IK 10604.
Maandag 17 September.
A". 1894.
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en fêeeêtdagen, uitgegeven.
Leiden, 15 September.
Feuilleton.
L'ARRABBIAT A.
IEIBSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden por 8 maanden. 1.10.
Franco per postB 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iodere regel meer f 0.17 J - Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
OfliciSele Kennisgevingen.
Try willige oefeningen ln den
Wapenhandel.
De Borgemeoötor der gemeente Leiden vestigt do
aandacht van belanghebbenden op de gelegenheid,
welke aan Jongelingen van 17 jaren tot aan dei
militiupliohtigen leeftijd wordt geboden om kos
teloos onderricht in den wapenhandel
te ontvangen, van 11 Ootober a. e. tot nlt°. Februari
d. a. v., en brengt tovena ter algemeone kennis:
1°. dat zij, die bedoeld onderricht wenachen te
ontvangen, zich daartoe op iederen werkdag, van
9 uren dea voormiddaga tot des middags 12 uren,
ten bureele van don Heer Kolonel-Commandant van
hot 4de Regiment Infanterie, in het gebouw 's-Gra-
venstein, kunnen aanmelden en alsdan voorzien mooten
Eijn van een eitraot uit het geboorteregister of
eenig ander stuk, waaruit voldoende van hun leeftijd
blykt, en
2°. dat de aanmelding zal moeten plaate hebbeD
vóór 21 September e k. en zij. die zioh vóór dien
datum niet hobben aangemold, niet tot het onder
richt worden toegelaten.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
Sopt. 1894. F. WAS.
Naar wy vernemen, zal het abonnement
voor de 10 voorstellingen, te geven in de Stads-
zaal alhier, doorgaan. De Nederlandsche Buffet-
maatschappij, die reeds overeenkomsten trof
met de directie van het „Nederlandsch Tooneel"
en in onderhandeling is met de directie van
de Opera van den Stadsschouwburg te Amster
dam en anderen, stelt niettemin de lyst ter
inteokening nog eenige dagen beschikbaar by
den gérant der Stadszaal.
Buiten abonnement zullen de prijzen voor
opera en operette, concert, tooneelvoorstel
lingen en specialiteiten-uitvoeringen hoogerzyn.
De Koninkiyke Academie van Weten
schappen, afdeeling taal-, letter-, geschiedkun
dige en wysgeerige wetenschappen, vergadert
Maandag 17 dezer.
Onderwerp van behandeling: Levensbericht
van wijlen den heer C. Leemans, doordr. W.
Pleyte, te Leiden.
In het tweede ontwerp der winterdienst-
regeling 1894/95 op de lijnen der Hollandsche
IJzeren-Spoorweg-Maatschappy komon o. a.
de volgende wijzigingen voor:
In den trein van 7.20 u. v.m. van Amster
dam naar Rotterdam loopt een doorgaand
tijtuig lste en 2de klasse Scheveningen (Strand)
Rotterdam (op werkdagen), vertrek van Sche
veningon te 7.55 u. v.m., terwijl in dien
zelfden trein to Amsterdam, Haarlem, Leiden
on Den Haag reizigers, voorzien van 3de-
klasso-biljetten voor verder dan Rotterdam ge
legen stations, toegelaten worden.
De sneltrein No. 13, thans vertrekkende van
Amsterdam te 8.05 u. v.m. en aankomende
te 8.57 u. vm. te Leiden, zal dan vertrekkon
en aankomen te 8.03 u. v.m., resp. te 8.56
u. v.m.
In den sneltrein van 6.10 u. v.m. van Am
sterdam naar Esschen worden te Amsterdam,
Haarlem, Leiden en Den Haag reizigers, voor
zien van 3de-klasse-biljetten voor verder dan
Rotterdam gelegen stations, toegelaten.
Do trein van 8.07 u. n.m. van Leiden naar
Den Haag, Schiedam en Rotterdam D.P. zal dan
vertrekken en aankomen te 8.12 u. n.m., resp.
te 8.33 u. n.m., 9.04 u. n.m. en 9.15 u. n.m.
