IK 10604. Maandag 17 September. A". 1894. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en fêeeêtdagen, uitgegeven. Leiden, 15 September. Feuilleton. L'ARRABBIAT A. IEIBSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden por 8 maanden. 1.10. Franco per postB 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1-6 regels f 1.05. Iodere regel meer f 0.17 J - Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad. OfliciSele Kennisgevingen. Try willige oefeningen ln den Wapenhandel. De Borgemeoötor der gemeente Leiden vestigt do aandacht van belanghebbenden op de gelegenheid, welke aan Jongelingen van 17 jaren tot aan dei militiupliohtigen leeftijd wordt geboden om kos teloos onderricht in den wapenhandel te ontvangen, van 11 Ootober a. e. tot nlt°. Februari d. a. v., en brengt tovena ter algemeone kennis: 1°. dat zij, die bedoeld onderricht wenachen te ontvangen, zich daartoe op iederen werkdag, van 9 uren dea voormiddaga tot des middags 12 uren, ten bureele van don Heer Kolonel-Commandant van hot 4de Regiment Infanterie, in het gebouw 's-Gra- venstein, kunnen aanmelden en alsdan voorzien mooten Eijn van een eitraot uit het geboorteregister of eenig ander stuk, waaruit voldoende van hun leeftijd blykt, en 2°. dat de aanmelding zal moeten plaate hebbeD vóór 21 September e k. en zij. die zioh vóór dien datum niet hobben aangemold, niet tot het onder richt worden toegelaten. Leiden, De Burgemeester voornoemd, Sopt. 1894. F. WAS. Naar wy vernemen, zal het abonnement voor de 10 voorstellingen, te geven in de Stads- zaal alhier, doorgaan. De Nederlandsche Buffet- maatschappij, die reeds overeenkomsten trof met de directie van het „Nederlandsch Tooneel" en in onderhandeling is met de directie van de Opera van den Stadsschouwburg te Amster dam en anderen, stelt niettemin de lyst ter inteokening nog eenige dagen beschikbaar by den gérant der Stadszaal. Buiten abonnement zullen de prijzen voor opera en operette, concert, tooneelvoorstel lingen en specialiteiten-uitvoeringen hoogerzyn. De Koninkiyke Academie van Weten schappen, afdeeling taal-, letter-, geschiedkun dige en wysgeerige wetenschappen, vergadert Maandag 17 dezer. Onderwerp van behandeling: Levensbericht van wijlen den heer C. Leemans, doordr. W. Pleyte, te Leiden. In het tweede ontwerp der winterdienst- regeling 1894/95 op de lijnen der Hollandsche IJzeren-Spoorweg-Maatschappy komon o. a. de volgende wijzigingen voor: In den trein van 7.20 u. v.m. van Amster dam naar Rotterdam loopt een doorgaand tijtuig lste en 2de klasse Scheveningen (Strand) Rotterdam (op werkdagen), vertrek van Sche veningon te 7.55 u. v.m., terwijl in dien zelfden trein to Amsterdam, Haarlem, Leiden on Den Haag reizigers, voorzien van 3de- klasso-biljetten voor verder dan Rotterdam ge legen stations, toegelaten worden. De sneltrein No. 13, thans vertrekkende van Amsterdam te 8.05 u. v.m. en aankomende te 8.57 u. vm. te Leiden, zal dan vertrekkon en aankomen te 8.03 u. v.m., resp. te 8.56 u. v.m. In den sneltrein van 6.10 u. v.m. van Am sterdam naar Esschen worden te Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag reizigers, voor zien van 3de-klasse-biljetten voor verder dan Rotterdam gelegen stations, toegelaten. Do trein van 8.07 u. n.m. van Leiden naar Den Haag, Schiedam en Rotterdam D.P. zal dan vertrekken en aankomen te 8.12 u. n.m., resp. te 8.33 u. n.m., 9.04 u. n.m. en 9.15 u. n.m. Hedennamiddag zou de heer De Son- naville, professor en muziekdirecteur aan het Gymnasium te Katwijk aan den Rijn daartoe door den directeur der