H\ 10583.
Donderdag 33 Augustus.
A°. 1894
(§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van cZon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Uit hetMexicaansche landleven.
LEIDSCI
DA&BIAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1-40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTrËÏT:
Yan 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. - Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseerer. buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Onlange deelden we mede op welke gronden
de herexamens door een iozender in Het
Nieuws van den Dag verwerpelijk werden ge
oordeeld.
Thans willen wjj onze lezers ook in kennis
stellen met het oordeel der Middelburgsche
Courant over hetzelfde, aan de orde van den
dag zflnde, onderwerp.
De Middelb. Crt. is niet voor het afschaffen
der herexamens zonder meer. Geen herexamen
te houden staat, zegt sfj, gelijk met het niet
doen overgaan van jongelui, die slechts op
enkele punten zeer zwak zijn en het ont
brekende nog misschien in korten tfid kunnen
aanvullen. Het zou vaak onbillijk wezen hen
daarvoor nog een geheel jaar in dezelfde
klasse te laten doorzitten.
De Middelb. Crt. oppert het denkbeeld, dat
die leerlingen in een volgenden cursus juist
in die vakken een paar uur per week af
zonderlijk zich onderricht lieten geven, en
zoogenaamd voorwaardelijk overgingen, met
het vooruitzicht, om, wanneer na een paar
maanden bleek, dat zU, trots het bijzonder
onderricht, dat zi) ontvingen, den nieuwen
cursus niet konden blijven volgon, weer te
worden teruggezet. Zy konden dan de vacantie
zich vrij houden van studie en waren in den
nieuwen cursus binnen een paar weken wel
licht voldoende op de hoogte, zoodat zij het
verzuimde hadden ingehaald.
Men weet dat en hoe er in de schoolwereld
quaestie gerezen is over de vraagof h o o f-
den van scholen al dan niet zeiven
oone klasse hebben moeten.
In Het Vaderland lezen we over deze
quaestie een als hoofdartikel geplaatst inge
zonden stuk, waarin o. a. gezegd wordt:
„Met kracht en volharding betoogen velen,
dat het verderfelijk voor 't onderwijs zijn zou,
indien ook de schoolhoofden eene klasse had
den. En toch, wij twijfelen. Vooreerst omdat
het stelsel „het hoofd der school heeft geene
klasse" eigenlijk alleen in Amsterdam, Rot
terdam, Den Haag en enkele andere groote
gemeenten, in alle volkomenheid bestaat, ter
wijl in een zeer aanzienlijk getal stadsscholen
en bijna overal ten platten lande het hoofd der
school wel degelijk gedurende iedere les eene
klasse voor zijne rekening heeft.
Deze ongelijkheid in arbeidsverdeeling stemt
tot nadenken, omdat niet is gebleken, dat
het onderwijs minder is in die scholen, waar
hot hoofd den ganschon schooltijd voor de
klasse staan moet, dan in zulke inrichtingen,
waar het schoolhoofd door zooveel onder
wijzers wordt bijgestaan als er klassen zijn.
Er komt nog by, dat op vele byzondere scholen
in diezelfde gemeenten Amsterdam, Rotter
dam, enz., de hoofdonderwyzers wel degeiyk
eene klasse voor hunne rekening nemen, den
heelen schooltyd door. Ons zyn byzondere
scholen bekend, waar het onderwys uitstekend
is, en waar desniettemin het hoofd elk uur
eene klasse heeft.
Kan dit op het platteland, in tal van kleinere
stadsgemeenten en iu de byzondere scholen
van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, enz.,
waarom zou het onmogeiyk wezen in de
inrichtingen van openbaar onderwys?"
Men schryft aan de Nieuwe Rotter damsclie
Courant
De examens voor de hoofdonder-
wijzersakte worden thans, tegeiykertyd,
afgenomen op zes plaatsen: te Leeuwarden,
Zwolle, Amsterdam, 's Gravenhage, Arnhem
en Breda. Meer en meer verspreidt zich in
de onderwyswereld het gerucht, dat deze
examens in de laatstgenoemde plaats gemakke-
lyker zyn, dat de commissie daar toegevender
is dan die in de vyf andere steden.
