N°. 10631. Doncleivïa ,o* 18 October. A0. 1894. feze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering van <Zon- en feestdagen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit TWEE Bladen. Leiden, 17 October. Feuilleton. LIEFDE OF PLICHT? LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per S maanden. I Franco por post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooterê letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad. By het onderzoek der gemeente-begrooting voor 1895 in de sectiën werd door een lid de post van f 850 voor het verstrekken van duinwater aan onvermogenden onnoodig ge acht; wanneer in de woningen van onver mogenden geen duinwater aanwezig is, be- hooren die woningen onbewoonbaar verklaard te worden. Door andere leden werd betoogd dat nog ongeveer 4- a 5000 inwoners van duinwater geen gebruik maken, omdat hunne Woningen niet zyn aangesloten; anderen con stateerden met genoegen dat, dank zy de toewijding van den wethouder dr. Dekbuyzen, de aansluitingen met elke week toenemen. Volgens het hierop door B. en Ws. in hunne Memorie gegeven antwoord geschiedt de verstrekking van duinwater aan onver mogenden in 42 poorten en sloppen, waarvan de eigenaren nog weigerachtig zijn, hunne perceelen aan de leiding aan te sluiten. Het getal dier poorten is afnemend. In het be lang van de afwering van choleragevaar achten B. en Ws. deze uitgaaf zeker gemotiveerd. In het Gemeenteverslag over 1893 werd door hen eene lijst openbaar gemaakt van het aantal woonhuizen, die op 1 Maart 1894 niet aan de waterleiding waren aangesloten of waar niet van gemeentewege water verstrekt werd, met opgaaf van het getal der bewoners. B. en Ws. bieden nu, na hernieuwd onder zoek, eene dergelijke lijst aan, welke den toe stand op het oogenblik weergeeft. Bij vergelijking vallen belangrijke verschillen in het oog. Tegenovor de perceelen, welke aangesloten zijn, staan andere, welke wegens wanbetaling, verbouwing of omdat z\j niet langer bewoond werden, of omdat de eigenaar niet langer het contract wenschte te conti- nueeren, werden afgesneden. In enkele ge vallen is gebleken dat vroegere opgaven onjuist waren. Het geheel geeft een vooruitgang te kennen. Tegenover 1211 woonhuizen met 6026 bewoners op 1 Maart 11. staan thans 1137 huisnummers met 5451 bewoners, op 6 October. Toen in den zomer van 1894 het gevaar voor cholera weder begon te naderen, werd in opdracht van het college van B. en Ws. een chemisch onderzoek ingesteld naar het drinkwater van 111 perceelen. Rooimeesters brachten rapporten over deze woningen en over eenige andere uit, die in het geheel geen water hebben. De eigenaren werden opgeroe pen, in kennis gesteld met den inhoud der bevindingen en ernstig aangemaand de noo- dige verbeteringen aan te brengen. Over het algemeen blykt dat de eigenaars dit streven, langs minnelijken weg het noodige tot stand te brengen, alvorens tot de toepassing der strengere bepalingen van de Verordening op de onbewoonbaarverklaring over te gaan, zeer op pry8 stellen. Zoo werden van de 17 per ceelen in de Oaeciliastraatwelke op 1 Maart 11. geen duinwater hadden, er 7 op aandrang van B. en Ws. aangesloten aan de leiding, terwijl één perceel, als zijnde tot werkplaats ingericht, van de lyst is af te voeren. Op de Waardgracht, waar op 1 Maart 11. 