Als tweeilo solist trad do directeur zelf op
de beer Duyster deed zich in het Concertios
van Lulon kennen als een fluitist van moer
dan gewone bekwaamheden; wel is waar
struikelde hy eene enkele maal over eene
moeilijke passage of werd eene hooge noot
niet onberispelijk „gepakt"; wel hoorden wy
eene zeer enkele maal de ademhaling aan den
toon voorafgaan; doch hiertegenover consta
teerden wij zoovele wel-overwonnen moeilijk
heden, dat w{J zonder aarzeltn onder de goede
fluitisten den heer Duyster rangschikken.
Veel meer echter approciöeren wy hem in
zijn hoedanigheid als directeur; steeds meer
blijkt ons hoe hij zich met hart en ziel aan
doze Vereeniging wijdt, hoe grondig by de
uit te voeren werken bostudeort en zich
doordringt van alle schoonheden, waaraan bij
do uitvoering moet worden relief gegeveü.
En veilig mag ik zeggen, dat by voor zyne
ernstige toewyding met deze zangers veel
eer inlegt: getuige de wijze, waarop „Vere
languores" van A. Lotti en do „Hymne an
die Nacht" van L. Van Beethoven (hetzelfde
motief diende dezen meestor voor het adagio
uit de Sonate appa6sionata) werd uitgevoerd.
Ik wil niet in herhalingen vervallen on
weer en telkens weer aantoonen waarin dio
goede eigenschappen van deze zangers bestaan,
ditmaal wil ik echter aan het adres der bassen
oen byzonder compliment richtenhunne moei-
lyke taak in Fr. Abt's „Shngen-Giuft" vol
brachten zjj meesteriyk.
Ik eindig met de opmerking dat, hoe goed
het slotnummer, Mendelssohn's „Schenkenlied"
ook werd weergegeven, de verdiensten van het
dubbelkwartet in de ernstige nummers het
best uitkomen en het zal my eene voldoeniDg
zijD, indien eene volgende uitvoering zal bestaan
uit gewyde muziek. Mr. E.
Morgenavond in den Foyer der Gehoorzaal
eene piano soirée doorsteven Van Groningen
Ditmaal bestaat het programma uitsluitend
uit werken van Chopin; pianisten muziek by
uitnemendheid. Vermoedeiyk zullen dus velen
daar eene goede les kunnen krygen: ik ver
wacht althans dat een pianist als Van
Groningen ons heelwat leeren zal. Mogen
velen er hun voordeel meo doenl Mr. E.
De loopers binnen de
gemeente en de Agen
ten van het Leidsch
Dagblad buiten Leiden bezorgen
op verzoek het Dagblad alléén
des Zaterdag-avonds ad
2'/, Cent per pummer.
INGEZONDEN.
Geachte Heer Redacteur l
Nogmaals kom ik U beleefd verzoeken een
plaatsje in te ruimen voor het navolgende.
Niets liever had ik gezien dan dat, van
bevoegde zydo natuuriyk, iemand, wien 't
wezenlyk ernst is met eene zoo belangryke
zaak als de handhaving van orde en tucht
aan onze hoogere inrichtingen van onderwys,
met my in 't kryt was getredon. Uit do ge-
dachtenwisseling met zoo iemand zou allicht
iets hebben kunnen voortkomen, dat aaD het
goedo doel bevorderiyk is, daar ik do laatste
zal zjjn om te beweren de wysheid alleen in
pacht te hebben. Maar zal discussie ergens
toe leiden, dan moet zy gevoerd worden
tup.schen menschen, die op de hoogte zyn, en
nu ontwaar ik tot myn leodwezen, dat al
dogonen, die in dozen werkeiyk iets in 't
midden hadden kunnen brengen, eenvoudig
gezwegen hebben, en iemand, die biykbaar
geheel incompetent is om over den bestaan-
den toestand to oordoelen, iets geleverd heeft,
dat voor repliek niet in aanmerking kan
komen, en wel om de volgende redenen.
Uit de eerste of „Hel''-alinea van het inge
zonden stuk des heeren v. H. blykt, dat hy
het slot van myn schryven niet goed heeft
kunnen of willen lezen.