Hedennamiddag zou de heer De Son-
naville, professor en muziekdirecteur aan
het Gymnasium te Katwijk aan den Rijn
daartoe door den directeur der Orkestschool
uitgenoodigd in de kleine zaal van hot
Concertgebouw te Amsterdam eene verhande
ling houden over de door hem uitgevonden
methode van eerstbeginnend muziekonderwijs,
waarvan de voortreffelijke eigenschappen reeds
vroeger zjjn vermeld.
Zaterdag 22 dezer zal de heer De Sonna-
ville daaraan eene openbare les verbinden, te
geven aan de klasse voor eerstbeginnenden
aan de Orkestschool, om zjjno methode aan
schouwelijk voor te stellen.
Het aantal ingeschrevenen voor de
nationale militie bedroeg te Wassenaar op 31
Aug. 31. Hiervan hebben 12 vrijstelling wegens
broederdienst en 3 als zijnde eenige zoon.
Tot 18 Sept. a. s. kunnen zich ook te
Wassenaar ter secretarie aanmelden zij, die
dezen winter wenschen deel te nemen aan
vrijwillige oefeningen in den wapenhandel.
Minstens 20 personen moeten zich aanmelden.
De heer A. Steenmeyer, te Alfen aan den
Rijn, heeft de benoeming tot onderwijzer aan
de Christelijke school te Baarn aangenomen
en zal aldaar 1 Januari 1895 in functie treden.
Op de zevende ljjst van de zestiende
jaarcollecte voor de Scholen met den Bijbel
in de „Standaard" komt o. m. voor Wasse
naar met een bedrag van ƒ836.78'/,. Het
totaal van 175 locale comités bedraagt thans
24,849.92 Va-
De Unie collecte heeft in Den Haag 1619,41
opgebracht, tegen in 1889 ƒ1943, in 1890
ƒ2133, in 1891 ƒ2089, in 1892 ƒ2020, in
1893 ƒ1848. De „Boodschapper" noemt de
opbrengst van dit jaar eene schande voor de
residentie, bepaaldelijk voor de voorstanders
der Scholen mot den Bijbel.
Men schrijft uit Haarlem: De tentoon
stelling van gekleurde houtgravures, vervaar
digd door Japansche kunstenaars, die tbans in
het „Museum van Kunstny verheid" te Haarlem
gehouden wordt, is zeer merkwaardig en wekt
levendige belangstelling.
Deze ryke verzameling stamt uit het derde
tijdperk der school van Oukiyo-jó en de ver
schillende exemplaren zijn vervaardigd door
Toykouni 1769 -1825, Kounisuda 1785 - 1864,
Kouniyoshi 1796-1861, te zamen vormende
de bekende school van Outagawa.
De heer J. E. G. Noordendorp, directeur
van de gemeentewerken te Leeuwarden, zal,
naar men meldt, zijn ontslag uit die betrekking
aanvragen.
De burgemeester van Zevenbergen is
levensgevaarlijk ziek.
De minister van binnenlandsche zaken
heeft voor het tijdvak van 16 Sept. tot en
met 31 Dec. 1894, benoemd tot assistent in
het ziekenhuis aan de Rijks universiteit te
Groningen J. Alberts.
Bij beschikking van den minister v. w.,
h. en n. is aan A. J. H. Bauer, op zi)n ver
zoek, eervol ontslag verleend als opzichter
van den Rijkswaterstaat der lste klasse.
De heer J. G. Mouton, architect der
Fransche legatie te 's-Gravenhage, is benoemd
tot „Officier d'Académie".
Te Haarlem heeft vanwege de Wilhel-
minabron de aanbesteding plaats gehad voor
het maken van een brongebouw. Er waren
28 biljetten. Laagste inschrijvér was de heer
M. Van Ommeren, aldaar, voor 102,692.
Bij de Erven Loosjes te Haarlem ver
schijnt eerstdaags een nieuwe roman van
Frans Netscher.
Onze te Napels gevestigde landgenoot
N. Van Westerhout heeft eene opera, „For
tunio", gecomponeerd, welke te Milaan zal
worden opgevoerd.
Naar de „Amst. Ct." verneemt, zou de
heer Henry Tindal „De Amsterdammer, Dag
blad voor Nederland", met eene nieuwe redactie
voortzetten.
De oude redactio zou een nieuw blad be
ginnen onder directie van den heer K. A. v. d.
Weide, vroeger directeur van „De Telegraaf"
en van de Electrische drukkerij.
