Ah 10629. Dinsdag 10 October. A". 1894. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leidon per 3 maanden1.10. Franco per post 1 1 Afzondorlyke Nommors 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIE!!: Van 1 6 regels f 1.05. Iedoro regel meer 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend. KOLOMEN. BATAVIA, 12 en 13 September. De terugtocht der colonne-Van Lawlck van Pabst. Werd tot nog toe in de mailcouranten weinig nieuws meegedeeld over de colonne- Van Lawick van Pabst, door de voortreffelijke wijze, waarop het „Soer. Hbl." over de Lombok-aangelegenheden wordt ingelicht, is men in staat thans de weetgierigheid der lezers in dit opzicht afdoend te bevredigen. D9n 16den Augustus was op last van den bevelhebber der Lombok-expeditie de overste der infanterie Van Lawick van Pabst met 2 compagnieën van het 9de bataljon infanterie en eene sectie bergartillerie naar Batoe Klian, dat cp de grens van het Sasaksch gebied ten Zuid westen van de Balische hoofdversterking Kotta- Radja ligt, gezonden om van beide partijen te vorderen dat de strijd zou worden gestaakt. Batoe Klian werd den 19den Augustus be reikt en de volgende dagen werden verken ningen gemaakt naar Koepang, Pringasala, •wangi, Soeradada, Ladong, Kotta-Radja en andere plaatsen in den omtrek. Overal werden de onzen door de Sasaks vriendschappelijk ontvangen, drinkwater en klappers werden hun aangeboden en, waar nog levensmiddelen waren, ook rijst. En toch hadden de Sasaks daarvan zoo weinig te missen, dat bet bivak to Batoe Klian weldra omringd was door eene uitgehongerde menigte, die als eene bende honden aanviel op den afval van de keuken onzer soldaten en zelfs de beenderen afknaagde. Die uitgehongerde massa moet een akelig gezicht zijn geweest. De kinderen hadden geheel het voorkomen van apen, over de tot op het been vermagerde gezichtjes hing het vel in plooien neer. Door het vel van het lichaam staken de botten uit, do armen en beenen waren stokjes, met de gewrichten en knie schijven als knobbels. De moeders waren vol komen uitgeput. Men kon de vingers tusschen de ribben leggen, velen waren reeds zóó ver magerd, dat de beide pijpbeenderen van den onderarm te zien waren, enkelen leden al aan geeuwhonger. Eene volkomen uitgehongerde vrouw met twee kinderen werd door den kok der colonne half3tervonde bij de rivier gevonden, uit mede- Jijden nam hij haar mee en in het bivak ont ving zij met de haren een soldaten-rantsoen. De meeste soldaten deelden hun voedsel, dat overste Lawick in ruime hoeveelheid deed uitreiken, met de armen; hun hart werd be wogen door zooveel ellende en leed. De Sasaks waren gaarne genegeD onder ons bestuur te staan, maar niet onder deBaliërs. „Liever dienen wij een hond van het Neder- landsche gouvernement dan een Balinees". Dien hadden zij loeren verafschuwen als eon afschrikwekkend wangedrocht. Hunne vrouwen en dochters werden hun ontnomen, hunne dorpen en velden verwoest, hun broeders vermoord. Ten einde raad, hadden sij de wapens gegrepen en de strijd zou worden uitgevochten. In het eind legden zij zich neder bij onze belofte, dat zij voortaan in rust on vrede zouden kunnen leven, door ons beschermd tegen hun vroegere geweldenaars. Dit gebeurde op Zaterdag 25 Augustus op eene conferentie te Soeradada, waarheen dien dag de colonne was uitgerukt. Vermoeid door den langen marsch langs den vrijwel ongebaanden weg, keerde de troep om vier uren in Batoe Kilan terug. Niemand V3rmoedde toen nog wat de morgen brengen zou. Ongeveer om 3 uren in den morgen van Zondag 26 Augustus bracht een Sasak te paard een briefje, geteekend door majoor Ha raerster, toen nog chef van den staf der expe ditie, aan den colonne-commandant, waarin deze gelastte om met inachtneming van veilig heids-maatregelen terug to trekken op zijn vroeger bivak. Van den toen reeds bekenden voorgenomen aanval