N°. 10557.
Dinsdaa: 34 Juli.
A8. 1894.
r 1.10.
feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Grooiugcu aau de Staatsolie zijde.
Leiden, 23 Juli.
F1 euilleton.
De Misdaad in de Rne Lafitte.
i iinv-rvaifi r.
LEID
DAG-BLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post -■
Afzondoriyke Nommers
1.40.
PRUS DER ADVERTENTTËN:
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
lettors naar plaatsruimte. Voor het incassoeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
1594—23 Juli—1894.
Gruno's veste viert beden feest. Zy hor-
denkt den dag, waarop zv), vóór- 300 jaren,
weder tot de Unie kon toetreden
Door bot verraad van George Van Lalaing,
Graaf van Rennenberg, was Groningen in de
macht van Spanje gekomen (1580), maar de
Staatsgezinde party gaf de hoop niet op, de
stad weder in haar bezit te krijgen. Het
duurde echter ruim 14 jaren, eer zy haar
verlangen bevredigd zag.
In 1591 besloot Prins Maurits, op aandrang
vooral van Graaf 'Willem Lodewyk, stadhouder
van Friesland, den oorlog aanvallenderwyze
te voeren. In één jaar herwon hy, wat eene
reeks rampspoedige jaren had ontnomen. Reeds
had hy, na de vermeestering van Delfzyi,
Groningen bedreigd, maar op het bericht, dat
Parma voor bet fort Knodsenburg was, rukte
hy in alleryl over het Rouveensche moeras
derwaarts, versloeg Parma en maakte zich,
niet lang daarna, van Nymogen meester. Door
de in-bezit-neming van de IJsellinie en deze
stad waren Utrecht en Holland nu boveiligd.
Wyl de handel op de Zuiderzee van uit
Steonwyk veel schade leed, maakte Maurits
Zich het volgende jaar (1592) in minder dan
drie weken tyds van dit roofnest, zoo geducht
voor. den omtrek, meester, waarna hy het
beleg sloeg voor het sterke Koevorden, waarvan
de Spaansche veldheer Verdugo verklaarde:
„Zoo dit niet houdt, weet ik niet wat voort
aan houden zal." Koevorden moest zich over
geven. Nu vertrouwden de Friezen, dat in
den volgenden veldtocht de Prins voor Gro
ningen zou verschynen, maar de handel tus-
schen Holland en Zeeland ondervond veel
moeilykheden van uit Geertruidenberg, waarom
de Staten-Generaal Prins Maurits opdroegen
zich eerst van deze stad meester te maken,
over welk besluit de Friezen zich goboi8a
toonden, dat zy weigerden hulptroepen te
zenden en er, op aandrang van Graaf Willem
Lodewyk, slechts schoorvoetend too over
gingen. Na een allermerkwaardigst beleg van
3 maanden moest Geertruidenberg de poorten
voor den Prins openen (1593).
Hadden handelsbelangen alzoo vertraagd
dat aan den wensch der Friezen werd voldaan,
nu behoefden zy niet langer tovergeefs te
hopen. In 1594 noodzaakte de Prins Yerdugo
het beleg, dat hy voor Koevorden had geslagen,
op te breken, waarna hy ?yne krygsbenoo-
digdheden naar Zwolle zond, om van daar
Over de Zuiderzee en de Wadden door het
Ryediep naar Groningen vervoerd te worden.
Met zyn leger, sterk 10,000 man, rukte hy
voorwaarts on zette zich ten zuiden van
Groningen op eene hooge en droge vlakte
Ceder (22 Mei), tusschen het Hoornscho- en
het Schuitendiep, twee watertjes,, die, uit de
moerassen van Drente gesproten, de stad
doorloopen.
Er waren er, die or zich ongunstig over
uitlieten dat de aanval hier moest geschieden,
waar de stad door torens en buitenwerken
Jiet meest was versterkt. Doch de Prins wist
wel wat hy deed. Hy begreep eene stelling
te moeten innemen, van waar hy de troepen
kon afweren, die Verdugo tot ontzet mocht
doen aanrukken.