Do tweodo of „gevaarlyke" alinea herinnert
ons aan den zachten en niet der zake kundi-
gen chirurg en de kwaiyk riekende wonde,
waarvan 't oud-Hollandsch spreekwoord ge
waagt.
De derde of „persooniyke" alinea is oen-
voudig weerzinwekkend, omdat zy bewyst,
dat de schryver er van niet ter goeder trouw
heeft kunnen *yn, waar hy beweert iets ter
verdedigihg van de gymnasia te hebben willen
schry ven, maar dat hy onder dat pretext alleen
aan persoonlykheden heeft willen lucht goven,
die aan Me goede zaak niet bevorderiyk kunnen
zyn on waarin onbevoegden noodwendig altyd
zullen vervallen. Hoewel dus om deze reden
repliek te goed is, zy den heer v. H. toch
even in 't voorbygaan on ter geruststelling
opgemerkt, dat, mochten zyne gecursiveerde
woorden als oone hateiykheid aan 't adres
van ondergeteekende bedoeld zyn (en 't vervolg
van 't stuk wottigt dit vermoeden) dat deze
zoowel by jongere als oudere leerlingen, met
uitzondering natuuriyk van de enkelen, die
volgens de door my bedoelde verscherpte be
palingen noch aan de H. B.-S. noch aan 't
gymnasium moesten geduld worden, meer
belangstelling in zyn vak weet in te boozemen
dan de heer v. H., verkeerd ingelicht als hy
is, zou durven denken en zeker oneindig veel
meer belangstelling dan waarin de persona
liteiten van den heer v. H. zich ooit sullen
verheugen.
En ik wensch hier uitdrukkeiyk aan toe
te voegen, dat dit mede voortvloeit uit de
omstandigheid, dat ik 't voorrecht heb aan
inrichtingen werkzaam te zyn, die, zooalniet
volmaakt, dan toch, wat den geest betreft,
dio er heerscht, eene gunstige uitzondering
nuk en. Blykbaar heeft de heor v. H. het
uitgangspunt van myne gelieele redeneering
uit 't oog verloren, anders zou hy vanzelf er
toe gekomen zyn om te begrypen, dat, al
had myn stuk eene algemeene strekking, ik
toch meer speciaal 't oog moet gehad hebben
op inrichtingen, waar verscherpte bepalingen
of krasse maatregelen noodig gebleken zyD,
willen de leeraren hunne taak naar eisch
kunnen volbrengen. Elke afkeuring dus, die
myn stuk om persooniyke redenen (men is
aan 't visschen gegaan) treft, kan my niet
deren, daar deze het uitvloeisel is van het
niet goed kunnen of willen lezen van myn
schryven
Het voorafgaande toont, dunkt me, duidelyk
genoeg aan, wat men te denken heeft van
do onbesuisdheden, voorkomende in het ge-
schryf, dat my na beantwoording van den
heer v. H. in handen kwam en dat komt
van een veelbelovend adspirant leeraar, die
zyne opleiding aan het gymnasium nog wel
genoton beeft.
We bevelen dat jonge mensch ten zeerste
in do byzondere zorg van zijne leermeesters
en van zyn dokter aan. Aan de eersten om
hem nog oens (voor de hoeveelste maal wel
licht?) duidelijk te maken, dat er verschil
tusschen kunnen en kunnen bestaat, en aan
den tweeden, om hom'een middel aan de hand
te doen tegen den schrik, die hem bevangt,
als hy iets leest, dat hy niet begrypt. Ik
vraag den adspirant-leeraar beleefd verschoo
ning voor do beroering, in zyn zenuwleven
teweeggebracht, maar waarom dan ook zich
niet op diöet gezet en zich tevreden gesteld
met lectuur, die berekend was voor zyne
intellectu9ele digestie? De verbeeldingskracht
schynt echter by dat jonge mensch tegen
iets meer bestand te zyn, want hy verstaat
de kunst stemmen te beluisteren, die uit do
diepte der zee van drenkelingen komen, die
hy eerst, grootmoedig genoeg, nog eenige
noodkreten boven water laat slaken, vóór by
hen dat akelig concert in de diepte laat voort
zetten. 't Is bepaald om er zelf den schrik
van op 't lyf te krygen en toch: les gens
que vouz tuez se portent assez bien, myn
heer de adspirant!
