De Troonrede. slteit een goeden naam te verschaffen en te doen verdienen, wat om haar voor een kwaden naam te behoeden, eindigt spreker met een woord tot de studenten. De meesten uwer zyn goed, zegt spreker, maar, helaas I niet allen. Wie in de studenten wereld rondziet en zyn oor te luisteren legt, wordt van tyd tot tyd bedroefd door tooneelen, die ik niet wil omschreven, door feiten, stu denten onwaardig. Er is, vervolgt spr., naar ik geloof, slechts ééne macht, die op afdoende wyze zulke uit spattingen kan weren of binnen de engste grenzen beperken, de publieke opinie in uw eigen kring, uw mos". Bedenkt, datgy wordt beoordeeld ook naar de daden van weinigen, die de algemeene aandacht trekken, dat erger lijke gedragingen, ook van enkelen, den goe den naam onzer Hoogeschool in gevaar bren gen en dat vooral in onze dagen alle beschaafde kringen en de hoogste het meest het voorbeeld behooren te geven van eerbied voor het gezag, gehoorzaamheid aan de wet, strenge zedelijkheid. Gy meerderheid, voel uw kracht en vorm een dwingende „mos" in uwen geest. Zeg niet: uitspattingen, als die welke gij bedoelt, zyn In onzen grooton kring onver mijdelijk, wij zien geen kans ze te keeren. Die moedeloosheid zou passen noch aan uw leeftijd, noch bij uw aard, en de historie zou ze veroordeelon. Er is een tijd geweest (het was in 1608) toen de Leidsche magistraat noodig achtte, ter beteugeling van de nachtelijke baldadig heid der studenten een afzonderlijk corps nachtwacht8 op te richten, bestaande uit een commandant, twee luitenants en 54 soldaten. Twee derden dezer waren iederen nacht in dienst en doorkruisten in rotten van zes de Btad. Elk rotmeester droeg behalve zijn helle baard een pistool met los kruit geladen. Loste hy ter waarschuwing een schot en maakte dit aan de resistentie of agressie" niet ter stond een einde, dan mocht een van het rot, die met een roer gewapend was, met scherp vuren. Zulke maatregelen tegen studenten-balda digheid werden toen noodig geoordeeld. Hoeveel is sinds dien tyd de toestand ver beterd 1 En zouden wy dan thans moeten stilstaan op den weg van vooruitgang? Tot hen, die do eer en den goeden naam der studenten hooghouden, behooren zeker die jonge mannen, die met gunstig gevolg hebben deelgenomen aan den wetenschappe ïyken pryskamp. Nadat de Secretaris van den Senaat op verzoek van den Rector het oordeel der Facul teiten over de ingekomen prysantweorden had voorgelezen, reikte de Rector aan de bekroonden, den heer Ph. S. Yan Ronkel, cand. in de Semiotische en in de Indische taal en letterkunde aan deRyks Universitoit te Leiden, den gouden eerepenning, den heeren R. J. De Visser, doet. in de Rechts- en Staats wetenschappen aan de Ryks Universiteit te Leiden, en A. R. Van do Laar, doet. in de Rechts wetenschap aan de Ryks-üniversitoit te Utrecht, de eervolle getuigschriften met een toepasseiyk woord over. Maar toch moest spr. over de laatste een woord van het hart. Er zyn in den afgeloopen cursus 58 doc toraten verleend, na verdediging van proef schrift on stellingen voor de faculteit. Geene enkele zoogenaamd publieke promotie kwam voor. Waarom, zoo vroeg spr., zyn deze iri onbruik geraakt? Zeker niet, omdat de jonge lieden er de voorkeur aan geven, in alle stille het doctoraat te verwerven. Integendeel, aan uittriyk vertoon ontbreekt hot zeldenpaarden met pluimen versierd, een deftig uitgedoste palfrenier vestigen op den promotie rit de aandacht. Maar manneiyk in hot openbaar den katheder bestygen en allen uitdagen tot een wetenschappelyken stryd, waarin de doc torandus zich den graad waardig wil toonen, dat doet er geen. Durft men niet? Het zou te