N°. 10547. Donderdag 13 .Juli. A0. 1894 geze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Ticeede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De Misdaad in de Rue Lafitte. LEIDSCH DA&BLAD. PBIJS DEZEE COURANT: Voor Leiden per 3 maandon. Franco por post Afzonderlijke Hommers f l.io. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Aan de Haagsche Kroniek van de Nieuwe Groninger Courant ontleenen we het volgende: Zich zijne redevoering by het vorig begroo- tingsdebat herinnerende, waarin by sprak van rijpe vruchten, die dadelijk waren to plukken, moet de heer Van Houten eene wyziging gereed hebben van de begrafeniswet, waardoor de lijkverbranding hier te lande zal worden gewettigd, nog voordat het crematorium te Hilversum gereed is. Voorts moet, hoofd zakelijk op aandrang van den Minister van Binnenlandsche Zaken, eene algemeene regeling van het eedsvraagstuk in wording zijn. Ik heb nog van velerlei andere gewichtige zaken hooren gewagen, waarmee zich de Ministers bezighouden, maar voor het oogenblik kan het met het genoemde wel gaan. Men zal reden hebben zich over de werkzaamheid van 't Kabinet zeer te verheugen. Des te beter! In die verwachting leg ik aan de politiek voorloopig het zwijgen op. Onze Koninginnen keeron den 17den of 18den dezer te Soestdijk terug en zullen daar spoedig het bezoek ontvangen van de Hertogin van Albany en hare kinderen. Vermoedelijk gaan HH. MM. het laatst van Augustus, hetzij dan na eene eventueele reis naar Zeeland, zoo daartoe besloten wordt, hetzy rechtstreeks van daar naar het Loo. De reis naar Zeeland hangt samen met een ander plan, nl. om tevens aan Noord-Brabant of Limburg dit jaar nog de eer van een bezoek te gunnen. Zeker heid bestaat deswege nog niet en een bezoek aan Noord-Brabant is dit jaar zelfs minder waarschijnlijk met het oog op de vacature van Commissaris der Koningin, die echter op 't punt is van te worden vervuld. Ik heb jhr. mr. Van Meeuwen hooren noemen als vormoedelfjk opvolger van den overleden gouverneur. Er is eene plaatszoo luidt het in De Residentiebodeer is eene plaats in Nederland, die op weg is een wydvormaarden naam te verwerven; eene plaats, die eerlang bekend zal zijn tot ver buiten onze landspalen, ja, tot buiten Europa's grenzen. En die beroemdheid zal te meer eervol wezen, wijl zij die met slechts weinige steden behoeft te deelen; eene beroemdheid, die haar in veler oogen tot de voornaamste plaats van ons nederig vaderland zal maken. Waaraan zy die beroemdheid zal danken? Niet aan haar natuurschoon, want dat toch vindt men elders ook. Niet aan heur havens of aan haren handel, want zy bezit dezen noch gone. Niet aan een barer burgers, die door zyne edele gaven zyn naam aan den haren heeft verbonden. Niet ook door hare industrie, hare musea of kunstpaleizen, niet ook door, ja, door eene van die nietige redenen, waaraan andere plaatsen heur wereldbekend- hoid danken. Waaraan dan wel? Hieraan, dat binnen de grenzen dier stad d e wetenschap een harer achoonste triomfen zal vieren; dat de wetenschap daar aan heel Nederland zal toonen, waarin de ware wys- heid en het hoogste goed bestaan; dat de wetenschap er luide zal verkondigen, dat men slechts onder hare bescherming de ware rust kan vinden. Wat dunkt u, zal zulks aan die plaats niet een vermaarden naam bezorgen? De geleer den toch zullen op haar den blik gevestigd houden en haar roemen, omdat zy de weten schap toelaat zich schoone lauweren te vlech ten, lauweren, wolke ook noodwendig aan haar wapen nieuwen glans zullen verleenen. De geleerden zullen van wyd en zyd toe- stroomen, om er het monument te bewonde ren, dat er ter eere van de ware beschaving en de juiste wereldbeschouwing zal worden opgericht, een monument, dat aan alle eeuwen en aan alle volken zal verkondigen: Ziet, welk heil den dienaren der wetenschap be schoren isl Welke die gelukkige plaats en dat groot- sche monument zyn? Die plaats is Hilversum en dat monu ment het crematorium, dat er zal ver rijzen. Lach niet, lezer! Volgens professor dr. W. Koster hy heeft het nog pas in een tyd- schrift vermeld behoeft zulk