En wat het karakter van dezen jeugdigen
patiënt betreft? Waar wy aan den eenen
kant de bescheidenheid, die aan de jeugd past,
moeten waardeeren in zyne verklaring, dat
hy geheel onbevoegd is om mee te praten,
daar valt, helaas, aan den anderen kant eene
zoo groote onbescheidenheid in 't niet-respec-
teeren van 't pseudoniem, waaraan geen fat
soenlijk man ooit denkt, te constateeren, en
eene zoo groote volleerdheid in lage verdacht
making op godurfde en niet-gedurfde ver
onderstellingen, dat we bepaald tot de conclusie
moeten komen, dat de schrik, die den
adspirant-leeraar bevangen heeft, niet alleen
't evenwicht in zyn verstand en vorbeelding,
maar ook in zyn karakter verbroken heeft.
En nu ten slotte nog 't een en ander, dat
ik den heer v. H. in ernstige overweging
wensch te geven.
Zou de dienst, dien de heer v. H. aan
onze inrichtingen van onderwys meent te doen
door verdachtmaking en afbreking van een'
docent, niet dezelfde zyn als die, welken de
beer uit de fabel van La Fontaine zyn' sla-
penden vriend bewyst, als hy om dezen van
een lastige vlieg te bovryden, morsdood gooit?
Gelooft de heer v. H. zoo weinig aan den
adel der menschelyke natuur zelfs by jongeDs,
al maken zy zich dan ook in oogenblikken
van dartelheid en brooddronkenheid aan onver-
antwoordeiyko dingen schuldig, dat zy niet
op den bodem van hunne ziel afkeer gevoelen
van medeleerlingen, die 't gepleegde onrecht
recht zouden blyven noemen tegen beter weten
in. En als dit 't geval is (ook al uit zich
dat gevoel niet altyd) ten opzichte van elkander,
welk gevoel moet hen dan bezielen jegens
een volwassene (ik heb werkeiyk eenigo reden
om te vermoeden, dat de heer v. H. zelf
niet meer tot do jongens behoort), die hen
tracht te styven in dingen, die ze, tot be
zinning gekomen, zelf ten zeorste afkeuren?
Neen, mynheer v. H., de Hollandscho jon
gen van Hildebrand, „die zyn' bok onbarm
hartig slaat, maar in 't verzorgen van dat
dier zyn weerga niet heeft", is nog niet zoo
verbasterd, zoo diop gezonken, dat zyn beter
ik niet nu en dan krachtig naar boven komt
en luide eischt het door hem aangedane on
recht goed te maken. Hiervan hebben wy on
langs nog een voorbeeld in Nymegen gezien.
De compensatie kwam te laat; maar dat doet
er niet toe: het betere element had gezege
vierd. En zouden dan de jongelui in eene stad
mot eon zoo schoon verleden als Leiden, ga-
legen te midden van een dapper volk (de
berichten uit Indiö staven dit weer voor de
zooveelste maal), met eene zoo heerlyke ge
schiedenis als die van 't onze, by de jongelui
daarginds zoover achterstaan? Ik kan, ik
wil 't niet gelooven. Zy moeten reeds, niet
naar uitvluchten ft la den hoer v. H. gezocht
hebben om hunne handelingen te vergoelyken,
maar in hun binnenste reeds eerlyk en gulweg,
zooals men dat van Hollandsche jongens ge
woon is, hun onrecht, hunne schuld hebben
erkend. Hiervan houd ik my overtuigd. Maar
dan nogmaals, als de jongens er zêlven zoo
by staan: aan wie de schuld?
Leiden, 11 Nov. '94. Junius.
