N°. 10547.
Dinsdas; C Noyembef.
A0.1894.
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Oeuczing van besmettelijke
keelziekte. (Diphtheritis.)
Leiden, November.
Feuilleton.
EENE HELDIN.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. f 1*10.
Franco per post. i f 14°-
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRIJS DER AD VERTEN TIÉN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedero regel meer f 0.17}. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
(Ingezonden).
Vanavond heb ik ze gezien, die stumperd-
jes! Het ééne was gisteravond bijna dood in
het Kinderziekenhuis gebracht en toen de arts
zich gereedmaakte voor de operatie, kwam
de liefdezuster zeggen, dat het al wel te laat
zijn zou; want dat anderhalfjarige kindje
ademde niet meer. Maar de kundige arts
deed toch de operatie en in zijn zoo gevaarvol
werk werd hij bijgestaan door ambtgenooten,
die onvermoeid bezig waren de ontbrekende
natuurlijke ademhaling door de kunstmatige
te vervangen. En eindelijk begon het zelf te
ademen, dat kindje, dat bijna geen druppel
bloed verloor bij de luchtpijpsnede, omdat het
zoo goed als dood was! Maar nu, 24 uren
daarna, leefde het nog!
Waarom hadden de ouders zóó lang gewacht,
totdat de wazige oogjes smeekten om lucht,
totdat het hoofdje en het heele lichaampje
achterover werd geworpen, by elke poging om
adem te halen? Totdat een korte, rauwe,
holle hoest het kindje haast deed stikken?
En toch gevoelden zjj wat mee van dien klauw,
die om het halsje greep van hun kind! En
toch maakte die benauwde ademhaling, dat
zyzelven ook hoe langer zoo sneller ademden,
en begonnen mee te hoesten, alsof dit eene
verruiming voor hun kindje, eene verlichting
voor henzelven kon zyn van de prop, die zy in
de keel gevoelden, maar die niet hun den adem
benam. Waarom? Omdat die operatie, die
luchtpypsnede, toch ook nu het laatste was,
dat gedaan kon worden I Omdat zy dan liever
hun kindje niet lieten martelen, maar liever
rustig lieten sterven l
Rustig sterven/
Duizendmaal grooter marteling, zóó te
moeten sterven, dan, al zy het ook menig
keer, te moeten sterven, nadat die kunst
bewerking lucht heeft aangebracht. Zie toch,
hoe dat gezichtje verandert als het kindje
„het buisje" in de keel heeft! Soms is het
eenige oogenblikken u angstig, omdat het
patientje lange, lange teugen lucht heeft in-
geslurpt en dan plotseling niet meer ademt;
geen nood echter, want nu is het evenwicht
hersteld en ontvangt het bloed weer alles uit
de gemakkeiyk in te ademen lucht, wat het
verstikkende kind 't niet kon geven, omdat
het keeltje van binnen zoo nauw was ge
worden. Zie nu hoe de oogen weer gaan
glanzen, al is het soms een koortsglans; zie
hoe die bleeke wangetjes weer opfleuren, en
die paarsblauwe lipjes weer wat rooder wor
den. En kon het kind u toeroepen 't zou
eene dankzegging zyn, die het uitto, als gered
uit zulke benauwdheid.
Maar nu leefde het nog, omdat die kunst
bewerking was gedaan!
Maar nog iets anders was er gedaan! Na
de operatie was het kindje onder de huid
ingespoten eene zekere hoeveelheid bloedwei,
dat afkomstig was van een jong paard, by
't welk op kunstmatige wyze vooraf „de be
smetteiyke keelziekte," diphtheritis of croup
(zooals gy het noemen wilt) was aangebracht.
De bloedwei nu van zoo'n dier werd, in
eene hoeveelheid als ongeveer een spyslepel
bevat, onder de huid ingespoten en werkt
nu, zonder smart of pün aan het patiöntjo te
veroorzaken, in het bloed als geneesmiddel,
als eene soort tegengif.
En het tweede stumperdje! een half-idiootje
van ongeveer 4 jaar, kreeg gistermorgen keel-
pyn en hevige koorts.