De regeering der stad had geweigerd Spaan
sche bezetting in te nemen. Vol vertrouwen
verliet zy zich op hare sterke verschansingen
en buitenwerken, op haren grooten voorraad
van mond- en krygsbehoeften, op de talryke
in den wapenhandel geoefende burgers en op
hare in dienst genomen waardgelders, M e i -
vogels geheeten. In eene der voorsteden
aan het Schuitendiep had zich de overste
Liauckama met vyf vendels genesteld. Verdugo,
hoezeer door gebrek aan geld en troepen niet
in staat kraebtigen bystand te bieden, liet
evenwel niets onbeproefd om den Prins afbreuk
te doen.
Deze zette door het opstoppen der stroompjes,
die zpne ingenomen vlakte begrensden, het
naastgelegen land onder water en beveiligde
zich alzoo tegen den overval van troepen.
Hy liet vervolgens eenige vaarten graven om
zyn geschut naar de schansen in den omtrek,
die nog door de Spanjaarden waren bezet,
te kunnen vervoeren, ten einde te voorkomen,
dat de toevoer van benoodigdheden uit Fries
land zou belemmerd worden. In alleryl werden
zy door de bezetting verlaten; alleen de schans
te Aduarderzyi bood hardnekkigen tegenstand
en moest stormenderhand genomen worden.
Zonder genade werd de kloeke bezetting over
de kling gejaagd, uit weerwraak dat de Span
jaarden, weinige maanden geleden, eene Staat-
sche bezetting een dergeiyk lot hadden doen
ondergaan.
Nu werden de loopgraven geopend, doch
op verrenafstand, want de Groningers hadden
ook niet stilgezeten en tegen-batteryen op
geworpen. Herhaaldelyk deden ze uitvallen,
en hoewel de Prins hiervan niet minder last
had dan van de vele stortregens, zette hy
niettemin met allen yver zyn arbeid voort.
Id t begin van Juni was ny niermeo zoo
ver gevorderd, dat hy tegenover de Ooster
en Heerenpoort het geschut in battery kon
doen stellen. Slechts vierhonderd schoten
waren gedaan, toen mon het schieten tydeiyk
moest staken, wyi de Friezen, niettegen
staande hunne belofte, voor geen genoegza-
men voorraad van ammunitie hadden gezorgd.
Zoodra er toevoer van krygsbehoeften was
gekomen, werd een onafgebroken vuur, ook
met gloeiende kogels, tegen de stad gericht,
met die uitwerking, dat torens, bruggen,
poorten en huizen instortten, waardoor eene
groote schade werd veroorzaakt. Krachtigen
tegenstand boden de belegerden, maar zy ver
spilden door hun geweldig en veelal doelloos
schieten hun kruit en lood, zonder de be
legeraars aanmerkeiyk te schaden. Ten ge
volge van dat bombardement drongen velen
daar ook de hulptroepen, die de regeering
van Verdugo en den aartshertog Ernst ver
wachtte, niet kwamen opdagen op de over
gave der stad aan, ten einde nog bytyds
gunstige voorwaarden te kunnen bedingen,
doch de burgemeester Jarges wilde van geene
overgave hooren en dacht er veeleer aan om
de troepen van Liauckama, waarvan reeds
eiken nacht tweehonderd man binnen de poort
werden gelaten om de afgematte ingezetenen
in het betrekken der wachten by te staan,
tot versterking van zyn aanhang in de stad
te brengen. Hy wist dat plan heimeiyk te
volvoeren. Verscheidene burgers, die deze
schennis der privilegiën gewapenderhand poog
den te keer te gaan, moesten hunne vrede
lievendheid of hun yver voor de rechten hunner
vaderstad met den dood of de plundering
hunner eigendommen boeten. Ten laatste
maakte de gemeenscbappelyke nood een einde
aan dezen bloedigen burgertwist en werd er
eene verzoening getroffen, waarby bepaald
werd, dat de Spaansche vendels in de stad
zouden blyven en dat de gansche burgery
opnieuw een eed van trouw aan den koning
zou afleggen.
Inmiddels was het beleg krachtig voort
gezet. Het meest droeg tot die onderhandeling
by de vermeestering van het grootste raveiyn,
dat binnen de graebt lag en nog een over-
blyfsel was van het door Alva gestichte kasteel.