P. S. Daar 't my gebleken ie, Mynheer de
Redacteur, dat men zich den persoon en
vooral ook het lot van Junius (getuige wat
do adspirant in 't midden brengt) te veel, en
de zaak, waar 't om te doen is, zich te weinig
aantrekt, zal ik u geene plaatsruimte meer
daarvoor in uw blad verzoeken. Tegenover
zoo weinig belangstelling van bevoegde zyde
spyt 't me werkeiyk op eene leemte in ons
onderwys gewezen te hebben, waarby 't mij
niet om personenmaar zaken te doen was;
want men oogst er gewooniyk iets anders
(getuige alweer wat de adspirant. in 't midden
brengt) dan dank voor in.
U beleefd bedankende voor do my verleende
plaatsruimte in uw blad, verblyf ik hoog
achtend, Uw dienstw.
J.
[Hiermede sluiten wy het debat over dit
onderwerp. Red,]
De Lombok-expeditie.
Mien wc beschrijving omtrent de
hinderlaag.
Tan zyn particulieren correspondent „Janus"
ontving het „BaL Nbl." het volgende schryven
uit Ampenan:
Hoe werd onze vreugde vergald door het
treurig ongeval, dat plaats greep op den 30sten
September, den dag na de verovering van
Mataram
Daar bevond zich de generaal Segov met
eene afdeeling troepen, ten einde de arbeiders
te beschermen, die met de opruiming van het
terrein om on naby do benteng Mataram waren
belast. Opeens verscbynt er eene deputatie,
bestaande uit twee Sasaks, de een met de
Nederlandsche, de andere met de witte vredes-
vlag. Zy werden toegelaten tot den generaal,
dien zy uitnoodigden hen te volgen, daar zy
hem een met wapenen en buskruit gevuld
magazyn, in het Noordwestelyk deel der plaats
gelegen, wilden aanwyzen. De generaal liet
zich om den tuin leiden, doch ging niet zelf,
maar zond Van Erpecum met een peloton
infanterie derwaarts, gecommandeerd door
kapitein Griethuyzen en den lsten luitenant
Yan Oppen. Eerst brachten de geleiders met
de vlaggen den troep zeer ver noordwaarts,
waarop Yan Erpecum, dio fungeerde als staf
officier, zeide: „het is my nu te ver."
Do geleiders beweerden zich ook vergistte
hebben; het was zoo ver niet; or moest meer
zuidwestwaarts worden gemarcheerd. Zoo
lokten zy den troep in eene door muren om
geven ruimte, waar de vyand de onzen plot
seling hevig beschoot uit schietgaten, dio
aanvankelyk niet opgemerkt werden, aangezien
zy aan den buitenkant met klei waren dicht
geplakt. Yan Erpecum en Van Oppen sneu
velden, Griethuyzen werd gewond en een zes
tiental der onzen vielen, waarby de geheele
spits van den troep.
Toen de genoraal het vuur hoorde, ontstelde
hy; zulk een snood verraad had de ervaren
krygsman niet verwacht.
Met dit al heeft de verraderlyke vyand weer
een succes behaald, al is het hem dan ook
niet gelukt om den generaal zeiven in de val te
lokken. Van de beide geleiders werd er éér»
neergeschoten; de andoro werd als gevangeno
door den terugtrekkendon troep medegenomen
en bekende later, dat hy on zyn kameraad
Sasaks waren en door de Baliërs waren uit
gezonden om onze troepen in dio hinderlaag
te lokken, terwyi die Baliërs hun metdedoo.-
straf bedreigden, zoo zy hun last niet vol
voerden. De gevangen Sasak is reeds opge
hangen buiten de frontbarricade te Ampenan.
Ofschoon ik niemand een verwyt wil maken,
merk ik toch op, dat het zeer gewaagd was
een peloton infanterie uit te zenden in een
zwaar begroeid en met talryko muren be
bouwd terrein, dat nog niet door onze troepen
veroverd was. Voorzichtigheid on beleid zyn
twee zaken, die men, vooral hier te Lombok,
ernstig huldigen moet.
Yan Erpecum en Yan Oppen, de een van
ons leger, de ander van het Nederlandsche,
waren twee officieren, die door hunne studiën
en practische bekwaamheden hoog stonden
aangeschreven en eene schoone toekomst te
gemoet gingen. Do verslagenheid over dit ver
lies was algemeen.
