H\ 10583. Donderdag 33 Augustus. A°. 1894 (§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van cZon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad PERSOVERZICHT. Feuilleton. Uit hetMexicaansche landleven. LEIDSCI DA&BIAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per post1-40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTrËÏT: Yan 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. - Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het incasseerer. buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Onlange deelden we mede op welke gronden de herexamens door een iozender in Het Nieuws van den Dag verwerpelijk werden ge oordeeld. Thans willen wjj onze lezers ook in kennis stellen met het oordeel der Middelburgsche Courant over hetzelfde, aan de orde van den dag zflnde, onderwerp. De Middelb. Crt. is niet voor het afschaffen der herexamens zonder meer. Geen herexamen te houden staat, zegt sfj, gelijk met het niet doen overgaan van jongelui, die slechts op enkele punten zeer zwak zijn en het ont brekende nog misschien in korten tfid kunnen aanvullen. Het zou vaak onbillijk wezen hen daarvoor nog een geheel jaar in dezelfde klasse te laten doorzitten. De Middelb. Crt. oppert het denkbeeld, dat die leerlingen in een volgenden cursus juist in die vakken een paar uur per week af zonderlijk zich onderricht lieten geven, en zoogenaamd voorwaardelijk overgingen, met het vooruitzicht, om, wanneer na een paar maanden bleek, dat zU, trots het bijzonder onderricht, dat zi) ontvingen, den nieuwen cursus niet konden blijven volgon, weer te worden teruggezet. Zy konden dan de vacantie zich vrij houden van studie en waren in den nieuwen cursus binnen een paar weken wel licht voldoende op de hoogte, zoodat zij het verzuimde hadden ingehaald. Men weet dat en hoe er in de schoolwereld quaestie gerezen is over de vraagof h o o f- den van scholen al dan niet zeiven oone klasse hebben moeten. In Het Vaderland lezen we over deze quaestie een als hoofdartikel geplaatst inge zonden stuk, waarin o. a. gezegd wordt: „Met kracht en volharding betoogen velen, dat het verderfelijk voor 't onderwijs zijn zou, indien ook de schoolhoofden eene klasse had den. En toch, wij twijfelen. Vooreerst omdat het stelsel „het hoofd der school heeft geene klasse" eigenlijk alleen in Amsterdam, Rot terdam, Den Haag en enkele andere groote gemeenten, in alle volkomenheid bestaat, ter wijl in een zeer aanzienlijk getal stadsscholen en bijna overal ten platten lande het hoofd der school wel degelijk gedurende iedere les eene klasse voor zijne rekening heeft. Deze ongelijkheid in arbeidsverdeeling stemt tot nadenken, omdat niet is gebleken, dat het onderwijs minder is in die scholen, waar hot hoofd den ganschon schooltijd voor de klasse staan moet, dan in zulke inrichtingen, waar het schoolhoofd door zooveel onder wijzers wordt bijgestaan als er klassen zijn. Er komt nog by, dat op vele byzondere scholen in diezelfde gemeenten Amsterdam, Rotter dam, enz., de hoofdonderwyzers wel degeiyk eene klasse voor hunne rekening nemen, den heelen schooltyd door. Ons zyn byzondere scholen bekend, waar het onderwys uitstekend is, en waar desniettemin het hoofd elk uur eene klasse heeft. Kan dit op het platteland, in tal van kleinere stadsgemeenten en iu de byzondere scholen van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, enz., waarom zou het onmogeiyk wezen in de inrichtingen van openbaar onderwys?" Men schryft aan de Nieuwe Rotter damsclie Courant De examens voor de hoofdonder- wijzersakte worden thans, tegeiykertyd, afgenomen op