Het is wenscheiyk dat hieromtrent spoedig
door bevoegden een degeiyk en nauwgezet
onderzoek ingesteld worde. In ieder geval be
hoort voorkomen te worden, dat men spreke
over eene „Bredasche akte", als van eene van
geringer waarde, van minder gehalte, dan eene,
op eene andere plaats uitgereikt. Onderschei
dene belangen van het onderwys en de onder-
wyzers zyn daarby betrokken.
Patrimoniumchristeiyk-sociaal weekblad,
vindt het eene pryseiyke daad van het Kamer
lid P tj 11 e r 8 e n, dat hy een ontwerp-
Arbeidswet voor bakkers heeft
gemaakt, en vooral dat hy de bakkers zei ven
daarover eerst wil hooren. Toch meent
Patrimoniumdat de heer Pyttersen met zyn
ODtwerp een extra mal figuur maakt.
Immers, dezelfde heer Pyttersen heeft,
zonder eerst het oordeel in te roepen van
wie tot oordeelen in deze bevoegd zyn, een
afgewerkt „ontwerp-Kamers van Arbeid" in
gediend, dat nu in derde formatie op behande
ling wacht; doch alvorens dit in bespreking
komt, gaat by nu zelf heen en grypt er de
bakkers als by de haren uit, roept hen
apart en wil met hen eene Arbeidswet, hen
byzonder rakende, ontwerpen, zoodat voor
hen straks geene Kamer van Arbeid noodig
wezen zal.
Ons dunkt, dat hy nu maar eene zelfde
zaak moest doen voor timmerlieden, metse
laars, schilders, smeden en de honderd en één
vakken, die er zyndan heeft hy zyn ontwerp-
Kamers van Arbeid, waarover in schema
niet eerst de rechtstreeks belanghebbenden
en de bevoegden tot oordeelen zyn gehoord,
zelf weer afgebroken eer die arbeid voltooid
ishy zou ons daarmede geen geringen dienst
bewyzen en daarmede, onzes inziens, eene nog
pryseiyker daad verrichten, dewyi die arbeid
behoorde te wachten tot door eene andere
Kieswet eene andere Kamer gekozen zal zyn.
In „Brieven uit de Hofstad" aan de Am-
hemsche Courant treffen we het volgende aan
Ik wil in vertrouwen myn twyfel uiten, of
Nederland wel heel veel nut trekt
van het talryk en kostbaar per
soneel zijner politiemacht. Over
de meer specifiek Haagsche verschynselen
heb ik 't al zoo dikwyis gehad, dat ik daar
thans veilig van zwygen kan, maar de pas
voorgevallen moord te Schagen heeft
het onderwerp opnieuw onder mjjne aandacht
gebracht. Dat men den dader van dezen moord
niet terstond in handen gekregen heeft, kan
men natuuriyk niemand wyten; maar ik
herinner my uit de laatste jaren zooveel moord-
gevallen, waaromtrent justitie en politie vruch
teloos alle moeite van ontdekking hebben ge
daan, dat twyfel aan de handigheid en de
scherpzinnigheid van de beambten gerecht
vaardigd wordt. Nog altoos staan open: de
moord van twee vrouwen te Gouda, van eene
bejaarde vrouw te Haarlem, van de dienstbode
van den heer Yiotta te Amsterdam, nu laat-
stelyk van den vleeschhouwer in de hoofd
stad, en de nasporingen naar de onderstelde
slachtoffers van De Jong, waarvan telkens
niet zonder zelfbehagen berichtjes in de dag
bladen werden opgenomen, die onveranderiyk
door nieuwtjes van mislukking gevolgd wor
den, doen ook al onderstellen dat er, zooals
de Engelschen het uitdrukken, in de organi
satie en de werking der Nederlandsche defec
tieve politie „eene schroef los" is.
Geldt hiervoor de verontschuldiging, dat er
wol meer schroeven los zyn en half dol ge-
loopen in onze maatschappeiyke orde, tot
schade van het onderling verband en den
goeden gang van zaken? Ik zou denken van
niet, ofschoon het feit niet te ontkennen is.
