N°. 10592.
Maandag 3 September.
A0. 1894.
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De jaarmarkt te Leerdam.
LEIDSCH
DAG-BLAB
Voor Leiden per 8
Franco per post-■
Afzonderlijke Nommers
PBIJS DEZEB COUBABT:
maandenf 1.10.
1.40.
0.05.
PBIJS DEB ADVERTENTIE!?:
Van 1 6 regels f 1.05.
letters naar plaatsruimte,
wordt ƒ0.05 berekend.
Iedere regel meer f 0.17 J. Grootore
Voor het incasseeren buiten de stad
Tweede Blad.
In Het Nieuwe van den Dag kwam voor
eenlge dagen onder de ingezonden etukken
het volgende schrijven van J. Schuringa, in
de Beemster, voor:
Te er in ons geheele Koninkrijk niet één
veearts, die de tongblaar onder 't
rundvee genezen kan Is de tongblaar
eene ziekte, waar geene kruiden voor ge
wassen zijn? Is het eenlg geneesmiddel voor
die ziekte, wat men zoo dagelijks ziet: ae
In een hok te sluiten en ze in modder en
onreinheid onder geweldige stortbuien te
laten liggen? Is vuilheid en smerigheid een
heilzaam geneesmiddel voor zulke dieren? Ie
een veearts onfeilbaar in 't overbrengen
van besmettelijke ziekte, als h(J met dezelfde
kleeren van den eenen boer op den anderen
ovorgaat, terwijl de met tongblaar besmette
hoeve door een waker (die een flink weekgeld
vordient) bewaakt wordt, opdat de ziekte
- zich niet verder uitbreide? Zi|n zulke maat
regelen betamelijk en christelijk voor een
huurboer te noemen, die b(j een slechten
hooibouw en lage kaasprtjzen, met tranen in
de oogen, den naderenden Kersttijd, den tijd,
waarop h(j zijne huurpenningen betalen moet,
tegemoet ziet? Wie trekt zich het lot van
den zoo zwaar beproefden boer aan? Zouden
gemeentebesturen of afdeelingen van de Maat
schappij van Landbouw niet voor den boer
in de bres willen springen, door Z.Ez. den
Minister met dezen onhoudbaren toestand,
die den boer mot ondergang dreigt, in kennis
te stellen? Zouden groote grondeigenaren en
mannen van invloed, die het wél meenen
met den landbouw, het niet willen beproeven,
verbetering in den thans beBtaanden toestand
te verkrijgen? Vraag eiken boer ln gomoede
af, wat hi) meer vreest: de tongblaar of de
van overheidswege genomen maatregelen?
En zijn antwoord zal zijn: de maatregelen,
die daaraan verbonden zjjn.
Moge duB het mond- en klauwzeer, als
mede die hutten en hokken, spoedig tot het
verledens behoorent
De heer Haffmans kan het nog maar niet
goedvinden dat er plannen bestaan om aan
„den vierden stand" kiesrecht te geven.
In het Venlooech Weekblad schrijft h(j het
volgende:
„Met alle geweld wil men nu den vierden
stand baas in den Staat maken door hem
het kiesrecht te schenken. Aan dat baas.zjju
zou echter de vierde stand weinig hebben.
Vooreerst, omdat hij slechts ln schijn alles
te zeggen zou hebben; in werkelijkheid zou-
don de leiders baas wezen. Ten tweede omdat
de kleine lui geone behoefte hebben aan macht,
maar wol aan geld, om het noodige te koopen.
En geld geeft het baas-zijn niet. Of men
moe3t gaan inpakken, wat de drie eerste
standen bezitten en dit onder de kleine lui
vordeelen. Maar dezen zijn zóó talrijk, dat elk
individu slechts weinig zou krijgen. En dit
weinige zou woldra verteerd zjjn. En dan
waren de arme drommels er nog erger aan
toe, dan vóór de verdeeling. Dan toch viel er
niets meer te verdienen, want waar geene
werkgevers zt|n, daar is ook geen werk. Het
eind6 van het lied zou dus algemeene ellende
wezen."
