De Troonrede.
slteit een goeden naam te verschaffen en te
doen verdienen, wat om haar voor een kwaden
naam te behoeden, eindigt spreker met een
woord tot de studenten.
De meesten uwer zyn goed, zegt spreker,
maar, helaas I niet allen. Wie in de studenten
wereld rondziet en zyn oor te luisteren legt,
wordt van tyd tot tyd bedroefd door tooneelen,
die ik niet wil omschreven, door feiten, stu
denten onwaardig.
Er is, vervolgt spr., naar ik geloof, slechts
ééne macht, die op afdoende wyze zulke uit
spattingen kan weren of binnen de engste
grenzen beperken, de publieke opinie in uw
eigen kring, uw mos". Bedenkt, datgy wordt
beoordeeld ook naar de daden van weinigen,
die de algemeene aandacht trekken, dat erger
lijke gedragingen, ook van enkelen, den goe
den naam onzer Hoogeschool in gevaar bren
gen en dat vooral in onze dagen alle beschaafde
kringen en de hoogste het meest het
voorbeeld behooren te geven van eerbied voor
het gezag, gehoorzaamheid aan de wet, strenge
zedelijkheid.
Gy meerderheid, voel uw kracht en vorm
een dwingende „mos" in uwen geest.
Zeg niet: uitspattingen, als die welke gij
bedoelt, zyn In onzen grooton kring onver
mijdelijk, wij zien geen kans ze te keeren.
Die moedeloosheid zou passen noch aan uw
leeftijd, noch bij uw aard, en de historie zou
ze veroordeelon.
Er is een tijd geweest (het was in 1608)
toen de Leidsche magistraat noodig achtte,
ter beteugeling van de nachtelijke baldadig
heid der studenten een afzonderlijk corps
nachtwacht8 op te richten, bestaande uit een
commandant, twee luitenants en 54 soldaten.
Twee derden dezer waren iederen nacht in
dienst en doorkruisten in rotten van zes de
Btad. Elk rotmeester droeg behalve zijn helle
baard een pistool met los kruit geladen. Loste
hy ter waarschuwing een schot en maakte
dit aan de resistentie of agressie" niet ter
stond een einde, dan mocht een van het rot,
die met een roer gewapend was, met scherp
vuren.
Zulke maatregelen tegen studenten-balda
digheid werden toen noodig geoordeeld.
Hoeveel is sinds dien tyd de toestand ver
beterd 1 En zouden wy dan thans moeten
stilstaan op den weg van vooruitgang?
Tot hen, die do eer en den goeden naam
der studenten hooghouden, behooren zeker
die jonge mannen, die met gunstig gevolg
hebben deelgenomen aan den wetenschappe
ïyken pryskamp.
Nadat de Secretaris van den Senaat op
verzoek van den Rector het oordeel der Facul
teiten over de ingekomen prysantweorden
had voorgelezen, reikte de Rector aan de
bekroonden, den heer Ph. S. Yan Ronkel, cand.
in de Semiotische en in de Indische taal en
letterkunde aan deRyks Universitoit te Leiden,
den gouden eerepenning, den heeren R. J.
De Visser, doet. in de Rechts- en Staats
wetenschappen aan de Ryks Universiteit te
Leiden, en A. R. Van do Laar, doet. in de Rechts
wetenschap aan de Ryks-üniversitoit te
Utrecht, de eervolle getuigschriften met een
toepasseiyk woord over.
Maar toch moest spr. over de laatste een
woord van het hart.
Er zyn in den afgeloopen cursus 58 doc
toraten verleend, na verdediging van proef
schrift on stellingen voor de faculteit. Geene
enkele zoogenaamd publieke promotie kwam
voor. Waarom, zoo vroeg spr., zyn deze iri
onbruik geraakt? Zeker niet, omdat de jonge
lieden er de voorkeur aan geven, in alle stille
het doctoraat te verwerven. Integendeel, aan
uittriyk vertoon ontbreekt hot zeldenpaarden
met pluimen versierd, een deftig uitgedoste
palfrenier vestigen op den promotie rit de
aandacht. Maar manneiyk in hot openbaar
den katheder bestygen en allen uitdagen tot
een wetenschappelyken stryd, waarin de doc
torandus zich den graad waardig wil toonen,
dat doet er geen. Durft men niet? Het zou
te betreuren zyn. Bescheidenheid siert, gemis
aan zelfvertrouwen is een gebrek.