By de begrafenis waren duizenden officieren
en minderen tegenwoordig. Kolonel De Mouiin
en de pastoor Yoogel voerden het woord. De
kolonel schetste do verdiensten der overledenen
en wees op het feit, dat Van Erpecum zulk
een goed en algemeen bemind kameraad was;
de pastoor sprak harteiyk op godsdienstig
gebied. De generaal Vetter was hevig ontroerd;
hy kon byna geen woord uitbrengen, maar
drukte den pastoor de hand en bedankte hem.
Arme, arme weduwen en weezon! Voor
waar, de pastoor had wel geiyk er op te
wyzen, hoe velen onzer misschien dichter
voor „de poorten der eeuwigheid" staan
aldus drukte ZEw. dat begrip uit dan wy-
zelven vermoeden. Men moge met ZEw. van
gevoelen verschillen op godsdienstig gebied,
doch zeker is het, dat zulke woorden tot ernst
stemmen en tot nadenken over hetgeen ver
borgen ligt achter den sluier des doods; en
onwillekeurig loggen we ons de vraag voor:
„Wie onzer zullen nog geofferd worden op
het Koninklyk altaar van eer en plicht?"
Maar, hoe ernstig die gedachte ons ook
stemmen moge, wy laten daarom het hoofd
niet hangen! Eiken dag en eiken nacht zyn
wy bereid te gaan, waar onze kranige opper
bevelhebber ons heenzendt; de ons uit hon
derden geweren, lansen en krissen aangrijn
zende dood schrikt ons niet afl Want we
weten, dat er niets schooners, niets ver
dienstelykers bestaat dan te sterven voor
zyn plicht.
Goddank hebben we tevens de wetenschap,
dat het innig en warm belangstellend oog
onzer Indische en Nederlandsche landgenooten
op ons gevestigd is en steun zal worden
verleend aan de weduwen en weezen. Den
mensch moge veel slechts aankleven, maar
uit zulke feiten blykt dan toch duidelyk, hoe
goed en edel hy in den grond van zyn hart is.
Iets anders is, dat ik er niet aan twyfel
of er zullen na afloop dezer expeditie eenige
ridderkruisen worden uitgedeeld en op elk
zoodanig kruis staan de woordenVoormoed
beleid e7i trouw!" Van harte hoop ik nu, dat
ernstig gelet moge worden op dat woord
„beleid", want om in moeilyke oorlogsomstan
digheden buitengewoon beleid te toon en, is
buitengewone moed noodig en het beleid is
het, waardoor men met zoo weinig mogelyk
offers zooveel mogelyk succes behaalt. Moge
ieder, wiens borst wegens zyn gedrag by
deze expeditie met het eeiekruis versierd zal
worden, dat kruis dragen met do innige
overtuiging, dat hy door zyn buitengewoon
beleid menig vader of moeder, echtgenoote
of kind, een lydenskruis bespaard heeft!
Geheel afgescheiden van de Roomsch Katho
lieke godsdienstrichting van den bovenge-
noemden pastoor Voogel, moet erkend worden,
dat hy zich van zyne taak kwyt op eene wyze,
die boven allen lof verheven is. Te Mataram
bleef hy moedig in het zwaar beschoten bivak
om de stervenden te helpen. Voor de Katho
lieken doet by zulks volgens de Roomsche
leer, maar ook den andersgezinden snelt hy
te hulp, zonder hunne godsdienstige gevoelens
te kwetsen.
Ook na het terugtrekken in de dewa en
gedurende den terugtocht naar Ampenan be
moeide by zich steeds met de gewonden en
stervenden. By de verovering van Mataram
was het alweer de pastoor Voogel, die zyn
leven waagde, om hulp te verleenen, waar
die verlangd werd. En als men dan zulk een
geestelyke hoort zeggen, dat niets hem aan
genamer zou zyn dan te vallen als offer van
den godsdienstplicht, dan krijgt men eerbied
voor zoo iemand en vraagt men zich af, of
zulk een gedrag, eerlykheidshalve, onbeloond
mag blyven!