zes plaatsen: te Leeuwarden, Zwolle, Amsterdam, 's Gravenhage, Arnhem en Breda. Meer en meer verspreidt zich in de onderwyswereld het gerucht, dat deze examens in de laatstgenoemde plaats gemakke- lyker zyn, dat de commissie daar toegevender is dan die in de vyf andere steden. Het is wenscheiyk dat hieromtrent spoedig door bevoegden een degeiyk en nauwgezet onderzoek ingesteld worde. In ieder geval be hoort voorkomen te worden, dat men spreke over eene „Bredasche akte", als van eene van geringer waarde, van minder gehalte, dan eene, op eene andere plaats uitgereikt. Onderschei dene belangen van het onderwys en de onder- wyzers zyn daarby betrokken. Patrimoniumchristeiyk-sociaal weekblad, vindt het eene pryseiyke daad van het Kamer lid P tj 11 e r 8 e n, dat hy een ontwerp- Arbeidswet voor bakkers heeft gemaakt, en vooral dat hy de bakkers zei ven daarover eerst wil hooren. Toch meent Patrimoniumdat de heer Pyttersen met zyn ODtwerp een extra mal figuur maakt. Immers, dezelfde heer Pyttersen heeft, zonder eerst het oordeel in te roepen van wie tot oordeelen in deze bevoegd zyn, een afgewerkt „ontwerp-Kamers van Arbeid" in gediend, dat nu in derde formatie op behande ling wacht; doch alvorens dit in bespreking komt, gaat by nu zelf heen en grypt er de bakkers als by de haren uit, roept hen apart en wil met hen eene Arbeidswet, hen byzonder rakende, ontwerpen, zoodat voor hen straks geene Kamer van Arbeid noodig wezen zal. Ons dunkt, dat hy nu maar eene zelfde zaak moest doen voor timmerlieden, metse laars, schilders, smeden en de honderd en één vakken, die er zyndan heeft hy zyn ontwerp- Kamers van Arbeid, waarover in schema niet eerst de rechtstreeks belanghebbenden en de bevoegden tot oordeelen zyn gehoord, zelf weer afgebroken eer die arbeid voltooid ishy zou ons daarmede geen geringen dienst bewyzen en daarmede, onzes inziens, eene nog pryseiyker daad verrichten, dewyi die arbeid behoorde te wachten tot door eene andere Kieswet eene andere Kamer gekozen zal zyn. In „Brieven uit de Hofstad" aan de Am- hemsche Courant treffen we het volgende aan Ik wil in vertrouwen myn twyfel uiten, of Nederland wel heel veel nut trekt van het talryk en kostbaar per soneel zijner politiemacht. Over de meer specifiek Haagsche verschynselen heb ik 't al zoo dikwyis gehad, dat ik daar thans veilig van zwygen kan, maar de pas voorgevallen moord te Schagen heeft het onderwerp opnieuw onder mjjne aandacht gebracht. Dat men den dader van dezen moord niet terstond in handen gekregen heeft, kan men natuuriyk niemand wyten; maar ik herinner my uit de laatste jaren zooveel moord- gevallen, waaromtrent justitie en politie vruch teloos alle moeite van ontdekking hebben ge daan, dat twyfel aan de handigheid en de scherpzinnigheid van de beambten gerecht vaardigd wordt. Nog altoos staan open: de moord van twee vrouwen te Gouda, van eene bejaarde vrouw te Haarlem, van de dienstbode van den heer Yiotta te Amsterdam, nu laat- stelyk van den vleeschhouwer in de hoofd stad, en de nasporingen naar de onderstelde slachtoffers van De Jong, waarvan telkens niet zonder zelfbehagen berichtjes in de dag bladen werden opgenomen, die onveranderiyk door nieuwtjes van mislukking gevolgd wor den, doen ook al onderstellen dat er, zooals de Engelschen het uitdrukken, in de organi satie en de werking der Nederlandsche defec tieve politie „eene schroef los" is. Geldt hiervoor de verontschuldiging, dat er wol meer schroeven los zyn en half dol ge- loopen in onze maatschappeiyke orde, tot schade van het onderling verband en den goeden gang van zaken? Ik zou denken van