N°. 10631.
Donderdag October.
A0. 1894,
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
LIEFDE OF PLICHT?
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURAHTs
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco por post
Afzonderlijke Nommers
f 1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER AD VERTENTLËN
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17j. Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
De Boodschapper deelt mede dat het Week
blad voor Nieuioer-Amstel en Omstreken op
somt wat wij (het zich noemende christelijk
deel der natie) hebben tegen de Hoogere
Burgerscholen, en wel in de volgende
zeven artikelen:
a. Ze hebben millioenen gekost aan Staat
en Gemeente, terwijl allicht een derde had
kunnen uitgespaard worden bij minder dol
zinnig doordrijven van de geloofsartikelen
van 't liberalisme.
b. Ze dienen nog steeds, om niet alleen wie
't noodig hebben, maar zelfs rijken te b e-
d e e 1 e n, vaak met 2- a 3-h o n d e r d gulden
's jaars.
c. Door hun in don grond anti-christelijk
karakter hebben ze by menig jongeling het
laatste spoor van godsdienst uitgewischt.
d. Door de overlading der leervakken leveren
ze jongelui af, die vaak van alles wat en
maar weinig goed weten.
e. Door eenzijdige ontwikkeling des ver
stands, terwijl op het hart niet gewerkt
wordt, kweeken ze jongelui, op 18-jarigen
leeftijd vaak reeds geblaseerd, zonder idealen,
cynisch spottend met al wat op geestdrift
HJkt, alleen voor het zinnelijke en stoffelijke
oog hebbend.
f. Ze oefenen een nadeeligen invloed uit
op de lagere school, welke zjj dwingen met
haar program rekening te houden, meer dan
met de vraag, wat voor hare eigen leer
lingen 't meest noodig is.
g. Ze onttrekken aan het ambacht vaak
goede intellectueele krachten, helpen trouw
mee om een geleerd proletariaat te vormen,
dat een lot uit de loterij meent te verkrijgen,
als heteene kantoorkruk machtig wordt, terwijl
het voor tal van bedrijven een sieraad had
kunnen zijn.
- Eet Huisgezin schrijft over .Aankweeking
van vrije vrouwen":
Men weet dat er in ons goede Vaderland,
tegenwoordig zoo rijk aan vereenigingen
van allerlei aard, ook eene zoogenaamde „Vrije
Vrouwen-Vereeniging" bestaat, die zich ten doel
stelt de vrouw tebevrijaenuitde
81 a v e r n ij, waarin volgens haar de man ze
gekromd houdt. De „Vrije Vrouwen-Vereeni
ging" eischt voor de dames in de samen
leving precies dezelfde plaats op als de
mannen er innemen; zjj wil haar dezelfde
burgeriyke rechten toegekend hebben, te be
ginnen met het kiesrecht, en te eindigen
ja, misschien met het recht om evenals de
man geweer en ransel te dragen. Men weet
nooit waar de pretenties van dergelijke
nieuwigheid8-apostelen eindigen.
Maar zooveel blijkt zeker, dat de „Vrjje
Vrouwen-Vereeniging" hare meest belovende
kweekschool schynt te zien in de Hoogere
Burgerscholen voor Meisjes. Dit zou men
ten minste afleiden uit een adres, in twee
gelijkluidende exemplaren dezer dagen door
haar verzonden aan *H. M. de Koningin-
Regentes en aan den ministerraad, en van
dezen inhoud:
[Wy laten het hier, hoewel reeds vroeger
medegedeeld, tot goed begrip van het artikel
nog eens volgen, daar de Lombok-berichten
het misschien uit het geheugen gebannen
hebben.]
„Aan Hare Majesteit de Koningin-Regentes!
Mevrouw l
De ondergeteekenden, allen bestuursleden van
de „Vrye Vrouwen-Vereeniging," in deze op
tredende voor genoemde Vereeniging, volgens
besluit van de huishoudelijke vergadering van
Woensdag 19 September jl., wenden zich tot
u met het verzoek de Rjjks subsidiön aan de
gemeentelijke Hoogere Burgerscholen slechts
te verstrekken onder voorwaarde, dat ook
meisjes moeten worden toegelaten.