De heer Van der Weide verklaart echter
dat b\j hem volstrekt geen plan meer bestaat
om een dagblad uit te gevon. „Wol zegt
hü zou ik in staat zfin u nadere gegevens
te verstrekken over het nieuwe blad, dat zal
verschijnen en zeker door u is bedoeld ge
worden; doch voorloopig acht ik het minder
dienstig een en ander te publiceeren."
Men meldt aan het „Vad.", dat de hoofd
redactie en leiding van „De Amsterdammer"
is aangeboden aan dr. G. W. Kernkamp,
leeraar aan de H. B.-S. te Utrecht; aan dr.
P C. F. Frowein, leeraar aan het zeevaart
kundig instituut te Helder, en aan den heer
P L. Tak, die echter, naar aan het „Vad."
verzekerd wordt, allen daarvoor hebben bedankt.
Praatjes over Kunst.
Vlokken.
XXX VIL
De Tentoonstelling van Oude
Kunst te Utrecht heeft al bitter weinig
succes in de dagbladen. Wel heeft de heer
C. Hofstede de Groot eenige feuilletons in de
„N. Rott. Ct." gegeven, doch het staat nog
te bezien of ook hier niet méér het lid der
commissie aan het woord is geweest dan de
zuiver onpartydige beoordeelaar.
Het afkeurend oordeel van den heer Jan
Veth in het groene weekblad er nu bulten
gelaten, zyn ook de „Oprechte Haarlemsche
Ct." (Frans Ooenen Jr.), het dagblad „de Am
sterdammer" en het „Handelsbloei" (Mej. Etha
Fles) vry eenstemmig in 't ongunstig oordeel.
Uit deze bladen neem ik hieronder het vol
gende over:
F. C. Jr. schryft in de „Haarlemsche Ct."
o. a.„Ik ben nu wel beter ingelicht en de
hoofdindruk van zoo'n bezoek aan die Utrecht-
sche zalen laat zich geschikt resumeeren in
do woordenverveling van degelijkheid.
Edoch, de mensch worot op den duur wan
trouwend; zoo'n catalogus lezend, zulke schil
derijen, eindeloos vele en onbeduidende ziende,
wordt men wantrouwend en gaat denken, dat
zulke toewijding toch haast niet van deze
aarde kan zfin. Zoo'n engelengeduld, dat op
telt, wat op elk doek precies geschilderd
staat, in dezen trant: „Een jongmensch zit, op
zijn linkerelleboog geleund, te slapen links
eene vrouw, bezig aan haar toiletenz.
Acht soldatenrechts een soldaat,
staande in een barnas enz.
„Om een tafel zit of staat een gezelschap
van zes personendrie dames en drie
heeren."
O, welgesteldVerder weer van een anderen
schilder: „Borstbeeld, van voren, iets (ha,
jal i e 18naar links"enz. Ander borst
beeld, van voren, iets naar recht s", enz
Een stilleven„Twee glazen, twee citroe
nen, eenige dadels en een broodje." Ja,
maar hoeveel dadels Ik wil weten hoe
veel! Twee? Zos? Vyf en twintig? Moeter
dan eene lacune blijven in de kunst-historie?
Mag eene wetenschap zulk een feit verwaar
loozen, o godenI zulk een dadelfeit?!
Ziet ge, ik geloof eigenlijk niet meer, dit
lezende, dat hier menschen aan het werk zijn,
die dag aan dag hun onrustig hart bedwingen,
met stalen wil in het groote, ernstig
besef, dat deze ellendige arbeid geschieden
moet om der menschheid wille; ik geloof
niet dat by dit graven naar pieren uit een
moddergrond, hun verlangende blik telkens
smachtende opwaarts gaat om de lage landen
of nog de horizont, die het inzicht opsluit,
zich niet verwijden wil, ik geloof het niet.
Zjj doen dit uit catalogischen verzamolpleizier.
En of zij iets begrijpen van het mooie der
dingen zelf?Uit de catalogussen, uit hun
geleerde verhandelingen kan men het niet
opmaken. Zoo daar geestdrift is, dan weten
ze die wel goed te verstoppen onder een aard
laag van droge opsommingen. Er wordt wel
gezegd van „de manier van dezen" en den
invloed van dien." Maar dit betreft uiterlijk
heden, meen ik. stoflage van landschappen,
oppervlakkige penseel behandeling en gaat niet
in de diepte tot de gevoelsverwantschap, die
zi] zouden maken, en dat twee schildergeesten
aan elkaar verbindt.
