Nog altyd laat de geregelde verstrekking der gaven van het Roode Kruis veel te wen- schen over. Reeds heb ik er op gewezen, dat het noodzakelyk is, daarmede een bepaalden persoon, c. q. een afgevaardigde dier edele instelling, te belasten, die zich uitsluitend daaraan wyden kan. Ik herhaal dit thans, omdat het noodig is. Tot myne verwondering zag ik in de offlciëele berichten dat men 5 pet. opgaf als het ziekte- cyfer, maar by eenig nadenken begreep ik, dat men hiermede bedoelde het aantal zieken, dat hier in het hospitaal verpleegd wordt. Er zyn echter vele soldaten, die zoogenaamd „kwartierziek" krygen, dat wil zeggen, ziek zyn zonder dat hot noodig is ze in het hospi taal op te nemenmeermalen kwam het voor, dat or by compagnieën om en by de 15 pet. op die wyze niet konden uitrukken. Dit behoeft nochtans geene ongerustheid te baren, maar bewyst alleen, dat de ontberingen en de vermoeienissen van het veldleven den soldaat aanpakken. En ik voeg er dadeiyk by, dat de soldaat, zoodra hy zekor weet, dat het een „heeten dag" worden zal, zooals byv. de dag van den aanval op Mataram, altyd klaar is om mee te gaan, tenzy hy zóó onwel is, dat hy het onmogelyk volbrengen kan. Wat de zorg voor de zieken en gowonden betreft van de zyde der militaire doctoren, hierover heb ik maar éón woord: van lof. Uit den mond van menig verpleegd soldaat vernam ik, hoe welwillend en behulpzaam de heeren doctoren zyn. Echter laat bet ziekonlogies, waarin sedert eenige dagen wat verbetering is gekomen, vooral wat dat der officieren botreft, veel te wenschen over. Dit is een der gevolgen van het feit, dat er hier te Lombok veel te weinig genie troepen zyn. Het is my een raadsel waarom er van Java, niettegenstaande er hier zoo ontzettend veel arbeid moet worden verricht, niet meer genietroepen worden gezonden. Gelukkig schynt men thans „hot plan" te hebben om hier een havenhoofd te maken, althans de majoor Marcolla dor genie is hoofdzakeiyk met dit oogmerk, met een 20-tal genie soldaten hier ter plaatse verschenen. Door een tweetal goesties met een vyftigtal volgelingen is van de opnieuw geopende go legenheid tot politieke aanraking gebruik gemaakt tot uitlevering van wapenen en daar mede gepaard gaande onderwerping. Het is zoo klaar als een klontje, dat we, te meer, daar slechts een deel der Baliërs aan het verraad schuldig is, ons niet ten doel moeten stellen om het 50, ja, misschien 100 duizend menschen tellend Balisch volk volledig uit te roeien; dit zou oerstens onmogelyk en twee dons heel verkeerd zyn, aangezien het uit een politiek oogpunt wel degelyk noodig is om in het bestaan van een Balisch volk hier op Lombok eon tegenwicht te behouden tegen de Sassaks. Natuuriyk moet de politiek geene aanleiding geveu rot zwakheden onzerzyds. Slechting der muien, uitlevering van wapens en munitie, uitlevering van u9n vorst en de hoofden van den opstand, betaling van eene zware oorlogsschatting en \oiledige onderwer ping moeten onze onwiikbare eischen zyn en blyven. Maar de aanvankelijke toestand, die aan geen enkel Batiër de gelegenheid gaf om rich tot ons of tot de Sassaks te wenden, zonder gedood te worden, deugde niet. Meer en meer wordt intusschen het geracht bevestigd, dat de kroonprins Ketoet by de ver overing van Mataram door een geweerschot is gedood. Men zegt dat de naar Tjakra vluch tende benden zyn lyk hebben medegevoerd, doch het is ook wel mogelyk, dat hy, zonder herkend te