In stilte had de Prins het laten onder
graven en daarna de myn geladen. Door een
geveinsden aanval lokte hy de belegerden naar
dit punt en juist hadden de Staatsche sol
daten, als voor de overmacht terugdeinzende,
zich daarvan verwyderd, toen de myn ont
stoken werd en allen, die zich op den wal
bevonden, in de lucht deed springen (15 Juli).
Eene vreeselyke verwarring ontstond er en
daarvan maakte Graaf Filips van Nassau
terstond gebruik, door aan 't hoofd van drie
vendelen Schotten de bres binnen te dringen
en zich van het raveiyn meester te maken,
waarin hy zich met behulp van zandzakken
verschanste.
Nu ontzonk den belegerden de moed. De
hoop, die zy op ontzet hadden gekoesterd,
was in rook vervlogen, de wal op onder
scheidene andere plaatsen ondermynd, do
ammunitie erootendeels verbruikt en een alge
meene storm te uucuten. jsen langer verzou
scheen den belegerden onmogelyk toe. Vier
dagen na de uitbarsting der myn (19 Juli)
verschenen er reeds onderhandelaars in de
legerplaats van den Prins.
Het bleek dat zy het oor geleond hadden
aan de inblazingen van eenigo Gedeputeerden
van Friesland, wien het eigenlyk te doen was
om aan hunne provincie een overwegenden
invloed op de Ommelanden te verschaffen en
daarom door fraaie voorspiegelingen de Gro
ningors voor hunne bedoelingen zochten te
winnen. Zy beloofden hunne medowerking
n.l., om de Universiteit, die in 1585 te Franeker
was opgericht, naar GroniDgen te verplaatsen,
het garnizoen te onderhouden en de stad nog
meer voordooien te bezorgen, mits zy bodingen
wilde alleen door Friesche compagnieën te
worden bezet en het recht te hebben om
zelve hare geschillen met de Ommelanden,
zonder bemoeiing van de Staten-Generaal, te
beslechten.
Kort en bondig werd te verstaan gegeven,
dat in die voorwaarden niet kon getreden
worden. Na langdurige onderhandelingen kwam
er oerst den 23sten Juli een voor Groningen
gunstig verdrag tot stand, waarby bepaald
werd dat de stad hare poorten voor den
Prins moest openen, tot de Unie van Utrecht
toetreden, aan de Staten Generaal getrouw
heid zweren en Staatsche bezetting innemen,
terwyl de stad, gelyk ook de Ommelanden,
graaf Willem Lodewyk als stadhouder zou
erkennen. Wel behield zy hare voorrechten
en vryheden, maar de vroedschap, welke
Spaanschgezind was, werd voor dezen keer
door Maurits en Willem Lodewyk, met advies
van den Raad van State, gekozen.
In 't vervolg zou de verkiezing overeen
komstig de oude gewoonte geschieden, maar
zoolang de oorlog duurde, van de goedkeuring
van den stadhouder afhangen. Het dool van
dezen maatregel was te voorkomen, dat er
Spaanschgezinden in de regeering der stad
zouden komen. Wat de geschillen tusschen
de stad en de Ommelanden betrof, de Staten-
Generaal zouden deze regelen en beslechten.
Aan Lauckama met zyne troepen werd vrye
aftocht mot wapenen en bagage toegostaan.
Groningen werd alzoo niet als overwonnen
vyand, maar als herwonnen vriend behandeld.
Na zyn intocht in Groningen vertrok de Prins
door Friesland naar Den Haag, terwyl zyne
troepen in garnizoen werden gelegd. Aller
wegen werd de held met de uitbundigste
blyken van gehechtheid en vaderlandsliefde
ontvangen. Zyne terugkomst in Den Haag
was luisterryk, terwyl de Staten-Generaal hem
eene gratificatie van ƒ28,000 en eene sierlyke
legertent vereerden.
Twintig jaar later, in 1614, kreeg Gronin
gen eene universiteit.
Sedert hare reductie ging de stad een tyd
van welvaart tegemoet, gelyk die zich alom
in de Republiek begon ten toon te spreiden,
geheel verschillend van den toestand in de
Zuidelyke Nederlanden, die, aan Spanje onder
worpen, een tyd van kommer en ellende onder
het knellende Spaansche juk doorleefden, wes
halve de Groningers alle reden hebben het
UOU(^lyl^ C.IL i_ ij.„ij»_I j
stad, door Prins Maurits veroverd, niet langer
meer onder Spanje zuchtte.