Het volgende is ontleend aan de „Haagsche
Kroniek" van de Nieuwe Groninger Courant:
Onze jeugdige Koningin zal na den terug
keer uit Zeeland op 't lustslot hare lessen
hervatten. Zy heeft in hare vacantie recht
genoten, vooral de paar laatste weken, in
gezelschap van de kinderen der hertogin van
Albany. Het was een lust de Koningin mot
de kleine Engelsche gasten te zien omsprin
gen; zy moet opmerkelijk, kinderlijk zyn in
haar spelen en hoewel zich van haar hoog
standpunt volkomen bewust, zoo toege flyk
tegenover de logé3, als men 't by mogoiyk-
hoid van een kind kan verwachten.
Behalve voor een kort uitstapje naar Den
Helder, om de groote leger- en vlootmanoouvre
in 't begin van September by te wonen, zullen
onze Koninginnen na den terugkeer uit Zeeland
Soestdyk niet verlaten vóór do opening van de
nieuwe zitting der Staten-Gtneraal, die, ook dit
jaar, door H. M. de Koningin-Regentes
in persoon zal geschieden.
Men vraagt zich al met eenigo begrijpelijke
nieuwsgierigheid af, wat de troonrede ons bren
gen zal. In do roinisteriêale bureaux schynt
nog zeer weinig op sposdige aanbieding van
de groote hervormmgs-voorstellen te duiden.
Het wordt byv. met waarschijnlijk geacht, dat
reeds terstond de kiesrecht regeling voorge
dragen zal worden en evenmin verwacht men
de dadeiyke aanbieding van eene gewyzigde
wet op de personeele belasting. Dit
laatste zou een bepaalde tegenslag zyn voor
hen, die, in afwachting van hun aanslag in
do bedryfsbelasting, althans nog dit jaar op
ontheffing van een deel van het personeel
hunne hoop hadden gevestigd. En de teleurstel
ling zal te grooter zyn, omdat de aanslagen
in de bedryfsbelasting vry algemeen zullen
tegenvallen, wat niet belet, dat men de totaal
opbrengst van deze nieuwe heffing, evenals
van de vermogensbelasting, reeds nu eene
misrekening hoort noemen.
Wat my betreft ik neem dit zoo grif
niet aan, want de wyze, waarop, althans hier
ter stede, met de aangiften in de bedryfs
belasting wordt te werk gegaan, doen eene
vry scherpe „perceptie" voorzien. Ik zeg dit
niet als een verwyt. Integendeel wat ik
er van hoorde, getuigt van ernst by de
fiscale ambtenaren en ook van kiesohheid by
hun onderzoek. My zyn feiten bekend, waarin
de inspecteur met een zeer vriendschappeiyk,
eigenhandig briefje belastingschuldigen uit-
noodigde den een of anderen post op hun
aangiftebiljet te verduidelyken, onder mode
deeliug, dat hy aan zulk eene uitnoodiging
de voorkeur gaf boven eene offlciéole oproe
ping voor de commissie van zetters. My dunkt,
dat men geene netter wyze van handelen
kan verlangen. Doch dat neemt niet weg
dat 't, vooral op 't stuk van geoorloofde
reductiën, menigeen byster zal tegenvallen
hoe de wet door ambtenaren wordt uitgelegd
Overigens komen, reeds nu, tal van tegen-
strydigheden en onbillijkheden aan 't licht.
Om een paar voorbeelden te noemen 1 De
houder van een café met muziek, die tot
hiertoe in het patent f 1.50 betaalde, dat is
circa f 750 per jaar, zal misschien in de
bedryfsbelasting voor f 60 a /"80 worden
aangeslagen. Bordeelen en dergeiyke inrich
tiDgen zullen enorm by de nieuwe regeling
profiteeren, terwijl reizigers en boekhouders,
kleine winkeliers en dergeiyken byna zonder
uitzondering meer zullon betalen dan vroeger
in het patent. Daarby komt dat de aanslagen
der verschillende commission uit de colleges
van zetters op verre na niet geiyk zyn en 't
geval is my reeds ter ooren gekomen, dat
de twee compagnons, die uit dezelfde zaak,
ieder voor de helft, dezelfde inkomsten go-
nieten, doch die in verschillende afdeelingen
der stad wonen, voor vry uiteenloopende
bedragen zyn aangeslagen. De practyk zal
dan ook spoedig doen zien, dat de wet op
menig punt wyziging of eene andere, meer
gelykraatige toepassing vordert.