der Baliërs stond daarin geen woord, de chef van den staf scheen toen reeds z'Jn hoofd kwijt te zijn. Overste Lawick liet de Sasaksche hoofden in den omtrek mede- deelen, dat hy met zijne troepen naar Tjakra- l egara zou terugkeeren en aanvaardde Zondag middag den terugmarsch. Voorop marcheerde de spits, daarna kwam de voorhoede onder luitenant Musch, kapitein Christan met de 4de compagnie Europeanen, de sectie berg- artillerie en 15 mineurs volgden, daarna kwam de trein en eindelijk de 2de compagnie inlanders onder kapitein Lindgreen, die de achterhoede vormde. Op ongeveer vier palen ten Westen van Batoe Klian in de geheel verbrande en -erwoeste streek tusschen die plaats en Salam werd op een hoog terrein den nacht door gebracht, zonder door den vijand verontrust te worden. Maandag-morgen om 6 uren werd het bivak weder opgebroken en de terugtocht verder aanvaard door het zeer moeilijke terrein. Van den vroeger blijkbaar zeer goed onderhouden weg was weinig meer te bekennen dan een kronkelend voetpad, slechts hier en daar wezen slooten de vroegere breedte en richting aan. Een duiraendikke aschlaag bedekte alles; geen vogel of insect hoorde men daar. Het ver woeste Pringarata werd doorgetrokken, nog vernam men van den vijand niets. Eindelijk, ca een afmattenden marsch van ongeveer 16 palen, werd de Barak bereikt. Op den linkeroever dier rivier had de vijand zich verdekt opgesteld en richtte een hevig vuur op onze troepen, toen dezen de zeer breede en diepe Babak begonnen over te trekken. Eenige salvo's en een paar goed gemikte kartetsen deden hem echter de vlucht nemen, met zooveel overhaasting zelfs, dat hy in een versterkt huis op eene hoogte op den linker oever een gesneuvelde en een aantal wapens achterliet. De korte afstand tusschen de Ba- bak en Batoe-Koteh werd verder ongemoeid afgelegd, doch in de nabijheid van Narmada werd een wel onschadelyk, maar toch zoo hevig vuur ontvangen, dat de colonne comman dant het raadzaam vond de rivier Narmada ten Zuiden van de kampong van dien naam over te trekken en dan om Narmada heen den grooten weg te bereiken. Onder eene scherpe beschieting had die omtrekkende be weging plaats; wy verloren daarby een muil dier van de artillerie, terwyi een koelie werd gewond. Het verlies van den vyand is natuur- ïyk onbekend gebleven. Omstreeks drie paal van Narmada werden uit eenige huizen nog een paar schoten op de onzen gelost; eenige salvo's dreven den vyand echter dadeiyk op de vlucht. Van daar bereikte men Bertaid of Bertais, dat rustig werd doorgetrokken, en eindelijk kwam Tjakra Negara in hot gezicht. Met de meeste voorzorgsmaatregelen werd de kampong verkend. Maar alles bleef rustig, men hoorde niet het minste verdachte geluid, de bamboezen poort stond open en niets gaf eenig tdyk van het vreeselyk bedryf, daar in den afgeloopen Zaterdagnacht afgespeeld. Men meende dus weldra weder te midden der kameraden te zyn. Ieders hart werd lichter, vermoeienis en afmatting werden vergeten en met frisschen moed trok men voort. Ongestoord trok de spits de kampong binnen, de voortroep volgde op behoorlyken afstand, de hoofdtroep, trein en achterhoede kwamen, maar nog altyd viel er geen schot. Er was geen vyand te zien. Het rechte, byna duizend meter lange ge deelte van den weg werd afgelegd, de spits trok den omstreeks 400 meter langen elleboog, waar weldra het bloedbad zou aanvangen, binnen en werd niet verontrust. De geheele colonne volgde en was weldra op de nood lottige plek ingesloten. En toen volgde een razend vuur. Van alle kanten knalden de schoten, elke muur braakte vlammen en projectielen uit. De vyand had zich overal genesteld, in de boomen, op huizen en muren, maar steeds zóó dat hy byna on zichtbaar bleef. Slechts hoorde men zyn ge schreeuw en de kreten van vrouwen en kin deren, die met steenen deelnamen aan het slachting8werk. Overste