MENGELWERK. doelde van prof. Bauer is het nagenoeg on mogelijk de gebruikte reagentiën volkomen uit de vezels te verwijderen, zö werken dan later nog na op het gerote vlas en vermin deren er de vastheid van. Dit alles is door prof. Bauer vermeden, het gebruik maken der luchtverdunning maakt hot mogelijk onder zulke gunstige omstandig heden te werken, dat steeds een gelijkmatig, lenig en stevig vlas verkregen wordt. Vergelijkende proeven met water-roting en Bauer-roting, genomen met ruw vlas, van het zelfde veld afkomstig, hebben de volgende uitkomsten geleverd: Het root-verlies bedraagt: b(j Baur-roting 18 24 pet., bij waterroting 24 32 pet. Men verkrijgt gebraakt vlas uit gerote trmdstofby Bauer-roting 20 24 pet., by water-roting 18-22 pet. Gemiddeld verkregen wy: 100 deelen geroot vlas, volgens Bauer 17.6 pet. by waterroting, 14.44 pet. aan gebraakt vlas, dus 2.72 pet. meer (by aftrekking verkregen wy 3.16 pet. d. Red.) of één vyfde van het totale rendement meer. Het gehekelde vlas, verkregon door het Baur's procédé, is veel beter te verwerken dan dat der waterroting. De Nederiandsche Maatschappy tot bevor dering der vla8-industrie, die ook zeer belang rijke proeven heeft genomen met de betere Kortryksche methode van vlas-roten, zal nu, dunkt ons, ook genoog op baar qui v i v e «Un, om te onderzoeken of het misschien geene aanbeveüng verdient, maar eens van onze oude, en min productieve methode, op deze nieuwgevonden kunstbewerking over te te Bpingen. Misschien zit er eene goede winst in dien sprong; want hot wordt tyd, dat de industrie aan den landbouw de hand reike, om onzen vlasbouw te kunnen handhaven. TWEEDE M91EB. Aan de Staten Goneraal is voorgesteld be krachtiging der provinciale heffiDg voor vier jaren van de kanaalrechten op de Gouwe en de heffing van veergelden voor het gebruik van de pont aan do Gouwesluis, onder de gemeente Alfen. In de Memorie van Antwoord op het wets ontwerp, betreffende de grensvoreeniging en -regeling van Rotterdam, Kralingen, Charlois, Overschie en IJselmonde, beschouwt de Regeering de toevoeging van de landeiyke gemeenten van Kralingen en Charlois aan Rotterdam, waarmede de betrokken gemeen ten instemmen, als do beste oplossing. Zy deelt niet de vrees, dat het toekomstige Rot terdam op de byzondere behoeften harer landeiyko bevolkiDg niet behooriyk zal acht slaan. Bleven de landelijke godeelten van Kralingen en Charlois als afzonderlyke ge meenten voortbestaan, dan zou onvoldoende zorg voor hare behoeften alleszins te duch ten zyn. Voor de toevoeging van Kralingen aan Rotterdam bestaan, volgens de Regeering, af doende gronden. Thans is by de Tweede Kamer aangeboden een wetsontwerp, strekkende om het bedrag van f 1,386,823.38 '/a, dat voor voorzieningen in verband met de vermeerdering van de leger- sterkte resp. met ééne lichting en tweo lichtingen Militie is voorgeschoten, door de wet goed te keuren. De weg, dien do minister van oorlog hier door thans inslaat, maakt het mogeiyk te breken met de gewoonte, dat aan het einde van het dienstjaar aan do corpsen door middel van speciale credieton op verantwoordelijkheid van don minister van oorlog gelden uit 's Ryks schatkist in eens verstrekt werden. Deze gelden, welke het D. v. O. ook voor hot onderwerpeiyke doel liet besteden, werden dan in het begin van het volgend jaar weder in 's Ryks schatkist teruggestort, zonder dat echter eon begrootingsartikel met het meer verstrekte werd bezwaard. De voorschotten, waarvoor eerst nu