92 percee len met 520 bewoners van duinwater versto ken waren, zijn sedert 19 woonhuisjes aan gesloten, en is het getal der geen duinwater tot hunne beschikking hebbende bewoners van die gracht tot 397 gedaald. In de Kolfmakers- of Meutjessteeg is het aantal van 8 perceelen met 34 bewoners gedaald tot 5 met 14, in de Vrouwesteeg (Wyk Hl) van 11 met 51 tot 3 perceelen met 16 bewoners, voor welke perceelen het contract geteekend is en aan sluiting eerstdaags verwacht kan worden. Dat krachtig in deze richting moet worden voortgegaan, blykt uit de opeenhooping van woningen met meestal zeer slecht drinkwater op bepaalde gedeelten van de gemeente, des te gevaariyker nog, wanneer het grachten betreft. Nog steeds blykt dat sommige bewoners tot grachtwater hunne toevlucht hebben geno men. De Waardgracht met 73 perceelen en 397 bewoners (*/6 van de geheele bevolking dier gracht) staat nog steeds bovenaan, de Uiterstegracht met 58 woningen en 317 be woners (*/e van de bevolking) is niet veel gunstiger, op de Oranjegracht, 37 perceelen met 298 bewoners, is i/i van de bevolking, op de kleine Kyfgracht zelfs meer dan de helft der bewoners van duinwater verstoken. Ook is de Langegracht by het hernieuwd onderzoek gebleken, ongunstiger te zyn, dan men meende, daar toch byna '/4 van de be volking zich niet thuis van duinwater kan voorzien. Op de Oostdwarsgracht is dit by 30 pet. van de bewoners het geval. Een geheel juist beeld van hetgeen in dezen geschied is, geeft overigens de vergeiyking van de lyst van 1 Maart met de nu aange bodene niet, omdat er niet op voorkomen de nieuwgebouwde en van duinwater voorziene perceelen en er evenmin melding wordt ge maakt van de poorten, waarin vroeger duin water van gemeentewege verstrekt werd en wier aantal is afgenomen met de Tuinmans poort en het Hof De Kous, waar de eigenaren thans zeiven het water verstrekken, de Kom kommer- en Lammertpoorten, die vervangen zyn óf door betere woningen (vanwege de Vereeniging tot bevordering van den bouw van werkmanswoningen) öf door eene fabriek. Voorts verstrekt in de Paradyspoort de ge meente nog slechts aan 4 perceelen water, tegen 16 vroeger; terwyi eindeiyk het nieuwe hof op de Koolgracht (8 perceelen) en 6 nieuwe porceelen in de Vestestraat aan do leiding zyn aangesloten^ In het geheel zyn 119 perceelen tusschen 1 Maart en 6 Oct. voor het eerst of by vernieuwing van duin water voorzien. By den post (volgnummer 109) voor be looning van de inspecteurs, dienaars, enz., kwamen in de sectiën de volgende punten ter sprake: lo. „Eene reorganisatie van de politie wordt in overweging genomen." Deze, als uit eene troonrede overgenomen zinsnede in de Memorie van Toelichting doet vragen wanneer de zoozeer gewenschte reor ganisatie kan worden te gemoet gezien en hoe ver zy zich zal uitstrekken. 2o. Kan, vóór de gewenschte uitbreiding tot stand komt, het politie-corps alvast niet versterkt worden? 3o. Is het aantal processen-verbaal, door de politie opgemaakt wegens overtredingen in het afgeloopen jaar grooter dan wel kleiner, en wanneer kan eene herziening der politie-ver- ordening, zy het ook eene gedeeltelyke, wor den tegemoet gezien? Antw. van B. en Ws.lo. Eene uitbreiding van het politie-personeel in verband met eene gewyzigde organisatie wordt voorzeker noodig geacht, welke zaak door den voorzitter van het college van B. en Ws. wordt overwogen. Sedert diens optreden als hoofd der politie is evenwel nog te weinig tyd verstreken, om een voldoend plan te ontwerpen. Ook zal de eventueele grensverandering daarop grooten invloed moeten uitoefenen. 