„Met verschuldigde hoogachting."
Onderteekeningen
„Memorie van Toelichting.
„Uit de in de Troonrede gesproken woor
den met betrekking tot het Middelbaar Onder-
wys voor Meisjes valt op te maken, dat het
tot dusver ook op het gebied van onder-
wys onbiliyk behandelde vrouweiyke ge
deelte der natie onder deze Regeering schoonere
verwachtingen mag koesteren.
„Hoezeer het subsidiöeren van Middelbare
Scholen voor Meisjes ook toejuiching verdient,
komt het adressanten echter voor, dat de
vrouweiyke bevolking alleen in de grootere
steden van dezen voor haar voordeeligen
maatregel zal kunnen profiteeren, terwijl het
verstrekken van subsidie onder voorwaarde
van toelating der meisjes dus het verplicht
toelaten van vrouweiyke leerlingen gebeur
tenissen als die te Breda, Maastricht en
Nieuwer-Am8tel onmogeiyk zou maken en
bovendien eene breedere schare van meisjes
in de gelegenheid zou stellen middelbaar
onderwys te genieten."
Zooals men uit de Memorie van Toelichting
ziet, koesteren de „Vrye Vrouwen" voor de
verwezeniyking harer idealen groote verwach
tingen van het tegenwoordige Kabinet, dat
zich zoo vrygevig getoond heeft in het beloven
van Ryks-8ub8idiön aan de Middelbare Scholen
voor Meisjes. Maar juist de geestdrift der vrye
vrouwen voor dat denkbeeld van den minister
moet, dunkt ons, de ernstige lui tot nadenken
stemmen. Als die dames zóó yveren voor de
opkweeking van hoogere burgeressen, moeten
zy daarin wei een vooruitzicht zien van groo-
ton aanwas voor hare Vereeniging. En nu
gelooven wy niet dat de behoefte aan „vrye
vrouwen" zoo algemeen wordt gevoeld, dat
er reden bestaat om de wenschen der dames
in te willigen. Wy althans zien er volstrekt
het nut niet van in, door Ryks subsidié, alzoo
op algemeene kosten der belastingplichtigen,
zulke geëmancipeerde dames aan te kweeken.
Wy willen gaarne gelooven dat het ideaal
der „Vrye Vrouwen-Vereeniging" nog wèl zoo
krachtig in de hand zou worden gewerkt
door de toelating van meisjes op de Hoogere
Burgerscholen voor Jongens, dan door Mid
delbare Scholen voor Meisjes alleen. Waar kan
de toekomstige vrye vrouw zich beter vormen
dan waar zy opgroeit te midden van het
sterkere geslacht, reeds als meisje tusschen
de jongens op dezelfde schoolbanken zit, het
zelfde onderwys geniet, o. a. in de natuurlyke
historie, gymnastiek, enz., met hen kan stoeien
en ravotten op dezelfde speelplaats, kortom
dezelfde opleiding ontvangt als ue toekomstige
man! Wy twijfelen niet, of zulke jonge dames
zullen zich zoo vry mogelijk gevoelen en zich
dan ook bijzonder vry in de maatschappy
bewegen.
Maar aangezien wy nu op die buitensporige
„vryheid" in de ideeën en het gedrag der
dames niet bijzonder gesteld zyn en daarom
de aankweeking van zulke geëmancipeerde
dames liever tegengegaan dan aangekweekt
zouden zien, hopen wy dat op het adres der
„Vrye Vrouwen-Vereeniging" eenvoudig af
wyzend beschikt zal worden.
Wy gelooven dat de Vereeniging, die haar
adres aan H. M. de Koningin-Regentes durfde
thuis sturen, zich al aan een zeer verkeerd
kantoor heeft gewend. Wy kunnen toch niet
aannemen, dat de geëerbiedigde moeder onzer
Koningin, die hare veelbelovende dochter met
zoo echt moederlyken tact, by alle geestes
ontwikkeling, eene echt vrouweiyke opvoeding
weet te geven, veel sympathie zal gevoelen
voor de aankweeking van „vrye vrouwen"
door vermenging van meisjes en jongens op
de Middelbare Scholen.