een gebouw minder sombere gewaarwordingen te verwek ken dan eene geopende groeve op de gewone begraafplaatsEn volgens dienzelfden geleerde zyn aan snelle lykverbranding (crematie) boven langzame verbranding (verrotting) groote voordeelen verbonden. En mannen als professor dr. W. Koster zullen het toch wel beter weten dan die domper8, die aan eene christelijke be grafenis hechten. In de Brievon uit de Hofstad aan de Arnhenische Courant lezen we o. a. Wat heeft die mynheer Co nrad, door zyne interpellatie over den toestand van de zee wering te Scheveningen in de Provin ciale Staten, ons, Hagenaars, daar aan het schrikken gemaakt met het te doen voorkomen alsof we by den minsten storm gevaar loopen door de Noordzee met huid en haar te worden verzwolgen l Men schijnt het er op aan te werken, dat het oppermachtige Delfland vóór de Scheveningsche duinen een zwaren steen- dyk aanlegt, zooals die op de Walchersche kust. Voor dat Delftsche college is dat natuur- lyk, afgescheiden van de kosten, die deze heeren wel zullen afschrikken,niemendal; maar het verwondert my, dat Hagonaars met zulke verlangens kunnen rondgaan. Want zulke zeekeerendo werken, gesteld dat ze noodig waren, zouden onmiddellijk den ondergang medebrengen van de Scheveningsche zee- vis8chery, en in het tweede gelid, van de bad plaats Scheveningen. Is het dan voor de Hagenaars zulk een prettig vooruitzicht, in de toekomst belast te worden met de ver zorging van eene zeer talryke bevolking zonder eenig middel van bestaan noch geschiktheid voor iets anders dan 't zeemansbedryf? En is het vooruitzicht zoo uitlokkend de blijkbaar alge meen gewaardeerde genoegens van badplaats en Kurhaus klakkeloos prys te geven Het zou my erg verwonderen, indien dit het geval was. Er is in de Hofstad eene zeer groote toe- geeflykheid voor jongens van denzelfden leef tijd, die zich in vrye sportoefeningen te buiten gaan zonder eenigszins door het openbaar gezag te worden beperkt of in toom gehouden. Ik heb hier niet zoozeer het oog op het voor de voetgangers en voor de jonge lui zeiven wel eens gevaariyk verkeer door de drukke straten van vélocipèdeerende jongelui met weinig oefening noch meesterschap over hun instrument, maar ik bedoel het gevaariyk voetbal-spelen op de publieke straat, dat door de politie goedaardig wordt toegelaten. Mis schien gaat de Haagsche politie, die veel philosophic bezit, uit van de volgende rede neering: „Ik laat voor het bedelen van de arme lui volle vrijheid, al maken de bedel kinderen 't den ru8tigen voorbijgangers nóg zoo lastig; laat ik nu de rykeluiskinderen maar niet belemmeren in hun voor het publiek gevaariyk spel! Raakt nu en dan een rustig voorbijganger eens een oog kwyt, of wordt eene modedame de parasol stukgeworpen de oogdokter moet ook leven, en Laboyrie en andere parapluiemakers gun ik ook hun brood 1" Het gaat er anders weieens ruw naar toe op de Haagsche straten, waar ge by het om slaan van een hoek alle kans hebt een harden gomelastieken bal tegen 't hoofd te krygen. En dat wordt nog erger, wanneer de sport- lievende jongelui, zooals ik een dag of wat geleden zelf heb bygewoond, de beschikking missende over gomelastieke ballen, zich met Waalsteenen weten te behelpen, aan de mate rialen voor een in aanbouw verkeerend huis ontleend. Dezer dagen vertelde my een werkman, die een klein karweitje in huis te doen had, dat een klein meisje van zyn buui'man het slacht offer van een soortgeiyk stéentyd sport ge worden was. Zy had een stuk steen tegen het oog gekregen, en 't had maar zus of zóó gestaan of 't oog was er uit geweest. Toen ik vroeg of dat geval niet by de politie was aangegeven, antwoordde hy: „De politie? Neen, mynheer, daar moeten ons menschen niets van hebben. Ik ben zelf nooit in het geval gewoest anders dan met eene klacht by de politie te komen, maar ik geloof dat je daar als kwaaddoener beter ontvangen wordt dan als iemand, die voor zyn belang opkomt." In het Byblad van het Maandblad van dr. Yan Hamel Roos vinden we het volgende over baden, zwemmen en duiken als oorzaak van oorziekten. Het menschelyk oor is op andere