2o. Eene geringe uitbreiding van het politie personeel, waartoe voorloopig zoude kunnen worden overgegaan, zoude reeds eenebelang- ryke vermeerdering van uitgaven ten gevolge hebben. Inmiddels is op deze begrooting een klein bedrag uitgetrokken, ten einde door eenige verhooging van jaarwedden de meest geschikte agenten voor den dienst in deze gemeente te kunnen behouden. 3o. Een staat van de opgemaakte proces sen-verbaal is in het verslag van den toestand der gemoente over het afgeloopen jaar opge nomen, terwyl geiyke staat werd opgenomen in het verslag over 1892. Daaruit blykt o. a. dat wegens het werpen van vuil in gemeentewater en op gemeente wegen in 1893 13-malen werd geveroaliseerd, tegen negenmaal in 1892. Met de herziening der Algemeene Politie verordening wordt voortgegaan. Bepalingen omtrent de Bouwpolitie zullen in de eerste plaats den gemeenteraad bereiken. De IJselstoomtramweg-Maatschappy heeft den gemeenteraad van Den Haag verzocht de haar indertyd verleende vergunning voor de exploitatie van do tramlyn 's Gravenhage Leiden te willen beschouwen als te zyn ge steld ten namo van de Maatschappy tot Exploitatio van tramwegen, aan wie de onder neming is overgedragen, met toestemming, reeds van het provinciaal bestuur verkregen. Men schryft ons uit Hazerswoude Kou dekerk, dd. 16 October: Voor het eerst in dit seizoen werd er heden avond in eene byeenkomst van het alhier bestaand Dapartement van de Maatschappy tot Nut van 't Algemeen eene spreekbeurt gehouden, welke vervuld werd door den heer Henri M. Dekking, uit Rotterdam. Verleden jaar was hy ook hier reeds opgetreden en had by allen, die hem hoorden, een uitste kenden indruk achtergelaten. Geen wonder, dat hy nu een talryk gehoor voor zich mocht zien, en zeker niemand der aanwezigen zal onvoldaan huiswaarts gekeerd zyn. Integendeel, ieder zal er van overtuigd wezen, dat de heer Dekking in alle opzichten aanbeveling verdient als declamator, in het komische zoowel als in het ernstige. Wy weten niet, wat wy in hem meer moeten bewondeien: zyn net, hoogst beschaafd optreden, dan wel zyn mooi orgaan, dat zich vooral zoo goed leent tot het uitdrukken van het innige, diepe gevoel, door auteurs soms in hunne producten gelegd. Hoe genoot by v. zichtbaar iedereen by de voordracht van het treffende „Voor den Rechter", door Goteling Vinnis. Waariyk, wy hebben reden om den heer Dekking dankbaar te zyn voor het genot, dat hy ons heeft geschonken, en tevens om het bestuur van ons klein depar tement er hulde voor te brengen, dat het, door iedereen vryen toegang te verleenen, zoovelen in de gelegenheid stelde, zoo iets schoons te hoorent Den heer T. Kaptein, onderwyzer aan de openbare lagere school van Benthuizen, is, op zyn verzoek, tegen primo December a. s., een eervol ontslag als zoodanig verleend. By de gisteren te Amsterdam gehouden verkiezing van een lid der Provinciale Staten voor Noord-Holland waren uitgebrach 2547 stemmen, waarvan van onwaarde 13; geldige stemmen 2534; daarvan waren uitgebr^pht op: prof. mr. D. P. D. Fabius 552, mr L. H. Povel 899, den heer A. Roelvink 1075 stem men, zeodat herstemming Doodig is tusschen de heeren Roelvink en Povel. Op 1 November a. s. zal te Kampen het 25 jarig bestaan van den hoofdcursus op feeste- ïyke wyze worden herdacht. Tot deelneming aan die feesten worden door de feestcommissie uitgenoodigd alle oud- directeuren, oud onderwyzers en oud-leerlingen van dien hoofdcursus. Dezer dagen kwamen in het hotel „Bel- levue" te Utrecht eenige liefhebbers van pluim gedierte byeen ter bespreking van de wen- schelykheid tot oprichting eener Vereeniging ter bevordering der liefhe'obory voor pluimge dierte. In die