Myn vriend doctor S. ziet in de koel de
duideiyke teekenen van diphtheritis; hy be
weegt de ouders, met veel moeite, het kindje
naar het kinderziekenhuis te brengen, 't Gelukt
hem en gistermiddag werd eene inspuiting
gemaakt met de vermelde bloedwei (serum).
Eenige uren na de inspuiting is de koorts
reeds zeer verminderd en vanavond, toen ik
het kindje in bed zag zitten, zou ik niet ver
moed hebben, dat het aan diphtheritis ïydende
was; en toch was het keeltje zoo ernstig
aangedaanMaar 't kind was vrooiyk, zonder
koorts, en alle verschyDselen in de keel doen
met zeer groote waarschynlykheid ons de
overtuiging geven, dat het kind door tydige
erkenning der ziekte en door tydige inspuiting
met de bloedwei gered is.
"Wy hebben byna allen gelezen, hoe in
Parys duizenden en duizenden guldens gebracht
worden aan het bureau van eene courant, de
„Figaro". Wy hebben gelezen, hoe innig aan-
doeniyk de byschriften waren van de pennink
jes, die daar werden gebracht „van eene
moeder, die haren eenigen lieveling heeft ver
loren aan de keelziekte"; „van hem, die reeds
twee kinderen aan diphtheritis zag weggaan";
„van een zusje, dat haar broertje zag sterven
aan de keelziekte"; en zoo honderd andere
byschriften zou ik u kunnen noemen. En die
byschritten komen niet in eene enveloppe,
gevuld met bankbiljetten van 1000 of meer,
neen, die waren by de kwartjes en dub
beltjes, by de halve en heelo guldens! Zy
kwamen van den burgerman en van den min
deren man want wy weten het, juist onder
hen komt het grootst aantal gevallen van be-
smetteiyke keelziekte voor.
Laten wy ze niet veroordeelen l
Maar laten wy bedenken, hoe gebrek aan
voldoende geneeskundige hulp, hoe angst voor
de gevreesde operatie, hoe (zooals zy het
noemen) het afstaan van het kind aan het
ziekenhuis als oorzakon medewerken voor de
verspreiding der ziekte in eigen huisgezin en
daarbuiten.
En wanneer wy dit nu eenmaal weten, laten
wy dan daarmee rekening houden l Vooral, nu
het toch meer en meer biykt, dat op eene
andere dan op operatieve wyze do besmette-
ïyke keelziekte met goeden uitslag behandeld
kan worden ten minste wanneer bytyds
het ziektegeval onder behandeling wordt ge
steld.
Laten wy nu, wy, de meer bevoorrechten
van geld en goed, hen helpen, niet alleen voor
hun eigen beetwil, maar ook en wel degeiyk
om een gevaar voor onze eigen kinderen af
te wenden. Laten wy eene som gelds, eene
groote som gelds by elkaar brengen, om ook
in ons land, in het centrum, eene inrichting
tot stand te brengen, waar de geneeskrachtige
bloedwei wordt bereid en van waar zy ver
kregen kan worden door iederen arts, gratis
en franco.
Terecht heeft de Staat ingezien, dat ter
voorkoming van gevaar voor besmetting in
verschillende plaatsen van ons land inrichtin
gen zouden zyn, waar de voorbehoedende
koepokstof gratis kon verkregen worden
omdat zy eenmaal bepaald had (en terecht) dat
elk schoolgaand kind moest gevaccineerd zyn.
Vergelyk het aantal sterfgevallen door
pokken en door diphtheritis! Zie die cyfers
en ontsluit de beurs om ook voor dit geval
te vormen „een nationaal fonds".
L., 22 X '94. Dr. N.
Naschrift: In No. 18 (3 Nov. 1894) van
het Weekblad van het Nederlandsch Tydschrift
voor Geneeskunde leest men: „Diphtheritis-
Heilserum. Binnenkort zal te Utrecht door
de heeren dr. "Wirtz en prof. SpronckBehringh's
diphtherie heilserum bereid en gratis ter be
schikking der Nederlandsche geneeskundigen
worden gesteldvoor zoover de voorraad
zal strekken. De bereiding toch zal voorloopig
op bescheiden schaal plaats hebben en be
kostigd worden uit de middelen, waarover de
genoemde heeren als directeuren van 's Ryks
instellingen kunnen beschikken.