Over de aanmunting van zilver
zegt De Gelderlander
Wy willen niet beweren, dat de handels
steden beschermd zyn op kunstmatige manier,
ofschoon er in het noorden ook waterwegen
zyn, die met het oog op grooter vertier aan
gelegd werdende waterwegen zyn er, maar
de buitenlandsche schepen en booten biyven
weg. De jaarlyk8che statistiek geeft or soms
vier, enkele malen zelfs acht aan. Kyk eens
toel Acht heele buitenlandsche schepen langs
dien waterweg gearriveerd!
Dat is geen kunstmatig vertier; dat is een
voudig in het geheel geen verkeer, noch
ordinair, noch kunstmatig; toch hebben onze
geleerden en een deel van onze economisten
al die plannen toegejuicht en zwygen heel
wys over de mislukking.
Intusscben is het geld, noodig voor die
verkeerswegen, eenmaal uitgegeven, en ont
breekt het voor de ondernemingen, die hard
noodig zyn.
Daar wordt eenvoudig geen acht op ge
slagen, men heeft den zoogenaamden weten-
schappelyken, eigenlijk gezegd den onweten-
schappelyken, weg bewandeld, er mocht dan
van komen wat wilde.
Voor ééne zaak heeft men zich echter in
acht genomenmen heeft geene protectie ge
pleegd. Alsof het er vooral op aan kwam
wat men niet zou doen.
Hola, men bedryft hier wel degelijk protectie,
en zulks niet voor het noodige, nog niet eens
voor het nuttige, maar voor het overtollige.
Men protégeert hier de Beurzen, de geld
mannen en speculanten, door op ku .-tmatige
wfize, met verbodsbepalingen het. geld sctiaars
tn derhalve duur te maken. Wat schaarsch is,
wordt duur, dit is eene vaste economische wet.
En wat tegen dit schaarsch e moet geruild
worden, wordt dientengevolge veel te goed
koop, verliest de normale waarde.
Wy willen niet ontkennen dat wy door
de handelingen van onze naburen en door
onverwachtte omstandigheden in de engte zyn
gedreven. Doch dan hadden wy ook naar om
standigheden moeten handelen.
Wat Engeland en Duitschland hebben door
gedreven in zake het muntstelsel, is anti-
economisch; doch daartegenover hebben zy,
om het evenwicht te herstellen, de voor onzen
tyd gepaste economische maatregelen genomen.
Engeland wil vooreerst zyn gouden stand
aard nog niet loslaten; maar om de daar
door over het algemeen geleden verliezen te
temperen, beschermt het zyne koloniale pro
ducten, do distilleerderijen, de tabaks- en
sigarenfabrieken en andere nationale indus
trieën beschermt het ook den veestapel door
strenge verbodsbepalingen omtrent den invoer
van ongeslacht vee. En tot de koornbouwende
boeren zegt het eenvoudig: „Legt u maar op
iets anders toe!"
Duitschland en andere Ryken hebben ook wel
ingezien, hoeveel nadeel het gebrek aan gemunt
geld alom tewoegbrengt, en om daaraan te
gemoot te komen, booefenen zij eene protectio
van nationalen arbeid, die reeds dikwerf tot
oen taiioven-oorlog heoft gevoerd. Zy noemen
den vrijhandel eerie groote domheid in onze
dagen en handelen naar dat woord.
Wy echter blyven vrybandel oefenen
qu and-rn o me, staan dus geheel geïsoleerd.
Wat dryft ons echter om in dien anderen
en domsten maatregelhet verbod om zilver
geld a\n to munten, wel onze naburen na to
bootsen? Waarom moeten wy dubbele ver
liezen lydon? Waarom het onzinnige oener
valscho economie als een wapen tegen ons-
zeiven gekeerd? Worpt de deuren der Munt
te Utrecht weer opeD, laten het Ryk en de
particulieren daar weer geld slaan! Het geld
is zoo hard noodig, is broodnoodig. Wil het
buitenland ons zilvergeld niet, wy kunnen het
zelf wel gebruiken. Munt geld en laat het
rollen
Schiedam, 21 Aug. (Offioiëelo noteering). Mout
wijn per Nol. vat en zonder fust ƒ5.dito Jonovor
ƒ9.Amet. Proef dito ƒ10.50, allee zonder fust.