Orkestschool uitgenoodigd in de kleine zaal van hot Concertgebouw te Amsterdam eene verhande ling houden over de door hem uitgevonden methode van eerstbeginnend muziekonderwijs, waarvan de voortreffelijke eigenschappen reeds vroeger zjjn vermeld. Zaterdag 22 dezer zal de heer De Sonna- ville daaraan eene openbare les verbinden, te geven aan de klasse voor eerstbeginnenden aan de Orkestschool, om zjjno methode aan schouwelijk voor te stellen. Het aantal ingeschrevenen voor de nationale militie bedroeg te Wassenaar op 31 Aug. 31. Hiervan hebben 12 vrijstelling wegens broederdienst en 3 als zijnde eenige zoon. Tot 18 Sept. a. s. kunnen zich ook te Wassenaar ter secretarie aanmelden zij, die dezen winter wenschen deel te nemen aan vrijwillige oefeningen in den wapenhandel. Minstens 20 personen moeten zich aanmelden. De heer A. Steenmeyer, te Alfen aan den Rijn, heeft de benoeming tot onderwijzer aan de Christelijke school te Baarn aangenomen en zal aldaar 1 Januari 1895 in functie treden. Op de zevende ljjst van de zestiende jaarcollecte voor de Scholen met den Bijbel in de „Standaard" komt o. m. voor Wasse naar met een bedrag van ƒ836.78'/,. Het totaal van 175 locale comités bedraagt thans 24,849.92 Va- De Unie collecte heeft in Den Haag 1619,41 opgebracht, tegen in 1889 ƒ1943, in 1890 ƒ2133, in 1891 ƒ2089, in 1892 ƒ2020, in 1893 ƒ1848. De „Boodschapper" noemt de opbrengst van dit jaar eene schande voor de residentie, bepaaldelijk voor de voorstanders der Scholen mot den Bijbel. Men schrijft uit Haarlem: De tentoon stelling van gekleurde houtgravures, vervaar digd door Japansche kunstenaars, die tbans in het „Museum van Kunstny verheid" te Haarlem gehouden wordt, is zeer merkwaardig en wekt levendige belangstelling. Deze ryke verzameling stamt uit het derde tijdperk der school van Oukiyo-jó en de ver schillende exemplaren zijn vervaardigd door Toykouni 1769 -1825, Kounisuda 1785 - 1864, Kouniyoshi 1796-1861, te zamen vormende de bekende school van Outagawa. De heer J. E. G. Noordendorp, directeur van de gemeentewerken te Leeuwarden, zal, naar men meldt, zijn ontslag uit die betrekking aanvragen. De burgemeester van Zevenbergen is levensgevaarlijk ziek. De minister van binnenlandsche zaken heeft voor het tijdvak van 16 Sept. tot en met 31 Dec. 1894, benoemd tot assistent in het ziekenhuis aan de Rijks universiteit te Groningen J. Alberts. Bij beschikking van den minister v. w., h. en n. is aan A. J. H. Bauer, op zi)n ver zoek, eervol ontslag verleend als opzichter van den Rijkswaterstaat der lste klasse. De heer J. G. Mouton, architect der Fransche legatie te 's-Gravenhage, is benoemd tot „Officier d'Académie". Te Haarlem heeft vanwege de Wilhel- minabron de aanbesteding plaats gehad voor het maken van een brongebouw. Er waren 28 biljetten. Laagste inschrijvér was de heer M. Van Ommeren, aldaar, voor 102,692. Bij de Erven Loosjes te Haarlem ver schijnt eerstdaags een nieuwe roman van Frans Netscher. Onze te Napels gevestigde landgenoot N. Van Westerhout heeft eene opera, „For tunio", gecomponeerd, welke te Milaan zal worden opgevoerd. Naar de „Amst. Ct." verneemt, zou de heer Henry Tindal „De Amsterdammer, Dag blad voor Nederland", met eene nieuwe redactie voortzetten. De oude redactio zou een nieuw blad be ginnen onder directie van den heer K. A. v. d. Weide, vroeger directeur van „De Telegraaf" en van de Electrische drukkerij. De heer Van der Weide verklaart echter dat b\j hem volstrekt geen plan meer bestaat om een dagblad uit te gevon. „Wol zegt hü zou ik in staat zfin u nadere gegevens te verstrekken over het nieuwe blad, dat zal verschijnen en zeker door u is bedoeld ge worden; doch voorloopig acht ik het minder dienstig een en ander te publiceeren." Men meldt aan het „Vad.", dat de hoofd redactie en leiding van „De Amsterdammer" is aangeboden aan dr. G. W. Kernkamp, leeraar aan de H. B.