crediet wordt aangevraagd, loopen ovor vroeger mee- rendeels reeds afgesloten dienstjaren. Ten einde tot een regelmatigen toestand te geraken, is het niet anders mogoiyk dan het te veel uit- gogevene nu gehoel te brengen ten laste van hot dienstjaar 1894. Met de Alg. Rokonkamer acht de min. het noodig hot bestaan van een voorschot aan de corpsen van het leger nader by de wet te regelen en hy verzekert dat het noodige zal worden verricht om ten deze spoedig tot de gewenschte verbetering te komen. Over bet Hoofdstuk Waterstaat, Handel en Nijverheid, dienst 1895, is gisteravond het afdelingsverslag verschenen. De aandacht werd o. a. gevestigd op het feit, dat, ofschoon het eindcyfer lager is dan hot vorige jaar, toch op dezo begrooting oenige verhoogingon van blyvenden aard voorkomen, waarvan de noodzakelykheid niet is aange toond. Op zuinigheid werd aangedrongen. Men vroeg, of deze minister reeds eene ge vestigde meening had omtrent de droogmaking der Zuiderzee. Eenige leden kwamen er tegen op, dat op het Morwedekanaal aan Rynschippers voor schutting wordt verleend. Men betwyfelde ook of or 's nachts wol voldoende gelegenheid tot schutten bestaat. Gevraagd werd tot welk punt de verdieping van het Noordzeekanaal thans gevorderd is en welke maatregelen door de gemeente Amsterdam genomen zyn om na de voltooiing der groote schutsluis to IJmuiden en de verdieping van het kanaal langere en meer diepgaande schepen langs de kaden te kunnen leggen. Mede werden inlichtingen gevraagd omtrent de haven- en sluis werken te IJmuiden. By het verslag zyn gevoegd twee nota's: lo. Van den heer Meesters, ten betooge dat Staatshulp gewettigd is ter afdoende ver betering van den waterstaatkundigen toestand van het waterschap „Vollenhoven" (voor malig eerste dykdistrict van Overysel), een onderwerp, zyns inziens voor 't Noorden van Overysel en voor Drente van overwegend belang. 2o. Van den heer Goeman Borgesius, aan dringende op eene nadere regeling van de positie der commiezen by de posteryen in verband met hunne bevordering tot eene hoo- gere klasse. De steller vraagt in 't byzonder hoe naar de meening van den minister van waterstaat in de naaste toekomst de verhouding zal worden van de klerken der posteryen en tele- graphie tegenover de commiezen en tegenover hunne collega's zonder radicaal, die toch hunne aanspraken op geleidelijke promotie biyven bohouden. Verder komt het mr. Borgesius voor, dat in de richting van verbetering in de positie der klerken nog iets meer behoort te worden gedaan. Nationale Militie. Een wetsontwerp tot wyziging en aanvul ling van de wet betrekkeiyk de nationale militie, door de Regeering by de Tweede Kamer Ingediend, strekt om, naar aanleiding eener uitspraak van den Hoogen Raad van 14 Mei 1894, strafbaarheid te verzekeren van een ieder, die geen gevolg geeft aan eene krachtens de wet tot hem gerichte oproeping ter in dienst-stelling by de militie. Met dat doel wordt aanvulling of wyziging voorge steld van de artikelen 118, 172, 178, 181 en 184 der bestaande militiewet. In art. 129 wordt eene verruiming voor- gestold van de bevoegdheid om aan ingeiyfden by de militie te land toestemming te ver- leenen tot het aangaan van eene verbintenis voor de buitenlandsche zeevaart, zoodat die bevoegdheid ook zal worden toegekend aan andere ingelyfden dan in de 2de zinsnede van bedoeld artikel zyn genoemd, en zelfs aan plaatsvervangers. Voorts wordt het maximum der straf, by do artt. 187 en 144 tegen de daar bedoelde