2)
Ik begreep overigens dezen don Coetne
niet, dat hy Ysmaela had laten varen, otn
zich aan Simeona to wyden. Wanneer Yemaela
voor hare kleeding even goed had gezorgd
als voor haar buitengewoon wel verzorgd
zeer kunstig gefriseerd en steeds met eene
vuurroods kleine bloem versierd haar, zou zy
menige Europeesche schoonheid de loef hebben
afgestoken. Nu en dan echter had zy iets in
haren blik, dat iemand waai schuwen moest.
Een zeer merkwaardige blikl Ik heb hem
dikwyis waargenomen by achteruitslaande
paarden. Juist zulk een blik had Ysmaela,
als zy plotseling de naar den grond gekeerde
oogen op iemand, die naast haar stond,
richtte, en vooral, als die iemand don
Cosme wasl
Ik zeide iets over dezen blik van de overi
gens drommels schoone Indiaansche tot myn
vriend don Mariano.
.0 ja", antwoordde hy, „gy hebt volkomen
gelyk, ik heb het ook al opgemerkt! Zy is
een gevaariyk ding! Maar ik weet niet, wat
er aan te doen is. Dit alleen weet ik: ik zou
wenschen, dat onze goede Cosme ettelyke
honderden myien van hier of met het meisje
getrouwd was. Maar hy zegt my de betrek
hing niet op, ofschoon ik daarop jui6t met
het oog op deze stellig nog onheil stichtende
geschiedenis meer dan eens gezinspeeld heb,
en ontslaan kan ik hem niet vanwege den
dikwyis verwenschten maatschappelyken vorm,
die ons, Mexicanen, zoo onmeedoogend bindt.
Zyn vader en do myne waren peetvaders; nu,
en daarom moet ik my zyne dikwyis zeer
groote domheden laten welgevallen; maar ik
kan er ten slotte zelf nog eens inloopen I En
toch moet ik my stilhouden!"
Mariano zuchtte, nam eene teug ananas
bowl, die hyzelf gemaakt had, en staarde in
den grooten zilveren, vanbinnen vergulden
beker, dien hy in de hand hield. Daarna ging
by voort: „Het is een geluk, dat naar het
schynt het meisje zelf behoefte heeft, hem uit
den weg te gaan 1 Don Enrique zal haar na
tuuriyk by de lavandera's indeelen, en dan is
althans vooreerst een onheil voorkomen 1"
Eenige dagen later reden wy, Mariano en
ik, naar de Acequia. Het was een kostelyke
aanblik, dien wy op dezen tocht hadden, en
ik weuechte dat ik schilder ware geweest,
om dit heeriyke tafereel vast te houden Het
breeds, diepe water, met den sneeuwwitten
zandgrond men zag hem nog op vyf voet
diepte, zóó helder was het water - sloeg
by de onafgebroken lichte bries duizenden
korte, zich krullende golven, die eene droo
merige melodie neurieden, waarby de Mexi-
caansche populieren langs den oever met
hunne glanzende bladeren als met duizend
kleine handjes de maat sloegen. Op eene
plaats aan den oever, waar de geweldige
krans van reusachtige varens en fluisterend
riet eene gaping had en den oever vry liet,
knielden in eene lange ry vrouwen en meisjes
de lavandera's der hacienda die onder
vroolyken kout en allerlei grappen en aardig-
hoden aan het wasschen waren.
Sommigen gebruikten gesloopte transport-
kisten als onderliggers voor hare knieën, want
van waschbanken heeft men in het binnen
land van Mexico nog geene notie. De meesten
echter knielden in gaten, die zy zich in het
oeverzand uitgehold hadden, wyl planken in
deze houtarme streek moeilyk te krygen zyn,
als men niet toevallig eene oude kist bemach
tigen en sloopen kan. Om die reden had ook
niet elke over het water gebogen wasch
vrouw een blok hout, om de wasch daar
mede te kloppen. De meesten moesten zich
met dikke, vlakke steenen tevreden stellen
en zoo legdon zy dan, zingend en babbelend,
het vuile stuk waschgoed, nadat zy het in
water gedompeld hadden, op don eenen steen
en klopten, krabden, schaafden en hamerden
met een tweeden steen of oen blok hout op
het natte good. Voor het waschgoed is dat
nu juist niet voordeelig, maar de linnen-
fabrikanten moeten ook leven, en zy verdienen
aan de vrouwen der lagere klassen in Mexico
al bitter weinig, daar niemand méér linnen
draagt dan volstrekt noodig is.