Nog altyd laat de geregelde verstrekking
der gaven van het Roode Kruis veel te wen-
schen over. Reeds heb ik er op gewezen, dat
het noodzakelyk is, daarmede een bepaalden
persoon, c. q. een afgevaardigde dier edele
instelling, te belasten, die zich uitsluitend
daaraan wyden kan. Ik herhaal dit thans,
omdat het noodig is.
Tot myne verwondering zag ik in de offlciëele
berichten dat men 5 pet. opgaf als het ziekte-
cyfer, maar by eenig nadenken begreep ik,
dat men hiermede bedoelde het aantal zieken,
dat hier in het hospitaal verpleegd wordt.
Er zyn echter vele soldaten, die zoogenaamd
„kwartierziek" krygen, dat wil zeggen, ziek
zyn zonder dat hot noodig is ze in het hospi
taal op te nemenmeermalen kwam het
voor, dat or by compagnieën om en by de
15 pet. op die wyze niet konden uitrukken.
Dit behoeft nochtans geene ongerustheid te
baren, maar bewyst alleen, dat de ontberingen
en de vermoeienissen van het veldleven den
soldaat aanpakken.
En ik voeg er dadeiyk by, dat de soldaat,
zoodra hy zekor weet, dat het een „heeten
dag" worden zal, zooals byv. de dag van den
aanval op Mataram, altyd klaar is om mee
te gaan, tenzy hy zóó onwel is, dat hy het
onmogelyk volbrengen kan. Wat de zorg voor
de zieken en gowonden betreft van de zyde
der militaire doctoren, hierover heb ik maar
éón woord: van lof. Uit den mond van menig
verpleegd soldaat vernam ik, hoe welwillend
en behulpzaam de heeren doctoren zyn. Echter
laat bet ziekonlogies, waarin sedert eenige
dagen wat verbetering is gekomen, vooral
wat dat der officieren botreft, veel te wenschen
over. Dit is een der gevolgen van het feit,
dat er hier te Lombok veel te weinig genie
troepen zyn. Het is my een raadsel waarom
er van Java, niettegenstaande er hier zoo
ontzettend veel arbeid moet worden verricht,
niet meer genietroepen worden gezonden.
Gelukkig schynt men thans „hot plan" te
hebben om hier een havenhoofd te maken,
althans de majoor Marcolla dor genie is
hoofdzakeiyk met dit oogmerk, met een 20-tal
genie soldaten hier ter plaatse verschenen.
Door een tweetal goesties met een vyftigtal
volgelingen is van de opnieuw geopende go
legenheid tot politieke aanraking gebruik
gemaakt tot uitlevering van wapenen en daar
mede gepaard gaande onderwerping. Het is
zoo klaar als een klontje, dat we, te meer,
daar slechts een deel der Baliërs aan het
verraad schuldig is, ons niet ten doel moeten
stellen om het 50, ja, misschien 100 duizend
menschen tellend Balisch volk volledig uit te
roeien; dit zou oerstens onmogelyk en twee
dons heel verkeerd zyn, aangezien het uit een
politiek oogpunt wel degelyk noodig is om
in het bestaan van een Balisch volk hier op
Lombok eon tegenwicht te behouden tegen
de Sassaks. Natuuriyk moet de politiek geene
aanleiding geveu rot zwakheden onzerzyds.
Slechting der muien, uitlevering van wapens
en munitie, uitlevering van u9n vorst en de
hoofden van den opstand, betaling van eene
zware oorlogsschatting en \oiledige onderwer
ping moeten onze onwiikbare eischen zyn en
blyven. Maar de aanvankelijke toestand, die
aan geen enkel Batiër de gelegenheid gaf om
rich tot ons of tot de Sassaks te wenden,
zonder gedood te worden, deugde niet.
Meer en meer wordt intusschen het geracht
bevestigd, dat de kroonprins Ketoet by de ver
overing van Mataram door een geweerschot
is gedood. Men zegt dat de naar Tjakra vluch
tende benden zyn lyk hebben medegevoerd,
doch het is ook wel mogelyk, dat hy, zonder
herkend te zyn, door de dwangarbeiders in
een der kuilen is geworpen, waarin de talryke
gesneuvelde Baliërs na het gevecht opgesta
peld werden.
