N°. 10846.
Maandajr 5 November.
A°. 1894.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
EENE HELDIN.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden.
f 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PBIJS DEB ADVEBTKN TIËN
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17j. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseercn buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
In de Nieuwe Rotter damsche Courant kwam
dezer dagen een zeer lezenswaard artikel
voor over de sport onder onze gym
nasiasten van de hand van onzen stad
genoot dr. P. H. Damsté, iemand, die op
sportgebied reeds naam heeft gemaakt en
zeker een bevoegd beoordoelaar is. De heer
Damsté is er dan ook geen tegenstander van,
dat gymnasiasten (en hiertoe moeten natuur
lijk ook de leerlingen der hoogere burger
scholen gerekend worden) in de uren, welke
aan ontspanning mogen worden gewijd, deel
nemen aan hun passende lichaamsoefeningen.
Alleen waarschuwt hij tegen de onbedacht
zaamheid der ouders, die hunne kinderen laten
wielrijden, zonder eerst ook maar in het
minst onderzoek te doen of hunne zoons
ook te zwak van gestel zijn voor eene der
gelijke beweging. Niet alleen voor die onge
lukkige stumpers, die er mee onderdoor gaan,
is die onbedachtzaamheid der ouders be
treurenswaardig, ook de sport zelve lijdt daar
door; zij moet het bij de onbevoegde menigte
ontgelden, dat onverstandige vaders, in plaats
van hun gezag te doen gelden, toegeven aan
den drang hunner zonen en dezen in de keuze
hunner lichaamsoefeningen geheel vrijlaten,
terwijl zij de richting, die hunne geestelijke
ontwikkeling zal moeten nemen, dikwijls reeds
vóór de geboorte nauwkeurig hebben vast
gesteld. Zal ooit een verstandig man de studie
der mathesis afkeuren, omdat sommigen zich
op een vraagstuk hebben gek gedacht? En
is het dan billijk het beoefenen van een tak
van sport zonder voorbehoud voor ongezond
te verklaren, omdat personen, wier gestel er
op wees dat z|j tegen de inspanning daarvan
niet bestand waren, er door zijn ten gronde
gegaan? Neen, nietwaar?
Maar vooral zou de heer Damsté wenschen
dat jongens, zoolang z|j het gymnasium be
zoeken, zich van deelneming aan wedstrijden
onthouden. Vooral de gymnasiast-adspirant-
sohaat8enr(jder en -wielrenner moeten het
ontgelden; de voetbal- en cricketspelers, die
niet zoo geheel en al in hunne matches
en in hunne training opgaan, komen er
beter af. Het hoofdbezwaar van den heer
Damsté is echter het volgende:
De buitengewone inspanning, die een per
soon „in training" van zijn lichaam vor
dert, maakt ook een buitengewonen tijd van
rust, zoowel voor den geest als het lichaam,
tot eene dringende behoefte. Indien hy aan
die behoefte niet voldoet, doch by zware en
langdurige lichaamsoefeningen ook zijn geest
tot zware inspanning dwingt, loopt hy gevaar
èn geesteiyk èn licbameiyk ten gronde te gaan.
Een kamergeleerde, die alleen zyne hersenen
tot arbeid dwingt en zyne spiervorming totaal
verwaarloost, is slechts zóó tot aanhoudende
geestesinspanning geschikt: een atbleet, die
slechts van het aankweeken van lichaams
kracht en vlugheid heeft werk gemaakt, be
kommert zich daarentegen weinig om zyne
goesteiyke bagage. Zoodra hy naar lauweren
op geestelyk gebied gaat streven, is het ge
daan met zyn succes op do baan of in het
veld. Zoo hy zich ook daar zoekt te hand
haven, loopt hy gevaar. Bovenmatige inspan
ning van den geest kan slechts door boven
matige ontspanning van het lichaam onge
straft worden aangewend en zoo ook omge
keerd kunnen van het lichaam buitengewone
diensten alleen by meer dan normale rust
van den geest zonder schade worden gevergd.