vergadering ia de vereeniging „Orni- tbophilia" tot stand gekomen. Als bestuursleden zyn gekozenmr. J. E. W. Twi8s, voorzitter; jhr. A. P. C. C. ridder van Rappard, onder voorzitter; C. J. G. Re- pelius, secretaris; O. J. De Haart Nzn., pen ningmeester; mr. J. J. Moll, J. W. Schuylen H. Essen. Alle aanwezige heeren traden direct als lid der vereeniging toe. Het bestuur vleit zich, dat allen, die belang stellen in pluimgedierte, zich zullen aansluiten, om zoodoende de lief hebberij voor hoenders, duiven, fazanten, kalkoenen, watervogels, zang- kamer- en volière-vogels meer aan te moedigen, inzon derheid tot het houden van raszuivero exemplaren. Waar de belangstelling op dit gebied in het buitenland zoo groot is, zal zeker de nieuwe vereeniging ook in ons land voldoenden steun vinden. Aan het „N. v. d. D." schryft men uit Rotterdam „Toen ik gisteravond in dit blad het bericht las, dat mevrouw Beersmans goed vooruitgaat, kon ik een gevoel van diepen weemoed niet onderdrukken. Was het maar waar, wat daar werd medegedeeld I Het is helaas niet waar, de toestand van mevr. Beersmans is niet goed. Niet dat er op het oogenblik levensgevaar zou zyn, dit stellig niet, maar de tyd, dat wy deze eerste Nederlandsche tooneelspeelster weer op de planken zullen zien, ligt zeer waarschynlyk nog verre. Na den aanval van apoplexie, heden vóór acht dagen, werd do zaak nog niet erg ingezien, en men hoopte, dat het wel weer spoedig terecht zou komen, maar gisteren had mevr. Beersmans de be schikking over den rechterarm en het rechter been, die na den aanval eenigszins verlamd waren, nog niet teruggekregen, en dat zal slechts zeer langzaam weer terechtkomen. Zóó en niet anders is op het oogenblik helaas de toestand; ik behoef u zeker niet te zeggen, dat ik dit niet zou melden, als ik my no mededeeling niot uit do beste bron had. Ook met den heer Le Gras, die vier maan den geleden eene beroerte had, gaat bet neg slechts langzaam vooruit. De vereenigde Rot- terdamsche tooneelisten zyn in den laatsten tyd wel treurig bezocht I" Zaterdag vertrekken het Tweede Kamer lid Viruly en de heer Waldeck, secretaris en penningmeester van den Hollandsche Maat schappy van Landbouw, naar St.-Petersburg, als afgevaardigden der Regeering op het pomologisch congres aldaar. De hoofdcommissaris van politie te Rotter dam bevindt zich te Beriyn, na te voren eenige dagon te Parys vertoefd te hebben. Naar men wil, zou zyne reis in verband staan met eene op handen zyndo reorganisatie van het politiecorps aldaar tegen het tydstip der inlyving van de gemeenten Charlois en Kralingen by Rotterdam. Het stoomschip „Werkendam" arriveerde 16 Oct. van Nieuw-York te Rotterdam; de „Lawoe", van Rotterdam naar Java, vertrok 17 Oct. van Port Said; de „Prinses Sophie" vertrok 17 Oct. van Batavia naar Amsterdam; de „Soerabaia", van Rotterdam naar Batavia, Slot.) De gondelier jammerde en weeklaagde, toen hjj vernam, dat er sinds reeds drie uren verstreken waren; hy jammerde over het verlies van zyne boot, die met hot geld, dat hy ontvangen had, niet betaald was. Cajetan voegde hem toe dat hy zwygen zou; ingeval er een ongeluk gebeurd was, zou de signora hem de schade vergoeden, en de man liet zich geruststellen, in de hoop er nog een fortuintje mee te maken. Sophie hoorde de boodschap aan zonder eene spier in baar gelaat te vertrekken. „Ik zal dezen nacht by mevrouw biyven; is eene vriendin van my," zeide zy en ging naar boven. Zwaarder, al tyd zwaarder werden haar de voeten by elke trede, die zy beklom, en het