„Acht men het niet der moeite waard, wyl
het toch alloen om don graad te doen is?
Hebben wy hier te doen met eono heden ten
dage niet zeldzame hooghartige minachting
van vormen? Hot zou zeker niet van helder
inzicht getuigen. Juist in het openiyk oproepen
van bestryders ligt als het ware een opvor
deren van den graad, eon inroepen van het
oordeel aller deskundigen over ae vraag, of
men or aanspraak op heeft. Dit past hem,
die na getrouwe plichtsvervulling staat aan
hot eindo zyner academische loopbaan. De
publieke promotie is geen loutoro vorm.
„Gebruikt ook tot hare wederinvoering uwen
invloed, degeiyke studenten! Hot zal tevens
velen een prikkel zyn, om zich op bet oraal
debat, op het mondeling heldor weergeven
hunner gedachten meer dan tot heden toe te
leggen. En ook dit zou ten zegen wordon in
onzen tyd, nu in do gave des woords eeno
zoo groote kracht ligt Het maatschappeiyk
belang wordt or hoogelyk medo gediend, zoo
onder de boste wetenschappeiyke denkers en
onderzoekers ook de besto sprekers zijn. Het
levert een waarborg te meer tegen ondoor
dachte propaganda van phrasenhelden en houdt
de wetenschap in eore.
„Z(J verdient het, zy mag grooten invloed
oefonon en or kan groote kracht van haar
uitgaan, vooral wannoer de geleerden uit allo
landen en van allo nationaliteiten eendrachtig
met elkaar blijven samenwerken, in onderlinge
waardoering van elkaar loerend, elkaar steu
nend en aanvullend."
Spreker vermeldt verder de onderscheidingen
aan hoogleeraren te beurt gevallen, aan prof.
Fium het buitenlandsch lidmaatschap van de
Letterkundige afdeeling der Academie Royale
de Belgique, M. J. De Goeje dat van de Konink
lyke Deensche Maatschappy van Weten
schappen en J. J. M De Groot de „Prix
Stanislas Julien".
De Universiteit werd, behalve te Kasan,
waarvoor de uitnoodiging te laat kwam, ver
tegenwoordigd by de in wy ding van het nieuw
„Palais des facultés" te Caen en by de viering
van het tweede eeuwfeest der Universiteit te
Halle, door Rector en Secretaris van den
Leidschen Senaat.
Ten slotte droeg de Rector zyne waardigheid
over aan zyn door H. M. de Koningin-Weduwe
Regentes benoemden opvolger Mr. P. A. Van
der Lith, in wiens plaats als Secretaris zal
optreden Dr. K. Martin.
Spr. deed dit met lust en vertrouwen.
„Wy kennen," aldus richtte hy tot den nieu
wen rector het woord, „uw ryp verstand, uw
rusteloozen yver, uwe trouw aan uwen plicht.
Wy weten, dat by u het bestuur onzer oude
Hoogeschool in goede handen is, en dit ver
heugt ons van harte. Want wy hebben haar
lief, die oude, om hare geboorte uit de vryheid.
Wy eeron haar, omdat zy haar leven lang
heeft gewerkt en gestreden voor do vrye
wetenschap.
Wij bouwen op haar, omdat in haar blyft
levon de oude geest, omdat zy trouw blyft
aan den plicht, dien haar adelbrief haar oplegt,
den plicht om zonder ophef en zonder haast
te vorschen naar de waarheid op elk gebied.
Wy gelooven in haar, omdat, hoo ook do
gedaante dor maatschappy wissole, degelyke
wetenschap niet zal kunnen worden ontbeerd
en hare macht zal behouden.
Blyvo zy onder uw bestuur haar verleden
waardig I"
Spr. eindigde met Prof. Van der Lith toe
te roepen: „Rector-Magnificus, ik groot u!"
Luide en herhaalde toejuichingen volgden
ook op deze woorden, der met de meeste
aandacht gevolgde boeiende rede, welke tevens
om den humor, dio er menigmaal uitsprak,
de hilariteit opwekte.