De waschvrouwen waren druk aan het
werk en sloegen duchtig op het waschgoed
los; als zy het op deze wyze genoeg mis
handeld hadden, spoelden zy het uit, door
het in het water heen en weer te trekken
of het eenvoudig uit de bonte sicara's te be
gieten. Dit zyn de door allerlei snywerk in
den bast en het aanbrengen van duurzame
kleuren versierde reusachtige uitgeholde kale
bassen. Vele van deze lavandera's gebruikten
de lange, vierkante, een duim dikke stukken
van de ook in hot Noorden zeer gewaardeerde
Mexicaansche zeep, om de geklopte wasch
daarmede te bewerken. Anderen echter, die
wollen goed wieschen, gebruikten de amole,
den Mexicaanechen zeepwortel, die voor het
gebruik zoo lang met steenen geslagen rqordt,
dat alleen het omhulsel der vezels overblyft.
Voor het overige zagen deze lavandera's
er werkeiyk zeer goed uit, toen zy zich aan
den rand der wyde, in den zonneschyn blin
kende watervlakte onder lachen en praten
zoo levendig aan haar werk wydden, dat hare
lange vlechten heen en weer vlogen. Op hare
indigoblauwe rebozo's (rokken) met de breede
zoomen en hare, door het contrast met de
bronskleurige armen en nek sneeuwwit schy-
nende blousevormige hemden schitterde het
zonlicht. Tailles of jacquets dragen deze vrou
wen niet. Hemd en rebozo, dat is haar vol
doende en kan haar ook by de hitte vol
doende zyn.
Wy wilden de Acequia alweer verlaten, om
de runderkudden van myn vriend Mariano to
inspecteeren, toen wy eensklaps Ysmaela,
de laatste in de lange ry der waschvrouwen,
zagen. Zy wiesch, stil als altyd, zonder baren
pratenden en lachenden kameraden een blik
te gunnen, en wreef het linnen, dat zy voor
zich had, met dubbele kracht met de amole
in, maar scheen zich daarentegen het werk
by het spoelen der wasch des te gemakke-
lyker te maken.
„Alle drommels I" riep don Mariano en gaf
het paard de hielen, zoodat het hem in twee
sprongen naast Ysmaela bracht, richtte zich
in de schoenvormige stygbeugels op en zag
zeer nieuwsgierig over den kop van het dier
heen op de van onze aanwezigheid geene
notitie nemende bruine Ysmaela. „Wat voor
den drommel is dat voor een mtrkwaardigen
zeepwortel, dien zy daar gebruikt 1"
En inderdaad, Ysmaela had niet de vezelige
amole in de hand, maar een bosje groen
kruid, dat op een hoopje samengepakte jongo
tabakebladeren geleek.
»Leg jy je op uitvindingen toe, Ysmaela?"
vroeg hy. „Kan men met dat goed ook was
schen? Als dit kruid werkeiyk in plaats van
de amole te gebruiken is en hier in voldoende
hoeveelheid groeit, zou men in het vervolg
do zeep kunnen besparen."
Ysmaela murmelde iets, waaruit wy op
maakten, dat het kruid wel niet veel voor
komt, maar dat zy de plaatsen kende, waar
bet groeit.
„Het is zeer zeldzaam, mynheer", zeide de
waschvrouw rechts van Ysmaela en zag deze
daarby met een spottenden blik van terzijde
aan, „veel te zeldzaam, om voor de wasch
door iedereen gebruikt te worden. Wat zy
wascht, ia don CoBme's linnengoed, mynheer,
en ik geloof dat zy van de bladeren den
Indiaanschen minnedrank brouwt. Zy zeept
zyn waschgoed daarmede In, om hem van
Simeona weg en naar zich toe te tooveren."
Vervolg ommezijde.)