betreuren zyn. Bescheidenheid siert, gemis aan zelfvertrouwen is een gebrek. „Acht men het niet der moeite waard, wyl het toch alloen om don graad te doen is? Hebben wy hier te doen met eono heden ten dage niet zeldzame hooghartige minachting van vormen? Hot zou zeker niet van helder inzicht getuigen. Juist in het openiyk oproepen van bestryders ligt als het ware een opvor deren van den graad, eon inroepen van het oordeel aller deskundigen over ae vraag, of men or aanspraak op heeft. Dit past hem, die na getrouwe plichtsvervulling staat aan hot eindo zyner academische loopbaan. De publieke promotie is geen loutoro vorm. „Gebruikt ook tot hare wederinvoering uwen invloed, degeiyke studenten! Hot zal tevens velen een prikkel zyn, om zich op bet oraal debat, op het mondeling heldor weergeven hunner gedachten meer dan tot heden toe te leggen. En ook dit zou ten zegen wordon in onzen tyd, nu in do gave des woords eeno zoo groote kracht ligt Het maatschappeiyk belang wordt or hoogelyk medo gediend, zoo onder de boste wetenschappeiyke denkers en onderzoekers ook de besto sprekers zijn. Het levert een waarborg te meer tegen ondoor dachte propaganda van phrasenhelden en houdt de wetenschap in eore. „Z(J verdient het, zy mag grooten invloed oefonon en or kan groote kracht van haar uitgaan, vooral wannoer de geleerden uit allo landen en van allo nationaliteiten eendrachtig met elkaar blijven samenwerken, in onderlinge waardoering van elkaar loerend, elkaar steu nend en aanvullend." Spreker vermeldt verder de onderscheidingen aan hoogleeraren te beurt gevallen, aan prof. Fium het buitenlandsch lidmaatschap van de Letterkundige afdeeling der Academie Royale de Belgique, M. J. De Goeje dat van de Konink lyke Deensche Maatschappy van Weten schappen en J. J. M De Groot de „Prix Stanislas Julien". De Universiteit werd, behalve te Kasan, waarvoor de uitnoodiging te laat kwam, ver tegenwoordigd by de in wy ding van het nieuw „Palais des facultés" te Caen en by de viering van het tweede eeuwfeest der Universiteit te Halle, door Rector en Secretaris van den Leidschen Senaat. Ten slotte droeg de Rector zyne waardigheid over aan zyn door H. M. de Koningin-Weduwe Regentes benoemden opvolger Mr. P. A. Van der Lith, in wiens plaats als Secretaris zal optreden Dr. K. Martin. Spr. deed dit met lust en vertrouwen. „Wy kennen," aldus richtte hy tot den nieu wen rector het woord, „uw ryp verstand, uw rusteloozen yver, uwe trouw aan uwen plicht. Wy weten, dat by u het bestuur onzer oude Hoogeschool in goede handen is, en dit ver heugt ons van harte. Want wy hebben haar lief, die oude, om hare geboorte uit de vryheid. Wy eeron haar, omdat zy haar leven lang heeft gewerkt en gestreden voor do vrye wetenschap. Wij bouwen op haar, omdat in haar blyft levon de oude geest, omdat zy trouw blyft aan den plicht, dien haar adelbrief haar oplegt, den plicht om zonder ophef en zonder haast te vorschen naar de waarheid op elk gebied. Wy gelooven in haar, omdat, hoo ook do gedaante dor maatschappy wissole, degelyke wetenschap niet zal kunnen worden ontbeerd en hare macht zal behouden. Blyvo zy onder uw bestuur haar verleden waardig I" Spr. eindigde met Prof. Van der Lith toe te roepen: „Rector-Magnificus, ik groot u!" Luide en herhaalde toejuichingen volgden ook op deze woorden, der met de meeste aandacht gevolgde boeiende rede, welke tevens om den humor, dio er menigmaal uitsprak, de hilariteit opwekte. De plechtigheid werd bygewoond door eene zeer talryke schare hoogleeraren, studenten en verdere belangstellenden, w. o wederom oenige dames, van wie er enkelen tevens ge zeten waren op de tribune, waar anders, by