Lawick werd door eenige kogels doorboord, luitenants Musch en De Jong wer den gewond, kapitein Lindgreen kreeg een schot in den rechterarm, tal van onderoffi cieren en minderen vielen, de geheele trein van dragers en pikolpaarden en byna al de paarden en muildieren der artillerie werden gedood. De geheele straat was bedekt met lyken, die voeten hoog op elkander lagen en elke poging om terug te trekken of de ge meenschap tusschen de beide compagnieën van Christan en Lindgreen te herstellen, on- doeniyk maakten. In een half uur tyds was de helft der colonne en de geheele trein buiten gevecht gesteld. Toen geen vereeniging meer mogeiyk bleek, trachtten de verschillende gedeelten ieder hun eigen weg te vinden. Kapitoin Christan, die zich by den voortroep onder luitenant Musch had gevoegd, trok den grooten weg naar het oude bivak voor de poeri op. Kapitein Willemstyn ging mee. Steeds terugvurende, maar onder een helsch vuur van den vyand, dat telkens een offer weg maaide, werd met den looppas in goede orde de westelyke uitgang van Tjakra-Negara be reikt. Daar althans dacht men veilig te zyn. Maar weder volgde eene bittere ontgoocheling van de kameraden was geen spoor meer te zienslechts zag men de geraamten van de loodsen van het vroegere bivak van Matarain, dat toen reeds door de onzen verlaten was. Een korte krygsraad werd belegd. Men be sloot nogmaals te trachten aaneensluiting met Lindgreen te verkrygen en weder den dooae- lyken spitsroedengang te gaan Doch wonder genoeg kreeg men op dien terugtocht geen enkele doode meer, hoewel men nog wel, maar in mindere mate, beschoten werd. Zelfs vond men nog gelegenheid om de sluitstukken van de geweren der dooden van den eersten marsch medo te nemen. Was de vyand zelf uitgeput van het vermoeiende slachtingswerk of kwam hy munitie te kort? De noodlottige elleboog werd weder bereikt, doch toen werd van Lindgreen in het geheel niets meer gezien. Daarop besloot Christan door de kampong noordwaarts een uitweg naar het open veld te zoeken. Een smalle weg werd geforceerd, die naar een kleine ommuurde ruimte leidde, en daaruit werd eindelyk de sawah bereikt. Om Tjakra-Negara en Mataram heen, tus schen Goenang Sari en Rembiga, werd ver volgens het strand bereikt en zoo naar Ampe- nan gemarcheerd, waar de dappere troep Dinsdag-morgen doodeiyk vermoeid aankwam. Nadat Christan met zyn detachement weder den beruchten elleboog had bereikt, had de lste luitenant der art. Vis zich met de over gebleven artilleristen en de beide bergstukken by hem aangesloten. Het overtrekken der eerste rivier slaagde, de stukken werden met alle hens de steile oevers af en opgewerkt. Cjok de tweede rivier werd mot nog meer inspanning gelukkig ge passeerd. Doch daarachter vond men een zoo hoog geterrasseerd terrein, dat het verder transport geheel onmogtlyk werd en do twee stukken moesten achterbiyven. Vis nam de sluitstukken mede en wierp dè munitie inde zooeven doortrokken rivier; voor den vyand waren ze üus volkomen onbruikbaar gemaakt. Kapitein {Lindgreen en de zynen. By het voorafgaande sluit zich als vanzelf do vraag aan, hoe bet inmiddels kapitein Lindgreen met zyne inlandsche compagnie, doctor Ujlaki en luitenant Van der Plank was gegaan. Als commandant der achterhoede had Lindgreen de zorg voor de gewonden, en dezen niet willende achterlaten, hal hy de bewegingen der voorgaanden niet kunnen vol gen. Aan alle kanten door kogels bestookt, besloot by zich in eene ommuurde ruimte terug te trekken. Hoe het hem daar ging, bly kt uit eene par ticuliere correspondentie in de „Java-Bode". In de ommuurde ruimte versterkte hy zich mot 3 officieren, ongeveer 80 man en een twintigtal dwangarbeiders. De officieren waren dr. Ujlaki, die by de ambulance van de colonne was ingedeeld in plaats van dr. Van Dyk, als zynde deze toen ziek, luitenant Van der Plank, die een paar dagen