Deze inleiding dient tot aanloop voor het
betoog, dat het hoog noodzakelijk is, naast
de 1ste, 2de en 3de klasse, op onze spoor
wegen, ook nog eene 4de klasse in het leven
te roepen, of wel het tarief voor de 3de klasse
ten minste met de helft te verlagen, zoodat
het voor den kleinen man wat gemakkelijker
wordt, om van dat snel en gemakkelijk trans
portmiddel gebruik te maken. Daardoor zouden
de spoorwegen een geheel nieuw publiek
verkrijgen, een publiek, dat men tot dusverre
weert uit philanthropic, omdat men redeneert
„Het is beneden de waardigheid van den
mensch, om de lui als vee ln de vierde klasse
te dry ven."
De heer Haffmans dringt hierop te meer
aan, omdat thans de lste-klasse-reizigers
teren op kosten der 3de klasse-pas9agiers,
die naar evenredigheid veel te veel betalen,
iets wat vloekt tegen den geest des tyds.
„Als de spoorwegmaatscbappyen de dringende
noodzakelykheid daarvan niet gevoolen aldus
besluit de Venloosche afgevaardigde dan
dienen zy daarop attent gemaakt. Zoo kan
het niet blyven."
Het denkbeeld verdient, naar Het Centrum
meent, zeer ernstige overweging. Het valt
evenwel te denken, dat het nog wel een
kleine veertien dagen zal duren, eer het zal
worden uitgevoerd. Hoelang toch wordt er
niet over geklaagd, dat reeds de huidige 3de-
klasse-menschen tijdens den spoorrit nauwe
lijks een „menschwaardig bestaan" hebben
en dat inderdaad deze lieden soms als vee,
ja zelfs meer samengepakt dan koeien en
paarden, in de wagens worden geladen en
dat alles c.idanks de politieke overmacht van
den 3den stand en het baasschap van zyne
alvermogonde leiders. Zelfs al heeft do vierde
stand het politieke kiesrecht, dan is het nog
beBt mogolyk, dat de verhouding der spoor
wegtarieven niet verandert en de 1ste klasse
O sancta simplicitasl geheel voor nie
mendal zal reizen.
Onder onze Roomsch-Katholieke landge-
nooten worden warme voorstanders van de
homoeopathische geneeswyze ge
vonden. Dit blykt uit een artikel, dat in bet
Zondagsblad van Het Centrum van 20 Aug.jl.
voorkomt en waaruit wy hot onderstaande
overnemen
Eene strydvraag op geneeskundig gebied
by 't groote publiek door middel van een
dagblad in te leiden, moet over 't algemeen
worden veroordeeld.
Tegenover het vraagstuk van de genezing
der cholera moet men echter over de
hoofden der twistende geneeskundige partyen
kunnen heenzien, om de feiten en niets anders
dan de feiten onbevooroordeeld en op onbe
vangen wyze te kunnen tegemoet treden.
Het kan een nationaal vraagstuk worden
zy -t vroeg of laat: - de afwering der choleral
De zaak, die wy bedoelen, is de cholera en
hare homoeopathische behandeling.
Het is een by alle denkende artsen be
kend feit, dat do geneesheeren der gewone
of zoogenaamde allopathische school, met
hunne geneesmiddelen, volkomen
machteloos staan tegenover de Aziatische
cholera. En z(jn er nog artsen, naïef genoeg
zulks te willen ontkennen: do vernietigende
uitspraken van de beroemdste professoren der
eigen richting kunnen uit vroegeren zoowel
als uit tegenwoordigen tyd by tien
tallen worden neergeschreven.
Dit kan der geneeskundige school niet
euvel worden geduid, want tegenover het
wezen van 's menscben lichamelijke en func-
tioneele afwijkingen staat ook de arts als
mensch.
Maar juist daarom moeten wy den beteren
weg inslaan, die voorhanden is ter ge
nezing en bestryding der cholera.
Wy laten de twisten rusten, die reeds sinds
byna eene eeuw de geneesheeren der allopa
thische en homoeopathische scholen verdeelen
vooral, wyi ons land daarvan betrekkeiyk
verschoond bleefwant zietaan geene onzer
universiteiten werd ooit de geneeswyze der
homoeopathen gedoceerd of aan het ziekbed
toegepast.