de dies-viering, de academische kapel zich doet hooren. Van de curatoren waren tegenwoordig do heeren mrs. Fock, Kist en Was. Havengeld te Leiden. Aan den gemeenteraad leggen B. en Ws. over de met de Gedeputeerde Staten gevoerde correspondentie in zake de helling van haven gelden, waartoe in de zitting van 25 Januari jl. werd besloten en waartegen, gelijk mei: weet, de minister van binnenlacdsche zaken bezwaren had. De missive van den minister betreffende deze zaak van Ged. Staten is van den vol genden inhoud: „Na kennisneming van de stukken betreflende het heffen onder den naam van havengeld o. a. van doorvaartrechtea van schepen, die het territoir der gemeente Leiden in de richting Schryversbrug, Haven, Oude Vost en Galge water passeeren, vereenig ik my met Uw gevoelen, dat zoodanige heffing in stryd zo i zyn met de verbintenis, vervat in de by Uwe missive van 19 Februari 1894, G. S N°. 20, in afschrift gevoegde verklaring van hot ge meentebestuur van Loiden van Februari 1884, door het provinciaal bostuur aangenomen dtn 26sten Februari 1884. De overeenkomst, in die stukken vervat, moet m. i. worden beschouwd in verband met den by haar tot stand-komen bestaanden toestand, by wolken, onder geene benaming, doorvaartrechten, doch slechts bruggelden worden gelieven. Eeno verbintenis om ter wille van de vrijheid der vaart o. a. de bruggelden op het in de verklaring omschreven gedeelte der vaart af te schaffen, ingeval de verbetering der vaartgemeenschap tussohon den Ryn en de Schio bewesten de stad Leiden werd tot stand gebracht, sluit de verbintenis in zich, om op bedoeld gedeelte dor vaart niet onder andoro benaming of vorm opnieuw lasten voor doorvarende schepen in het leven to roepen. Bovondien beschouw ik, evenals de by voor melde overeenkomst contracteereiuie partijen, de vrijheid der daarin bedoelde vaart als een erkend algemeen belang, hetwelk naar myn oordeel de Regeering moet weerhouden aan doorvaartrechten hare goedkeuring te hechten. De voorgedragen heffing van havongelöen zal dus, voor zoover het in die overeenkomst genoemde verkeer betreft, behooren te worden beperkt tot do schepen en houtvlotten, die van de gemeentewateren als los- en laadplaats gebruik maken. Na die beperking zal goedkeuring kuDnen worden bevorderd voor zoover de door art. 254 der Gemeentewet gestelde grenzen niet worden overschreden. Is de verhouding van de opbrengst tot de kosten niet te ramen, dan zal aanvankeiyk de goedkeuring slechts voor een korten termijn kunnen worden verleend. Ik heb de eer U to verzoeken B. en Ws. van Leiden uit to noodigen den Gemeenteraad met rnyne bedenkingen in kennis te stellen cd hom in overweging te geven daaraan tege moet te komen." Zooals uit de gevoerde correspondentie blykt, hebben B. en Ws. het wenschelyk geacht, alvorens den brief van Gedeputeerde Staten by den gemeenteraad aanhangig te maken, eene poging te doen om de by Gedeputeerde Staten en den Minister van Binnenlandsche Zaken tegen de voorgestelde heffing bestaande bezwaren op te heffen. Inmiddels is de Regee ring van oordeel, dat de ter zake van de vaart- verbetering gesloten overeenkomst en het alge meen belang zich verzetten tegen de heffing van havengelden van de doorgaande schepen voor zoover betreft het in die overeenkomst genoemd verkeer, d. i. de vaart in de richting Schryversbrug, Haven, Oude Vest en Galge water en omgekeerd, terwyi die heffing zal moeten worden beperkt tot de schepen en houtvlotten, die van de gem een te wateren als los- en laadplaats of als verblyfplaats gebruik maken. Naar het oordeel van de Regeering zal derhalve wel havengeld kunnen worden ge heven ook voor de