niet, ofschoon het feit niet te ontkennen is. Het volgende is ontleend aan de „Haagsche Kroniek" van de Nieuwe Groninger Courant: Onze jeugdige Koningin zal na den terug keer uit Zeeland op 't lustslot hare lessen hervatten. Zy heeft in hare vacantie recht genoten, vooral de paar laatste weken, in gezelschap van de kinderen der hertogin van Albany. Het was een lust de Koningin mot de kleine Engelsche gasten te zien omsprin gen; zy moet opmerkelijk, kinderlijk zyn in haar spelen en hoewel zich van haar hoog standpunt volkomen bewust, zoo toege flyk tegenover de logé3, als men 't by mogoiyk- hoid van een kind kan verwachten. Behalve voor een kort uitstapje naar Den Helder, om de groote leger- en vlootmanoouvre in 't begin van September by te wonen, zullen onze Koninginnen na den terugkeer uit Zeeland Soestdyk niet verlaten vóór do opening van de nieuwe zitting der Staten-Gtneraal, die, ook dit jaar, door H. M. de Koningin-Regentes in persoon zal geschieden. Men vraagt zich al met eenigo begrijpelijke nieuwsgierigheid af, wat de troonrede ons bren gen zal. In do roinisteriêale bureaux schynt nog zeer weinig op sposdige aanbieding van de groote hervormmgs-voorstellen te duiden. Het wordt byv. met waarschijnlijk geacht, dat reeds terstond de kiesrecht regeling voorge dragen zal worden en evenmin verwacht men de dadeiyke aanbieding van eene gewyzigde wet op de personeele belasting. Dit laatste zou een bepaalde tegenslag zyn voor hen, die, in afwachting van hun aanslag in do bedryfsbelasting, althans nog dit jaar op ontheffing van een deel van het personeel hunne hoop hadden gevestigd. En de teleurstel ling zal te grooter zyn, omdat de aanslagen in de bedryfsbelasting vry algemeen zullen tegenvallen, wat niet belet, dat men de totaal opbrengst van deze nieuwe heffing, evenals van de vermogensbelasting, reeds nu eene misrekening hoort noemen. Wat my betreft ik neem dit zoo grif niet aan, want de wyze, waarop, althans hier ter stede, met de aangiften in de bedryfs belasting wordt te werk gegaan, doen eene vry scherpe „perceptie" voorzien. Ik zeg dit niet als een verwyt. Integendeel wat ik er van hoorde, getuigt van ernst by de fiscale ambtenaren en ook van kiesohheid by hun onderzoek. My zyn feiten bekend, waarin de inspecteur met een zeer vriendschappeiyk, eigenhandig briefje belastingschuldigen uit- noodigde den een of anderen post op hun aangiftebiljet te verduidelyken, onder mode deeliug, dat hy aan zulk eene uitnoodiging de voorkeur gaf boven eene offlciéole oproe ping voor de commissie van zetters. My dunkt, dat men geene netter wyze van handelen kan verlangen. Doch dat neemt niet weg dat 't, vooral op 't stuk van geoorloofde reductiën, menigeen byster zal tegenvallen hoe de wet door ambtenaren wordt uitgelegd Overigens komen, reeds nu, tal van tegen- strydigheden en onbillijkheden aan 't licht. Om een paar voorbeelden te noemen 1 De houder van een café met muziek, die tot hiertoe in het patent f 1.50 betaalde, dat is circa f 750 per jaar, zal misschien in de bedryfsbelasting voor f 60 a /"80 worden aangeslagen. Bordeelen en dergeiyke inrich tiDgen zullen enorm by de nieuwe regeling profiteeren, terwijl reizigers en boekhouders, kleine winkeliers en dergeiyken byna zonder uitzondering meer zullon betalen dan vroeger in het patent. Daarby komt dat de aanslagen der verschillende commission uit de colleges van zetters op verre na niet geiyk zyn en 't geval is my reeds ter ooren gekomen, dat de twee compagnons, die uit dezelfde zaak, ieder voor de helft, dezelfde inkomsten go- nieten, doch die in verschillende afdeelingen