gele, stroeve gelaat werd altyd bleeker, de strakke trekken ontspanden zich, tot ten slotte een groote, brandende traan van tusschen de wimpers te voorschyn kwam. Waar betrapte Sopbie zich daar op Kaars recht richtte zy zich op. „Altyd courageI" fluisterde zy. Daar stond zy op den drempel der kamer, waarin Adelheid, bleek als eene doode, met gesloten oogen in een leunstoel zat, zonder haar binnenkomen te bemerken. Die blonde jonge vrouw daar had Henri, haren Henri, haren halfgod, verleid en hem ach, misschien den dood in de armen gevoerd l O, zy haatte die vrouw I Die blonde jonge vrouw dóir had Henri, haren Henri, haren halfgod, bemind; zyne kussen hadden haar tot een deel var hem- zelven gemaakt, in troostelooze smart zou zy hem misschien be ween en, zoo hy wer- keiyk.O, zy beklaagde die vrouw I Met de liefde eener alles vergevende moedor trad Sophie op haar toe en legde de gevou wen handen op dat blonde hoofd. „Adelheid", fluisterde zy, „myn kind, wy moeten ons voorbereiden op het gemis van onzen.van onzen Henri. Want ook m y behoorde hy toe." Adelheid sprong op en wierp zich heftig snikkend in Sophies armen. „Ik heb hem u ontroofdI Kunt ge het my vergeven? Sophie zou die verschrikkeiyke gedachte waarheid zyn? Hy beminde my tochl Ja, God is myn getuige, ik had recht het te gelooven! Waarom zou hy my ont vlieden my ontvlieden misschien zelfs tot in den dood?" „Omdat het geene ware liefde was, omdat de schuld aan hare sponde stond en de wacht hield", zeide Sophie somber. Zy begon ^Adelheid te vertellen van Henri's vertwyfeling, van zyn koortsachtig verlangen naar Hélène, van syne rusteloosheid. Zy deelde haar den inhoud mede van den brief, dien Wighart geschreven had. Al strakker en strakker werd Adelheide gelaat, terwyl Sopbie sprak. Toen deze eindelyk zweeg, bleef zy zwygend voor zich staren. Door angst en medelyden bezield, nam Sophie de kleine, kille handen tusschen de hare en terwyl eene stem in haar binnenste riep: „Zy is toch zyne vrouw", zeide zy teeder vermanend: „Lieve AdelheidI" Adelheid trok hare handen terug. Met een droevig lachje om den schoonen mond, waarom nooit anders dan een vroolyke, gulle lach gespeeld had, fluisterde zy: „Laat my, Sophie 1 Ik ben niet waardig, dat uwe handen, die zyne jeugd behoedden, deze handen drukken, die zyn leven verwoestten. Gy hebt hem lief gehad maar grooter en edeler was uwe liefde dan de myne. Sophie ik was een kind ik wist niet, wat ik deed!" „Gy hebt hem liefgehad", zeide Sophie met bevende stem. „Ja", riep Adelheid, en een glans straalde uit bare oogen, „ja, ik heb hem lief! Zoo gy, zoo Hólène daarin eene schaduw van ver zachting myner schuld mocht vinden zoo reken my die ten goede!" „Wellicht voer Sophie voort, „wellicht is onze angst ongegrond. Wie weet, keert hy morgen weder." „Sophie", riep Adelheid, „gy gelooft niet, wat ge daar zegt! Maar, indien dat gebeurt en God geve dat het zoo zyn moge indien dat gebeurt, dan zal Henri zien, dat het kind tot vrouw geworden is; dat het hem het geluk in de armen zal voeren. Maar gy, Sophie, wees gy dan myne schutsengel, myne moeder! Leer my goed en sterk te worden l" Aangedaan trok Sophie de jonge vrouw aan hare borst „Myn kind," fluisterde zy, „de bekentenis is allesEn gy hebt bekend." Maar de ydele hoop, welke de beide beangste vrouwen getracht hadden elkaar voor te spie gelen, zou met den nieuwen dag, die, als eiken morgen, in vroolyken zonneschyn aan brak, als sneeuw voor de zon verdwynen. De reeds met het eerste schemeren van den dageraad