Wy laten dan die twisten tor zyde en stip
pen alleen aan, dat de homoeopathie in 't ver
loop van 80 jaren steeds tegenover de cholera
in hoofdzaak denzelfden weg volgde, terwyi
de gewone geneeskunde in al dien tyd telkens
van systeem veranderde, om te eindigen met
eene vernietigende zelf-critiek op den eigen
ingeslagen weg tot bestryding der cholera
door middel van geneesmiddelen.
Hier staat daartegenover de homoeopathie
en wyst op hare genezingen der cholera.
Vele cholera-epidemieën teisterden ln onze
eeuw Europa; en elke epidemie bewees in
dit opzicht de voortreffeiykheid der homoeo
pathie tegenover de onmacht der allopathie.
Men wyze ons niet op de voortreffelyke
„wenken" en raadgevingen van h y g 1 n i-
s c h e n aard, door allopathen hier gegeven,—
want ook de gezondheidsleer is het eigendom
der homoeopathen en zy werd reeds veel
vroeger dan by de allopathen, door hen
by de cholera en alle andere ziekten practisch
beoefend.
Wy bedoelen hier de behandeling der cho
lera door geneesmiddelen en zullen
c y f e r s laten spreken.
Vooraf zy aangevoerd, dat het wezen der
homoeopathie hier niet kan worden ontvouwd;
wy kunnen echter mededeelen, dat eenige hon
derden kloosters, honderden katholieke artsen
(er zyn 10,000 hom. artsen in 't buitenland)
en ook honderden missionarissen over de geheele
wereld bare methode volgen. In ons land zyn
maar zes doctoren der homoeopathie, die tevens
artsen zyn, en wel te 's-Gravenhage, Amster
dam, Rotterdam, Otrecbt (2) en Gouda.
Tot zoover de scbryver In Het Centrum.
Aan bet slot van het artikel worden eenige
cyfers genoemd, die moeten bewyzen dat by
de homoeopathische geneeBwyze minder sterf
gevallen aan de cholera zich voordoen dan
by de andere geneeswyze. Die cyfers hebben
betrekking op epidemieën in het buitenland.
Ten slotte vorwyst de schryvet naar de
„Vereeniging tot bevordering der Homoeo
pathie in Nederland", en naar de brochure
van dr. Voorhoeve, getiteld: „De cholera en
hare homoeopathiBche behandeling."
In Het Vaderland maakt iemand de op
merking, dat de heer J. 0. Fabius, die de
hoofden van scholen wil belasten met
eene eigen klasse, by hot afnemen der exa
mens voor de hoofdakte zelf de noodzakelykheid
erkende van eene controleerende macht.
Verschillende bezoekers van deze examens
te 's-Gravenhage de examens zyn, voor
zoover zy van manneiyk personeel afgenomen
worden, openbaar sloegen den arbeid van
genoemden inspecteur, gedurende het exami-
neeren door de overige commissieleden, aan
dachtig gade. De bezigheid van den heer Fabius
bestaat dan in schrijfwerk verrichten, surveil-
leeren, etc. Zelf noemt de inspecteur geen
examen af. Is dit niet opmerkeiyk Gaat zoo
de practyk wellicht in deze onwillekeurig
boven de theorie?
„Hier, waar gemiddeld een zestal ervaren
deskundigen, van gevorderden leeftyd, leder
voor hun vak, tegeiyk examinc-ereri, in het
openbaar, terwyl by elke examenvak-tafel nog
een bevoegd assessor geplaatst ishier, waar
het beknopt geheel schier met één blik te
overzien is, meent toch de inderdaad wel
actieve en welmoenende inspecteur reeds voort
durend toezicht te moeten houden, hier en daar
eens te gaan luisteren, nu en dan een stuk
schriftolyk werk in te zien, zelf de tyd-
aangevende bel te moeten luiden, enz., in
plaats van mee te examineoren.
Zou er dan niet veel eerder bewaking en
toezicht, bestuur en algemeene leiding van
een chef noodig zyn ln talryke lagere scholen,
waar meer personen gelyktydig onderwyzen
voor geheele klassen, dan er hier examinee
ren, voor ieder vak één candidaat tegelyk,
in scholen, waar zoo vaak te weinig perso
neel is, waar gezag valt te handhaven, waar
behoort opgeleid te worden tot alle chrlste-
lyke en maatschappelyke deugden - terwyl
onder de klasse-onderwyzere en -onderwijze-
rossen, in geheel afgezonderdo lokalen ge
plaatst, zich vele jeugdige onervarenen, ook
wel minder geschikten bevinden?