der stad wonen, voor vry uiteenloopende bedragen zyn aangeslagen. De practyk zal dan ook spoedig doen zien, dat de wet op menig punt wyziging of eene andere, meer gelykraatige toepassing vordert. Over de aanmunting van zilver zegt De Gelderlander Wy willen niet beweren, dat de handels steden beschermd zyn op kunstmatige manier, ofschoon er in het noorden ook waterwegen zyn, die met het oog op grooter vertier aan gelegd werdende waterwegen zyn er, maar de buitenlandsche schepen en booten biyven weg. De jaarlyk8che statistiek geeft or soms vier, enkele malen zelfs acht aan. Kyk eens toel Acht heele buitenlandsche schepen langs dien waterweg gearriveerd! Dat is geen kunstmatig vertier; dat is een voudig in het geheel geen verkeer, noch ordinair, noch kunstmatig; toch hebben onze geleerden en een deel van onze economisten al die plannen toegejuicht en zwygen heel wys over de mislukking. Intusscben is het geld, noodig voor die verkeerswegen, eenmaal uitgegeven, en ont breekt het voor de ondernemingen, die hard noodig zyn. Daar wordt eenvoudig geen acht op ge slagen, men heeft den zoogenaamden weten- schappelyken, eigenlijk gezegd den onweten- schappelyken, weg bewandeld, er mocht dan van komen wat wilde. Voor ééne zaak heeft men zich echter in acht genomenmen heeft geene protectie ge pleegd. Alsof het er vooral op aan kwam wat men niet zou doen. Hola, men bedryft hier wel degelijk protectie, en zulks niet voor het noodige, nog niet eens voor het nuttige, maar voor het overtollige. Men protégeert hier de Beurzen, de geld mannen en speculanten, door op ku .-tmatige wfize, met verbodsbepalingen het. geld sctiaars tn derhalve duur te maken. Wat schaarsch is, wordt duur, dit is eene vaste economische wet. En wat tegen dit schaarsch e moet geruild worden, wordt dientengevolge veel te goed koop, verliest de normale waarde. Wy willen niet ontkennen dat wy door de handelingen van onze naburen en door onverwachtte omstandigheden in de engte zyn gedreven. Doch dan hadden wy ook naar om standigheden moeten handelen. Wat Engeland en Duitschland hebben door gedreven in zake het muntstelsel, is anti- economisch; doch daartegenover hebben zy, om het evenwicht te herstellen, de voor onzen tyd gepaste economische maatregelen genomen. Engeland wil vooreerst zyn gouden stand aard nog niet loslaten; maar om de daar door over het algemeen geleden verliezen te temperen, beschermt het zyne koloniale pro ducten, do distilleerderijen, de tabaks- en sigarenfabrieken en andere nationale indus trieën beschermt het ook den veestapel door strenge verbodsbepalingen omtrent den invoer van ongeslacht vee. En tot de koornbouwende boeren zegt het eenvoudig: „Legt u maar op iets anders toe!" Duitschland en andere Ryken hebben ook wel ingezien, hoeveel nadeel het gebrek aan gemunt geld alom tewoegbrengt, en om daaraan te gemoot te komen, booefenen zij eene protectio van nationalen arbeid, die reeds dikwerf tot oen taiioven-oorlog heoft gevoerd. Zy noemen den vrijhandel eerie groote domheid in onze dagen en handelen naar dat woord. Wy echter blyven vrybandel oefenen qu and-rn o me, staan dus geheel geïsoleerd. Wat dryft ons echter om in dien anderen en domsten maatregelhet verbod om zilver geld a\n to munten, wel onze naburen na to bootsen? Waarom moeten wy dubbele ver liezen lydon? Waarom het onzinnige oener valscho economie als een wapen tegen ons- zeiven gekeerd? Worpt de deuren der Munt te Utrecht weer opeD, laten het Ryk en de particulieren daar weer geld slaan! Het geld is zoo hard noodig, is broodnoodig. Wil het buitenland ons zilvergeld niet, wy