De plechtigheid werd bygewoond door eene
zeer talryke schare hoogleeraren, studenten
en verdere belangstellenden, w. o wederom
oenige dames, van wie er enkelen tevens ge
zeten waren op de tribune, waar anders, by
de dies-viering, de academische kapel zich
doet hooren.
Van de curatoren waren tegenwoordig do
heeren mrs. Fock, Kist en Was.
Havengeld te Leiden.
Aan den gemeenteraad leggen B. en Ws.
over de met de Gedeputeerde Staten gevoerde
correspondentie in zake de helling van haven
gelden, waartoe in de zitting van 25 Januari
jl. werd besloten en waartegen, gelijk mei:
weet, de minister van binnenlacdsche zaken
bezwaren had.
De missive van den minister betreffende
deze zaak van Ged. Staten is van den vol
genden inhoud:
„Na kennisneming van de stukken betreflende
het heffen onder den naam van havengeld
o. a. van doorvaartrechtea van schepen, die
het territoir der gemeente Leiden in de richting
Schryversbrug, Haven, Oude Vost en Galge
water passeeren, vereenig ik my met Uw
gevoelen, dat zoodanige heffing in stryd zo i
zyn met de verbintenis, vervat in de by Uwe
missive van 19 Februari 1894, G. S N°. 20,
in afschrift gevoegde verklaring van hot ge
meentebestuur van Loiden van Februari 1884,
door het provinciaal bostuur aangenomen dtn
26sten Februari 1884.
De overeenkomst, in die stukken vervat,
moet m. i. worden beschouwd in verband met
den by haar tot stand-komen bestaanden
toestand, by wolken, onder geene benaming,
doorvaartrechten, doch slechts bruggelden
worden gelieven. Eeno verbintenis om ter wille
van de vrijheid der vaart o. a. de bruggelden
op het in de verklaring omschreven gedeelte
der vaart af te schaffen, ingeval de verbetering
der vaartgemeenschap tussohon den Ryn en
de Schio bewesten de stad Leiden werd tot
stand gebracht, sluit de verbintenis in zich,
om op bedoeld gedeelte dor vaart niet onder
andoro benaming of vorm opnieuw lasten voor
doorvarende schepen in het leven to roepen.
Bovondien beschouw ik, evenals de by voor
melde overeenkomst contracteereiuie partijen,
de vrijheid der daarin bedoelde vaart als een
erkend algemeen belang, hetwelk naar myn
oordeel de Regeering moet weerhouden aan
doorvaartrechten hare goedkeuring te hechten.
De voorgedragen heffing van havongelöen
zal dus, voor zoover het in die overeenkomst
genoemde verkeer betreft, behooren te worden
beperkt tot do schepen en houtvlotten, die
van de gemeentewateren als los- en laadplaats
gebruik maken.
Na die beperking zal goedkeuring kuDnen
worden bevorderd voor zoover de door art.
254 der Gemeentewet gestelde grenzen niet
worden overschreden. Is de verhouding van
de opbrengst tot de kosten niet te ramen,
dan zal aanvankeiyk de goedkeuring slechts
voor een korten termijn kunnen worden
verleend.
Ik heb de eer U to verzoeken B. en Ws.
van Leiden uit to noodigen den Gemeenteraad
met rnyne bedenkingen in kennis te stellen cd
hom in overweging te geven daaraan tege
moet te komen."
Zooals uit de gevoerde correspondentie blykt,
hebben B. en Ws. het wenschelyk geacht,
alvorens den brief van Gedeputeerde Staten
by den gemeenteraad aanhangig te maken,
eene poging te doen om de by Gedeputeerde
Staten en den Minister van Binnenlandsche
Zaken tegen de voorgestelde heffing bestaande
bezwaren op te heffen. Inmiddels is de Regee
ring van oordeel, dat de ter zake van de vaart-
verbetering gesloten overeenkomst en het alge
meen belang zich verzetten tegen de heffing
van havengelden van de doorgaande schepen
voor zoover betreft het in die overeenkomst
genoemd verkeer, d. i. de vaart in de richting
Schryversbrug, Haven, Oude Vest en Galge
water en omgekeerd, terwyi die heffing zal
moeten worden beperkt tot de schepen en
houtvlotten, die van de gem een te wateren als
los- en laadplaats of als verblyfplaats gebruik
maken.