Niettegenstaande ons verrassend optreden
heeft de verovering van Mataram ons zware
offers gekost, aangezien de verdediging inder
daad hardnekkig was. Maar de offers der
Baliërs waren ontzettend en vele voorname
hoofden werden door ons geweer getroffen.
Thans is men dagelyks druk bezig met het
vernielen van Mataram. De vier poeries, die
in het centrum lagen, zyn reeds in puinhoopen
herschapen. Puinhoopen, niets dan puinhoopen
ziet men tot op honderden meters afstand
van onze benteng Mataram; maar we zullen
nog minstens veertien dagen zwaar moeten
arbeiden, om de geheele plaats van het aardryk
to doen verdwynen.
In het Noorden en "Westen houdt de vijand
zich nog op en mitsdien zullen we nog een
paar gevechten moeten leveren om de op
ruimingen tot aan de uiterste hoeken te
kunnen voortzetten. Dan komt Tjakra-Negara,
de hoofdvestiging, aan de beurt. Hebben we
ook dio plaats verwoest, dan houdt de vyand
alleen Lingsar en Narmada over.
We hebben nu reeds honderden woonsteden
verwoest. Kapitan, Aroeng-Aroeng, do Balische
deelen van Sekarbela en Pagoetan, Pasingahan,
Pagasangan en het grootste deel van Mataram
zyn van het aardryk verdwenen, om weldra,
door den weelderigen Indischen plantengroei,
in ondoordringbare rimboes herschapen te
worden. Begint de Baliër nu nog niet te be
grypen, dat hy ten slotte nergens meer onder
dak kan komen? Gevoelt hy nog niet het
gemis van have en goed?
Wil hy het hoofd niet buigen, na de ge
voelige slagen, die wy hem toebrachten?
0f gevoelt hy zich zóó slaafs onderworpen
aan den ouden vorst, dat hy diens bevelen
blindelings opvolgt?
We leggen ons die vragen voor, zonder ze
te kunnen beantwoorden; we denken alleen
aan de mogelykheid eener onderwerping. Be
sluiten de Baliërs echter zich tot het uiterste
te verdedigen, dan wacht ons Indische leger
te Tjakra-Negara een zwaren worstelstrijd.
Maar in dien strijd zal de kracht van het
recht aan onze zyde zyn.
Nog nooit heeft Indié een rechtvaardiger
oorlog gevoerd dan deze.
Laat ons hopen, dat de zaak spoedig be
slist moge zyn en dat de Nederlandsche drie
kleur, evenals thanB te Mataram, eerlang als
teeken onzer overwinning boven de Balische
hoofdplaats Tjakra-Negara wapperen mogel
Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indië
zyn de volgende beschikkingen genomen:
Civiel Departement. Overgeplaatst; Van de
onderafdeeling Moesie Oeloe (Tebing Tinggi)naar
de afdeeling Djambi de controleur 2de kl. R. L.
A. Heiwig; van de onderafdeeling tiimiangstrekon
(Tebing Tinggi) naar de onderafdeeling Moesie
Oeloe do controleur 2de kl. H. C. Douwe9 Dekker;
van de onderafdeeling Moesie Oeloe naar de onder
afdeeling Sindangstreken de adspirant-controleur
M. Knappert.
Bij den post- en telegraafdienst.
Overgeplaatst: Van Padang naar Batavia
de kantoorchef Isto kl. A. Van Ophuijsen; van
Djokjakarta naar Padang de kantoorchef lste kl.
H. W. Tijdeman; van Palembang naar Djokjakarta
de kantoorchef 2de kl. F. Van Naersson; van
Poorworedjo naar Palembang de kantoorchef 3de
kl. C. S Polak; van Banjoeinas naar Poerworedjo
do kantoorchef 3de kl. D. C. G. Lamas; vanBlitar
naar Tegol de kantoorchef 3de kl. J. Th. Warnars;
van Padang naar Weltevroden de commies lste
kl. J. W. Roosen.
On theven: Van het beheer van het kantoor
te Fort-de-Kock en overgeplaatst naar Padang de
commies 2de kl. F. C. 11. Tuts; van het beheer
van het kantoor te Grisee en overgeplaatst naar
Soerakarta de commies 2de kl. G. A. Young.