kunnen het zelf wel gebruiken. Munt geld en laat het rollen Schiedam, 21 Aug. (Offioiëelo noteering). Mout wijn per Nol. vat en zonder fust ƒ5.dito Jonovor ƒ9.Amet. Proef dito ƒ10.50, allee zonder fust. 2) Ik begreep overigens dezen don Coetne niet, dat hy Ysmaela had laten varen, otn zich aan Simeona to wyden. Wanneer Yemaela voor hare kleeding even goed had gezorgd als voor haar buitengewoon wel verzorgd zeer kunstig gefriseerd en steeds met eene vuurroods kleine bloem versierd haar, zou zy menige Europeesche schoonheid de loef hebben afgestoken. Nu en dan echter had zy iets in haren blik, dat iemand waai schuwen moest. Een zeer merkwaardige blikl Ik heb hem dikwyis waargenomen by achteruitslaande paarden. Juist zulk een blik had Ysmaela, als zy plotseling de naar den grond gekeerde oogen op iemand, die naast haar stond, richtte, en vooral, als die iemand don Cosme wasl Ik zeide iets over dezen blik van de overi gens drommels schoone Indiaansche tot myn vriend don Mariano. .0 ja", antwoordde hy, „gy hebt volkomen gelyk, ik heb het ook al opgemerkt! Zy is een gevaariyk ding! Maar ik weet niet, wat er aan te doen is. Dit alleen weet ik: ik zou wenschen, dat onze goede Cosme ettelyke honderden myien van hier of met het meisje getrouwd was. Maar hy zegt my de betrek hing niet op, ofschoon ik daarop jui6t met het oog op deze stellig nog onheil stichtende geschiedenis meer dan eens gezinspeeld heb, en ontslaan kan ik hem niet vanwege den dikwyis verwenschten maatschappelyken vorm, die ons, Mexicanen, zoo onmeedoogend bindt. Zyn vader en do myne waren peetvaders; nu, en daarom moet ik my zyne dikwyis zeer groote domheden laten welgevallen; maar ik kan er ten slotte zelf nog eens inloopen I En toch moet ik my stilhouden!" Mariano zuchtte, nam eene teug ananas bowl, die hyzelf gemaakt had, en staarde in den grooten zilveren, vanbinnen vergulden beker, dien hy in de hand hield. Daarna ging by voort: „Het is een geluk, dat naar het schynt het meisje zelf behoefte heeft, hem uit den weg te gaan 1 Don Enrique zal haar na tuuriyk by de lavandera's indeelen, en dan is althans vooreerst een onheil voorkomen 1" Eenige dagen later reden wy, Mariano en ik, naar de Acequia. Het was een kostelyke aanblik, dien wy op dezen tocht hadden, en ik weuechte dat ik schilder ware geweest, om dit heeriyke tafereel vast te houden Het breeds, diepe water, met den sneeuwwitten zandgrond men zag hem nog op vyf voet diepte, zóó helder was het water - sloeg by de onafgebroken lichte bries duizenden korte, zich krullende golven, die eene droo merige melodie neurieden, waarby de Mexi- caansche populieren langs den oever met hunne glanzende bladeren als met duizend kleine handjes de maat sloegen. Op eene plaats aan den oever, waar de geweldige krans van reusachtige varens en fluisterend riet eene gaping had en den oever vry liet, knielden in eene lange ry vrouwen en meisjes de lavandera's der hacienda die onder vroolyken kout en allerlei grappen en aardig- hoden aan het wasschen waren. Sommigen gebruikten gesloopte transport- kisten als onderliggers voor hare knieën, want van waschbanken heeft men in het binnen land van Mexico nog geene notie. De meesten echter knielden in gaten, die zy zich in het oeverzand uitgehold hadden, wyl planken in deze houtarme streek moeilyk te krygen zyn, als men niet toevallig eene oude kist bemach tigen en sloopen kan. Om die reden had ook niet elke over het water gebogen wasch vrouw een blok hout, om de wasch daar mede te kloppen. De meesten moesten zich met dikke, vlakke steenen tevreden stellen en zoo legdon zy dan, zingend