In het Handelsblad behandelt „Nautilus"
allereerst de vraag, of de door den minister van
marine voorgestelde kruisers gewenscht
zyn. Hy meent te weten 'dat er pogingen
zullen worden aangewend om den minister te
bewegen de aanvraag van gelden voor de
nieuwe schepen van de begrootiog af te
nomen; dit zou dan berusten op de overwe
ging, dat nog geen oordeel kan geveld wor
den over de waarde van de drie schepeD, type
A, die op voorstel van den minister Jansen
werden gebouwd.
Bovendien zou wellicht de aanschaffing van
deze kruis,ers tegenkanting ontmoeten by hen,
die voorkeur geven aan pantserkruisers.
De scbryver is echter voor de kruisers, die
de tegenwoordige minister voorstelt. By vol
doende bewapening en pantserdikte zou z. i.
oen gepantserde kruiser, als hy eene ge-
wenschte vaartsnelheid had, al spoedig te
grooten diepgang krygen voor Indië, omdat
onze schepen onder nagenoeg alle omstandig
heden te Soerabaia moeten kunnen binnen
vallen. En met het oog ook op hetgeen andere
mogendheden doen, mogen wy ons niet met
eene geringere snelheid tevreden stellen.
Daarom acht hy het kruiserstype, dat de
minister voorstelt, ook met het oog op de
flnantiëele zyde van het vraagstuk, eene aan-
nemeiyke oplossing. Wel is de wapening onge
schikt tot het doorboren van pantseringen,
maar het geschut kan nog voldoende schade
aanrichten op de niet of slechts zwak be
schermde deelen van de te bestryden schepen.
Evenmin mag de bedenking een overwegend
gewicht in de schaal leggen, dat deze soort
van schepen een aanzieniyk aantal machinis
ten en vuurstokers zullen vorderen.
Niet alleen met de door den minister voor
gestelde kruisers is de scbryver ingenomen,
maar ook met de wyziging, die de minister
heeft gebracht in de opleiding van de toe
komstige onderofficieren. Dit zal, naar hy ver
trouwt, van grooten invloed ten goede blijken
te zyn niet alleen op de toekomstige onder
officieren, maar ook op de gasten.
„Voor elk geschikt matroos is nu eene
toekomst weggelegd. Voor bevoorrechten op
jeugdigen leeftyd, wanneer nog zoo weinig
over de latere ontwikkeling kan geoordeeld
worden, is geen sprake meer, terwyi achter-
ïyken, minder geschikten en onbekwamen
geene toevlucht meer vinden in de bijbaantjes.
Aan het verloop van hen, die, juist op den
leeftyd, dat zy de meeste rente voor den
Staat zouden kunnen afwerpen, den dienst
verlieten, zal, naar wy mogen vertrouwen,
door deze regeling een einde zyn gemaakt.
„Maar bovendien zal de marine daardoor
verkrygen, waaraan zy zoozeer behoefte heeft
meer militaire onderofficieren en militaire
matrozen. En wanneer deze herziening der
regeling van het personeel onderofficieren en
mindere schepelingen by de zeemacht gevolgd
wordt door eene herziening van hunne trakte
menten en soldijen, wat moeiiyk kan uitbljj-
ven, dan is ook in dit opzicht eene belang-
ryke schrede in de naar ons inzien goede
richting gedaan."
In Eet Vaderland vinden we een overzicht
van de voornaamste wijzigingen, dezer dagen
gebracht in het K. B. van 29 Sept. 1893,
No. 5. Hoewel zich verheugende, dat de in
stelling van het Reservekader daardoor
bevestigd werd, voert Eet Vad. als bezwaren
tegen de wyzigingen aan:
Dat zy den kring van recruteering voor
het reservekader aanmerkeiyk hebben inge
krompen; dat ernstige bezwaren het wel
slagen in de waagschaal etellen; dat teleur
stelling byna niet achterwege kan blyven.
Dit oordeel is gegrond op de volgende
overwegingen.