wyze be werktuigd dan dat van dieren, welke een groot gedeelte van den tyd in water onder gedompeld kunnen vertoeven. Tot die klasse behooren mede do krokodil, de zeehond en de hippopotamus, welke geruimen tyd onder water kunnen blijven, voordat het noodig is, dat zy weder boven komen om lucht te scheppen. Men heeft bevonden dat de bouw hunner ooren zoodanig is, dat zy niet gedeerd worden door herhaalde, langdurige onder dompelingen in water, dat kouder is dan de omringende lucht. Enkele lagere diersoorten, die uitsluitend in water loven, hebben geene speciale gehoor zenuw, maar ontvangen toch indrukken van het geluid, door den schok, dien het op hun lichaam teweegbrengt. Het baden en zwemmen in rivier- of zee water is gezond en aangenaam, wanneer men daarbij met eenig overleg te werk gaat. Het gevaar is daarin gelegen, dat het indringen van al te koud water niet alleen in den uitwendigen gehoorgang, maar tot zelfs aan het trommelvlies ontsteking teweeg kan brengen. Erger is evenwel, wanneer men onder het duiken of zwemmen plotseling een slok water binnen krijgt, waardoor mond, neus en keelgat met koud water gevuld worden en de toegangen der Eustachische buis (verbindingsbuis tusschen de trommel- holte van het oor en de keel) geopend worden. Daardoor geraakt een gedeelte van het water in het middelste gedeelte van het oor. By bekwame zwemmers of duikers zal dit trouwens zelden voorkomen. By het baden in de branding, vooral by stormachtig weder tydens den vloed, gebeurt hot soms dat eene golf met zooveel kracht hot oor bereikt en het water in het uitwendige gehoorkanaal dringt, dat daardoor het trommel vlies springen kan; vooral zyn daaraan per sonen blootgesteld, die een wyden gehoorgang hebben. By het zwemmen of het dryven op den rug, vooral by hot laatste, wanneer de ooren onder water zyn, of by het duiken en zwemmen onder water, loopt men natuurlijk do meeste kans, water in do ooren te krygen. Om het water uit de ooren te verwyderen, houde men het hoofd ter zijde, trekke het oor buitenwaarts, schudde gelyktydig met het hoofi en opene den mond, terwyi het ook goed is, het oor uitwendig met de palm der hand te wry ven. Bly ft er water in het oor, dan kan dit zich ontleden en doorboring van het trommelvlies ten gevolge hebben en by verwaarloozing kunnen de gevolgen nog ernstiger worden. In den beginne heeft men een onaangenaam gevoel by aanwezigheid van water in het oor, daarop volgt pyn. Het is raadzaam dan onver- wyid geneeskundige hulp in te roepen. Men stelt zich anders bloot doof te worden, zooals reeds dikwijls is voorgekomen. By spoedige hulp zyn geene kwade gevolgen te vreezen. Ter voorkoming dat by het baden water in het oor geraakt, wordt aangeraden zich het hoofd te bedekken met eene geoliede zijden kap, of een stukje wol of iets dergelyks in de ooren te stoppen, dat er onmiddellyk na het bad uitgenomen moet worden. In het Juli nummer van De Zee wordt de aandacht gevestigd op het feit, dat hoo langs zoo meer vreemde, speciaal Engelsche, schepen onder Nederlandsche vlag gaan varen, om aan de wettelijke bepalingen te ontkomen, door de EDgelsche regeering ingevoerd voor de veiligheid op zee, enz. Zoo werd onlangs door eene vereeniging van reeders te Cardiff de wenschelykheid uitge sproken om hunne schepen onder vreemde vlag te brengen, ten einde aan de Engelsche bepalingen te ontgaan, en eene commissie be- noemd om te onderzoeken by welke landen dit het gemakkelykst en met de minste kosten kan geschieden. Als de meest geschikte landen werden door deze commissie aangewezen België, Nederland, Duitschland, Oostenryk, Zweden en Noorwegen en Hawaï. Het laatst genoemde kan niet ernstig worden opgevat, daar het waarschijnlijk spoedig geannexeerd wordt. Tegen de groote mogendheden bestaat het bezwaar, dat de schepen groote moeiiyk- heden zullen ondervinden by het uitbreken van een Europeeschen oorlog. Tegen Zweden en Noorwegen werd het bezwaar aangevoerd, dat in deze landen officieren en anderen aan een staatsexamen worden onderworpen. Ten slotte blyven dus Nederland en België over als de aangewezen landen. „Wanneer