Er bestaat tusschen die twee factoren van
ons bestaan een zeker evenwicht en wee
dengene, by wien dat verbroken is t Hy nu,
die zich licbameiyk de uiterste krachteinspan
ning veroorlooft en daarby tevens van den
geest een oven groot arbeidsvermogen vordert
als in normale omstandigheden, stelt zich
bloot aan het gevaar dat evenwicht te ver
breken.
De heer Damsté raadt derhalve dien gym
nasiasten aan hun vryen tyd naar hartelust
aan welken tak van sport ook te besteden,
mits zulks door hun geneesheer niet ontraden
wordt, en daarin te trachten door kracht,
vlugheid en behendigheid een baas te worden.
„Maar", eindigt hy, „wilt niet anderen, die
in gansch andere omstandigheden verkeeren,
nabootsen door aan wedstryden te gaan deel
nemen. Later, als gy, na eene goed afgelegde
gymnasiale loopbaan, leden geworden zyt van
een onzer studentencorpsen, toont dan, dat
gy als gymnasiasten ook uwe uren van ont
spanning goed gebruikt hebt. Dan zult gy
na eene zorgvuldige training onder ver
standige leiding zeker het doel bereiken, waar
naar gy op het gymnasium tot eigen schade,
en dan nog meestal vruchteloos, streven
zoudtl"
In De Residentiebode wordt er op gewezen
dat zy, die dlkwyls den mond vol hebben van
democratie, zeiven zich aanstellen als de
aristocratie te willen na apen, ongenaakbaar
zyn voor hunne minderen en boos worden,
wanneer men hen niet hoog genoeg tituloert.
Voorts wordt in dat blad geschetst hoezeer
de eenvoud in onze zeden en ge
woonten, ook en vooral onderden
wer kenden stand, verbastert:
„Beginnen wy met de jeugd: vermaakten
zich vroeger de jongens met hoopelen en
knikkeren, de meisjes met ballen, bikkelen
en andere kinderspelen, terwyi de grooteren
zich met plakken en oplaten van vliegers,
bokje springen en andere spelen op straat
onledig hielden, thans loopen de jongeren
langs '8 Heeren wegen, de sigaar in het hoofd,
schreeuwende en gillende, en op niets anders
bedacht dan pas geverfde huizen te bederven,
deuren en muren met onkiesche woorden te
besmetten, de politiedienaren uit te jouwen,
ja zelfs de grofste godslasteringen te uiten;
de grooteren zyn er slechts op uit om de
straten des avonds voor fatsoeniyke meisjes
ongenaakbaar, voor het publiek tot eene
walging te maken, terwyi de meer fatsoen
iyke op 17- of 18 jarigen leeftyd met hun
beminde loopen te wandelen. Wy willen
hierdoor geenszins betoogen, dat vroeger alle
jongens zulke brave Hendriken waren; doch
em feit is het, dat men thans als vry alge
meen mag aannemen, wat vroeger als uit
zondering gold.
Een stap van de jeugd tot den volwassene
is dan ook geen stap meer; laten we dus tot
dezen overgaan en beginnen met dat gedeelte,
dat het contingent der natie uitmaakt: de
arbeidende klasse. Had zy zich in hare jeugd
tot ideaal gemaakt het „man" zyn, thans
streeft zy naar het „mijnbeer"- of „juffrouw-
schap".
Doorwandel des Zondags slechts de stad en
zoek den werkman l Gy zult hem ontmoeten
met gekleede jas, hoogen hoed, ja dikwyis
met glacé handschoenen; aan zyne zyde
wandelt zyne eega, keurig gekostumeerd met
sieriyken hoed en lichte voile en des zomers
gewapend met eene parasol. Het is alsof hy
zich schaamt voor zyn werkpak, alsof een
scboone, nette boezeroen hem niet beter
stond dan dat slecht gesneden pak. Treedt
met my een koffiehuis binnen en gy zult hen
daar vinden drinkende en klinkende, dat het
een lust is. Begeef u naar Half weg en gy
zult hen zien, genietende het dolco farniente
in een landauer of victoria, die hen naar
Schevemngen voeren gaat. Vervoeg u Zondag
avond aan het operagebouw, ge zult ze daar
by massa's ontmoeten in do file, om de voor
stelling van dien dag bfi te wonen. Want die
dag is zyn dag en moet hy „meneer," zy
„juffrouw" zfin.