Naar het oordeel van de Regeering zal
derhalve wel havengeld kunnen worden ge
heven ook voor de doorvarende schepen, die
de gemeente passeeren langs een der andere
waterwegen dan de bovengenoemde, alzoo
voor die schepen, welke de gemeente binnen
komen aan de Mare, den Nieuwen Ryn of
aan den Vliet, alsmede van de vaartuigen,
die de gemeente binnenkomen aan het Galge
water of de Schryversbrug en niet recht
streeks in die richting doorvaren, doch van
de gemeentewateren gebruik maken als los-
en laad- of verblyfplaats. Hoezeer B. en Ws.
na kennisneming van de betrekkelijke stukken
niet van hunne vroeger kenbaar gemaakte
zienswyze zyn teruggekomen, dat namelyk
eene heffing van havengeld niet in stryd moet
worden geacht met de verplichting, welko
de gemeente tegenover het Provinciaal Bestuur
heeft op zich genomen, om ten allen tyde te
zorgen voor eene kostelooze en vlugge be
diening by dag en by nacht van de in be
doelde vaart gelegen bruggen, ligt het h. i.
in den aard der zaak, dat tot wyzigiDg van
de door den Raad vastgestelde heffing van
havengelden moet worden overgegaan, nu de
Regeering bezwaar maakt die heffing in den
tegenwoordigen vorm goed te keuren.
Die wyziging zoude moeten bestaan in eeno
uitbreiding van art. 5 van het Raadsbesluit
van 25 Januari j. 1., waarin de vrystellingen
zyn opgenomen, door daarby te voegen do
schepen en houtvlotten, die de gemeente pas
seeren in de richting Schryversbrug, Haven,
Oude Vest en Galgewater of omgekeerd en
niet van de gemeentewateren als los- en laad
plaats of als verblijfplaats gebruik maken.
B. en Ws. geven den gemeenteraad mits
dien in overwoging de Verordening voor het
heffen van Havengelden van vaartuigen en
houtvlotten, die de gemeentewateren in Leiden
binnenkomen, vastgesteld by Raadsbesluit van
25 Jan. 11., als volgt te wyzigen:
Art. 1, luidende:
„Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootto
voor vaartuigon en voor houtvlotten, die do
gemeen te wateren in Leiden binnenkomen, eene
belasting geheven naar het volgende tarief,
enz." te lezen
„Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootte
voor vaartuigen en voor houtvlotten, die de
gemeentewateron in Leiden binnenkomen, met
uitzondering van de vaartuigen en houtvlot
ten, in art. 5 gunoemd, eeno belasting geheven
naar het volgendo tarief, enz."
In art. 5 sub (l te laten vervallen
„Vaartuigen, dio eene vaste ligplaats heb
ben (zie art. 5 Raadsbesluit 20 April 1876)."
en daarvoor sub d in de plaats te stellen
„Vaartuigen en houtvlotten, die de gemeente
binnenkomen aan de zyde van de Schryvers
brug of aan de zyde van hot Galgewater, het
territoir der gemeente Leiden in de richting
Schryversbrug, Haven, Oude Vest en Galge
water of omgekeerd rechtstreeks doorvaren
en van de gemeentewateron geen gebruik
maken als los- of laadplaats, of als verblyf
plaats."
In de Verordening op de invordering wordt
mede eenige wyziging voorgesteld, daar de
woorden, aan het slot van art. 3 voorkomende,
kunnen vervallen, luidende: on gelegenheid
te geven de zich daaraan (aan het bewijs, dat
de belasting is voldaan) bevindende controle-
strook te doen intrekken, ten einde aan het
college van B. en Ws. de noodige vryheid te
laten wat betreft de inrichting van deze wyze
van betaling.
Verder is het gewen8cht in de Verordening
te verwyzen naar de strafbepalingen op over
treding, evenzeer als zulks is geschied in de
Verordening op de invordering van bruggeld.
De gewone zitting der Staten-Generaal is
heden in eene reroenigde vergadering van de
beide Kamers doorH. M. de Koningin Weduwe,
Regentes, in naam der Koningin geopend met
de volgende rede:
„MIJNE HEERENl
Het is My aangenaam My wederom te be
vinden te midden der Vertegenwoordigers van
het Nederlandsche Volk, gereed om hunnen
gewichtigen arbeid te hervatten.
Met orkentelykhoid mag Ik er op wyzen,
dat de toestand des Lands in menig opzicht
tot tevredenheid stemt.