Ter herinnering aan de reductie van Gro
ningen in 1594 werd een gedenkpenning ge
slagen met het opschrift: in victoria grati
(d. i. dankbaar in de overwinning).
De heer K. F. L. Weber, waarnemend
hoofd van onderwys in de letterkundige vakken
aan de Kon. Mil. Academie te Breda, wordt
op 1 Sept. a. s. werkzaam gesteld aan de
Cadettenschool te Alkmaar.
Dr. C. Hoitsema, assistent aan het chemisch
laboratorium der Ryksunlversiteit te Leiden,
is bestemd om met ingang van 1 September
a. 8. op te treden als leeraar in de scheikunde
aan de Kon. Mil. Academie te Breda.
Benoemd is tot directeur van de coöpe
ratieve stoomzuivelfabriek „Wehl", te Wehl,
de heer S. J. Heemskerk, van Zooterwoudo,
thans werkzaam te Zuidbroek.
Te Aifen is eene gymnastiek-vereeniging
opgericht voor Aifen, Oudshoorn en Aarlander-
veen, aanvankeiyk met 16 leden.
Tot het bestuur werden gekozen de heeren:
M. C. Piek, president; L. J. De Wit, vice-
president, Adr. P. Tolk, secretarieH. G. Krom,
penningmeester, en J. M. Van Valkenburg,
commissaris.
Examen van de Ned. Toonkunstenaars-
Vereeniging. Van de 4 candidaten zyn Zaterdag
geslaagdvoor piano (lager onderwys) d>
dames Estella Asscher, te Amsterdam *M.
C. Kühler, te Nieuwer-AmstelA. E. Van
Schaik, te Utrecht, en de heer J. F. Van
Zutphen, te Gouda.
De „Haagsche Crt." zal de volgende "week
eene lees- en tydingzaal openen in eer, percoel
in de Wagenstraat, naast hare bureaux.
De hoogleeraar freiherr Yon Eiselsberg
wordt te Utrecht voorgedragen als professor
te JPraag. Men hoopt in Utrecht zeer, dat de
boogleeraar dat beroep zal afslaan.
De voor den dienst in Oost-Indiê be
stemde 2de luit. der artillerie J. C. Pabst zal
den llden Aug. a. s. per stoomschip „Prinses
Sophie" vertrekken en te Genua embarqueeren.
Het stoffeiyk overschot van prof. Tjailing
Halbertsma, Vrydag-avond uit Antwerpen te
Groningen aangekomen, werd Zatordag aldaar
op de Noorderbegraafplaats ter aarde besteld.
Tal van kransen dekten de baar en vele autori
teiten brachten de laatste eer aan den be-
minnelyken geleerde. Er werd aan het graf
niet gesproken.
Tot chef van het statistisch bureau, dal
door de gemeente Amsterdam wordt opgericht,
is benoemd mr. Ph. Falkenburg, thans adjunct
commies aan het departement van waterstaat,
handel en nyverheid.
Aan het staatsexamen tot toelating aan
de universiteit namen Zaterdag deel zeven
candidaten voor de faculteiten der rechts
geleerdheid, godgeleerdheid oi letteren. Toe
gelaten is één candidaat, de heer R. H.
Driessen. Met drie candidaten wordt het
examen voortgezet. Afgowezen werden twee
candidaten. Gedurende den loop van het
rtvromon frrvlr <S£n pnnrtirtaaf: torn or
Voor de faculteiten der geneoskunde of de
wis- en natuurkunde werden drie candidaten
geëxamineerd.Toegelaten zyn twee candidaten,
de heeren P. A. A. Van Loon en E. Strkter.
Met één candidaat wordt het examen voort-
Nog werd toegelaten de candidaat, met wien
het examen was voortgezet, de heer Fr.
Beckers. Verder slaagde één candidaat voor
de beide diploma's, de heer Arn. Van der Ven.
Thans ls officiéél bericht ontvangen, dat
de Koninginnen haar bezoek aan het eiland
Walcheren hebben bepaald op Dinsdag 21
Augustus, om tot en met Zaterdag 26 Augustus
te blyven. Het bezoek aan Vlissingen zal
Donderdag 23 Augustus geschieden.