verlofgangers bedreigd, lager gesteld om den betrokken minister gelegenheid te geven den duur van het verplicht in werkelyken dienst houden van die verlofgangers in overeen stemming te doen zyn met den aard van de begane overtredingen der wet en met de omstandigheden, waaronder die overtreding plaats had. Voorts wordt een nieuw artikel 153bis voorgesteld, strekkende om herhalingsoefe ningen by de zeemilitie in te voeren. De betrekkeiyke bepaling luidt als volgt: „De manschappen der zeemilitie, die hunne eerste oefeningen hebben volbracht, en niet in werkelyken dienst zyn, komen in het derde dienstjaar éénmaal te zamen, om godurende niet langer dan 6 weken te worden geoefend, tenzy wy het raadzaam mochten oordeelen, dat samenkomen geheel of gedeelteiyk ach terwege te laten". Door de Regeering wordt opgemerkt dat, terwyi vroeger herhaaldeiyk van gedachten is gewisseld over do wenscheiykheid dier oefeningen, zy thans stellig dringend noodig moeten worden geacht, omdat in de laatste 25 jaren de oorlogsschepen en oorlogswapenen zooveel ingewikkelder geworden zyn en daarin nog steeds zoo snelle vooruitgang is waar te nemen. De kosten, aan de herhalingsoefeningen verbonden, zullen naar raming hoogstens f 18,000 's jaars bedragen, aangezien de oudero lichting op de toch om andere redenen in dionst zynde dofensieschepen kan worden verdeeld. De bedoelde herhalingsoefening zal ook voor de in dienst zynde miliciens worden ingevoerd. Landgoed te koop. Vil hel Fransch van Frêdêrio Consot. I. Op het aanplakbordje, vastgespijkerd aan eon langen staak, stond„Landgoed te koop." Ik belde aan; niet dan na herhaald trekken aan het roestige yzerdraad, ging de klepel over; een oud vrouwtje keek door een luikje der groote poort. „Iemand om de plaats te zien?" En er klonk verwondering in haren toon over het late bezoek. „Ja, als het mogelijk is, zou ik de piaate vanavond nog gaarne zien." Langzaam, aarzelend, stak zU den grooten sleutel in het ouderwetsche slot, de hengsels knarsten en voor my lag een betooverd paradijs. De tuin liep langzaam glooiend af, de zware takken der knoestige, oude hoornen hingon laag neer over de met mos begroeide voetpaden; de kanten van het beekje, dat midden door den tuin vloeide, waren dicht begroeid mot geurig bloeiende rozestruiken. Zacht ruischend kabbelde het water zonder een enkel rimpeltje voort. Het groote park strekte zich uit zoo ver men zien kon; aan den anderen kant was de heuvel dicht be plant met pijn- en sparreboomen. De onder gaande zon verlichtte het geheel met een purperen gloed. Het oudje riep hareu man, die reeds bezig was met de luiken te sluiten. Ik legde hem uit dat ik hedenavond wodor vertrekken moest en eerst gaarne het huis wilde zien, waarop hy my binnen liet. Overal heerschte groote pracht, de kamers waren met veel smaak en nog meer luxe ge meubileerd. Wat mp' zeer verbaasde, was dat alles er precies uitzag alsof men het den vorigen dag pas verlaten had; overal lagen boeken open geslagen, op de piano lag eene viool alsof men er die slechts even neer had gelegd om dadelijk weder de gestoorde romance te be ginnen, waarvan de partituur nog geopend op don lessenaar stondop tafel lag een half afgemaakt dames-handwerkje. Wat mij het meest trof, was eene kamer op de tweede verdieping, waar een ongebruikt wiegje stond, omhangen met kostbare kanten gordijnen en bedekt met een rose zyden kleedje, benevens eene complete zuigelinggarderobe, verdeeld in afdeelingen, en boven iedere afdeeling