te voren een trans port vivres naar Batoe Klian had overgebracht, en luitenant De Graaf, tot de compagnie behoorende. Geheel door den vyand ingesloten, die door aangebrachte schietgaten achter hooge muren vuurde, verdedigde deze kleine colonne zich hardnekkig in de beperkte ruimte. Des nachts, als de vyand minder waakzaam was, kropen enkele soldaten behoedzaam uit hunne versterking naar buiten, om do verspreid lig gende kisten met vivres binnen te halen, zoodat er met betrachting van de noodige zuinig heid voor een paar dagen eten was voor den troep. Die het waagde over dag zfin hoofd buiten de muren te steken, werd onvoorwaardeiyk getroffen door het vyandelyk lood, afgeschoten uit de talryke geweren, door de schietgaten gestoken. Vermits de vivres, doch vooral het drink water, begonnen op te raken, zag men naar middelen uit om uit de versterking te komen, de sawah te bereiken en verder naar Ampenan te gaandoch alle toegangen waren versperd en afgesloten. De luitenant De Graaf, die met eene kleine patrouille naar een uitgang zocht, werd even buiten het bivak onverwachts aangevallen en met lanssteken afgemaakt. De toestand in de versterking werd hoe langer hoe hachelyker; bukkende en langs den muur loopende, waagde men zich om van de eene plaats naar een andere te gaan, want het regende kogels en steenen. De waternood steeg eindelyk ten top en men moest besluiten het bivak te verlaten en een ander daarnaast te betrekken, want hierin had men nl. een put ontdekt, doch ook daar raakte het water op, ondanks alle maat regelen, welke genomen waren om er zoo zuinig mogeiyk mee te zyn. Intusschen had de vyand de onzen in het nieuwe bivak ontdekt en onmiddellyk verrees daarnaast een verhoogd schilderhuis, waaruit een plongeerend vuur in het bivak werd afgegeven. In dit bivak hield men flink stand, ondanks alle misères en omringd door een groot aantal gewonden, die niet geholpen konden worden, omdat de dokter alle hulpmiddelen miste. Doch de moed en volharding van het kleine troepje werden op eene zware proef gesteld door totaal gebrek aan eten en drinken. Ten einde raad en zfine manschappen niet noodeloos willende opofferen, besloot kapitein Lindgreen met den vyand te capituleeren. Een inlandsch onderofficier, van een witte vlag voorzieD, werd met een brief naar den radja afgezonden. De brief hield in de mededeeling aan den radja, dat Lindgreen met de zynen de wapenen zouden afleggen en zich over geven, mits de radja hen vry naar Ampenan liet vertrekken. Tot de uitvoering van deze daad behoort een kolossale moed, want wie waarborgt hem, dat, als de wapens waren afgelegd, de radja zyn woord gestand zou doen. De radja willigde de voorwaarden onmid dellyk in en zoo werd de troep naar Tjakra- Negara overgebracht. Lindgreen en dr. Ujlaki werden in de Poeri toegelaten om te ver nemen wat omtrent het lot van hem en de hunnen was besloten. De radja wilde den jongsten officier naar Ampenan zenden om een brief aan den opperbevelhebber te over handigen, doch Lindgreen wilde hiervan niets weten, herinnerde den radja voorts aan do voorwaarden, waarop zfi de wapens hadden afgelegd, en overtuigde hem dat aan den in houd van den brief door den opperbevelhebber geen gevolg zoy worden gegeven, zoolang niet de geheele troep volgens overeengekomen voorwaarden naar Ampenan terugkeerde. Den eersten nacht werden zy echter in de Poeri opgesloten, omringd door talryke schild wachten. Den daaropvolgenden dag gingen zy naar Mataram, alwaar wederom besprekingen plaats hadden, welke minder gunstig voor hen afliepen, met dat gevolg, dat zy weder naar Tjakra-Nogara werden gebracht, om in eene zekere gevangenschap door te brengen. Lindgreen bleef niettemin by den radja aan dringen op de vervulling van diens belofte, doch tevergeefs. Men draalde hiermede en gaf steeds ontwykende antwoorden. De behande ling der