doorvarende schepen, die de gemeente passeeren langs een der andere waterwegen dan de bovengenoemde, alzoo voor die schepen, welke de gemeente binnen komen aan de Mare, den Nieuwen Ryn of aan den Vliet, alsmede van de vaartuigen, die de gemeente binnenkomen aan het Galge water of de Schryversbrug en niet recht streeks in die richting doorvaren, doch van de gemeentewateren gebruik maken als los- en laad- of verblyfplaats. Hoezeer B. en Ws. na kennisneming van de betrekkelijke stukken niet van hunne vroeger kenbaar gemaakte zienswyze zyn teruggekomen, dat namelyk eene heffing van havengeld niet in stryd moet worden geacht met de verplichting, welko de gemeente tegenover het Provinciaal Bestuur heeft op zich genomen, om ten allen tyde te zorgen voor eene kostelooze en vlugge be diening by dag en by nacht van de in be doelde vaart gelegen bruggen, ligt het h. i. in den aard der zaak, dat tot wyzigiDg van de door den Raad vastgestelde heffing van havengelden moet worden overgegaan, nu de Regeering bezwaar maakt die heffing in den tegenwoordigen vorm goed te keuren. Die wyziging zoude moeten bestaan in eeno uitbreiding van art. 5 van het Raadsbesluit van 25 Januari j. 1., waarin de vrystellingen zyn opgenomen, door daarby te voegen do schepen en houtvlotten, die de gemeente pas seeren in de richting Schryversbrug, Haven, Oude Vest en Galgewater of omgekeerd en niet van de gemeentewateren als los- en laad plaats of als verblijfplaats gebruik maken. B. en Ws. geven den gemeenteraad mits dien in overwoging de Verordening voor het heffen van Havengelden van vaartuigen en houtvlotten, die de gemeentewateren in Leiden binnenkomen, vastgesteld by Raadsbesluit van 25 Jan. 11., als volgt te wyzigen: Art. 1, luidende: „Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootto voor vaartuigon en voor houtvlotten, die do gemeen te wateren in Leiden binnenkomen, eene belasting geheven naar het volgende tarief, enz." te lezen „Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootte voor vaartuigen en voor houtvlotten, die de gemeentewateron in Leiden binnenkomen, met uitzondering van de vaartuigen en houtvlot ten, in art. 5 gunoemd, eeno belasting geheven naar het volgendo tarief, enz." In art. 5 sub (l te laten vervallen „Vaartuigen, dio eene vaste ligplaats heb ben (zie art. 5 Raadsbesluit 20 April 1876)." en daarvoor sub d in de plaats te stellen „Vaartuigen en houtvlotten, die de gemeente binnenkomen aan de zyde van de Schryvers brug of aan de zyde van hot Galgewater, het territoir der gemeente Leiden in de richting Schryversbrug, Haven, Oude Vest en Galge water of omgekeerd rechtstreeks doorvaren en van de gemeentewateron geen gebruik maken als los- of laadplaats, of als verblyf plaats." In de Verordening op de invordering wordt mede eenige wyziging voorgesteld, daar de woorden, aan het slot van art. 3 voorkomende, kunnen vervallen, luidende: on gelegenheid te geven de zich daaraan (aan het bewijs, dat de belasting is voldaan) bevindende controle- strook te doen intrekken, ten einde aan het college van B. en Ws. de noodige vryheid te laten wat betreft de inrichting van deze wyze van betaling. Verder is het gewen8cht in de Verordening te verwyzen naar de strafbepalingen op over treding, evenzeer als zulks is geschied in de Verordening op de invordering van bruggeld. De gewone zitting der Staten-Generaal is heden in eene reroenigde vergadering van de beide Kamers doorH. M. de Koningin Weduwe, Regentes, in naam der Koningin geopend met de volgende rede: „MIJNE HEERENl Het is My aangenaam My wederom te be vinden te midden der Vertegenwoordigers van het Nederlandsche Volk, gereed