een wit papier, waarop stond„Paul eene maand oud," „Paul twee maanden oud," en zoo verder tot twaalf toe. Welk drama kon dit huiselijk geluk voor altijd vernietigd hebben En plotseling herin nerde ik mjj, hoe ik dienzelfden morgen een klein, verlaten vogelnestje had opgeraapt, dat vernield lag in den zwaren tak van een ouden eik, die den vorigen avond door den etorm was ter aarde geslagen. „Is het huis al lang onbewoond vroeg ik. „Het is al zes jaar geledon, dat het groote ongeluk gebeurde, mijnheer!" Het kostte mjj niet veel moeite den praat gragen oude het geval te laten vertellen. H. „Wjj woonden," zoo begon hij, „daar be neden in hot woud als arme houthakkers. Op een schoonen April morgen klopten een heer en eene dame aan onze deur en vroegen om wat drinken. Mjjne vrouw gaf hun wat molk en zij maakten een praatje met ons. Zij stelden er belang in te weten hoeveel wi) vordienden en of wi) on8 gelukkig gevoelden. Het eind van het gesprek was, dat zij ons voorsloegen bij hen te komen wonen. En zoo zijn wjj bü ben in dienst gekomen, mijnbeer! Zjj hadden het kasteel gekocht en zooals zi) ons modedeelden, kwamen zij uit eon geheel ander gedeelte van ons land. Een oude knecht en wij waren al het dienstperso neel, dat zij hadden. Den geheelen dag waren zij samen, eene enkele maal zat bij in zjjno kamer te schrijven en wandelde zij alleen in het park, om de bloemen te plukken, waar mede zij hare kamers versierde. Dikwijls ook bloef zü geheele dagen thuis, om aan al het kleine kindergoed te werken, dat n boven gezien hebt. En goed dat zjj waron, mijnheer 1 Zjj wisten niet, waarmede zij mU en myn oudje genoegen konden doen." m. De etem van den ouden man beefde, toen hy weder voortging: „Op een avond in October beval mynbeer my zyn paard te zadelen, omdat hy naar de stad moest om geld to halen, dat hy wach tende was. Het was zes uren toen hy wegreed, on omstreeks negen uren kwam zy beneden, bleek en bevend over al hare leden. „Hebt gy niet duideiyk kreten gehoord?" vroeg zy ons. „Ik heb hooren schreeuwen om hulp iu hot bosch. Hier heb ik het ge voeld," en zy legde de hand op het hart. Wy trachtten haar gerust te stellen en een uur lang zaten wy allen in spanning te wachten op naderende hoolslagen. Ik kon my niet ontveinzen dat mynheer al lang thuis had moeten zyn. Klokslag tien hoorden wy eenig gedruisch. „Daar is hy!" riep de arme vrouw, naar de deur snellend. Zy gunde my den tyd niet, om do voordeur open te doen; toen ik er de grendels einde- lyk met moeite had afgeschoven, rukte zy zelve de deur open. Voor het huis was het paard van uitput ting neergezegen. Doodelyk gewond en met schuim bedekt, trachtte het dier tevergeefs zich op te richten. „Spoedig I" gilde zy, „hy ligt zeker gewond in het bosch." In alleryi staken wy toortsen aan en trok ken wy in den stikdonkeren nacht het bosch in, om onzen heer op te sporen. Overal zochten wy, telkens zyn naam roepend, angstig dat wy onverwacht zyn ïyk zouden vinden liggen in eene greppel of aan een kant van den weg. Het arme vrouwtje liep voorop, plotseling zagen wy haar ter zyde van het pad neerknielen. Wy kwamen naderby met onze toortsen. Daar lag onze arme meester, geronnen bloed kleefde aan zyne klooderen, in het voorhoofd gaapte eene diepe wonde. Zy kuste zyne bleeke wangen, trachtte zyne han den in do hare te warmen en riep luid zyn naam. „Zou hy dood zyn?" vroeg zy ons als ver wonderd. Wy durfden niet antwoorden. „O, hy is zeker dood; Paul, Paull Nu is alles uit!" kreunde