uitgezonden visschers keerden stadwaarts met een natten, geheimzinnig ver borgen, treurigen last, dien zy op de rots blokken der diga gevonden hadden. Sophie, zelve bleek als eene doode, geleidde eene wankelende, jonge vrouw naar een ver trek, waar Henri's lyk op eene baar ter neder lag. Yriendeiyk speelden de zonnestralen door het venster en meesteriyk teekenden zy de doorwerkte bloemen der gordynen als scha duwen op het marmerkoude gelaat van den doode. Zy tooverden een vreedzamen lach om den voor eeuwig gesloten mond en rustten op de blanke hand, waaraan de ring schit terde, dien Adelheid voor het altaar hem ge schonken had. Als een geest stond Adelheid daar en zag op den gestorvene nederSophie lag geknield naast de baar en verborg het gelaat in de handen. „Nog schynen zyne lippen „Hélène" te roepen groote God, wees my genadig ik heb geen recht, aan zyne iykbaar tewee- nent" kreet Adelheid. Zy zonk naast Sophie op de knieën neder en verborg haar gelaat tegen Sophies schouder. „Ween", zeide Sophie zacht, „liefde en berouw weenen met u, en deze tranen was- schen uw hart rein van leugen en licht zinnigheid." Jaar en dag zyn sinds verstreken; papa Imhof, die met zyne vrouw naar de wereld een grooten staat voert en zich verheugt in een min of meer zuur huweiyksgeluk want mevrouw Imhof is by lange na niet gemakkelyk papa Imhof kan het zich altyd nog maar niet begrypen, hoe uit zyne vroolyke, opgewekte Adelheid eene zoo stille, ernstige vrouw geworden is, die biykbaar meer behagen schept in den omgang met de oude, leeiyke en verschrompelde piano-speel ster dan in de feesten van het ouderiyk huis, ofschoon de rouwtyd al sinds lang verstreken is. Hy heeft op Henri's graf een zeer kost baar en zeer deftig monument laten plaatsen, waarvoor een der voornaamste kunstenaars het model heeft gegeven, en gaarne vraagt hy, met een ydel lachje: „Hebt u het graf van myn schoonzoon al gezien?" Maar dan voegt hy er dadeiyk met een betrokken ge laat by: „'t Is eene vreeselyke treurig ge schiedenis, zoo op de huwelyksreis te ver ongelukken! Myn arm kind!" Adelheid kon zich ook in den dood niet van het overbiyfsel van den zielsgeliefde scheiden; zy nam het lyk mede en duldde met een smartvollen lach, dat het strekken moest om de ydelheid van haren vader te strooien. Vaak brengt zy alleen of met Sophie een bezoek aan het dierbare graf, om hier aan het liefdevolle hart harer vriendin stille tranen te schreien. Sophie twyfelt er aan of de tyd en de kracht der jeugd do wonde wel zullen heelen, die Adelheid geslagen is. Hélène en Wighart echter hopen dat ook voor Adelheid het leven troost en een schoonen werkkring bewaard heeft, waarin zy de kracht harer ernstige en ten goede gekeerde gedachten zal kunnen bestoden. Ook zy maken vaak do wandeling naar het kerkhof, om daar in smartelyke herinneringen te verwylen op het graf van hem, dien zy beiden zoo innig heb ben liefgehad en over wiens laatste rust plaats heen zy elkaar de hand hebben ge reikt tot een stil gelukkigen, onverbreek baren band. Zyn zy dan weder teruggekeerd in hunne vreedzame woning, dan neemt Hélène wel eens Henri's viool uit de kist en strykt met bevende vingeren langs de snaren, die dan een klagend, melodieus geluid laten hooren. „Laat haar rusten", zegt Wighart dan, „'t is my, als beroert ge zyne ziell" Met diepen eerbied legt Hélène dan de viool weer neder in hare kist, waarin zy sluimert, evenals haar meester slaapt: dood, verstomd, zwygend voor eeuwig!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1