Doch welke dienstbode is tegenwoordig
geeno juffrouw meer? Luister slechts, als
straks de knecht van den kruidenier de bood
schappen komt halen of de marskramer haar
zyne waar presenteert l Alleen voor hare
mevrouw of juffrouw, of voor hare vriendinnen
heet zy nog Truda, Lisa of Marie, welke
namen die van Truitje, Betjo of Mietje ver
drongen hebben. Do dochter des huizes, die
zich intus8chen gaarne van hare dienstbode
in naam onderscheidt of zich ook wellicht
door de aristocratische strooming heeft doen
meevoeren, heeft op hare beurt haren naam
van juffrouw in dien van „freule" omgezet,
zoodat aan moeder de vrouw niets anders
rest, dan zich met den titel van „mevrouw"
tevreden te stellen"
Het Weekblad v. h. Recht noemt de ook
door ons vermelde circulaire, gericht aan
„allen, die verbetering wenschen In den
maatschappelyken en in den rechtstoestand
der vrouw in Nederland", op, onder
opmerking, dat ook naar de meening van
hare redactie de rechtstoestand der vrouw,
by namo der gehuwdo vrouw, in Nederland
in meer dan één opzicht verbetering eischt,
al kan zy zich niet zonder voorbehoud ver
eenigen met al de beschouwingen van het
comité.
„Zoo is onder meer de strekking der klachte,
dat voor de Strafwet volkomen geiykheid
tusschen man en vrouw is aangenomen, zon
der nadere verklaring niet duideiyk, en zoo
bogrypen wy niet recht wat bet comité eigen-
ïyk bedoelt met de woorden, dat de vrouw
„van medewerking by burgeriyke akten is
buitengesloten", een verbod, dat nergens ge
schreven staat. Wilde men daarmee te kennen
geven, dat de vrouw niet als getuige kan
optreden by notariöele akten en by akten van
den burgerlyken stand, dan is deze bedoeling
in de aangehaalde woorden allesbehalve juist
uitgedrukt. Overigens zouden wy er in die
onderstelling niets hoegenaamd tegen hebben,
dat aan den wensch van het comité werd
voldaan, ofschoon wy niet kunnen inzien, dat
daardoor eenige verbetering zoude worden
gebracht in den rochtstoestand der vrouw.1'
De Provinciale Groninger Ct. acht er alle
reden, alle aanleiding toe aanwezig voor het
comité, om telkens, wanneer de belangen der
vrouw niet of niet genoegzaam behartigd
worden in wetten of besluiten, door de Regee
ring voorgesteld of uitgevaardigd, de bevoegde
macht op die belangen te wyzen. „Het is
waar wat het comité zegt, dat niemand loo
chenen kan, dat de vrouw in maatscbappelyke
positie wordt achtergesteld by den man.
Waren opvolgende regeeringen daarvan beter
doordrongen geweest, wy zouden niet eene
nieuwe regeling van het onderwerp der fail
lissementen hebben gekregen in de eerste
plaats, maar eene hervorming van het huwe-
lyksrecht, die in ontwerp sedert jaar en dag
in de archieven van het ministerie van justitie
neerligt, en in werkelykheid veel meer door
de behoefte van de geheele natie geboden
wordt dan de tot stand gekomen herziening.
Om niet te spreken van het verbod naar
dat onderzoek, van hetwelk het onmiddeliyk
gevolg wordt, dat, waar man en vrouw beiden
zich zedelyk misdragen, op haar alléén de volle
last neerkomt van beider misstapom de ge
vallen, waarin echtscheiding is toegelaten, en
het echtscheidingsproces zelf te laten rusten:
kan het er door, dat de gehuwde vrouw in
rechten mindor wordt gerekend dan de in
ontwikkeling en gedrag laagst aangeschreven
man? Dat zelfs over hetgeen zy verdient haar
het beheer is ontnomen; dat zy het ïydeiyk
moot aanzien als de man niet alleen zyne
eigen, maar evengoed de door haarzelve zuur
verdiende penningen aan den drank- en spel-
duivel offert? Daar kan op dit alles maar
één antwoord zyn. En als daarby nu nog
komt, dat de vrouw by voorkeur uit ambten
wordt geweerd en tot mededingen toege
laten, haar succes met lagere bezoldiging dan
de man koopen moet; dat de gelegenheid om
voor het maatschappeiyk leven en zyne werk
zaamheid te worden opgeleid haar niet of
met den paplepel wordt toegemeten, dan kan
het niet anders of alle weldenkend en, iedere
vtouw en iedere man, die, geiyk het comité
zich uitdrukt, „kalm zich rekenschap er van
geven tot welke hoogst treurige gevolgen onze
gebrekkige wetgeving vaak aanleiding geeft",
moeten met ingenomenheid de tot-stand- koming
van dit comité begroeten en zullen niet doof
blyvon voor zyne bede, zich aan te sluiten
by z'jn streven."