-S. te Utrecht; aan dr. P C. F. Frowein, leeraar aan het zeevaart kundig instituut te Helder, en aan den heer P L. Tak, die echter, naar aan het „Vad." verzekerd wordt, allen daarvoor hebben bedankt. Praatjes over Kunst. Vlokken. XXX VIL De Tentoonstelling van Oude Kunst te Utrecht heeft al bitter weinig succes in de dagbladen. Wel heeft de heer C. Hofstede de Groot eenige feuilletons in de „N. Rott. Ct." gegeven, doch het staat nog te bezien of ook hier niet méér het lid der commissie aan het woord is geweest dan de zuiver onpartydige beoordeelaar. Het afkeurend oordeel van den heer Jan Veth in het groene weekblad er nu bulten gelaten, zyn ook de „Oprechte Haarlemsche Ct." (Frans Ooenen Jr.), het dagblad „de Am sterdammer" en het „Handelsbloei" (Mej. Etha Fles) vry eenstemmig in 't ongunstig oordeel. Uit deze bladen neem ik hieronder het vol gende over: F. C. Jr. schryft in de „Haarlemsche Ct." o. a.„Ik ben nu wel beter ingelicht en de hoofdindruk van zoo'n bezoek aan die Utrecht- sche zalen laat zich geschikt resumeeren in do woordenverveling van degelijkheid. Edoch, de mensch worot op den duur wan trouwend; zoo'n catalogus lezend, zulke schil derijen, eindeloos vele en onbeduidende ziende, wordt men wantrouwend en gaat denken, dat zulke toewijding toch haast niet van deze aarde kan zfin. Zoo'n engelengeduld, dat op telt, wat op elk doek precies geschilderd staat, in dezen trant: „Een jongmensch zit, op zijn linkerelleboog geleund, te slapen links eene vrouw, bezig aan haar toiletenz. Acht soldatenrechts een soldaat, staande in een barnas enz. „Om een tafel zit of staat een gezelschap van zes personendrie dames en drie heeren." O, welgesteldVerder weer van een anderen schilder: „Borstbeeld, van voren, iets (ha, jal i e 18naar links"enz. Ander borst beeld, van voren, iets naar recht s", enz Een stilleven„Twee glazen, twee citroe nen, eenige dadels en een broodje." Ja, maar hoeveel dadels Ik wil weten hoe veel! Twee? Zos? Vyf en twintig? Moeter dan eene lacune blijven in de kunst-historie? Mag eene wetenschap zulk een feit verwaar loozen, o godenI zulk een dadelfeit?! Ziet ge, ik geloof eigenlijk niet meer, dit lezende, dat hier menschen aan het werk zijn, die dag aan dag hun onrustig hart bedwingen, met stalen wil in het groote, ernstig besef, dat deze ellendige arbeid geschieden moet om der menschheid wille; ik geloof niet dat by dit graven naar pieren uit een moddergrond, hun verlangende blik telkens smachtende opwaarts gaat om de lage landen of nog de horizont, die het inzicht opsluit, zich niet verwijden wil, ik geloof het niet. Zjj doen dit uit catalogischen verzamolpleizier. En of zij iets begrijpen van het mooie der dingen zelf?Uit de catalogussen, uit hun geleerde verhandelingen kan men het niet opmaken. Zoo daar geestdrift is, dan weten ze die wel goed te verstoppen onder een aard laag van droge opsommingen. Er wordt wel gezegd van „de manier van dezen" en den invloed van dien." Maar dit betreft uiterlijk heden, meen ik. stoflage van landschappen, oppervlakkige penseel behandeling en gaat niet in de diepte tot de gevoelsverwantschap, die zi] zouden maken, en dat twee schildergeesten aan elkaar verbindt. En toch, wie veel later eenmaal de