En toch, wie veel later eenmaal de steenen
zullen stapelen en de muren doen rijzen uit
dit verspreid en wonderlijk materiaal, die
zullen vóór alles voelers mooten zijn, die de
vollo strooimngen, de klimming, den val, het
wegsterven dezer zielenmuziek door de eeuwen
kunnen naspeuren in de fijne trillingen, in
het nauwelijks aanslaan hunner eigene ziele
snaren. Want meer dan eenige andere is deze
wetenschap eene kunst."
Uit „de Amsterdammer" dit sarcastisch
hateiyke:
„Een cntiek te geven van do kunst, die men
in Utrecht te zien krijgt, is geen langdurig
werk, om de eenvoudige reden, dat de kunst
hier in het algemeen wat men zou kunnen
noemen incognito is.
Het heeft er allen schijn van of het bestuur
van deze tentoonstelling het Hollandsch publiek
eens wilde beschamen, door het te toouen
hoe weinig namen van roemruchte oud-Hol
landers wel bekend zyn. Daar staan ze met
schoolmeesterachtig opgeheven vinger te
doceeren en roepen met uitstekena gespeelde
verbazing (ze weten wel dat niemand behalve
zijzelven de obscure meestertjes kent): „Maar
heb je dan nooit gehoord van Jacob Scbrieder
en nooit van Michiel Simons en mi>oit van
Daniöl Vertangen? "Welk een diepe onkunde t"
We moeten het toegeven, we zijn dom, maar
we zijn het tot den einde, we hebben de voor-
oordeeleu van onze domheid en we wen3chon
onzen nakomelingen dezelfde domheid toe."
en verder:
„Ook waren de ververs en verfsters van
toen zonder kwade bedoeling, hoe hadden zo
ook kunnen weten dat zich eenige eeuwen
later eene commissie tot bevorder.ng van vreem
delingenverkeer ijverig zou bezighouden om
hun gamma's en vingeroefeningen uit hot stof
op te diepen en by hoopen onder de oogen
van een onkundig en onvoorb.reid publiek to
hangen, zonder aoder ellect dan dat eenigo
lichtzinnige jongelieden ziel) uiterst vermaken
met de sterke voorliefde, die hun bol-overgroot
vaders hadden voor flink gespekte c !ele doelen
zooals men ei eene zeldzame collect e paars
gewijze uitgestald in deze zalen aantreft
Hot gros van deze tentoonstelling interesseert
ons even weinig als het de musici van het
jaar 2000 zal interesseeren of wy études van
Clementi of van Reinecke gespeeld hebben.".
E. F. in het „Handelsblad":
„Eenige bekende kunsthistorici van ons
landje hebben, daartoe aangezocht door do
Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingen
verkeer voor Utrecht en Omstreken, in de
Bisschopsstad eene merkwaardige tentoon
stolling bijeengebracht. Zij stelden zich voor,
wat zulk eene expositie kon on moest wezen,
zij spaarden moeite noch tijd en, dank zij
den steun van vorstelijke personen, bestuur
ders van musea en particulieren, vermochten
zij het ideaal, waarnaar zij streefden, nagenoeg
te bereiken. In Utrecht kwam een geheol tot
stand, dat, zooals zy zeiven met trots in 't voor
woord van den catalogus konden verzekeren,
op het vasteland van Europa tot op heden
eenig in zijne soort was. Zoo werd dus de
aroom van deze wakkere kunsthistorici tot
werkelijkheid, en het is alleen jammer, dat
een ieder, die meer vraagt naar de schoon
heid van eene schilderij dan naar de geboorte
doop en doodakte van den vervaardiger, zulk
een kunsthistorische droom een nare nacht
merrie moet schijnen."
En ook dit.:
„Het systeem, dat door de heeren voor
lichters der commissie gevolgd werd, zou
Haarlem ot Leiden een beter resultaat gehai
hebben. Maar hoe het zy, de tentoonstellir'y
is nu eenmaal zoo en niet anders op touw
gezet en als zoodanig zal ze stellig veel nut
doenwant behalve dat er dan toch ook
verscheidene goede dingen zyn, die wy ir
een volgend artikel bespreken, zullen do
kunsthistorici hier gaarne hunno studies
maken, en, last not least, zal het publiek
van nu af aan duideiyk voelen, dat een kunst*
nistoricus by het verzamelen van oude kunst
van een geheel ander standpunt uitgaat dan
degenen, die houden van kunst om de kunst
alléén." C. V.