Terwyi dr. Wirtz zich zal belasten met aan
koop, keuring, injectie en observatie der
paarden, die in 's Ryks Veeartsenijschool ge
stald zullen worden, zal prof. Spronck het
diphtherie-gift bereiden, het serum controleeren
en afleveren. Beter zou men in Nederland
reinheid en werkzaamheid van het genees
middel moeilyk kunnen waarborgen. Moge
daarom de onderneming der genoemde heeren
met succes bekroond worden en haar, waar
zulks noodig mocht blijken, tydig door Regee
ring of natie flnantiöele steun verleend worden."
Tevens kunnen wy mededeelon dat dr. A.
Nykarap alhier gaarne bereid i6 van alle inge
zetenen, ook de kleinste bydrage, in ontvangst
te nemen en het bedrag over te maken aan
dr. Wirtz en prof. dr. Spronck, te Utrecht;
terwyi ook aan ons Bureel gelden daarvoor
in ontvangst zullen genomen worden.
In de nieuwe zaal van den heer Ephraïm,
aan de Haarlemmerstraat alhier, werd Zaterdag
avond het 12'/J-jang bestaan gevierd van de
afdeeling Leiden van het „Algemeen Neder
landsch Werklieden-Verbond". De leden der
afdeeling met hunne vrouwen (sommige ook
met kinderen en kindertjes) waren in zeer
sterk aantal ter feestvergadering opgekomen,
zoodat het lokaal geheel gevuld was. Toch
namen niet die leden en hun gezelschap, als
mede het bestuur der afdeeling en de verte
genwoordigers der pers al die plaatsen in,
maar er waren er ook opengehouden voor het
Dagelyksch Bestuur der gemeente Leiden,
voor donateurs en afgevaardigden van zuster-
afdeelingen.
Te halfnegen werden dat Dag. Best., vertegen
woordigd door den burgemeester mr. F. Was en
den wethouder den heer A. L. De Sturler, alsook
die donateurs en die afdoelingsrepresentanten
door het bestuur der feestvierende afdeeling,
voorafgegaan door de banier en onder de tonen
van den Hochzeitsmarsch, terwyi ieder zich
van zyne zitplaats verhief, binnengeleid.
Nadat allen hadden plaats genomen,
zongen de aanwezigen een Welkomstlied, op
de wyze van het „Wien Neerlandsch Bloed",
waarna de voorzitter der afdeeling, de heer
C. H. Kouw, het woord nam om de vergade
ring te openen, tevens allen een harteiyk
welkom toeroepende, eenigen (w. o. het eere
lid den heer Metselaar en het lid van ver
dienste mej. Kouw, alsmede den burgemeester)
persoonlyk toesprekende, het een en ander
omtrent de afdeeling in herinnering brengende
en allen een aangenaam samenzijn wenschende.
Na den heer Kouw sprak diens echtgenoote
namens de vrouwen van het bestuur en
hechtte uit haren naam een krans aan de
schoone banier, waarvoor haar en met haar
dien vrouwen, door den voorzitter dank werd
betuigd.
De afgevaardigde van Utrecht stelde het
nut in het licht, dat de afd. Leiden reeds
heeft gesticht, bet goede, dat zy heeft ge
daan, en hechtte namens zyne afdeeling het
Utrechtsch insigne aan de bekranste banier.
Ook hem werd daarvoor dank gezegd.
De heer B. H. Heldt, lid der Tweede Kamer,
nam vervolgens als voorzitter van het centraal-
bestuur van den Bond hot woord. Hy zou
geene feestrede houden, maar eenvoudigweg,
zoo beknopt mogeiyk, iets spreken. Hy her
dacht de oprichting der afdeeling in de oude
Stadszaal, de aanvankelyke medewerking en
instemming met die oprichting, de latere
kentering door velerlei invloeden, en haren
daarop gevolgden bloei; ging na hoe de af
deeling een weg gevonden en zich een weg
gebaand heeft. Dank zy hare goede constitutie,
was zy bestand tegen allerlei stormen en
tegenspoeden; dank zy vooral ook den ver
diensten van haar bestuur; door welk eeu
en ander zy is geworden een sieraad; waar
door er nu alle reden was om feest te vieren.