Men mag met ernst en nadruk vragen
waar ls hier de consequentie, waar is do
billijkheid, waar de rechtvaardigheid in hot
oordeel van dezen ambtenaar?
De inspecteur schreef o. a.„Het is het
ideaal van byna alle schoolhoofden, geene
vaste klasse te hebben; dit schynt eervoller,
ook door het onderscheid met den klasse-
onderwyzer; dit is gemakkelyker", enz.
Hoe zou men het vinden, indien iemand,
indien de minister van binnenlandsche zaken
dit nu eens op den inspecteur zeiven ging
toepassen (Mattheus VII 2)? Het is het
ideaal van alle voorzitters van examen-com-
missién niet zeiven te examineerendit scbjjnt
eervoller, ook door het onderscheid „met de
gewone leden"; dit is gemakkelyker...."
Wat de voornaamste bladen gezegd hebben
naar aanleiding van hetgeen er op Lombok
is geschied, behoefden we in ons overzicht
niet op te nemen, aangezien onze lezers dit
reeds hebben kunnen zien uit de rubriek
„Lombok" in dit blad.
[Zie ook heden de rubriek Lombok],
Clemengd Nieuws.
Men schryft uit Zoeterwoude: Het
gedeelteiyk bestraten dor wegen breidl zich
in deze gemeente ieder jaar uit. In dit jaar
zal de Stompwyksche wog tot aan den grens
paal gedeolteiyk bestraat worden of een zooge
naamd paardenpad aldaar worden aangebracht.
De Haagsche rechtbank veroor
deelde gisteren den man, die te Ter Aar een
pzeren pot ontvreemdde, tot 3 mdn - den man,
die te Noordwyk-Binnen uit de toonbanklade
van eene slytery aldaar geld ontvreemdde, tot
4 maanden; en een der mannen uit Kat-
wyk, die zich schuldig maakte aan poging
tot diefstal van kogels op de schietbanen van
het Ryk, tot 5 dagen gevangenisstraf. (De
andere werd vrygesproken.)
Te A a r landerveen breidt zich het
mond- en klauwzeer onder het vee sterk uit.
Tot nog toe is bet evenwel niet van kwaad-
aardigen aard.
Volgens een te Amsterdam ont
vangen telegraphisch bericht is de heer F. A.
Daum, hoofdredacteur van bet „Bataviaasch
Nieuwsblad", door het hooggorechtshof van
Nederl. Indiè vrygesproken van de beschul
diging van medeplichtigheid aan het publi-
ceeren van een artikel, waarvan de scbryver
zich had bekend gesteld.
De raad van justitie had den heer Daum
ter zake veroordeeld tot 100 boete.
Het hof sprak hem vrij, omdat do dolue
niet was bewezen.
Zoo de heer Daum dau porsoonlyk van deze
zaak af is, voor de Indische dagbladpers
is de belangryke quaestie door dit arrest niet
uitgemaakt.
Het Indisch drukpersreglement wqst duid*
ïyk aan wie by drukpersdelict de geheele ver
antwoordelijkheid draagt. In stryd met de
jurisprudentie over een tydvak van mevr dan
voertig jaren, is thans voor de ecisto maal
eene quaestie van medeplichtigheid van den
redacteur, naast de verantwoordelukneid van
schryver, uitgever of drukker, opgeworpen.
Het ware te wenschen geweost, dat het hof
thans had uitgesproken of, naar zyne meening,
van zulk eeno medeplichtigheid sprake kan
wezen. Nv. d. D
Naar het Binnengasthuis te
Amsterdam is vervoerd eene 30 jarige huis
houdster, wonende aan de Lindengracht, dia
volgens hare verklaring door twee zoons van
baren heer van de trap was gesmeten.
Van officiëele zyde, zegt de
„Schager Courant", zyn W6 gemachtigd te
verklaren, dat ook vrouw Boes aan den moord
onschuldig was. Klaas Boes, het 17-jarig sujet,
heeft deze misdaad alleen beraamd en volvoerd.