Ook te Vlissingen heeft zich eeno eere-
wacht gevormd, die de Koninginnen zal be
geleiden; zy bestaat uit de navolgende heeren:
A. A. A. E. Gewin, als commandant; J.
Sieger, onder-commandant; A. Benier, M-
Van der Beke Callenfels, W. S. Bosch, C.
Dommisse Fez., J. W. Draayer, J. H. Hou-
baer, J. Janse, P. De Maret Tak, J. H. Van
Munster, A. Van Ockonburg, benevens een
vaandeldrager.
61)
„Hal Alle duivels 1 Dat is hy, de schelm,
de schurk, de gauwdief! Parbleu, bet vervolg
van de geschiedenis is gemakkelijk te raden.
Twee Franschen, te midden van deze half
Wilde Amerikanen, welk eene heerlyke ont
moeting voor GaBton, te meer, daar de zan
geres niet leeiyk was: men knoopte kennis
aan en het slot was, dat ik eenige dagen
later, op ontvangst van een telegram, eene
vry belangryke som gelds naar Christiansa
zond, en alle volgendo zendingen naar Parys
moest doen De markies had eeno vurige
genegenheid opgevat voor de zangeres, had
haar geschaakt en was met haar naar Frank-
ryk vertrokken."
„Maar z(Jne familiepapieren, zyne geboorte-
Ckte, enz."
„Die heb ik hem op zyn verzoek toege
zonden."
„Bravo I Dat is juist wat wy noodig heb
ben; en nu, vriend, laat ons gaan slapen,
morgen vroeg vertrekken wy naar Christiansa."
„Wy, waartoe?"
„Om Gaston De Montgerbois, uw meester,
te zoeken", antwoordde de kapitein ernstig.
„Om den markies te zoeken?" riepFirmin,
,is Gaston dan niet in Frankryk? Heb ik
jem dan niet het geld gezonden? Heeft hy
41 dan niet getelegrapheerd Maar met wien
'eb ik d3n te doen?"
„Met wien? Met den grootBten schelm, die
op den aardbodem leeft."
In korte trekken verhaalde de kapitein
hem de gebeurtenissen, in de vorige hoofd
stukken vermeld.
„Zoodat wy hieruit de gevolgtrekking
maken", aldus eindigde hy zyn verhaal, „dat
op dit oogenblik te Parys een man is, die
de plaats van uw meester, den jongen mar
kies De Montgerbois, heeft ingenomen, die
een onschuldige voor zyne misdaden doet
boeten, die zich meester maakt van een jong
meisje, eene engel, en die schande en oneer
brengt over twee familiën. En om dezen toe
leg te verydelen, daarom ziet ge my hier."
„Maar myn meester, de ware markies, waar
is die dan?"
„Waar die is, myn vriend I" antwoordde
Castillac bewogen, „waar die ie? HelaasI
Geve de goede God, dat myn voorgevoel niet
bewaarheid worde 1"
„Zou hy vermoord zyn?"
„Ik vrees I"
Na nog lang over de zaak, die hunne ge
moederen zoozeer bezighield, te hebben ge
sproken, namen eindeiyk de belde vrienden
afscheid. De kapitein, vermoeid van de reis,
sliep weldra in. Firmin echter kon den slaap
niet vatten. Nog vóór de dageraad aanbrak,
wekte hy zyn vriend.
„Arme kerel", sprak de kapitein, ,gy hebt
een slechten nacht gehad, dat is u wel aan
te zien. Ook ik heb in den tyd, dat het toe
val my met dien schurk in aanraking bracht,
veel geleden. Thans echter vereenigen wy ons
tot een gemeenschappelyk doel. Een onschul
dige bevindt zich in do gevangenis, eene zieke,
blinde moeder wacht tevergeefs haren zoon,
eene zuster, de onschuld en lieftalligheid zelve,
heeft den steun van haren broeder noodig.
Komt 1 Laat ons hun die hergeven en wreken
wy den markies."
Gedurende den nacht had Firmin alles
voor de reis gereed gemaakt en konden zy
dus by het aanbreken van den dag onmid-
deliyk vertrekken.