Het tydstip, om te komen tot een eersten
stap in deze richting, was, naar de meening
van de Prov. Gron. Ct.} nooit gunstiger dan
thans. Het comité kan reeds dadeiyk de nut
tigheid van zyn bestaan toonen door zyne
invloedryke stem te verheffen tegen de onduld
bare leemte, die de Middelbaar-Onderwys-wet
ten aanzien van het meisjes-onderwys doet
ontdekken en met aandrang te vragen om de
spoedige indiening der wetsvoordracht, die do
Troonrede heeft medegedeeld, dat „In bewer
king" Is.
„Of gaat het, dit doende, zich bezondigen
aan het toegeven aan de „politieke nevenbe
doelingen", die de circulaire naar verre land
streken verbant? Het heeft er den schyn
van als men ziet hoe de Katholieke pers in
koor verklaart van subsidiëering van het Mid-
delbaar-Meisjes-onderwys niet te willen weton.
En wat dergeiyke verklaring zeggen wil by
de tegenwoordige gesteldheid der politieke
clubs in onze Tweede Kamer, weet ieder. Dit
kabinet regeert by de gratieook van de
Katholieken, en het is de deugd van het par
lementair stelsel, dat de Regeering partyen
het is zyne fout dat zy fracties naar de oogen
moet zien. Maar naarmate, onder die omstan
digheden, het belang van het kabinet wel
licht meer gediend is met langzame „bewer
king" der wetsvoordracht, welker aanneming
den eersten stoot geven kan in de door het
comité geteekende richting, is het, op het
standpunt der voorstanders van de verbetering
van den maatschappelyken en den rechtstoe
stand der vrouw, plicht het yzer te smeden
zoolang het heet is en een aan hunne inzichten
bevriend gouvernement klaar en duideiyk
te doen blyken van de urgentie van den maat
regel, dien de Regeering, zelve verklaart in de
gedachten te hebben. Zonder politieke neven
bedoeling, maar ook zonder zich te laten
weerhouden door de politiekis dit hot stand
punt van het comité, dan vindt het in de door
de Troonrede aan de orde gestelde subsidiëering
van het Middelbaar-Meisjes-onderwys, te kwa
der ure gestaakt, een akker voor dadeiyke
bearbeiding gereed en die niet maar aan zich-
zelven kan worden overgelaten."
In het vakblad De Nijverheid wordt de
aandacht gevestigd op eene nieuwe methode
van kunstmatige vlasroting.
De proeven met desa methode van Duitscho
vinding moeten uiterst gunstige resultaten
hebben opgeleverd.
Het is hier de plaats niet voor eeno gedó-
tailleerde beschryving van dit roting-systoom.
Alleen zy aangestipt, dat het in hoofdzaak
hierop neerkomt:
De vlasstengels worden in smeedyzoron
ketels onder toepassing van luchtverdunning
en verhoogde temperatuur behandeld:
1. met zeer verdund zwavelzuur;
2. met eene zwakke oplossing van kool
zure soda;
8. met warm water.
En van do resultaten zy dit vermeld:
De kunstmatige roting had tot nu toe het
nadeel, te hooge temperaturen te vereischen,
waardoor de vezel bros wordt en minder ge
schikt om gesponnen te worden, of wel er
worden zuren of alkaliën in zulk een concen
tratie-graad gebruikt, dat de vezel wordt aan
getast en aan vastheid verliest.