De betrekkingen tot alle buitenlandsche
Mogendheden zyn van den meest vriendschap-
pelyken aard; aan de sedert 1875 tusschen
Nederland en de Vereenigde Staten van
Venezuela bestaande geschillen is, tot Myne
voldoening, op bevredigende wyze een einde
gemaakt.
Zee- en landmacht gaan voort zich, zoowel
hier te lande als in de Koloniën, op loffelyke
wyze van hare taak to kwyten. Van onze
krijgsmacht in Nederlandsch-Indië werden op
nieuw zware offers gevorderd, welke Ik met
diepen weemoed herdenk. Ik vertrouw, dat
de eer onzer wapenen op Lombok, ook na
ondervonden tegenspoed, krachtig zal worden
gehandhaafd.
De algemeene gezondheidstoestand is bevre
digend; voor eene ernstige uitbreiding der
Aziatische cholera mochten wy bewaard bly ven.
De gunstige verwachtingen, die de te veld
staande oogst aanvankeiyk opwekte, zyn, tot
Myn leedwezen, in onderscheidene deelen des
Lands niet verwezenlykt; aanhoudende regens
hebben daaraan veel schade toegebracht.
Ofschoon de veestapel van ernstige ziekten
bevryd bleef, heeft het daaronder uitgebroken
mond- en klauwzeer aanleiding gegeven tot
verbod van vee-invoer in de aangrenzende
Ryken.
De toestand van handel en ny verheid is
overigens, in het algemeen, niet onbevredigend.
Tot belangryke werkzaamheden zult Gy
worden geroepen.
Ontwerpen tot regeling van het kiesrecht,
alsmede tot herziening der personeel© belasting,
zullen in dit zittingjaar by U worden inge
diend, terwyi met de voorbereiding eener na
dere regeling van de gemeente financiën in
middels wordt voortgegaan
De Conferentie voor internationaal privaat
recht, op Myne- uitnoodiging ook dit jaar te
's Gravenhage byeengekomen, zal, naar Ik
grond heb te verwachten, leiden tot verdragen,
welke Uwe goedkeuring zullen behoeven.
Ontwerpen tot vaststelling van een wet
boek van militair strafrecht en van eene
wet op de krygstucht zullen Uwe aandacht
vorderenomtrent onderscheidene onderwerpen
van handelsrecht en strafvordering zullen U
voorstellen tot aanvulling of wyziging der
bestaande wetgeving worden gedaan.
Wetsvoordrachten betreffende het land- en
tuinbouwonderwys, alsmede omtrent het
subsidiceren van scholen van middelbaar onder-
wys voor meisjes, zyn in bewerking.
Tot vermeerdering van de weerbaarheid des
Lands door verdere vernieuwing van het ma
terieel der zeemacht, betere bewapening der
krygsmacht te land en te water en instelling
eener herhalingsoefening voor de zeemililie
zult Gy worden in de gelegenheid gesteld,
terwyl ontwerpen tot aanvulling der bepalin
gen op de bevordering der officieren van de
landmacht, betreffende den staat van oorlog
en beleg en aangaande het stellen van militaire
inundatiën U zullen bereiken.
Tot verhooging der opbrengst van bestaande
belastingen en tot herziening der belastbare
opbrengst van de gebouwde eigendommen
zullen U voorstellen worden aangeboden.
Wetsvoordrachten tot instelling van Kamers
van Arbeid; tot regeling van het toezicht by
de op- en inrichting van fabrieken en werk
plaatsen met het oog op de belangen der
arbeiders en tot hot openen der gelegenheid
om door het Ryk gewaarborgde lyfrenten r<
verkrygen, worden in gereedheid gebracht.
De verplichte verzekering van werklieden door
hunne werkgevers tegen de gevolgen van
ongelukken wordt voorbereid.
De toestand onzer overzeesche bezittingen
geeft, over het algemeen, stof tot tevredenheid
Tot blijvende versterking der middelen door
verhooging van het tarief der in- en uitvoer
rechten in Nederlandsch-Indië, alsmedo tot
maatregelen ter bevordering van de welvaart
in de kolonie Suriname zal Uwe medewerking
worden ingeroepen.
Op Uwe toewyding ter vervulling Uwer
ernstige en moeilyke taak, doe Ik, met .ver
trouwen, by vernieuwing een beroep.