zyn, door de dwangarbeiders in een der kuilen is geworpen, waarin de talryke gesneuvelde Baliërs na het gevecht opgesta peld werden. Niettegenstaande ons verrassend optreden heeft de verovering van Mataram ons zware offers gekost, aangezien de verdediging inder daad hardnekkig was. Maar de offers der Baliërs waren ontzettend en vele voorname hoofden werden door ons geweer getroffen. Thans is men dagelyks druk bezig met het vernielen van Mataram. De vier poeries, die in het centrum lagen, zyn reeds in puinhoopen herschapen. Puinhoopen, niets dan puinhoopen ziet men tot op honderden meters afstand van onze benteng Mataram; maar we zullen nog minstens veertien dagen zwaar moeten arbeiden, om de geheele plaats van het aardryk to doen verdwynen. In het Noorden en "Westen houdt de vijand zich nog op en mitsdien zullen we nog een paar gevechten moeten leveren om de op ruimingen tot aan de uiterste hoeken te kunnen voortzetten. Dan komt Tjakra-Negara, de hoofdvestiging, aan de beurt. Hebben we ook dio plaats verwoest, dan houdt de vyand alleen Lingsar en Narmada over. We hebben nu reeds honderden woonsteden verwoest. Kapitan, Aroeng-Aroeng, do Balische deelen van Sekarbela en Pagoetan, Pasingahan, Pagasangan en het grootste deel van Mataram zyn van het aardryk verdwenen, om weldra, door den weelderigen Indischen plantengroei, in ondoordringbare rimboes herschapen te worden. Begint de Baliër nu nog niet te be grypen, dat hy ten slotte nergens meer onder dak kan komen? Gevoelt hy nog niet het gemis van have en goed? Wil hy het hoofd niet buigen, na de ge voelige slagen, die wy hem toebrachten? 0f gevoelt hy zich zóó slaafs onderworpen aan den ouden vorst, dat hy diens bevelen blindelings opvolgt? We leggen ons die vragen voor, zonder ze te kunnen beantwoorden; we denken alleen aan de mogelykheid eener onderwerping. Be sluiten de Baliërs echter zich tot het uiterste te verdedigen, dan wacht ons Indische leger te Tjakra-Negara een zwaren worstelstrijd. Maar in dien strijd zal de kracht van het recht aan onze zyde zyn. Nog nooit heeft Indié een rechtvaardiger oorlog gevoerd dan deze. Laat ons hopen, dat de zaak spoedig be slist moge zyn en dat de Nederlandsche drie kleur, evenals thanB te Mataram, eerlang als teeken onzer overwinning boven de Balische hoofdplaats Tjakra-Negara wapperen mogel Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indië zyn de volgende beschikkingen genomen: Civiel Departement. Overgeplaatst; Van de onderafdeeling Moesie Oeloe (Tebing Tinggi)naar de afdeeling Djambi de controleur 2de kl. R. L. A. Heiwig; van de onderafdeeling tiimiangstrekon (Tebing Tinggi) naar de onderafdeeling Moesie Oeloe do controleur 2de kl. H. C. Douwe9 Dekker; van de onderafdeeling Moesie Oeloe naar de onder afdeeling Sindangstreken de adspirant-controleur M. Knappert. Bij den post- en telegraafdienst. Overgeplaatst: Van Padang naar Batavia de kantoorchef Isto kl. A. Van Ophuijsen; van Djokjakarta naar Padang de kantoorchef lste kl. H. W. Tijdeman; van Palembang naar Djokjakarta de kantoorchef 2de kl. F. Van Naersson; van Poorworedjo naar Palembang de kantoorchef 3de kl. C. S Polak; van Banjoeinas naar Poerworedjo do kantoorchef 3de kl. D. C. G. Lamas; vanBlitar naar Tegol de kantoorchef 3de kl. J. Th. Warnars; van Padang naar Weltevroden de commies lste kl. J. W. Roosen. On theven: Van het beheer van het kantoor te Fort-de-Kock en overgeplaatst naar Padang de commies 