steenen zullen stapelen en de muren doen rijzen uit dit verspreid en wonderlijk materiaal, die zullen vóór alles voelers mooten zijn, die de vollo strooimngen, de klimming, den val, het wegsterven dezer zielenmuziek door de eeuwen kunnen naspeuren in de fijne trillingen, in het nauwelijks aanslaan hunner eigene ziele snaren. Want meer dan eenige andere is deze wetenschap eene kunst." Uit „de Amsterdammer" dit sarcastisch hateiyke: „Een cntiek te geven van do kunst, die men in Utrecht te zien krijgt, is geen langdurig werk, om de eenvoudige reden, dat de kunst hier in het algemeen wat men zou kunnen noemen incognito is. Het heeft er allen schijn van of het bestuur van deze tentoonstelling het Hollandsch publiek eens wilde beschamen, door het te toouen hoe weinig namen van roemruchte oud-Hol landers wel bekend zyn. Daar staan ze met schoolmeesterachtig opgeheven vinger te doceeren en roepen met uitstekena gespeelde verbazing (ze weten wel dat niemand behalve zijzelven de obscure meestertjes kent): „Maar heb je dan nooit gehoord van Jacob Scbrieder en nooit van Michiel Simons en mi>oit van Daniöl Vertangen? "Welk een diepe onkunde t" We moeten het toegeven, we zijn dom, maar we zijn het tot den einde, we hebben de voor- oordeeleu van onze domheid en we wen3chon onzen nakomelingen dezelfde domheid toe." en verder: „Ook waren de ververs en verfsters van toen zonder kwade bedoeling, hoe hadden zo ook kunnen weten dat zich eenige eeuwen later eene commissie tot bevorder.ng van vreem delingenverkeer ijverig zou bezighouden om hun gamma's en vingeroefeningen uit hot stof op te diepen en by hoopen onder de oogen van een onkundig en onvoorb.reid publiek to hangen, zonder aoder ellect dan dat eenigo lichtzinnige jongelieden ziel) uiterst vermaken met de sterke voorliefde, die hun bol-overgroot vaders hadden voor flink gespekte c !ele doelen zooals men ei eene zeldzame collect e paars gewijze uitgestald in deze zalen aantreft Hot gros van deze tentoonstelling interesseert ons even weinig als het de musici van het jaar 2000 zal interesseeren of wy études van Clementi of van Reinecke gespeeld hebben.". E. F. in het „Handelsblad": „Eenige bekende kunsthistorici van ons landje hebben, daartoe aangezocht door do Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingen verkeer voor Utrecht en Omstreken, in de Bisschopsstad eene merkwaardige tentoon stolling bijeengebracht. Zij stelden zich voor, wat zulk eene expositie kon on moest wezen, zij spaarden moeite noch tijd en, dank zij den steun van vorstelijke personen, bestuur ders van musea en particulieren, vermochten zij het ideaal, waarnaar zij streefden, nagenoeg te bereiken. In Utrecht kwam een geheol tot stand, dat, zooals zy zeiven met trots in 't voor woord van den catalogus konden verzekeren, op het vasteland van Europa tot op heden eenig in zijne soort was. Zoo werd dus de aroom van deze wakkere kunsthistorici tot werkelijkheid, en het is alleen jammer, dat een ieder, die meer vraagt naar de schoon heid van eene schilderij dan naar de geboorte doop en doodakte van den vervaardiger, zulk een kunsthistorische droom een nare nacht merrie moet schijnen." En ook dit.: „Het systeem, dat door de heeren voor lichters der commissie gevolgd werd, zou Haarlem ot Leiden een beter resultaat gehai hebben. Maar hoe het zy, de tentoonstellir'y is nu eenmaal zoo en niet anders op touw gezet en als zoodanig zal ze stellig veel nut doenwant behalve dat er dan toch ook verscheidene goede dingen zyn, die wy ir een volgend artikel bespreken, zullen do