gevangenen, die den eersten dag allerslechtst was, werd intusschen beter, er werd voor eten en drinken gezorgd; de inlandsche soldaten kregen zelfs een zak met kepengs, om zich kleine versnaperingen aan te schaffen. Eindelyk op den 6den gaf men den kapitein Lindgreen te kennen, dat hy met de zfinen naar Ampenan kon vertrekken, mits hy een brief van den radja wilde medenemen, voor den opperbevelhebber bestemd. Een vrygeleide zou hen dan tot buiten de muren van Tjakra- Negara en Mataram brengen. Toen het uur van vertrek was bepaald, mankeerden de dwangarbeiders, zoodat de soldaten hunne gewonde kameraden moesten dragen. De Bailors schynen weinig waarde te hechten aan de kettingjongens en zien hen met zekere minachting aan, zoodat door deze omstandig heid de dwangarbeiders ongehinderd binnen Tjakra-Negara konden rondloopefi. Met vermyding van Mataram, waarschyniyk omdat men hen onkundig wilde laten van de verrichtingen binnen deze veste, werden Lind green en de zynen over de sawahs naar Kalé gebracht, alwaar zy hartolyk werden verwelkomd door twee compagnieën van het 9de bataljon, onder den overste Scheuer, die het bivak daar bezetten. De ontvangst was allerhartelykst en ging alle beschryving te boven. Hier vond Lindgreen o. a. oen gedeelte van zyne compagnie terug. Met een dekking van Kalé werd de troep verder naar Ampenan gebracht. Met vreugde werden zy begroet en aan handdrukken en uitingen van geluk- wenschen scheen geen einde te komen. Daar de troep door het ondervondene veel had geleden en zeer onder den indruk van het gebeurde was, werd besloten alle man schappen naar Java terug te zenden. Men vermeldt dit nadrukkelyk, omdat geruchten verspreid zyn, als zouden de militaire autori teiten ontevreden zyn over het gedrag van kapitein Lindgreen en deze daarom van het oorlogsterrein zyn verwyderd. Natuuriyk is een onderzoek ingesteld, maar de uitslag daarvan is geheel ten gunste van Lindgreen; aan de „J.-B." wordt althans uit Boeleleng geseind, dat door de officieren de capitulatie eervol is verklaard. Yermelding verdient nog, dat Lindgreen de geheele verantwoordeiykheid voor deze capitulatie op zich had genomen en zyne beide officieren daarbuiten had gehouden. Uit het bericht, dat de officieren de capi tulatie van kapitein Lindgreen eervol ver klaard hebben, schynt men te kunnen opmaken, dat aan de bepaling van het reglement op do krygstucht, dat elke officier, die capituleert, zich daarvoor later voor oen krygsraad zal moeten rechtvaardigen, mot spoed gevolg is gegeven. Verbetering. Terwyi 4 September het „Soer. Handels blad" mededeelde, dat de Arabische agent der Paketvaart-Maatschappy Vrydag-avond aan den kapitein der genie Ruempol den voorgenomen aanslag op Lombok meedeelde, komt de redacteur nu dit foutieve bericht als volgt herstellen Te Ampenan vernamen wy, dat niet de gewezen kapitein der Arabieren, tevens agent van de K. P. M., te Ampenan, ons voor den overval gewaarschuwd heeft, maar een Sasaksch kamponghoofd, dat dikwyis in aanraking kwam met den commandant van den trein, kapitein Schmidhainer, en dezen Zaterdag-middag be richt bracht van de plannen van den vyand. Kapitein Schmidhamer" bracht die waarschu wing over aan den generaal Vetter, die daarop tegen den zin van generaal Van Ham last gaf om het hoofdkwartier op te breken en het bivak van de troepen in Tjakra-Negara te betrekken, terwyi hy tevens eene compagnie infanterie en een sectie bergartillerie uit Mata ram ontbood." (Zie vervolg in het Eerste Blad.) Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indiö zijn de volgende beschikkingen genomen: Civiel Departement. Bepaald: Dat de controleur 2de kl. bij bet Binnenlandscb Bestuur op de be zittingen buiten Java en Madoera D. Breedveldt Boer, thans gesteld ter beschikking van den resi dent van Banka, wordt teruggevoerd bij zijn kader. Benoemd; Tot élève-administrateur bij de tin mijnen op Banka J. Boumeester; tot lid van het centraal comité in N.