In de eerste plaats vermeldt het jongste
K. B.dat de maatregel als proefneming
wordt genomen (art. 1). Op zichzelf is dit
begrypeiyk, want voldoen om de eene of
andere reden de uitkomsten niet aan de ver
wachtingen, dan belet natuuriyk niets de
maatregelen in te trekken. Dat is meer ge
schied. Was 't daarom echter noodig dit
opzetteiyk te vermelden? Verraadt 't niet
eenige vrees, eenig wantrouwen in den goeden
uitslag by het legerbestuur? Zeker zal 't
niet strekken tot verhooging van het ver
trouwen in den levensduur der nieuwe in
stelling, noch tot aanmoediging van adspi-
ranten, die geenszins ten onrechte een waarborg
wenschen, opdat niet eene plotselinge in
trekking der bepalingen hunne moeite en
inspanning vergeefsch makegeiyk mede
meer heeft plaats gehad.
Bepaalde het vroegere K. B. (art. 4), dat
by de corpsen der infanterie en die der vesting
artillerie een onbepaald aantal vrywilligers
voor het reservekader kon worden aangenomen,
thans is het aantal beperkt en worden de
regimenten, waarby de opneming geschieden
kan, door den minister van oorlog aange
wezen. Dit is dan ook by bovengenoemd
nader besluit van den Minister van 12 Sept.
jl. geschied. Het aantal toe te laten vrywil
ligers is echter zeer ruim gesteld, zoodat
aanvankelyk althans de beperking niet schaden
zal. Anders is 't evenwel gesteld met do
aanwyzing der garnizoenen.
Gaat men deze na, dan biykt, dat alleen
die zyn opengesteld, waar de regimentsstaven
der infanterie en vesting artillerie zyn geves
tigd. De reden hiervoor kunnen wy niet gissen.
Hebben de regimentscommandanten in 't by
zonder zich met de opleiding en vorming dor
adspiranten bezig te houden? Heeft niet zelfs
volgens meergenoemd ministerieel besluit de
opleiding onder de verantwoordelijkheid van
den corpscommandant plaats 7)? Waarom
dan niet de opneming in diene garnizoen toe
gelaten
Een belangrijk aantal garnizoensplaatsen is
nu uitgesloten: Delft, Gouda, Haarlem, De
venter, Doesburg, Groningen, Assen, Nymegen,
geheel Limburg, enz. In enkele groote plaat
sen, als Utrecht en's Gravenhage, is de keuze
uitsluitend tot óén wapen beperkt. Afgeweken
is hierdoor van de grondgedachte, die by de
oprichting van het reservekader voorzat:
„oproeping zooveel mogeiyk by het corps en
het onderdeel naar keuze van den adspirant".
Toch erkent ook art. 16 van het gewyzigde
K. B. dit beginsel.
Eene bepaling, die mede den toegang tot
hot reservekader voor verscheidene jonge
lieden zal afsluiten, is de wyziging van art.
8. Kon de milicien vroeger, nadat hy zyn
eersten oefeningstyd had volbracht, by het
reservekader overgaan, thans is die weg voor
hem gesloten. Eenmaal milicien, blyft men
milicien. De vrees, om door het reservekader
enkele militieplichtigen te verliezen, heeft
zeker tot dezen maatregel geleid. Maar vrees
is eene slechte raadgeefster.
Zou het leger of de schutterij niet meer
gebaat zijn door den gewezen dienstplichtige,
die zich voor hoogeren graad by het reserve
kader heeft bekwaamd en hierby geruimen
tyd dienst doet, dan door den milicien in het
leger, die in het behalen van den korporaals
rang den eenvoudigsten weg ziet zoo spoedig
mogeiyk met groot verlof te vertrekken, en
het daarmede dan eigeniyk den rug toe te
keeren? Is 't niet bovendien een weinigjever
getrokken zoo aan een enkelen milicien te
blyven hangen, waar men meer dan de helft
van het totaal getal valide jongelieden van
allen militieplicht vry stelt l
Het allerminst kunnen wy ons echter ver
eenigen met de wyziging van art. 8. Terwyi
by de vroegere redactie de aanmelding voor
het reservekader kon plaats hebben tot aan
de loting, moet men zich thans reeds vóór
de inschryving verbinden. Heeft de toelating
by het reservekader later plaats gehad, dan
eindigt de verbintenis mot den dag der in-
ïyving. Daar nu het toelatingsexamen voor
het reservekader plaats heeft in Juli of
41)
Dof rolden de golven tegen den rotsmuur
aan en wild spatte het witte schuim terug.