4)
En nu zaten ze in de boot, als de grootste
vyanden, beider hart met bitteren haat ver
vuld. Het anders zoo goedige gelaat van Anto-
nino was vuurrood, hy sloeg met de roei
spanen in het water, dat het schuim over
hem heen spatte.
Laurella deed alsof zy het niet bemerkte,
bleef alles heel onverschillig aanzien, boog
zich over den rand van het vaartuig en liet
het water door hare vingers glyden. Toen
nam zy den doek van haar hoofd en maakte
heur haar in orde, alsof zy geheel alleen in
de boot was. Slechts hare oogleden trilden
nog en vergeefs hield zy hare natte handen
togen hare gloeiende wangen, om ze af te koelen.
Zy waren nu in volle zee; geen enkel zeil
was er te zien, van verre of naby. Het eiland
lag reeds ver achter hen, de kust vertoonde
zich in den zonneschyn, geen meeuw ver
levendigde de doodsche stilte. Antonino keek
om zich heen. Er schoen eene gedachte in
hem op te komen. Hy werd plotseling doods
bleek en liet de rooispanen zakken. Onbe
vreesd, maar in groote spanning, zag Laurella
naar hem op.
„Ik moet er een eind aan maken," zeide
de jonge man. „Het duurt my reeds te lang;
het is een wonder, dat ik het zoo lang uitge
houden heb. Gy kent my niet, zegt gy? Hebt
ge het dan niet reeds lang gemerkt, dat ik
u als een onzinnige voorbyiiop en ik alles
aan u had willen vertellen? Maar dan keekt
gy my boos aan en draaidet my den rug toe."
„Wat viel er dan met u te praten?" vroog
Laurella kortaf. „Ik heb heel goed gezien
dat gy my wildet aanspreken. Ik wil evenwel
niet dat er over my gebabbeld wordt, om
geene andere reden echter; want u tot man
nemen, wil ik niet; u niet en niemand."
„My niet en niemand? Dat zult ge niet
altoos zeggen; omdat ge den schilder weg
gezonden hebt misschien? Och! gy waart
toen nog een kind en dan: als ge u eens
recht eenzaam begint te voelen, neemt gy
den eersten den besten."
„Welnu, niemand kan dat zoo vooruitzeg
gen. Wie weet wat ik later nog doo. Wat
gaat het u echter aan?"
„Wat het my aangaat?" riep hy uit, en
sprong van de bank op, dat de boot schom
melde. „Wat het my aangaat? Zóó kunt gy
nog vragon na alles wat ik om u heb uit
gestaan? Moge de ellendeling omkomen, die
beter dojr u behandeld wordt dan ikl"
„Heb ik u dan myn woord gegeven? Kan
ik het helpen, dat ge u zooveel aan my ge
legen laat liggen? Welk recht hebt gy op my?"
„O," riep hy uit, „geen advocaat heeft het
in latyn vervat, opgeschreven en verzegeld;
maar dat weet ik, dat ik recht op u heb,
Laurella; ik ben u trouw gebleven en gy?
Meent ge dat ik het zou kunnen aanzien dat
ge met een ander de kerk binnenstapt on
dat anderen my schouderophalend voorby-
gaan? Moet ik my dat laten welgevallen 7'
,Doe wat gy wilt! Ik laat my niet bang
maken; hoe go ook moogt dreigen, ik zal
toch doen wat ik wil."
„Gy zult niet lang zoo spreken", zeide
Antonino en beefde over zyn geheele lichaam
„ik ben mans genoeg om my het leven niet
langer door zulk een eigenzinnig meisje te
laten bederven. Weet ge dat gy hier in myne
macht zyt en doen moet wat ik wil?"
Zy beefde, maar zag hem met vlammende
oogen aan.
„Dood my als ge wilt", zeide zy langzaam.