2)
Ik begreep echter dat het verstandig en
volgens plicht van mij zou gehandeld zyn,
den grond myner geboorte te leeren kennen
en zyne bewoners met een opmerkzaam oog
gade te slaan, eer ik my naar meer verwij
derde oorden op weg begaf. Hieraan wil ik
thans den zomer en het najaar besteden, en
niet vóór de volgende lente onzen oosteiyken
naburen een bezoek brengen. Doch ik wil ook
geenszins de handelwyze dier reizigers navol
gen, die zich, in hunne reiskoets verborgeD,
van de eene stad naar de andere laten voort
trekken, den tyd al geeuwende en door onop-
houdeiyke zelfverveling gekweld, in herbergen
doorbrengen en eindeiyk in hunne woonplaat
sen terugkeeren, zonder dat zy eenige merk
waardige byzonderheid gezien hebben of van
iets anders weten te spreken dan de ver
moeienissen en ongemakkon, welke hunne reis
nu en dan noodzakeiyk moesten vergezellen.
O neen, zoo vaak het weder my dat vergunt
zet ik myn tocht al wandelende voort en heb
dus de gelegenheid, zoo dikwerf ik dat ver
kies, van den gewonen weg af te wyken en
ter rechter- of linkerzyde een uitstapje te
doen en ook iedere kleinigheid, die my min
of meer opmerkenswaardig voorkomt, in oogen
schouw te nemen."
„En gy houdt waarschynlijk van alle bijzon
derheden, die u voorkomen, getrouw aantee-
kening?" vroeg ik.
„Ik zet slechts het dagboek voort, dat ik
als kind op raad van een voortreffeiyken
leermeester begonnen heb. Het is my, wan
neer ik des avonds in myne herberg kom, of
als nu en dan het ongunstige weder my ver
hindert myne reis te vervolgen, en ik door
myne vragen over al de byzonderheden van
de omstreek de geheele wetenschap van
myn waard uitgeput heb, eene wezeniyke
uitspanning al het geziene en gehoorde my
nog eens te herinneren en korteiyk in myn
zakboek op te teekenen, of eene schets te
voltooien, die ik van het een of ander fraai
uitzicht, dat ik op myn weg ontmeetto, ont
worpen had."
„Ei", hervatte ik, „gij beoefent dus de
teekenkunst?"
„Wanneer men zoo geheel alleen en zonder
eemg bepaald doel reist, geiyk ik, dan is het
wel eene volstrekte noodzakelykheid, zich
eenige bezigheid te verschaffen, waarmede
men de uren, die men nu en dan gedwongen
is binnen de muren eener herberg door te
brengen, op eene aangename en niet geheel
nuttelooze wyze kan siyten. Trouwens, zoo
geheel eenzaam reis ik ook juist niet. Ik heb
een paar vrienden by my, die my menig
uurtje, van myn weg verkorten en tot even
onderhoudende als leerzame reismakkers ver
strekken."
Dit zeggende, haalde hy een paar boekjes
uit zyn zak, die hy my toereikte. Ik opende
zehet eene was eene beknopto uitgave van do
dichtwerken van Horatius, het tweede een
Homerus. „Inderdaad", dus hernam ik, „dit
zyn een paar onschatbare metgezellen, dio
ons niet alleen op een tocht als dien, welken
gy thans onderneemt, maar ook op onze ge
heele levensreis van onbescbryflyk veel nut
kunnen zyn. Welke uitmuntende lessen vol
ware lovenswysheid bevat deze beroemde
Romein niet!" ging ik voort, terwyl ik inde
gezangen van den Latynschen lierdichter, den
lieveling van Mecenas en Augustus, bladerde.
„Nietwaar 1" riep myn jeugdige metgezel
uit met een gelaat, waarop verrukking en
eerbied voor den onsterflykeu Placcus te lezen
stonden, „o, hy is altyd myn lievelingsdichter
geweest, en ik kan met geeDe woorden uit
drukken, hoeveel ik hom te danken heb."