zy. Inderhaast maakten wy eene draagbaar van takken, waarop wy den doode legden. Toen namen wy den terugtocht naar huis aan. Stilzwygend nam zy oene toorts, om ons voor te lichtentot wy hem op bed gelegd hadden hield zy zich bedaard, toen plotseling verhief zich de waanzin, luid riep zy hem by zyn naam, hem schuddend alsof zy hem wakker wilde maken. Wy hadden ons op de knieën geworpen en met dwalende blikken volgde zy al onze be wegingen. Na een gebed voor den doode opge zonden te hebben, wieschen wy zijne wondon en legden wy het dek terecht. Plotseling ontwaakte zy uit haar gemymer, nu weende zy niet meer en met vaste stem beval zy ons de Bterfkamer in te richten tot chapelle ardente. Zelve schikte zy de kaarsen om het hoofdeneinde van het bed, en strooide zy bloemen, en toen alles verricht was, be dankte zy ons en verzocht zy ons naar be neden te gaan en haar alleen te laten. Wy wilden bly ven, maar ze drong ons met zacht geweld de deur uit. Wy konden echter niet besluiten naar bed te gaan, maar bleven in de aangrenzende kamer wachten. Eens hoorden wy haar zachtkens roepen: „Paul, Paull" Verder was het den geheelen nacht stil. By het aanbreken van den dag had ik geene rust meer; ik klopte aan de deur der sterf kamer, en daar ik geen gehoor kreeg, stootte ik die open. Daar lag zy geknield voor het bed. Toen ik haar zachtkens aanstiet, zag ik dat het lichaam verstyfd opzyde viel. Zy moest reeds eenige uren geleden gestorven zyn. De oude knecht ging het droevig feit aan den vader der arme vrouw mededeelen; hy kende hem immers goed, den ouden, trotschen graaf, daar hy onder zyn commando had gestaan i 's Avonds laat geleidde ik hem naar het lyk van zyne dochter. Hy wierp zich op de doode en dnideiyk hoorde ik hem tweemaal zeggen„Vergeviog, vergeving I" Ziet gy, mynheer, hy had geene toestem ming tot het buweiyk willen geven. Hy liet hen beiden in één graf begraven op het kleine kerkhof te Maiset. Eer hy vertrok vroeg hy ons of wy hier wilden blyven om het huis te bewaren; wy moesten het precies laten zooals het was. Ieder jaar, in October, kwam hy terug en dan bleef hy een dag, om aan hun graf voor hunne zielsrust te bidden. Het vorige jaar was hy zoo oud goworden en zoo veranderd, dat we hem byna niet herkenden, hy bleef toen twee dagen hier en van beide kanten waren wy overtuigd dat het de laatste maal geweest was. Een half jaar geleden ie hy gestorven, en nu hebben de erfgenamen het landgoed te koop gezet. IV. Met moeite dwong de oude man zich kalm zyn verhaal te eindigen. „Wy hoopten zoo, mynheer, dat men ons, oudjes, hier tot onzen dood zou gelaton hebben, wy hadden dan kunnen blyven leven met onze herinneringen, maarde erfgenamen hebben het anders besloten. En du zullen er andero bewoners komen, ongevoelig voor de droevige gebeurtenis, die hier is afgespeeld De oude mau weende. KOLONIËN. BATAVIA, 3-5 Oct. Het „B. Hbl." schrijft in zyn mailoverzicht: Ondanks den verwoeden tegenstand des vyands en de zeldzame sterkte zyner muren, is Mataram genomen, en dat wel stormender hand nii een langdurig bombardement. Na- tuuriyk met groote verliezen, ook aan onze zyde; ook onder de officieren is menig brave te betreuren. Maar hoe kon het anders, ter- wyl zy de spits hebben afgebeten, zooals blykt uit het feit, dat twee hunner, beiden heldhaftige figuren, t. w. de kolonel Scheuer, commandant van het 9de bataljon, en kapitein Christan, het eerst binnen Mataram zyn ge komen, een feit, ten hoogste gewaardeerd door onze