om hunnen gewichtigen arbeid te hervatten. Met orkentelykhoid mag Ik er op wyzen, dat de toestand des Lands in menig opzicht tot tevredenheid stemt. De betrekkingen tot alle buitenlandsche Mogendheden zyn van den meest vriendschap- pelyken aard; aan de sedert 1875 tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Venezuela bestaande geschillen is, tot Myne voldoening, op bevredigende wyze een einde gemaakt. Zee- en landmacht gaan voort zich, zoowel hier te lande als in de Koloniën, op loffelyke wyze van hare taak to kwyten. Van onze krijgsmacht in Nederlandsch-Indië werden op nieuw zware offers gevorderd, welke Ik met diepen weemoed herdenk. Ik vertrouw, dat de eer onzer wapenen op Lombok, ook na ondervonden tegenspoed, krachtig zal worden gehandhaafd. De algemeene gezondheidstoestand is bevre digend; voor eene ernstige uitbreiding der Aziatische cholera mochten wy bewaard bly ven. De gunstige verwachtingen, die de te veld staande oogst aanvankeiyk opwekte, zyn, tot Myn leedwezen, in onderscheidene deelen des Lands niet verwezenlykt; aanhoudende regens hebben daaraan veel schade toegebracht. Ofschoon de veestapel van ernstige ziekten bevryd bleef, heeft het daaronder uitgebroken mond- en klauwzeer aanleiding gegeven tot verbod van vee-invoer in de aangrenzende Ryken. De toestand van handel en ny verheid is overigens, in het algemeen, niet onbevredigend. Tot belangryke werkzaamheden zult Gy worden geroepen. Ontwerpen tot regeling van het kiesrecht, alsmede tot herziening der personeel© belasting, zullen in dit zittingjaar by U worden inge diend, terwyi met de voorbereiding eener na dere regeling van de gemeente financiën in middels wordt voortgegaan De Conferentie voor internationaal privaat recht, op Myne- uitnoodiging ook dit jaar te 's Gravenhage byeengekomen, zal, naar Ik grond heb te verwachten, leiden tot verdragen, welke Uwe goedkeuring zullen behoeven. Ontwerpen tot vaststelling van een wet boek van militair strafrecht en van eene wet op de krygstucht zullen Uwe aandacht vorderenomtrent onderscheidene onderwerpen van handelsrecht en strafvordering zullen U voorstellen tot aanvulling of wyziging der bestaande wetgeving worden gedaan. Wetsvoordrachten betreffende het land- en tuinbouwonderwys, alsmede omtrent het subsidiceren van scholen van middelbaar onder- wys voor meisjes, zyn in bewerking. Tot vermeerdering van de weerbaarheid des Lands door verdere vernieuwing van het ma terieel der zeemacht, betere bewapening der krygsmacht te land en te water en instelling eener herhalingsoefening voor de zeemililie zult Gy worden in de gelegenheid gesteld, terwyl ontwerpen tot aanvulling der bepalin gen op de bevordering der officieren van de landmacht, betreffende den staat van oorlog en beleg en aangaande het stellen van militaire inundatiën U zullen bereiken. Tot verhooging der opbrengst van bestaande belastingen en tot herziening der belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen zullen U voorstellen worden aangeboden. Wetsvoordrachten tot instelling van Kamers van Arbeid; tot regeling van het toezicht by de op- en inrichting van fabrieken en werk plaatsen met het oog op de belangen der arbeiders en tot hot openen der gelegenheid om door het Ryk gewaarborgde lyfrenten r< verkrygen, worden in gereedheid gebracht. De verplichte verzekering van werklieden door hunne werkgevers tegen de gevolgen van ongelukken wordt voorbereid. De toestand onzer overzeesche bezittingen geeft, over het algemeen, stof tot tevredenheid Tot blijvende versterking der middelen door verhooging van het tarief der in- en uitvoer rechten in Nederlandsch-Indië, alsmedo tot maatregelen