„Men moet niets ten halve doen", zeide
by en zyne stom klonk heesch. „Er is plaats
voor ons beiden in de zeel Ik kan u niet
helpen, kind!" Hy zeide dit op medeiydenden
toon als in een droom, „maar wy moeten
naar de diepte, en dat wel opeens, en nul" riep
hy luid en greep haar met beide armen vast.
Doch in een oogenblik trok hy zyne hand
terug, die sterk bloeddezy had hem gebeten 1
„Moet ik doen, wat gy wilt?" riep zy en
stiet hem door eene vlugge beweging van
zich af. „Wy zullen eens zien, of ik in uwe
macht benl"
Dit zeggende sprong zy over den i and van
de boot en verdween in de diepte. Wel kwam
zy dadelyk weer boven, haar wollen rokje
styf om haar heenmet losse haren, die over
haren hals nederhingen, doch flink met hare
armen roeiend, zwom zy van de boot af de
kust te gemoet. Hy stond in de boot, ver
stomd, veisteend van schrik, greep toen plot
seling de riemen en roeide met alle kracht,
terwyi de vloer van de boot van het nog
altoos stroomend bloed rood gekleurd werd.
In een oogenblik was hy aan hare zyde.
„Laurella, ik bid u, kom in de boot. Ver
geef het my, Laurella; red uw leven, om
mynentwü, kom in de boot!"
Zy zwom door alsof zy niets gehoord had.
„Tot aan het land kunt ge toch niet
komen, het is nog twee mylen. Denk aan
uwe moeder; zy zou van schrik sterven als
u iets overkwam."
Met één blik scheen zy den afstand van
de kust te meten; toen, zonder te antwoor
den, zwom zy naar de bark en groep met
beide handen den rand. Hy stond op om
haar te helpen; zyn jekker, die op de bank
had gelegen, gleed in zee, toen de boot door
de zwaarte van het meisje op zyde getrok
ken werd. Vlug zwaaide zy zich naar voren
en nam hare vroegere plaats weer in. Toen
zy daar veilig en wel gezeten was, groep hy
weer naar de roeispanen. Zy echter wrong
haar druipend rokje uit en schudde het water
uit hare vlochten. Opeens bemerkte zy het
bloed op den bodem van de boot. Zy wierp
een snellen blik naar de hand, die, alsof zy
niet gewond geweest ware, de roeispanen
voerde. „Daar", zeide zy en reikte hem haren
doek. Hy schudde het hoofd on roeide door.
Laurella stond op, ging naar hem toe en bond
den doek styf om de diepe wond, nam hem
toen, hoe hy zich ook verweerde, de eene roei
spaan uit de hand en ging tegenover hem
zitten, doch zonder hem aan te zien, de oogen
styf op de roeispaan geslagen, die rood van
het bloed was. Met krachtige stooten werd
de bark voortgedreven. Beiden waren bleek
en stil.
De zon stond nog hoog aan den hemel,
toen zy Porcina bereikten. Laurella schudde
haar rokje uit, dat in de zon byna geheo'
dioug was geworden., en sprong aan wal. Do
oude vrouw, die hen des morgens had zien
heengaan, stond weer op het platte dak.
„Wat is or met uwe hand gebeurd, Touino?"
vruog ze. „Do boot dryft van bloed!"
„Och, het is niets, ik heb myrie hand aan
een spyker bezeerdhet zal morgen wel weer
beter zyn, dat drommelsche bloed is altoos
dadelyk bi] de handhot ziet er veel erger
uit dan het eigenlyk is."
„Ik zal er kruiden komen opleggen", riep
de vrouw; „wacht maar, ik kom al."
„Addiol" riep Laurella en begon het steile
pad, dat naar den oever leidde, te be
klimmen.
„Goeden nacht!" riep de jonge schipper
haar toe. Hierop droeg hy de manden er. hot
visschersgereedschap uit de boot en be^
klom de kleine steenen trap, die naar zyne
hut leidde.
Er was niemand dan hy in de twee kleine
kamertjes, waarin hy nu heen en weer liep.
Door het venstor woei de frissche zeewind.
De dag scheen hem eene eouwighoid; hy
gevoelde zich zwak door al het bloedverlies;
zyne hand deed hem pyn; by nam het ver
band er af, het teruggedreven bloed kwam
weer te voorschyn, hy kon duidelyk de lit*
teekens van Laurella's tanden zien.
(Slot volgl