troepen, en alleszins de dankbaar heid verdienend van Koningin en Vaderland. Dat Mataram genomen is, althans voor negen tiende gedeelten, getuigt ton hoogste voor het oorlogsbeleid en herstelt den opper bevelhebber in zyn veeljarigen roem. Wy hebben thans vasten voet in het hart van het vyandeiyk land en tevens oene met het strand verbonden operatiebasis tegen Tjakra-Negara, de grootste sterkte deB vyands en als zoodanig het doelwit van den kryg. Alle operaties zyn van nu af aan tegen deze plaats gericht, en, worden deze met succes bekroond, dan is de onderwerping des sultans slechts eene quaestie van tyd, gedwongen als hy zal zyn om van plaats tot plaats te vluch ten, tot by, van alle kanten omsingeld, ge dwongen zal zyn zich van kant te maken of zich op genade of ongenade over te geven. De troonopvolger, zyn zoon, is bereids hem voorgegaan in den dood; immers, hy telt onder de bij Mataram gesneuvelden. Wat betreft het bombardement van Tjakra- Negara is het te voorzien, dat het niet terstond met volle kracht zal worden voortgezet; althans wanneer het gerucht zich bevestigd dat de munitie van het zwaarst belegeringsgeschut moet worden aangevuld. Reeds by het be schieten van Mataram zou de te kleine voorraad aan munitie eene belemmering geweest zfln voor voile krachtsontwikkeling en zou het daaraan moeten worden toegeschreven, dat meer tyd verloren is gegaan dan aanvankeiyk vermoed werd. Zeer te recht zal het sterke Tjakra-Negara niet aan vuurproef worden onderworpen alvorens aile hiertoe noodige middelen voor handen zyn. Voorshands gaat men intusschen voort met het nivelleeren van het terrein en het versterken onzer achterhoede. Van Atjeh valt weinig belangrijks te mel den, alhoewel er nog aityd gevochten wordt. Gelukkig zyn er geene voorteekenen van een of ander naderend onweer. Dit is werkelyk verblydend, zoolang Lombok ons leger da handen vol geeft en uit den aard der zaak periodieke aanvulling der expeditionnaire macht vordert. De lombok-expeditie. De uitwerking onzer granaten. Het „Soer. Hbl." meldt: Een paar onlangs van Lombok aangekomen Arabieren hebben voor den regent verklaard byna al hunne bezittingen in den steek ta hebben moeten laten, uit vrees voor de granaten van onze artillerie en onze marine. Zy woonden in de omstreken van Mataram en Tjakra-Negara, waar zy jarenlang handel hebben gedreven. Volgens hun zeggen hebben zy de verwoes tingen, door het granaatvuur aangericht, gezien en die moeten verschrikkelyk zyn; huizen, muren, enz. werden in puin geschoten. Dien-' tengevolge vonden zy het niet geraden er laDger te blyven en trokken zy met vrouw en kinderen hals over kop naar Ampenan en vervolgens herwaarts. Zy hebben van al hunne bezittingen slechts ongeveer f 15,000 (bankpapier) kunnen mede- nemen; eene som van ƒ30,000 aan zilvergeld en verscheidene handelsgoederen zouden zyn achtergelaten. Meerbedoeldo Arabieren ver klaren ook te weten dat een zoon van den ouden vorst van Lombok bij een der laatste gevechten gesneuveld is; zy kwamen met dien vorst nogal eens in contact en volgenB hen moet de radja wel veertig vrouwen en ongeveer dertig zonen en dochteren hebben. De radja ontving een paar maanden geleden veel bezoek van Engelschen, die in geweren en ammunitie handelden. De lotgevallen van een gewonde. Hieronder geven wu eenige gedeelten uit een brief van S., een mindere, die op Lombok den tocht medegemaakt heeft met de uit het binnenland teruggekeerde colonne-Van Lawick van Fabst, en thans in het