kunsthistorici hier gaarne hunno studies maken, en, last not least, zal het publiek van nu af aan duideiyk voelen, dat een kunst* nistoricus by het verzamelen van oude kunst van een geheel ander standpunt uitgaat dan degenen, die houden van kunst om de kunst alléén." C. V. 4) En nu zaten ze in de boot, als de grootste vyanden, beider hart met bitteren haat ver vuld. Het anders zoo goedige gelaat van Anto- nino was vuurrood, hy sloeg met de roei spanen in het water, dat het schuim over hem heen spatte. Laurella deed alsof zy het niet bemerkte, bleef alles heel onverschillig aanzien, boog zich over den rand van het vaartuig en liet het water door hare vingers glyden. Toen nam zy den doek van haar hoofd en maakte heur haar in orde, alsof zy geheel alleen in de boot was. Slechts hare oogleden trilden nog en vergeefs hield zy hare natte handen togen hare gloeiende wangen, om ze af te koelen. Zy waren nu in volle zee; geen enkel zeil was er te zien, van verre of naby. Het eiland lag reeds ver achter hen, de kust vertoonde zich in den zonneschyn, geen meeuw ver levendigde de doodsche stilte. Antonino keek om zich heen. Er schoen eene gedachte in hem op te komen. Hy werd plotseling doods bleek en liet de rooispanen zakken. Onbe vreesd, maar in groote spanning, zag Laurella naar hem op. „Ik moet er een eind aan maken," zeide de jonge man. „Het duurt my reeds te lang; het is een wonder, dat ik het zoo lang uitge houden heb. Gy kent my niet, zegt gy? Hebt ge het dan niet reeds lang gemerkt, dat ik u als een onzinnige voorbyiiop en ik alles aan u had willen vertellen? Maar dan keekt gy my boos aan en draaidet my den rug toe." „Wat viel er dan met u te praten?" vroog Laurella kortaf. „Ik heb heel goed gezien dat gy my wildet aanspreken. Ik wil evenwel niet dat er over my gebabbeld wordt, om geene andere reden echter; want u tot man nemen, wil ik niet; u niet en niemand." „My niet en niemand? Dat zult ge niet altoos zeggen; omdat ge den schilder weg gezonden hebt misschien? Och! gy waart toen nog een kind en dan: als ge u eens recht eenzaam begint te voelen, neemt gy den eersten den besten." „Welnu, niemand kan dat zoo vooruitzeg gen. Wie weet wat ik later nog doo. Wat gaat het u echter aan?" „Wat het my aangaat?" riep hy uit, en sprong van de bank op, dat de boot schom melde. „Wat het my aangaat? Zóó kunt gy nog vragon na alles wat ik om u heb uit gestaan? Moge de ellendeling omkomen, die beter dojr u behandeld wordt dan ikl" „Heb ik u dan myn woord gegeven? Kan ik het helpen, dat ge u zooveel aan my ge legen laat liggen? Welk recht hebt gy op my?" „O," riep hy uit, „geen advocaat heeft het in latyn vervat, opgeschreven en verzegeld; maar dat weet ik, dat ik recht op u heb, Laurella; ik ben u trouw gebleven en gy? Meent ge dat ik het zou kunnen aanzien dat ge met een ander de kerk binnenstapt on dat anderen my schouderophalend voorby- gaan? Moet ik my dat laten welgevallen 7' ,Doe wat gy wilt! Ik laat my niet bang maken; hoe go ook moogt dreigen, ik zal toch doen wat ik wil." „Gy zult niet lang zoo spreken", zeide Antonino en beefde over zyn geheele lichaam „ik ben mans genoeg om my het leven niet langer door zulk een eigenzinnig meisje te laten bederven. Weet ge dat gy hier in myne macht zyt en doen moet wat ik wil?" Zy beefde, maar zag hem met vlammende oogen aan. „Dood my als ge wilt", zeide zy langzaam. „Men moet niets ten halve doen", zeide by en zyne stom klonk heesch. „Er is plaats voor ons beiden in de zeel Ik kan u niet helpen, kind!" Hy zeide dit op medeiydenden toon als in een