Reeds sinds onheuglijke tijden dreven zij dat
stoute, wilde spel. Maar toen was haar nog
geen hinderpaal in den weg geworpen; in
majestueuze schoonheid, in krachtige verderf-
lijkheid rolden zij met donderend geweld
langs haar pad. Het menschelijk vernuft had
hare kracht aan bandon gelegd 1
In dezen nacht, beschenen door bet zachte
licht der maan, wiegden zij op hare met wit
schuim gekroonde koppen het wrak van een
scheepje en murmelden daarbij een Hjkzang,
gewijd aan den man, wiens wil even toomloos
en onstuimig was geweest als de golven, en
wiens leven uit elkander gespat was, evenals
de golven uit elkander spatten. Toornig braken
zij tegen de onverwrikbare rotsen en bruisend
riepen zjj elkander toe: .Wy moeten wy
moeten wij zijn niet meer vrij wy moeten
ons voegen naar 's menschen wil."
XIII.
Adelheid nuttigde kalm haren sinaasappel.
Een paar malen zag zy om naar de deur
van de eetzaal, waardoor Henri terugkeeren
moest. Maar hy keerde niet terug. Velen der
gasten stonden reeds van de table d'hóte
op; ook Adelheid, het vergeefsche wachten
eindelyk moede, besloot naar buiten te gaan.
Zy vroeg den portier in de vestibule of myn
heer wellicht naar zyne kamer gegaan was.
„Neen, do signor was uitgegaan." Teleur
gesteld begaf Adelheid zich naar de leeszaal
en zette zich in een gemakkelyken leunstoel
voor het smeulende haardvuur neder. Lang
zamerhand werd de zaal gevuld met oud
achtige, Engelscbe damos, die zich met stom
men yver verdiepten in de lectuur van
„Times" en „Daily News." Zuchtend zag
Adelheid, die zoo gaarne een gesprek had
willen aanknoopen, den kring rond. Het kwam
haar onbegrypeiyk voor, dat die menschen,
die zulk eene verveling om zich heen ver
spreidden, zeiven niet aan die ziekte leden;
ze begon ten laatste inderdaad zenuwachtig
te worden, door het knersend ritselen der
nieuwsbladen, door de aan een standbeeld
gelyke houding van enkele dames, die, onder
inachtneming van het diepste stilzwygen, aan
wollen doekjes haakten, of zaten te breien.
Zy zag naar de pendule - byna negen uren 1
Henri was reeds een uur weg. Zyne manier
van doen begon aan het onverschillige te
grenzen. Adelheid nam zich voor, hem by
zyne thuiskomst eens terdege de les te lezen.
Daar werd de deur van het salon geopend.
Henn? Ach neen, slechts de oude geestelyke,
met zyn gryzen baard, die eiken morgen in
het hotel voor de Engelsche familiën het
morgengebed verrichtte. Hy plaatste zich aan
den vleugel en speelde op de hooggele, uit
gesleten toetsen een godsdienstigen lofzang,
dien hy met zyne zware, heesche stem bege
leidde. Vol aandacht lieten de ladies de cou
ranten en de handwerkjes in haren schoot
zinken en vestigden hare blikken op den
zielenherder.
Nu was Adelheids geduld uitgeput; zy
ruischte de zaal uit en bleef by de balustrade
staan. Wat te beginnen? In hare oogen ston
den tranen van toorn. Zy ging naar hare
kamer, riep de kamenier en driftig op en
neer loopënd, stortte zy hare klachten over
Henri voor de met deelneming toeluisterende
kamenier uit.
Het sloeg tien uren.
„Misschien is hem een ongeluk overkomen I"
riep Adelheid. „Kom, we zullen naar beneden
gaan en met den secretaris spreken I"
Zy gingen naar beneden en Adelheid klaagde
den secretaris haren angst.