-I. van het Roode Kruis dr. W. Schutte, dirigeerend off. van gez. 2do kl., chef van de 5de afdeeliug van het departement dor Marine. Ontbonden: De commissie, bolast geweest met bet afnemen in 1894 van het groot-arabte- naars-examen voor den Indischen dienst, onder dankbetuiging voor de loffelijke wijze, waarop zij zich van de haar opgedragen taak heeft gekweten. Tijdelijk belast: Bij don Post- en Telegraaf dienst: Met de waarneming der betrekking van commies 2de kl. en geplaatst te Weltevreden de ambtenaar op non-activiteit J. G. Ter Linden, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende. Benoemd: Tot onderwijzer 3de kl. F. H.Cock. Verleend: Een tweejarig verlof naar Europa, wegens ziekte, aan den ingenieur 2de kl. by den Waterstaat en 's lands Burg. Openb. Werken J. Scheller. Benoemd: Tot predikant bij de Protestantsche gemeente te Djokdjokarta de predikant te Mage- lang J. H. De Vries; tot controleur 2de kl. bij net Binnenlandscb Bestuur op Java en Madoera de adspirant-controleur Th. Brouwer. Goedgekeurd: Dat door den landraad te Cheribon is benoemd tot substituut-griffier buiten bezwaar van den lando bij die rechtbank, V. E. Busscher. Werkzaam gesteld: By de in- en uitvoer rechten en accijnzen: Als verificateur 5de kl. de ontvanger G. A. Gallasals ontvanger, de veri ficateur 5de kl. jhr. J. W. M. A. Janssons. Geplaatst: Te Soerabaia, de als verificateur 5de kl. werkzaam gestelde ontvanger G. A. Gallas; te Boender (Madoera), de als ontvanger werk zaam gestelde verificateur 5de kl. jhr. J. W. M. A. Janssen8. Overgeplaatst: Van Soerabaia naar Kerte- sono (Kedin) de verificateur 5do kl. H. Klusman. Departement van Oorlog. Verleend: Twee jaar verlof naar Europa, wegens ziekte, aan den kapi tein der inf. J. P. Schoemakor Bevorderd: Tot lsten luit. bij het wapen der art. de 2de luit. C. J. De Bruijn. Overgeplaatst: By den geneeskundigen dienst in de 3de militaire afdeeling op Java te Malang, de offic. van gez. 2de kl. geëvacueerd van Atjeh en met verlof te Soekaboemi, A. H. Van dor Weerd. Ontslagen: Eervol als militairen commandant van de We9terafdeeling van Borneo, de tot luit- kol. bevorderde majoor der inf. H. Krull. Benoemd: Tot militairen commandant van de Westerafdeeling van Borneo, de majoor der inf. P. D. W. Wilken. Bovorderd: Bij het wapen dor inf.: tot majoor de kap. G. J. Van Hoogenbuijze, tot kap. de lste luitenants H. W. Muller, H. Gout en C. F. R. De Klerk; tot lsten luit., de 2de luitenants W. F, H. Bloemink, E. T. C. Tolhuijs, A. E. Van Kappen, B. Teen8raa, W. P. Homan en J. W Beerenscuot. Departement van Marine. Vergunning: Ver leend om wegens overcompleet in zyn rang per particuliere gelegenheid naar Nederland terug te keeren aan den luit. ter zee 2de kl. J. M. Van Wickevoort Crommelin. Overgeplaatst: Uit de rolle Hr. Ms. rader- schip „Merapi" in die van Hr. Ms. wachtschip .Gedeh'" de luit- ter zee 2de kl. R. W. Boissevain uit de rolle Hr. Ms. flottieljevaartuig .Madura" in die van Hr. Ms. fregat .Tromp" de luit. ter zee 2de kl. W. Moens; uit de rolle Hr. Ms. flottielje vaartuig ,Sum- bawa" in die van Hr. Ms. wachtschip .Gedeh" do luit. ter zee 2de kl. J. M. Van Wickevoort Croinmelin. Opgave van passagiers, vertrokken per ss. „Me rapi'', naar Marseille en Nederland. Gep. kapt. der inf. L. P. Van Mourik met e. en kind, mevr. de wed. V. M. Alting von Geusau en kind, dr. J. Buttikofer, lste luit. der inf. E. K. H. Plnim Mentz mot echtg. en kind. hoofdcom mies van O. E. en N. W. Vorsteegh, de heeren A. J. N. Soeteraan, jongeheer I. A. Cardon, opz. 2de kl. b. d. Waterstaat en B. O W. A. L. Wies- ner en echtg., mej. M. Post, de heeren H. Tiggol- oven, A. Mes, L. K. E. Gesell, benevens Hr. Ma» troepen en schepelingen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5