droom, „maar wy moeten naar de diepte, en dat wel opeens, en nul" riep hy luid en greep haar met beide armen vast. Doch in een oogenblik trok hy zyne hand terug, die sterk bloeddezy had hem gebeten 1 „Moet ik doen, wat gy wilt?" riep zy en stiet hem door eene vlugge beweging van zich af. „Wy zullen eens zien, of ik in uwe macht benl" Dit zeggende sprong zy over den i and van de boot en verdween in de diepte. Wel kwam zy dadelyk weer boven, haar wollen rokje styf om haar heenmet losse haren, die over haren hals nederhingen, doch flink met hare armen roeiend, zwom zy van de boot af de kust te gemoet. Hy stond in de boot, ver stomd, veisteend van schrik, greep toen plot seling de riemen en roeide met alle kracht, terwyi de vloer van de boot van het nog altoos stroomend bloed rood gekleurd werd. In een oogenblik was hy aan hare zyde. „Laurella, ik bid u, kom in de boot. Ver geef het my, Laurella; red uw leven, om mynentwü, kom in de boot!" Zy zwom door alsof zy niets gehoord had. „Tot aan het land kunt ge toch niet komen, het is nog twee mylen. Denk aan uwe moeder; zy zou van schrik sterven als u iets overkwam." Met één blik scheen zy den afstand van de kust te meten; toen, zonder te antwoor den, zwom zy naar de bark en groep met beide handen den rand. Hy stond op om haar te helpen; zyn jekker, die op de bank had gelegen, gleed in zee, toen de boot door de zwaarte van het meisje op zyde getrok ken werd. Vlug zwaaide zy zich naar voren en nam hare vroegere plaats weer in. Toen zy daar veilig en wel gezeten was, groep hy weer naar de roeispanen. Zy echter wrong haar druipend rokje uit en schudde het water uit hare vlochten. Opeens bemerkte zy het bloed op den bodem van de boot. Zy wierp een snellen blik naar de hand, die, alsof zy niet gewond geweest ware, de roeispanen voerde. „Daar", zeide zy en reikte hem haren doek. Hy schudde het hoofd on roeide door. Laurella stond op, ging naar hem toe en bond den doek styf om de diepe wond, nam hem toen, hoe hy zich ook verweerde, de eene roei spaan uit de hand en ging tegenover hem zitten, doch zonder hem aan te zien, de oogen styf op de roeispaan geslagen, die rood van het bloed was. Met krachtige stooten werd de bark voortgedreven. Beiden waren bleek en stil. De zon stond nog hoog aan den hemel, toen zy Porcina bereikten. Laurella schudde haar rokje uit, dat in de zon byna geheo' dioug was geworden., en sprong aan wal. Do oude vrouw, die hen des morgens had zien heengaan, stond weer op het platte dak. „Wat is or met uwe hand gebeurd, Touino?" vruog ze. „Do boot dryft van bloed!" „Och, het is niets, ik heb myrie hand aan een spyker bezeerdhet zal morgen wel weer beter zyn, dat drommelsche bloed is altoos dadelyk bi] de handhot ziet er veel erger uit dan het eigenlyk is." „Ik zal er kruiden komen opleggen", riep de vrouw; „wacht maar, ik kom al." „Addiol" riep Laurella en begon het steile pad, dat naar den oever leidde, te be klimmen. „Goeden nacht!" riep de jonge schipper haar toe. Hierop droeg hy de manden er. hot visschersgereedschap uit de boot en be^ klom de kleine steenen trap, die naar zyne hut leidde. Er was niemand dan hy in de twee kleine kamertjes, waarin hy nu heen en weer liep. Door het venstor woei de frissche zeewind. De dag scheen hem eene eouwighoid; hy gevoelde zich zwak door al het bloedverlies; zyne hand deed hem pyn; by nam het ver band er af, het teruggedreven bloed kwam weer te voorschyn, hy kon duidelyk de lit* teekens van Laurella's tanden zien. (Slot volgl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1