Benoemd: Tot chef van het kantoor te Blitar
de commies lste kl. G. H. Van Dolken, te Soera
karta tot chef van het kantoor te Banjoemas de
commies Isto kl. M. Th. Gordesius, te Weltevredon;
tot chef van het kantoor te Fort-de Koek de
commies 2de kl. W. F. Lemmens, te Soerakarta;
tot chef van het kantnor te Grisee de commies
2de kl. E. G. Dianas, te Soerabaia.
Bij den post- en telegraafdienst.
Overgeplaatst: Van Koedoes naar Se ra ar an g
de commies der 3de kl F. P. L. Gardon, van
Semarang naar Koedoes de commies 3de kl. E. A.
Von Dronckhorak.
Ontslagen: eervol nit 's lands dienst do amb
tenaar op wachtgeld D. Boes Lutjens, laatstelijk
3de commies bij het departement van Bïnnen-
landsch-Bestuur en do klerk bij het departement
dor Burgerlijke Openbare Werkan J. M. Roden
berg, laatstgenoemde op verzoek.
Ingetrokken: de lijdelijke ter-beschikking
stelling van den 3den cnmraies bij het departe-
mont van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid
H. A. Van de Wall, van den adviseur van Oos-
tersche talen en Mohammedaansch recht Dr. C.
Snouck Hurgronje ten einde hem behulpzaam to
zijn bij het overschrijven en rangschikken van
aanteekeningen tot net samenstellen van een
Atjehsch woordenboek.
Benoemd: Tot resident van Pekalongan, de
assistent-resident van Panaroekan (Bezoeki) J.
J. Bischoff.
Bij de exploitatie van de Staatsspoorwegen op
Java, met ingang van den dag, waarop het af
zonderlijk beheer van do lijn Djokjakarta-Tjilatjap
wordt opgeheven en die lijn wordt toegevoegd
aan de vereenigde Westerlijnen:
Ontheven: Eervol van de waarneming der
betrekking van:
chef der exploitatie van de lijn Djokjakarta-
Tjilatjap, do chef der 4de afdeeling bij die lijn
W. Franken;
chef der 8de afdeeling van de lijn Djokjakarta-
Tjilatjap, de adjunct-chef der 3de afdeeling J. J.
R. Raar;
chef der werkplaatson, de adiunct-chef der 3de
afdeeling H. F. Van Stipriaan Luiscius.
Ontslagen: Eervol uit zjjne betrekking, do
chef der 2ae afdeeling van de ljjn Djokjakarta-
Tjilatjap J. Monod de Froidevilie.
Benoemd: Tot chef der 4de afdeeling van
de Westerlijnen W. Franken, thans dezelfde be
trekking bekleedendo bij de lijn Djokjakarta-
iJio*Hidjunct-chef der 3de afdeeling, C. J. Bloijs van
Treslong, thans tijdelijk met de aan die betrekking
verbonden functiëu belast;
tot chef der werkplaatsen J. J.R.Raat voornoemd,
thans adjunct-chef der 3de afdeeling, en W J.
Tjas9ens Keiser, thans tijdelijk ter beschikking
van den directeur der Burgerlijke Open bare Werken
tot lelegraafcontroleur, F. Bh. Bogaardt, thans
telegraafopzichter.
Belast: Met de «narne.w...g der betrekking
v3n adjunct-chef der 2de afdeeling J. Monod de
Froidevilie voornoemd.
Ontslagen: Op verzoek, eervol uit ys land»
dienst, de klerk bij het departement van Onder
wys, Eeredienst en Ny verheid, A. Van der Horst.
Op verzoek, eervol uit 's lands dienst, de klerk
der griffie van het Hoog-Gerechtshof van Neder-
landsch-lndiö, G. F. A. G. Hoop.
Benoomd: Tot adspirant-ingenieur bij den
waterstaat en 'alands Burgerlijke Openbare Wer
ken, B. Van ReeB, daartoe gesteld ter beschikking
van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-
Indië.
Bij de exploitatie der Staatsspoorwegen op Java,
met ingang van éen dag, waarop het afzonderlijk