Moge Uw arbeid, onder Gods zegen, strek
ken tot het welzyn van ons dierbaar Vader
land!
In naam der Koningin verklaar Ik de ge
wone zitting der Staten-Generaal te zyn ge
opend."
Gemengd IV ie uw s.
De Pawnees hebben hetalhier
gisteren by hunne middagvoorstelling ge
laten. Des avonds waren zy reeds verdwenen.
Alles gaat by hen snel in zyn werk: her
inrichten van het kamp, de werkzaamheden
by de voorstellingen zei ven en het opbreken
Zy zyn naar Amsterdam getogen, waar zy
hedenmiddag om halfdrie achter het Ryks
museum reeds karavanen zouden overvallen,
reizigers plunderen, lijken verbranden, tal van
schoten, raak en mis, zouden lossen, enz., enz.
Leiden heeft hun eene vry goed gespekte
beurs bezorgd.
Het aan 't slot van elke voorstelling tot
hot publiek door het hoofd der Pawnees,
majoor Gordon Lilli, gerichte „I thank you
heartily" heeft zich by zyn vertrek uit
Leiden zekeriyk opgelost in één welgemeend,
laatst: „Ik dank u van ganscher harte!"
Door „zekere dames" alhier zou
van een koloniaal een bankbiljet ad ƒ100 zyn
gestolen, waarvan aangifte by de politie is
gedaan, die deze zaak onderzoekt.
De vroegere warmoezier J. O is
in het Begynhof alhier in abnormalen toestand
van de trappen zyner woning gevallen, aan
de gevolgen waarvan hy kort daarna overleed.
Hedennamiddag omstreeks kwart
over tweeën had op de Hooigracht een ongeval
plaats, dat gelukkig goed afliep, maar toch
ernstige gevolgen had kunnen hebben.
Een Rynsburger met zyne groentenkar, be
spannen met een paard, kwam namelyk van
den kant der Hoogewoerd aanryden, terwyl
een wagen, waarop zich eenige kleeden be
vonden, van den kant der Bakkersteeg kwam.
Door het verkeerd uitwyken der personen,
die den laatsten wagen bestuurden, geraakten
beide voertuigen iu elkaar, zoodat de wagen
werd meegesleept en de strengen van het
paard braken. Door spoedig toegeschoten voor
bygangers werden de wagens van elkander
gehaald en had dit voorval geene verdere ge
volgen.
By het flesschenspoelen inde
bottelarij van de atoombierbrouwery „De
Posthoorn", aan de Oude Vest alhier, had B.
gisteravond het ongeluk de linkerhand ernstig
te bezeeren. Hy spoedde zich onmiddellyk
naar dr. G. M. K., die met de meeste be
reidwilligheid het gekwetste lichaamsdeel
verbond.
Kalveren z(j q gewoonlyk nogal
springerig en houden er menigmaal van het
onverwachts op een loopen te zetten. Dit
laatste ondervond hedenochtend weer de
knecht van den vieeschhouwer R., aan de
Haarlemmerstraat, toen hy zoo'n dier het
volk zou zeggen zoo'n dansmeester uit
den stal in de Goe Gerrit steeg had gehaald.
Het kalf vloog dra met den knecht den Stillen
R(Jn in. Beiden werden gerednatuurlijk eerst
de mensch en daarna het beest.
Men meldt ons uit Sassenheim:
Gistermiddag omstreeks twaalf uren geraakte
de rietschelf van den heer S. baron Van
Heemstra, te Sassenheim, staande aan de Poel
laan, onder de gemeente Lisse, in brand. <1
Wegens het flinke optreden van de Sassen-
beimsche brandweer was men binnen een
paar uren den brand meester: hoewel deze
een dreigend aanzien had, bleef grootendeela
de schelf gespaard.
De oorzaak van den brand is onbekend.
Door den gemeente-veld wachter Fischer en
den aachtwaker Schrier, te Sassenheim, zyn
Zondag nacht aangehouden vier matrozen,
deserteurs van het wachtschip „Wassenaer",
te Amsterdam, die gisteren onder politie-
geleide aan de hoofdwacht te Leiden zijn
afgegeven.