By alle andere procédés dan het borenbe-
19)
Maar ernstig, byna treurig, antwoordde
Beheim op deze driftig gesproken woorden:
Ja, helaaszoo is je vader en zoo zyn er
velen onder onze tegenwoordige onderwijzers.
Zjj brengen den stand in een slechten naam.
Zie eens, Lars, juist hierom is het my alsof
ik eene stem in mjjn hart verneem, die mjj
toeroept: „Word ook onderwijzer; toon het
aan je vroegeren leermeester, dat men ook
met vriendelijke zachtheid, met opgewektheid
en levenslust de jeugd kan leeren wat nuttig
en noodig iel" Het is vreemd: men wordt
alleen zanger als men stem heeft, schilder
als de drang van het talent er toe noodt;
alleen hij schrijft, die meent de roeping daartoe
in zich te bespeuren; maar het ambt van
onderwijzer wordt door velen met onverschil
ligheid, door anderen met tegenzin aanvaard,
omdat dit, na volbrachte studie, het spoedigst
eene redelijke kostwinning belooft. En toch,
eischt ook niet deze keuze den onweerlegbaren
drang: „Ik ben er toe geroepen? Is deze
levenstaak misschien minder belangrijk, minder
heilig dan de kunst? Zy is het, die de ont
wikkeling der volwassenen bevordert; want
de school vormt en leidt den geest van het
opgroeiend geslacht. Als je later aan my
denkt, Lars, roep dan niet je vader in je
geheugen op, maar tracht in my de beeltenis
terug te vinden van die andere leeraars, zoo
als wy ze ook hebben gekend aan onze school
van de mannen, die onze geestdrift wekten;
die onze liefde hadden gewonnen en die ten
volle verdienden."
„Hoe kon moeder toch ooit myn vader tot
haren echtgenoot kiezen!" barstto Lars uit.
Beheim schrikte. „Ik heb van den onder-
w y z e r gesproken, volstrekt niet van den
man. Hoe komt het in je op, in jou, zyn
zoon, hem in dien zin te oordeelenl"
„Neen, neen je hebt geiyk," prevelde
Lars; en hy verdiepte zich in zyne gedachten.
Hy wilde met Beheim niet verder spreken
over quaesties, die by reeds honderdmaal in
zyn hoofd had om en om gekeerd en die, hy
begreep dit maar al te goed, voor den zoon
minder dan voor iemand anders voegden.
Na eene poos te hebben gezwegen, begon
Beheim opnieuw:
„Nu moet je my alles van jou vertellen,
Larsl"
Schamper lachend, antwoordde Lars:
„Van my? Dat is in een dozyn woorden
gezegd. Ik ben hier gekomen met hoofd en
hart vol plannen 't is mogeiyk, dat zy nog
ouryp waren, misschien nog zyn; in het
vertrouwen, dat men alleen kennis noodig
had, om te worden erkend. Een groote eer.
bied voor ieder, die tot het hoog geachte gild
behoorde, vervulde myn hart. In den laatsten
der journalisten zag ik altoos een „Ridder
van de orde des Geestes", die er toe bydroeg
de menschen te ontwikkelen, beter te maken.
Zonder keuze te doen, sloot ik vriendschap
hier en daar en overal, waar men my hebben
wilde. Myne onervarenheid zag in eiken man,
in iedere vrouw oen wezen, dat het ware,
goede en schoone in de wereld vertegenwoor
digde. Het goede? Neen, dat is my daar
onbedacht ontvallen, want ik streefde naar
kennismaking met het buitengewoneik zocht
den hartstocht; en die kan niet altyd met
het goede gepaard gaan; maar in elk geval,
voor my waren die vrienden vertegenwoor
digers der waarheid. Beheim laat my het
zwygen bewaren over myne ontnuchtering!