„Maar mevrouw zegt toch, dat mynheer
per brief ontboden is", zei de beleefde secre
taris, op geruststellenden toon.
„Zeker ja maar nooit zou myn man
uitgegaan zyn mot het plan eenige uren weg
te blyven, zonder my een enkel woord te
zeggen. Zyn er hier cafés, theaters of
zoo iets?"
„Niet, die voor vreemden iets aantrekkelijks
hebben. Nietteminportier, loop eens even
naar het café op den hoek van het Victor-
Emanuel-plein en zie eens of de Duitsche
heer daar is! Misschien, mevrouw, dat myn
heer zich met den briefschryver in dat café
ophoudt, ofschoon ik het niet denken zou.
Weet mevrouw niet, waar die brief van
daan kwam?"
Adelheid knikte.
„Als de portier myn man niet vindt, moet
men trachten dien Wighart op te sporen. Kent
u dien heer? Hy is ook een Duitscher, een
kunstenaar; een opvallend lange man, met
een donkeren baard."
De secretaris bezon zich, schudde het hoofd
en zeide:
„Dat zal zoo gemakkeiyk niet gaan."
„Maar wy moeten tot eiken prijs myn man
vinden", riep Adelheid hartstochteiyk uit.
„Indien hem eenB een ongeluk is over
komen 1"
In den grond van haar hart was zy over
tuigd, dat Henri geen ongeluk overkomen
was en haar angst was grootendeels voorge
wend. Het was haar slechts ingevallen zoo
veel misbaar mogelyk te maken, dien „angst"
zoo duidelyk mogelyk te doen spreken, om
Henri voor ééns en voor al dergelyko uit
gangetjes af te leeron. Het deed haar dan
ook inwendig genoegen dat de portier by
zyne terugkomst meldde, den Duitschen heer
niet gezien te hebben. Inmiddels hadden zich
alle kenners van het hotel om Adelheid, den
secretaris en de kamenier verzameld.
„Wy moeten Wighart zoeken!" riep Adel
heid. „Kent iemand uwer een langen Duit
schen heer, met name Wighart; weet een
uwer ook waar die woont?"
De bedienden zagen elkander aan en schud
den het hoofd.
Adelheid trachtte den secretaris het utter
ly k van Wighart, den vriend van haren echt
genoot, zoo nauwkeurig mogelyk te beschry-
ven, en de secretaris vertolkte hare woorden
voor de bedienden.
„Ah", zei Cajetan, de oberkellner, „vraag
eens aan de signora, of die heer een groot
meester op de cello is en of hy niet twee
dames by zich heeft, zyne zusters, naar
men zegt!"
„Ja", antwoordde Adelheid, mynheer Wig
hart speelt cello, van zyne zusters weet ik
niets - maar hy is het bepaald. Wy zullen
er heen gaan direct, Cajetan kan ons den
weg wyzen."
„Biyf u toch hier, mevrouwl" zeide de
secretaris. „Cajetan kan alleen gaan."
„Neen, neen", hield Adelheid styfhoofdig
aan, „de kamenier gaat ook mee. Lisette,
haal eens even myn mantel."
Waar zou de heilzame uitwerking van dit
gansche voorval gebleven zyn, indion Homi
door een kellner op hare opgewondenheid
ware voorbereid geworden I Yan het al of niet
gepaste der manier, waarop zy zich aanstelde,
had Adelheid geen begrip; ook ontging het
haar, dat een uitbiyven van twee uur, en het,
zy bet ook late, toch nog in geenendeele
verontrustende uur, geene aanleiding kondon
geven tot zulk een bovenmatigen angst, en
dat zy wellicht èn zichzelve én haren echt
genoot in een bespottelyk daglicht stelde.
Zoo begaf zy zich dan op weg, onder hel
spottend lachen van het dienstbodenpersoneel.
Het huis, waarin Wighart wonen zou en dat
op vyf minuten afstands van hot hotel aan
de zeestraat stond, was nog open; gang en
trap waren nog verlicht.
Wordt vervolgd.)