In het Zaterdagavond gehouden
biljartconcours om zeer fraaie pryzen in het
koffiehuis van mej. de wed De Wilde, te
Noordwykerhout, werden deze gewonnen als
volgt Lste pr W. Onink, van Scheveningen;
2de pr W. v d. Niet, 3de pr. J. Duiven
voorde, 4de pr G Van Duin en 5de pr. P.
Warmerdam, allen van Noordwykerhout.
In dea nacht van 15 op 16 S e p-
tember 11. zyn in de Dobbewatering onder
Voorschoten door den rijksveldwachter H. Van
Kooy en den gemeente-veld wachter C. Van
Meurs een vyftal Haagsche visschers bekeurd,
die zonder vergunning aldaar vischten met
de zegen. Aangezien in dien polder nogal
eens wordt gestroopt, is het zeker gelukkig,
dat deze heeren gesnapt zyn.
Tusschen Zandvoort en Noordwyk
aan Zee is tusscnen de beide eerste banken
een zeehond geschoten door den heer Bruno
Poensgen, uit Dus6eldorf Het dier is naar
Leiden gezonden om opgezet te worden.
Ten gevolge van eene zenuwberoerte over
leed te Noordwyk eene dame uit Darmstadt.
Het lyk werd naar hare woonplaats vervoerd.'
Te Noordwykerhout is zekere Van
R. gearresteerd, verdacht van bloembollen by
zyn patroon te hebben ontvreemd. Hy is
gevankeiyk naar Den Haag overgebracht
Naar bet „Hbl verneemt, is de
instructie in zake den moord in den ochtend
van den eersten Paaschdag aan de Ceintuur
baan te Amsterdam den heer J. J. Schut
gepleegd, heropend
Zooals bekend is, werden kort na het ge-
oeurde drie personen, tegen wie de justitie
zware verdenking koesterde, gearresteerd. Een
hunner was een zekere Drayer, een grond
werker, die in een ark woonde, liggende aan
de Ruysdaelkade b(j de Ceintuurbaando
tweede was een zekere J. Van den Berg?
ook grondwerker van beroep; de derde was
een paardenslachter. Deze drie personen wer
den herhaalde raaien verhoord, doch geen
termen werden gevonden om hen voorgoed
in hechtenis te houden en telkens weder
werden zy op vrye voeten gesteld, omdat
geen enkel bewijs voor hunne medeplichtig
heid aan den moord kon worden bijgebracht.
Toch bleef de justitie deze personen steeds
in het oog houden; zelfs werd een paar
weken geleden gemeld dat Drayer wederom
zou gearresteerd zyn, wat toen echter bleek
onjuist te wezen
Vrydag jl zijn Drayer en Van den Berg
echter andermaal aoor de justitie gehoord,
Zaterdag nogmaals en ook Zondag was de
justitie by kans den geheel en dag met deze
zaak bezig Het slot van al deze verhooren
is geweest dat gister(Maandag)morgen het
bevel van den officier van justitie is gekomen,'
beide personen, voorloopig althans, in hechte
nis te houden. De verklaring van deze be
slissing moet in het volgende worden gezocht.
Het zal ongeveer twee maanden geleden
zyn dat de vrouw van Van den Berg in huia
een slagersmes vond.
Op hare vraag, hoe hy aan dat mooie me9
kwam, beweerde hy het gevonden te hebben.
De vrouw achtte echter die vondst niet erg
aannemelyk en deed mededeeling van het ge
beurde aan de familie van den verslagen©,
waarvan weder het gevolg was dat het me:
in handen der justitie kwam Docr deze onder-1
vraagd hoe hy aan dat slagersmes kwam, ant
woordde Van den Berg, dat het zyn mes wac
en dat het niemand aanging hoe hy er aan
kwam.
Daarmee was de justitie niet tevreden «n
telkens weder werden Drayer en Van den
Berg omtrent het mes gehoord, ook omdat
laatstgenoemde had verteld het van Drayer
gekregen te hebben. Klaarheid in de zaak
kwam er niet; nu eens Lield Van den Berg
staande het mes te hebben gevonden, daa
weder had hy het gekocht en de laatste mede
deeling was dat hy het had gekocht ergena
in den IJpolder. To n ging de justitie in den
IJpolier allen bezoeken, by wie het mes kon
g kocht zyn, doch niemand wist er iets van
en de kooper was ook bh niemand daar