en babbelend, het vuile stuk waschgoed, nadat zy het in water gedompeld hadden, op don eenen steen en klopten, krabden, schaafden en hamerden met een tweeden steen of oen blok hout op het natte good. Voor het waschgoed is dat nu juist niet voordeelig, maar de linnen- fabrikanten moeten ook leven, en zy verdienen aan de vrouwen der lagere klassen in Mexico al bitter weinig, daar niemand méér linnen draagt dan volstrekt noodig is. De waschvrouwen waren druk aan het werk en sloegen duchtig op het waschgoed los; als zy het op deze wyze genoeg mis handeld hadden, spoelden zy het uit, door het in het water heen en weer te trekken of het eenvoudig uit de bonte sicara's te be gieten. Dit zyn de door allerlei snywerk in den bast en het aanbrengen van duurzame kleuren versierde reusachtige uitgeholde kale bassen. Vele van deze lavandera's gebruikten de lange, vierkante, een duim dikke stukken van de ook in hot Noorden zeer gewaardeerde Mexicaansche zeep, om de geklopte wasch daarmede te bewerken. Anderen echter, die wollen goed wieschen, gebruikten de amole, den Mexicaanechen zeepwortel, die voor het gebruik zoo lang met steenen geslagen rqordt, dat alleen het omhulsel der vezels overblyft. Voor het overige zagen deze lavandera's er werkeiyk zeer goed uit, toen zy zich aan den rand der wyde, in den zonneschyn blin kende watervlakte onder lachen en praten zoo levendig aan haar werk wydden, dat hare lange vlechten heen en weer vlogen. Op hare indigoblauwe rebozo's (rokken) met de breede zoomen en hare, door het contrast met de bronskleurige armen en nek sneeuwwit schy- nende blousevormige hemden schitterde het zonlicht. Tailles of jacquets dragen deze vrou wen niet. Hemd en rebozo, dat is haar vol doende en kan haar ook by de hitte vol doende zyn. Wy wilden de Acequia alweer verlaten, om de runderkudden van myn vriend Mariano to inspecteeren, toen wy eensklaps Ysmaela, de laatste in de lange ry der waschvrouwen, zagen. Zy wiesch, stil als altyd, zonder baren pratenden en lachenden kameraden een blik te gunnen, en wreef het linnen, dat zy voor zich had, met dubbele kracht met de amole in, maar scheen zich daarentegen het werk by het spoelen der wasch des te gemakke- lyker te maken. „Alle drommels I" riep don Mariano en gaf het paard de hielen, zoodat het hem in twee sprongen naast Ysmaela bracht, richtte zich in de schoenvormige stygbeugels op en zag zeer nieuwsgierig over den kop van het dier heen op de van onze aanwezigheid geene notitie nemende bruine Ysmaela. „Wat voor den drommel is dat voor een mtrkwaardigen zeepwortel, dien zy daar gebruikt 1" En inderdaad, Ysmaela had niet de vezelige amole in de hand, maar een bosje groen kruid, dat op een hoopje samengepakte jongo tabakebladeren geleek. »Leg jy je op uitvindingen toe, Ysmaela?" vroeg hy. „Kan men met dat goed ook was schen? Als dit kruid werkeiyk in plaats van de amole te gebruiken is en hier in voldoende hoeveelheid groeit, zou men in het vervolg do zeep kunnen besparen." Ysmaela murmelde iets, waaruit wy op maakten, dat het kruid wel niet veel voor komt, maar dat zy de plaatsen kende, waar bet groeit. „Het is zeer zeldzaam, mynheer", zeide de waschvrouw rechts van Ysmaela en zag deze daarby met een spottenden blik van terzijde aan, „veel te zeldzaam, om voor de wasch door iedereen gebruikt te worden. Wat zy wascht, ia don CoBme's linnengoed, mynheer, en ik geloof dat zy van de bladeren den Indiaanschen minnedrank brouwt. Zy zeept zyn waschgoed daarmede In, om hem van Simeona weg en naar zich toe te tooveren." Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5