2de kl. F. C. 11. Tuts; van het beheer van het kantoor te Grisee en overgeplaatst naar Soerakarta de commies 2de kl. G. A. Young. Benoemd: Tot chef van het kantoor te Blitar de commies lste kl. G. H. Van Dolken, te Soera karta tot chef van het kantoor te Banjoemas de commies Isto kl. M. Th. Gordesius, te Weltevredon; tot chef van het kantoor te Fort-de Koek de commies 2de kl. W. F. Lemmens, te Soerakarta; tot chef van het kantnor te Grisee de commies 2de kl. E. G. Dianas, te Soerabaia. Bij den post- en telegraafdienst. Overgeplaatst: Van Koedoes naar Se ra ar an g de commies der 3de kl F. P. L. Gardon, van Semarang naar Koedoes de commies 3de kl. E. A. Von Dronckhorak. Ontslagen: eervol nit 's lands dienst do amb tenaar op wachtgeld D. Boes Lutjens, laatstelijk 3de commies bij het departement van Bïnnen- landsch-Bestuur en do klerk bij het departement dor Burgerlijke Openbare Werkan J. M. Roden berg, laatstgenoemde op verzoek. Ingetrokken: de lijdelijke ter-beschikking stelling van den 3den cnmraies bij het departe- mont van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid H. A. Van de Wall, van den adviseur van Oos- tersche talen en Mohammedaansch recht Dr. C. Snouck Hurgronje ten einde hem behulpzaam to zijn bij het overschrijven en rangschikken van aanteekeningen tot net samenstellen van een Atjehsch woordenboek. Benoemd: Tot resident van Pekalongan, de assistent-resident van Panaroekan (Bezoeki) J. J. Bischoff. Bij de exploitatie van de Staatsspoorwegen op Java, met ingang van den dag, waarop het af zonderlijk beheer van do lijn Djokjakarta-Tjilatjap wordt opgeheven en die lijn wordt toegevoegd aan de vereenigde Westerlijnen: Ontheven: Eervol van de waarneming der betrekking van: chef der exploitatie van de lijn Djokjakarta- Tjilatjap, do chef der 4de afdeeling bij die lijn W. Franken; chef der 8de afdeeling van de lijn Djokjakarta- Tjilatjap, de adjunct-chef der 3de afdeeling J. J. R. Raar; chef der werkplaatson, de adiunct-chef der 3de afdeeling H. F. Van Stipriaan Luiscius. Ontslagen: Eervol uit zjjne betrekking, do chef der 2ae afdeeling van de ljjn Djokjakarta- Tjilatjap J. Monod de Froidevilie. Benoemd: Tot chef der 4de afdeeling van de Westerlijnen W. Franken, thans dezelfde be trekking bekleedendo bij de lijn Djokjakarta- iJio*Hidjunct-chef der 3de afdeeling, C. J. Bloijs van Treslong, thans tijdelijk met de aan die betrekking verbonden functiëu belast; tot chef der werkplaatsen J. J.R.Raat voornoemd, thans adjunct-chef der 3de afdeeling, en W J. Tjas9ens Keiser, thans tijdelijk ter beschikking van den directeur der Burgerlijke Open bare Werken tot lelegraafcontroleur, F. Bh. Bogaardt, thans telegraafopzichter. Belast: Met de «narne.w...g der betrekking v3n adjunct-chef der 2de afdeeling J. Monod de Froidevilie voornoemd. Ontslagen: Op verzoek, eervol uit ys land» dienst, de klerk bij het departement van Onder wys, Eeredienst en Ny verheid, A. Van der Horst. Op verzoek, eervol uit 's lands dienst, de klerk der griffie van het Hoog-Gerechtshof van Neder- landsch-lndiö, G. F. A. G. Hoop. Benoomd: Tot adspirant-ingenieur bij den waterstaat en 'alands Burgerlijke Openbare Wer ken, B. Van ReeB, daartoe gesteld ter beschikking van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch- Indië. Bij de exploitatie der Staatsspoorwegen op Java, met ingang van éen dag, waarop het afzonderlijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2