De tegenwoordigheid van een deel van het
Dag. Bestuur werd door hem tevens op den
waren prys gesteld en achtte hy teekenend
voor de afdeeling.
Den heer Heldt werd door den voorzitter
dank gezegd en hem tevens medegedeeld dat
de afdeeling Leiden hem benoemde tot haar
eerelid. Het insigne werd hem op de borst
jgespeld. De heer Heldt was zeer erkenteiyk
voor deze onderscheiding, de eerste van dien
aard, welke hy mocht ondervinden.
Inmiddels bracht de heer Kouw den heer
Ephraïm nog dank voor het aanbrengen van
het fri8sche groen met vlaggen en schilden,
waarop data, in de zaal, tevens in herinnering
brengende wat de heer E. reeds gedaan heeft
voor de afdeeling, hoe hy haar o. a. in tyden,
toen zy flnantiëel nog zwak was, gratis huis
vesting in zyn lokaal verleende.
De heer Was, burgemeester, bracht daarop,
den voorzitter toesprekende, hem en daardoor
de afdeeling, uit naam van het Dag. Bestuur,
dank voor de ontvangen uitnoodiging tot
by woning van het feest; persoonlyk ook voor
de woorden, by de opening der vergadering
door den voorzitter tot hem gericht.
Hy betuigde o. m. dat het gemeentebestuur
volle sympathie heeft voor het streven der
afdeeling, als onderdeel van den Bond: de
verheffing van den werkmansstand, willende
het doel bereiken langs ordeiyken weg, binnen
de perken of grenzen der wet. Men is er
thans, in tegenstelling met vroeger, van over
tuigd dat de werkman de kern der maat-
schappy is; dit erkennende, voelt en doet
men meer voor hem dan weleer. Het Alg. Ned.
Werkl.-Verbond leerde dat eendracht macht
maakt en het gevolg van het streven van
het Verbond is geweest, dat er veel reeds is
verbeterd. Wel is er nog veel te doen over,
maar het succes is toch verkregen, dat men
er nu in alle standen van doordrongen is dat de
werkman de kern is der maatschappij. Vooral
door eerbied aan het gezag en gehoorzaam
heid aan de wet heeft het Verbond de sym
pathie der regeering De Leidsche werklieden
onderscheiden zich door een ordelijken geest,
de burgemeester was er trotsch op dit te
kunnen verklaren als hoofd der gemeente, en
zoolang die orde blyft, kan er door hen ge
rekend worden op do medewerking der over
heid. Spr. eindigde met een wensch voor den
bloei der afdeeling en een door haar te vieren
zilveren feest.
De voorzitter dankte den burgemeester voor
zyne hartelyke woorden.
De heer N. Duk, eerste secretaris, deelde
alsnu mede dat een huidebrengend telegram
was ontvangen van de afd. Kralingen, een
felicitatie-telegram van mr. H. L. Drucker,
een brief van de Rotterdamsche Bouwver-
eeniging en nog meer brieven. Daarna ging
hy over tot het voorlezen van zyn verslag,
dat begrypeiykerwyze de lotgevallen en voor
naamste daden van Verbond en Afdeeling
samen en zelfstandig behelsde.
Nadat nu nog een der drie afgevaardigden
uit Rotterdam (de heer De Rot) zich van zyne
taak gekweten had om zyne boodschap uit
Rotterdam: „Ik feliciteer je en ik hoop dat
je nog lang zult leven!" had over te brengen,
en het by deze simpele opdracht van de
24-jarige afdeeling niet gelaten had, maar nog
heelwat meer op onderhoudenden toon en gees
tige wyze gesproken had tot de afdeeling
Leiden, die hy eene der beste noemde, en
waarby hy de tegenwoordigheid der stedeiyke
regeering niet vergat, werd overgegaan tot
de eigenlijke feestviering.
De heer H. BotermanB droeg voor „OnsVader-
land," van R. Hol„jubeltonen" werden ver
nomen van de jongejuffrouw M. Kouw en
den heer L. Kouw; een „miskend genie"
werd door den beer N. Brittyn en „Muis de
Schutter" door den heer G. De Jong te aan
schouwen gegeven, terwyl de heer N. Duk
een „verkiezingsstrijd" zeer komisch voor
droeg en het laatste nummer vóór de pauze
„Vergissen is menscheiyk", kluchtspel met
zang, in óón bedryf, met koddige tooneelen
van naar bed gaan en opstaan, zeer ten ge
noegen werd afgespeeld.