Ons gesprek werd op deze wyze eenigen
tyd voortgezet. De beschaafde en openhartige
woorden van den vreemdeling deden hem
spoedig myn vertrouwen winnen, terwyl de
hoogachting, waarmede wy beiden van de
meesterstukken der Grieken en Romeinen
sprakeD, ons van oogenblik tot oogenblik
nader tot elkander bracht en vertrouwelyker
maakte, iets, dat op onzen leeftyd - want
ook ik had den ouderdom van dertig jaren
nog niet bereikt niet dan zeer natuuriyk
zal geacht worden. Wy hadden alzoo ten
naastenby twee uren langzaam voortgewan-
deld, van tyd tot tyd stilstaande, hetzy om
een fraai landgezicht te beschouwen, hetzy
om de eene of andere plaats in den Griekschen
of den Romein8chen dichter na te slaan, en
ofschoon de hitte nog immer even drukkend
bleef, scheen zy my nu echter minder te hin
deren dan te voren, toen ik myn pad alleen
moest vervolgen. Thans echter begon de lucht,
die den geheelen morgen helder en onbe
wolkt geweest was, op den middag langza
merhand te betrekken, en de wind, die te
voren by tusschenpoozen nog verkoelend
rondom ons gesuisd had, was nu geheel gaan
liggen. Onbeweegiyk hingen de bladeren van
het geboomte langs den dyk, waarover onze
weg liep, en die doodsche stilte, W6lke ge-
wooniyk een onweder voorafgaat, omringde
ons, slechts nu en dan afgebroken door het
verwyderd en als het ware angstig geloei
van een rund in de weiden, die zich hier en
daar aan beide zyden van den dyk uitstrek
ten. Wy bevonden ons thans op weg naar
Hoogvliet, een niet onaanzienlyk dorp, aan
den rechteroever van de Oude Maas gelegen,
waar ik my over die rivier moest laten zetten,
om van daar myne wandeling naar de plaats
myner bestemming te vervolgen. Nadat wy
elkander onze vrees haddeD medegedeeld dat
er een zwaar onweder ophanden was, gingen
wy zwygend en met sneller schreden verder.
Ik weet niet of deze weg altyd zoo een
zaam is, als ik hem thans bevond; zooveel
althans is zeker, dat wy, sedert wy Charlois
hadden verlaten, geen drie menschen ont
moet hadden. Deze omstandigheid, gevoegd
by de plechtige en doodsche stilte, waarin de
geheele natuur als verzonken lag, en de
treurige duisternis, welke ons omringde -
want de gansche lucht was nu met zwarte
donderwolken omhuld scheen zoowel op
myn reisgenoot als op my een diepen indruk
te maken en verhinderde ons, ons gesprek
te vervolgen.
Grootsch inderdaad en ontzag-inboezemend
was het tooneol, dat zich in deze oogenblikken
voor ons opdeed. Aan onze rechterzyde was
het gezicht min of moer door geboomte en
kleine bosschages beperkt; doch links hadden
wy over weilanden en koornakkers hoon een
ruim uitzicht op den zuideiyken horizon, waar
gloeiende bliksemstralen van tyd tot tyd
tusschen de zwarte wolken doordrongen en
voor een oogenblik zulk een fonkelend licht
verspreidden, dat onze oogen er door verblind
werden en de duisternis naderhand to grooter
scheen. In de verte rommelde de donder en
verbrak op eene ontzettendo wyze de stilte
rondom ons. Nog bewoog geen windje de
nederhangendo bladeren, en het scheen dat
de gansche natuur van ontzetting bevangen
was over de ontzaglijke grootheid des Almach-
tigen. Nooit gevoelt de mensch zoozeer zyne
eigen nietigheid en de majesteit en onbe
grensde macht zyns Scheppers, als by een
tooneel geiyk dat, hetwelk zich thans voor
ons vertoonde. Ik geloof dat de gedachten
van den vreemdeling zoowel als de myne
gedurende dit plechtig oogenblik op dat onder
werp gevestigd waren. Hy hield zyne oogen
langen tyd en zonder een woord te spreken
onafgewend op den hemel gevestigd on her
haalde vervolgens met een van eerbied stralend
gelaat en eene nauwelijks hoorbare stem de
woorden van den negen-en twintigsten Px lm,
die volgens de nieuwe, toen eerst koitclinga
ingevoerde beryming aldus luid n:
't Schepsel beeft en staa verw dord,
Als de God der eere don a or i.
(Wordt vervolgd,)