Na een moeilyken tocht van twee dagen
kwamen de beide ruiters, uitgeput en met
het stof der prairioén bedekt, in Christiansa
aan en lieten zich de herberg of wel het hotel
van William Andson aanwyzen.
Evenals alle huizen in deze onherbergzame
streek, was het eigenlyk niet meer dan een
groot blokhuis.
Terwyl een stalknecht hunne paarden ver
zorgde, traden zy het gebouw binnen, waar
een paar dienstboden, onder het opzicht van
een groven, roodharigen kerel, bezig was de
gasten te bedienen.
Sommigen waren in lange, dikke mantels
gehuld en haddon een grooten, breedgeranden,
vilten hoed op; dit waren de buffeljagers.
Anderen, met zachte lederen schoenen en zoo
sober mogeiyk gekleed, waren de bever
vangers.
Allen hielden zich onledig met het veror
beren van hun eenvoudigen maaltyd, dezen
staande, genen op de banken langs den muur
gezeten en met den yzeren schotel op
de knieén.
Firmin wenkte den waard, maakte zioh
aan hem bekend aU de rentmeester van de
familie De Montgerbois en vroeg voor zich-
zeiven en zyn reisgenoot eene afzonder-
ïyke kamer.
William Andson heette den heeren wel
kom en stolde zich geheel ter hunner be
schikking, terwyl hy, uit erkentelykheid voor
de eer, die zyn huis te beurt viel, verklaarde,
hen zelf te zullen bedienen.
„Goed, goed!" sprak de kapitein, die het
in zyn belang achtte, den man voor zich te
winnen, „en na ons diner brengt ge eene
flesch van uw besten whiskey op met
drie glazen I"
„Met drie glazen?"
„Ja, één voor den heer Firmin, één voor
my en één voor uzelvenl"
„Voor my? Maar dat is te veel eer!"
„Wy hebben ernstige zaken met elkander
te bespreken, waarin ge ons van zeer veel
dienst kunt zyn, en dus rekenen wy er op,
dat ge onze uitnoodiging aanneemt."
Daarop werd in het beBte vertrek van den
huize voor onze reizigers de tafel aangerieht.
Zoodra zy de kamer binnentraden, wierp
de kapitein, (eene gewoonte, die iedereen,
die veel in den vreemde reist, zich onwil
lekeurig eigen maakt), een onderzooken-
den blik om zich heen. Eensklaps uitte hy
een kreet.
Aan den muur hing een reclamebiljet, in
het midden waarvan een portret, voorstel
lende eene vrouw, in een lang wit gewaad,
met loshangende haren en de gevouwen handen
ten hemel geheven.
Op een ander gedeelte van het biljet
vertoonde zich dezelfde beeltenis, thans
echter in eene andere houding. In de band
hield zy een dolk, waarmede zy zich tegen
een denkbeeldigen vyand verdedigde. Het
teruggeworpen gewaad liet den ontblooten
arm vry, door weiken eene groote naald
was gestoken, zonder dat een enkele bloed
druppel zichtbaar was. Vervolgens zag men
nog het portret van een man, deftig in het
zwart gekleed, met een ernstig gelaat, de
oogen strak op één punt gericht, den arm
dreigond opgeheven, en aan zyne voeten de
vrouw in het witte kleed. Daarop volgde
eene andere voorstelling: zoo styf als een
lyk lag de vrouw uitgestrekt op de leuning
van twee op zekeren afstand van elkaDder
geplaatste stoelen, zoodanig, dat ze met de
voeten op de eene en met den hals op do
andere leuning rustte.
Eindeiyk het opschrift in groote roode let
tere en luidende:
„Hedenavond groote vooretelling. Pbysische
en mechanische reproductién, door den be
roemden professor Boeco, bygenaamd Dokter
Satan, en Mademoiselle Eugénie van de
Faculteit te Parys."
Sprakeloos bad de kapitein gedurende
eenige minuten op deze schreeuwende reclame
gestaard, eindeiyk sprong hy met een luiden
vloek op, greep Firmin by een arm en riep:
„Zie, ziel Bosco, EugénieI"
Firmin begreep hem niet.
„Maar zie dan toch, Boacol Dat ts de
schurk 1?
{Wtrdt vmtW)