24)
Dr. Sternar werd benauwd by de gedachte,
of soms met dit .omzien" eene andere be
doeling gepaard kon gaan. En in zyn angst,
dat de familie Van Holten hem zyne kost
bare .voorwerpen van onderwijs en opvoe
ding" mocht willen afnemen, toonde hy zich
van eene b(J hem buitengewoon beminnelijke
zijde: zonder de kwajongens van iets te be
schuldigen, sprak by over hunne vroegere
verwaarloozing en over bah driftigeh aard,
die eene bijzonder nauwlettende opvoeding
zeer noodzakelijk maakten.
Ce vruchten dezer opvoeding diende men
af te wachten, terwijl eene verandering van
methode en beginsel op een aanvankelijk
gunstig resultaat zeer stellig nadeelig werken
moest, dit misschien geheel twijfelachtig zou
doen worden.
Onder dit gesprek monsterde mevrouw
Josépbine haren gast.
Het was een rijzig, uiterlijk knap jong-
mensch; zijn gelaat had eene bleeke tint;
zijn haar was donker en zijne oogen hadden
diezelfde kleur. Josépbine maakte de opmer
king, dat een onrustige gloed in die donkere
oogen tintelde en het was haar nog niet ge
lukt een onbevangen, zekeren blik daaruit te
ontmoeten. Zijne kleeding viel ook niet in
haren smaak; er lag al te duidelijk bet
streven in uitgedrukt, om den sierlijk gebouw
den, mooien jongen man op zijn voordeeligat
te doen uitkomen; met de meeBte zorgvul
digheid was de nieuwste mode b(J zyn kos
tuum gevolgd.
Met een zeker maniertje van den hooger
geplaatste luisterde Van Holten. Zyne neefjes
met hunne ondeugden en het verhaal hoe
goed zy het hier hadden, verveelden hem
ontzettend. Hy wachtte op de eerste gelegen
heid om aan die uiteenzetting een einde te kun
nen maken. Ten laatste vond hy de ge-
wenschte aanleiding er toe by een gezegde
van Steiner, dat ook zyne dochter Walburga
trachtte voor die moederlooze knapen eene
lieve zuster te zyn.
,Ei dus Walburga is de naam van uwe
bekootlyke dochter! Mevrouw, laat my uge-
lukwenschen met het voorrecht de moeder te
zyn van het mooiste meisje uit de stad."
.Walburga is nog een kind", antwoordde
Josépbine op een afgemeten toon. .Men let
nog niet op haar."
„Een kind?" herhaalde Van Holten, „dat
mag u niet zeggen, myne waarde mevrouw.
Deze hooge, fiere, zoo heerlyk ontwikkelde
gestalte moet iederen kenner van vrouweiyk
schoon onmiddellijk in het oog vallen. En
daarby die alleraardigste kinderlykheid! D
badt eens moeten zien, hoe naïef zy my
van ter zyde nieuwsgierig liep te monsteren,
terwyl ik toevallig naast haar een eind den
zelfden weg volgde. Ik kan myn gelukkig
toeval, dat my dien weg deed nemen, nimmer
genoeg danken."
„Juist uit die onbevangen manieren spreekt
hy haar het kind. Tot nog toe heb ik opzet-
telyk geene aanmerking op hare natuurlyke
vrymoedigheid gemaakt, omdat ik van het
beginsel uitga: zy beschermt zichzelve en
myne dochter zal niet licht verkeerd worden
begrepen, of eene minder gunstige uitlegging
van haar gedrag uitlokken", luidde het afwy-
zend antwoord op zyn vleiend gezegd.
„Eene zeer onaangename vrouw", dacht
Van Holten en het viel niet te ontkennen,
zoo recht op zyn gemak was hy tegenover
die mevrouw Steiner niet.