hospitaal to Soerabaia wordt verpleegd. Wy laten hem zelveD aan het woord in dien ongekunstelden, warmen toon, waarvan zulke beschrijvingen van minderen gelukkig dikwyls getuigen. Dat men er de achting uit leere, die ons Indisch leger, ook in zyne lagere rangeD, ip zoo ruime mate verdient I De brief luidt: „Ge zult myne doodstyding op Batavia wel hobben vernomeD, doch gy ziet, dat zy zich leelyk vergist hebben. „Wel ben ik den dood op verschillende wyzen ontloopen; doch het. is den Baliers niet mogen gelukken my er onder te brengen, ofschoon zy veel munitie aan my verspild hebben, door my met drie kogels te vereeren." „De reden, dat zy my als gesneuveld hebbeq vermeld, is deze. „Nauwelyks waron wy Tjakra-Negara binnen of myn linkerbovenbeen werd door een kogel doorboord; toen ben ik achter een boom ge kropen, in afwachting van meegedragen te worden. Nauwelyks had ik daar eenige minuten gelegen, toen ik op last van overste Lawick,' die juist voorbyreed, in een tandoe werd ger legen. 1'oen ik ongeveer 100 Meter ver ge dragen was, werd de voorste dwangarbeider, die my droeg, doodgeschoten, zoodat ik tegen den grond werd gegooid, en de andere dwang arbeider wegliep, omdat op die plek menschen en dieren werden neergeveld. Toon ben ih met myn rechterbeen door de tandoe ge kropen, en zoo met dat ding om myn lijf trachtte ik dekking achter den naastby staan- den boom te zoeken, terwyl er een kogelregen om my heen viel, waardoor ik andermaal een kogel in de rechterzyde vod myn linkerboven been kreeg, maar ik kroop maar voort, totdat ik den boom bereikte en waai' ik het derde schot in myn zitvlak kreeg." „Intusschen was de voorhoede met den kapitein Christan doorgemarcheerd, waar ik toe behoorde; de trein, bestaande uit 70 pikol- paarden met even zooveel dwangarbeiders, volgde daarop, maar die zyn byna allen neer geschoten; toen volgde kapitein Lindgreen met de achterhoede, doch dezo kon niet pas- seeren, omdat, de weg versperd was met menschen en dieren eD er zooveel vuur viel, dat hy besloot met modeneming van de voor de hand liggende gewonden en dooden in eene Balineesche woning, die tevens benting wat, te vluchten, en voorzeker was ik tot eene zeef geschoten geworden, als de kapitein Lindgreen my niet op zyn nek had genomen en uit dien doodelyken vuurregen had gered." „Vervolgens zyn wy vier dagen door de Baliêrs aan alles gebrek lydende ingesloten, zoodat wy het niet langer konden uithouden en moeeten capituleeren, en daarna zyn wy zes dagen krijgsgevangen geweest. Hoe het ons gedurende de opsluiting en gevangenschap is gegaan, voor die akelige geschiedenis ben ik nu te moe om die mee te deelen. Ik kan myne beenen nog geen haarbreed bewegen, omdat er nog een kogel in zit, doch de andere is met goed gevolg te Ampenan verwyderd. Maar dit alles geeft nietsik heb geene koorts en houd myzelve steeds opgeruimdmyn nacht leger gelykt bene barricado van beddegood en op myn diëet-plankje komt al het lekkers voor, dat gy maar kunt verzinnen." De toestand der gewonden. De „Loc." meldt: De toestand van overste Bylevelt, kapitein Manders en luitenant Boerma, alle drie in het hospitaal te Soerabaia, is nog niet zeor be vredigend. Overste Bijlevolt heeft nog steeds den kogel in de borst. Kapitein Manders heeft één arm verbryzold en den anderen doorboord De beide voeten van luitenant Boerma zullen waarschijnlijk behouden blyven, maar intus schen iijdt de patient ondraaglyke pynen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 6