ter bevordering van de welvaart in de kolonie Suriname zal Uwe medewerking worden ingeroepen. Op Uwe toewyding ter vervulling Uwer ernstige en moeilyke taak, doe Ik, met .ver trouwen, by vernieuwing een beroep. Moge Uw arbeid, onder Gods zegen, strek ken tot het welzyn van ons dierbaar Vader land! In naam der Koningin verklaar Ik de ge wone zitting der Staten-Generaal te zyn ge opend." Gemengd IV ie uw s. De Pawnees hebben hetalhier gisteren by hunne middagvoorstelling ge laten. Des avonds waren zy reeds verdwenen. Alles gaat by hen snel in zyn werk: her inrichten van het kamp, de werkzaamheden by de voorstellingen zei ven en het opbreken Zy zyn naar Amsterdam getogen, waar zy hedenmiddag om halfdrie achter het Ryks museum reeds karavanen zouden overvallen, reizigers plunderen, lijken verbranden, tal van schoten, raak en mis, zouden lossen, enz., enz. Leiden heeft hun eene vry goed gespekte beurs bezorgd. Het aan 't slot van elke voorstelling tot hot publiek door het hoofd der Pawnees, majoor Gordon Lilli, gerichte „I thank you heartily" heeft zich by zyn vertrek uit Leiden zekeriyk opgelost in één welgemeend, laatst: „Ik dank u van ganscher harte!" Door „zekere dames" alhier zou van een koloniaal een bankbiljet ad ƒ100 zyn gestolen, waarvan aangifte by de politie is gedaan, die deze zaak onderzoekt. De vroegere warmoezier J. O is in het Begynhof alhier in abnormalen toestand van de trappen zyner woning gevallen, aan de gevolgen waarvan hy kort daarna overleed. Hedennamiddag omstreeks kwart over tweeën had op de Hooigracht een ongeval plaats, dat gelukkig goed afliep, maar toch ernstige gevolgen had kunnen hebben. Een Rynsburger met zyne groentenkar, be spannen met een paard, kwam namelyk van den kant der Hoogewoerd aanryden, terwyl een wagen, waarop zich eenige kleeden be vonden, van den kant der Bakkersteeg kwam. Door het verkeerd uitwyken der personen, die den laatsten wagen bestuurden, geraakten beide voertuigen iu elkaar, zoodat de wagen werd meegesleept en de strengen van het paard braken. Door spoedig toegeschoten voor bygangers werden de wagens van elkander gehaald en had dit voorval geene verdere ge volgen. By het flesschenspoelen inde bottelarij van de atoombierbrouwery „De Posthoorn", aan de Oude Vest alhier, had B. gisteravond het ongeluk de linkerhand ernstig te bezeeren. Hy spoedde zich onmiddellyk naar dr. G. M. K., die met de meeste be reidwilligheid het gekwetste lichaamsdeel verbond. Kalveren z(j q gewoonlyk nogal springerig en houden er menigmaal van het onverwachts op een loopen te zetten. Dit laatste ondervond hedenochtend weer de knecht van den vieeschhouwer R., aan de Haarlemmerstraat, toen hy zoo'n dier het volk zou zeggen zoo'n dansmeester uit den stal in de Goe Gerrit steeg had gehaald. Het kalf vloog dra met den knecht den Stillen R(Jn in. Beiden werden gerednatuurlijk eerst de mensch en daarna het beest. Men meldt ons uit Sassenheim: Gistermiddag omstreeks twaalf uren geraakte de rietschelf van den heer S. baron Van Heemstra, te Sassenheim, staande aan de Poel laan, onder de gemeente Lisse, in brand. <1 Wegens het flinke optreden van de Sassen- beimsche brandweer was men binnen een paar uren den brand meester: hoewel deze een dreigend aanzien had, bleef grootendeela de schelf gespaard. De oorzaak van den brand is onbekend. Door den gemeente-veld wachter Fischer en den aachtwaker Schrier, te Sassenheim, zyn Zondag nacht aangehouden vier matrozen, deserteurs van het wachtschip „Wassenaer", te Amsterdam, die gisteren onder politie- geleide aan de hoofdwacht te Leiden zijn afgegeven. In het Zaterdagavond gehouden biljartconcours om zeer