Een afkeurende blik trof Walburga's moe
der uit de oogen van haren man. Gelukkig
kwamen de beide jongens binnen; zy waren
groot geworden en vertoonden zich in den
vollen bloei hunner jongensnatuur. Op zeer
luidruchtige wyze begroetten zy „neef Heri-
bert", dien zy voorheen een enkelen keer
hadden gezien, en zy vonden de gedachte, zulk
een „voornaam heer" in hunne familie te
hebben, zeer belangwekkend. Schynbaar aan
de jongens, maar eigenlyk om het de familie
Steiner te laten hooren, vertelde Heribert Van
Holten, dat hy sedert een jaar hier in de
stad als koopman gevestigd wsb; dat zyne
overmatig drukke zaken en zyne vele vrien
den het hem tot nog toe onmogeiyk hadden
gemaakt, zyne neefjes op te zoeken, wier
aanwezigheid in het gezin van dr. Steiner
hem door hun voogd was gemeld. Maar nu
moesten zy in het vervolg dikwyis by hem
komen; hy hoopte ook van tyd tot tyd zyn
bezoek hier aan huis te mogen herhalen.
„Het zal voor my eene eer zyn u hier te
mogen ontvangen", zeide Steiner, overbeleefd
door het gevoel van ergernis over het voor
uitzicht een lastigen inmenger in zyne me
thode van opvoeding te zullen zien opdagen.
Joséphine zweeg. Zy bleef van ter zyde
den jongen man opnemen. Hare koele, onder
zoekend op hem gerichte oogen hinderden
Van Holten meer dan hy zichzelven wilde
bekennen.
Thans kwam Walburga met het theeblad
binnen, waarop eenige volle kopjes met koffie
stonden. Beleefd bood zy eerst hare moeder,
vervolgens den gast en eindelyk haren vader
er een van aan.
Terwyl Van Holten, die daarvoor opge
sprongen waB, zich van suiker en melk be
diende, trachtte hy een blik van Walburga
te snappen.
Dit was volstrekt niet moeilyk, want zy
zag iedereen vry en vrooiyk in het gelaat.
Vreemd, nu sloeg zy dadelyk de wimpers
neer; de zonderlinge, drieste uitdrukking dier
flikkerende, donkere oogen deed haar ont
stellen. Maar die verlegenheid gleed als eene
lichte wolk over haar lief gezichtje, dat
straks weder vriendeiyk lachend tot hem
werd opgeheven.
Fred en Lou maakten als een paar echte
kwajongens van de gelegenheid gebruik, om
tot driemaal toe koffie te drinken, van de
veronderstelling uitgaande, dat men in tegen
woordigheid van hun deftigen neef geene
aanmerking op hun gedrag zou maken. Zoo
was het inderdaad.
Mevrouw Joséphine was te zeer met andere
dingen vervuld, om op de jongens te letten,
en dr. Steiner was nydig als een spin, maar
hy durfde niets zeggen.
„Wacht eens event" riep Walburga opeens,
barteiyk lachend.
„Nu is 't uit, hoort jelui? Jullie neef vindt
het zeker niet goed, dat zyne komst eene
aanleiding is voor jullie onbescheidenheid I U
moet weten, mynbeer Van Holten, d it er
anders nooit meer dan eenmaal koffie inge
schonken wordt I"
Van Holten lachte ook.
„U moest die kwajongens strenger be
handelen."
„Daarvoor heb ik hoegenaamd geen talent.
Eene poos heb ik hun les gegeven thuic.
Vader vond, dat dit eene geschikte voorbo-
reiding voor my was voor het onderwysvak.
Maar bet ging nietl Ik was niet streng
genoeg 1"
„O en - je leerdet ons altyd verkeerde
dingen!" schreeuwde Fred triomfantelyk.
„Dat kwam er ook by", stemde Walburga
trouwhartig toe.
„Waarom wilt u u voor het onderwys
voorbereiden?" vroeg Van Holten. „Die
Bchooltasch in de band van eene volwassen
jonge dame wekte aanstondB reeds myne
verbazing op."
,Ik moet myn examen doen als onderwy-
zeres", antwoordde Walburga, met een zyde-
lingschen blik op haren vader.
„Niet mogelykl U? Maar dat zou vreeseiyk
jammer zyn!" riep Van Holten-
Wordt vervolgd.1