Laat my zwygen over de laagheid, waarmede
het talent zyne gave verkooptover de sluw
heid, waarmee weinig-begaafden door de clique
op het hooge paard worden getild. Die men
schen hebben voor niemand eerbied en ver
onderstellen, als vanzelf sprekend, by iedereen
de laagste dryfveeren: winzucht, nyd en
onwaarheid. Als je iets hebt geleverd, dat
welgemeend en eeriyk bedoeld was, dan wordt
je misschien geprezen, niet omdat je werk
goed was volstrekt nietl maar omdat
je vriendschap gesloten hadt met dit of dat
tydschrift en zyne medewerkers; zy zwygen
je met de grootste kalmte dood, als je juist
niet tot hunne vrienden behoort. Maar zy zyn,
ondanks alles, toch niet almachtig; zy heer-
schen alleen in hun eigen kring. Buiten dien
kring staat het volk, de geheele natie; en
deze spreekt ten laatste toch haar eigen oor
deel, zonder voogdyschap, onbewimpeld, uit.
Zy iB het, die verheft: zy is het ook, die
het onbeteekenende onopgemerkt voorby-
loopt; en onder den voet treedt, wat
zy verachteiyk vindt. En tot het volk, het
edele, vrye, onbevooroordeelde volk zal ik
spreken 1"
„Moge de kracht daartoe je nimmer ont
breken", antwoordde Victor zeer ernstig. „En
op het oogenblik? Hoe gaat het je tegen
woordig?"
„Tegenwoordig heb ik het hard te verant
woorden en ik kan my niet meer zoo vry
overal vertoonen als in den eersten tyd van
myn hier-zyn; toen gelukte my dit door oen
samenloop van omstandigheden byzonder goed.
Nu heb ik my in den laatsten tyd met een
kring van jonge, naar hetzelfde doel als ik
strevende vakgenooten vereenigd; zy zyn
meeBt arme drommels zooals ik, zonder illu
sies ook zooals ik."
Victor stond op.
„Zulke vakgenooten kunnen gevaariyk zyn",
waarschuwde hy. „Als de ontnuchtering en
het ontbreken van illusies de banden zyn, die
een kring vereenigd houden, zoo te zeggen
het handweik vormen, dan komt daar zelden
iets degelyks uit voort. Gewooniyk blyft het
by schelden en tieren. Zeker, het is eene
waarheid, dat stommingen tot hervormings
daden kunnen leiden, maar alleen dkD, als zy
in het verborgene do arbeidende, scheppende
kracht prikkelen. Pas op, Victor, dat je niet
in den doolhof verdwaald raakt I"
Lars begon ongeduldig te worden. Een
spottend lachje gleed over zyn fraai gevorm-
den mond. Waarlyk, zyn vriend had zich niet
vergist: de schoolmeester sprak uit hem by
ieder woord 1 Maar Lars achtte het verkieslyk
zyne opvoeding zelf ter hand te nemen.
„Kunnen wy dezen avond samen door
brengen?" vroeg Victor.
„Neen", luidde het korte antwoord van
den ander, die er niet op gesteld was zyno
tegenwoordige levenswyze te hooren afkeuren
en dit zou Victor natuurlyk niet nalaten.
Beheim toonde zich niet gekwetst door die
weigering.
Een paar seconden streed hy met eeno
opwellende gedachte.
Toen begon hy aarzelend-
„Je sprak er over,'dat je het tegenwoordig
hard te verantwoorden hebt. Mag ik je mis
schien. met eene leening.je weet, ik
kan het zeer goed doenhel hindert my
hoegenaamd niet.
Hy hield op. Hy was er op voorbereid
een ruw antwoord te zullen hooren. Lars
werd vuurrood. Met eene bevende stom zeide
hy zacht:
„Maar, Victor, dat kan ik haast niet van
je aannemen."
Deze woorden konden reeds half als eene
toestemming beschouwd worden.
Beheim had een vreemd gevoel. Hy had
eene som gelds voor dit doel by zich gesto
ken. Hy zou desnoods een veel grooter be
drag van zyne inkomsten hebben kunnen
missen, zonder dat het hem eenigszins
zou deren.
Maar toch het speet hem het ver
oorzaakte hem pyn, dat Lars zyn aanbod niet
van de hand wees.
Walburga zou hem in het aangezicht ge
slagen hebben, als het ooit in hom wart
opgekomen haar geld, of eeno andere hulp,
die in de verte op eene aalmoes geleek, aan
te bieden.
Wordt vcrvola