fraaie pryzen in het koffiehuis van mej. de wed De Wilde, te Noordwykerhout, werden deze gewonnen als volgt Lste pr W. Onink, van Scheveningen; 2de pr W. v d. Niet, 3de pr. J. Duiven voorde, 4de pr G Van Duin en 5de pr. P. Warmerdam, allen van Noordwykerhout. In dea nacht van 15 op 16 S e p- tember 11. zyn in de Dobbewatering onder Voorschoten door den rijksveldwachter H. Van Kooy en den gemeente-veld wachter C. Van Meurs een vyftal Haagsche visschers bekeurd, die zonder vergunning aldaar vischten met de zegen. Aangezien in dien polder nogal eens wordt gestroopt, is het zeker gelukkig, dat deze heeren gesnapt zyn. Tusschen Zandvoort en Noordwyk aan Zee is tusscnen de beide eerste banken een zeehond geschoten door den heer Bruno Poensgen, uit Dus6eldorf Het dier is naar Leiden gezonden om opgezet te worden. Ten gevolge van eene zenuwberoerte over leed te Noordwyk eene dame uit Darmstadt. Het lyk werd naar hare woonplaats vervoerd.' Te Noordwykerhout is zekere Van R. gearresteerd, verdacht van bloembollen by zyn patroon te hebben ontvreemd. Hy is gevankeiyk naar Den Haag overgebracht Naar bet „Hbl verneemt, is de instructie in zake den moord in den ochtend van den eersten Paaschdag aan de Ceintuur baan te Amsterdam den heer J. J. Schut gepleegd, heropend Zooals bekend is, werden kort na het ge- oeurde drie personen, tegen wie de justitie zware verdenking koesterde, gearresteerd. Een hunner was een zekere Drayer, een grond werker, die in een ark woonde, liggende aan de Ruysdaelkade b(j de Ceintuurbaando tweede was een zekere J. Van den Berg? ook grondwerker van beroep; de derde was een paardenslachter. Deze drie personen wer den herhaalde raaien verhoord, doch geen termen werden gevonden om hen voorgoed in hechtenis te houden en telkens weder werden zy op vrye voeten gesteld, omdat geen enkel bewijs voor hunne medeplichtig heid aan den moord kon worden bijgebracht. Toch bleef de justitie deze personen steeds in het oog houden; zelfs werd een paar weken geleden gemeld dat Drayer wederom zou gearresteerd zyn, wat toen echter bleek onjuist te wezen Vrydag jl zijn Drayer en Van den Berg echter andermaal aoor de justitie gehoord, Zaterdag nogmaals en ook Zondag was de justitie by kans den geheel en dag met deze zaak bezig Het slot van al deze verhooren is geweest dat gister(Maandag)morgen het bevel van den officier van justitie is gekomen,' beide personen, voorloopig althans, in hechte nis te houden. De verklaring van deze be slissing moet in het volgende worden gezocht. Het zal ongeveer twee maanden geleden zyn dat de vrouw van Van den Berg in huia een slagersmes vond. Op hare vraag, hoe hy aan dat mooie me9 kwam, beweerde hy het gevonden te hebben. De vrouw achtte echter die vondst niet erg aannemelyk en deed mededeeling van het ge beurde aan de familie van den verslagen©, waarvan weder het gevolg was dat het me: in handen der justitie kwam Docr deze onder-1 vraagd hoe hy aan dat slagersmes kwam, ant woordde Van den Berg, dat het zyn mes wac en dat het niemand aanging hoe hy er aan kwam. Daarmee was de justitie niet tevreden «n telkens weder werden Drayer en Van den Berg omtrent het mes gehoord, ook omdat laatstgenoemde had verteld het van Drayer gekregen te hebben. Klaarheid in de zaak kwam er niet; nu eens Lield Van den Berg staande het mes te hebben gevonden, daa weder had hy het gekocht en de laatste mede deeling was dat hy het had gekocht ergena in den IJpolder. To n ging de justitie in den IJpolier allen bezoeken, by wie het mes kon g kocht zyn, doch niemand wist er iets van en de kooper was ook bh niemand daar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2