dit advies werd gevolgd, zouden we ons met deze onderscheiding weinig ge vleid voelen. De hier bedoelde reeders verlangen van Nederland niets dan de vlag, terwyi schepen, reedery, officieren en bemanning Engelsch blyven. Zelfs het denkbeeld, dat de Staat, onder wiens vlag zo willen varen, eigen eischen zou stellen voor de bekwaamheid der officieren, schrikt hen af. Rechtstreeksch voor- of nadeel zullen Nederlandsche handel en scheepvaart er waarschydyk niet by hebben. Uit do statistieko opgaven zal de oppervlakkige lezer zien, dat onze vloot met zooveel schepen en zooveel tonnen is toegenomen, en dat in do buitenlandsche havens de Nederlandsche vlag zich meer vertoont. Maar hoe zy zich vertoont, dit staat nicfc in die tabellen te lezen! Met uitzondering van het toezicht op stoom ketels, bestaan hier te lande geene bepalingen in den geest van de Engelsche. Of het noodig of wenscheiyk zou zyn ze thans in te voeren, kunnen we zonder een opzett9lyk onderzoek, niet beoordeelen. Dit staat echter vast, dat de Nederlandsche regeering zich op den duur niet zou kunnen onttrekken aan de verplich ting om toe te zien op de veiligheid van schepen en menschen, die onder hare vlag varen, en als het noodig bleek, deze veilig heid zooveel mogelijk te verzekeren door wettelyko bepalingen. De kans schynt ons groot, dat, indien de Cardiffschtr reeders hun denkbeeld doorzetten, zich weldra gevallen zullen voordoen, waardoor het in het leven roepen van dergelijke bepalingen voor Neder land eene onafwysbare noodzakelijkheid wordt Alles te zamen genomen, zouden we oen9 vermeerdering van onze vloot op de hier be* sproken wyze zeer betreuren, en zeer gaarne zouden we intijds maatregelen genomen zien om deze te voorkomen. Hot is niet aan ons, aan te wyzen, welke deze maatregelen zouden moeten zyn, maar wy willen toch in herinne ring brengen, dat do commissie zelvo uit d* Engelsche reeders er ons een aan de hand doet, die hier te lande reeds dikwyls en ook in regeeringskringen besproken is en dut weinig tyd van voorbereiding zou vorderen, nl.: de invoering van verplichte examens. 41) Do ongelukkige weerde hem echter af en wierp xich met een smeekend gebaar in de armen baars vaders. Doze breidde beschermend beide armen tot Laar uit on voogdo den markies op dreigen- den toon toe: .Raak mjjn kind niet aan, ellendeling!" .Kom, kom!" sprak deze, het hoofd schud dende, ,die oomedie heeft nu lang genoeg geduurd; zult ge gehoorzamen?" „Neen!" riep de ongelukkige, .vader, vader, ied mi) 1" „Gehoorzaam, ik wil het!" Eene laatste, wanhopige poging aanwen dende, om zich aan den magnetischen invloed van den markies te onttrekken, kromp het arme meisje ten slotte sidderend inéén, en, naar lichaam en geest gebroken, gaf ze zich eindelijk willooa over en volgde hem als een levend lijk naar de sofa, waarop ze bewus teloos neerviel. Als vernietigd had de oude Baptistin dit schouwspel aangezien; eindelijk, door woede overmand on zichzelven met meester, vloog hy op den markies toe, greep hem by de keel en schreeuwde: „Ellendeling, laffe moordenaar! Geef my myn kind weer!" Doch de markies, op alles voorbereid, wierp hem met welberekenden stoot terug. „Laat los, oudo gek, ge zyt dronken 1" Een tweede aanval volgde. „Neen, ik ben niet dronken, ik wil myn kind terughebben; lang genoeg is zy marte lares geweest." „Bedaar, ik ben op die drukte in myn huis niet gesteld en zou genoodzaakt zyn, u door myne bedienden de deur te doen uitzetten!" „Door uwe bedienden? Die zal ik byeen- roepon als getuigen van hetgeen hier voor valt, mynheer de markies! Verstaat ge, Bosco?" „Wat, Bosco?" riep de markies verbleekende. „Ja, Bosco, de moordenaar! Bosco, de dief. Bosco! roep thans uwe lieden byeen, opdat ze weten, welk een edelen meester ze dienen, markies van de guillotine! Ge ziet dat ik u kon, hal Ge zult my niet ontsnappen, maar", vervolgde hy op overredenden toon, „ik zal zwygen, maar geef my dan myne dochter weer, die gy in uwe helsche macht gekluis terd houdt; doe haar ontwaken, geef my haar terug, zie, het is een vader, die u om zyne dochter smeekt, het eenige wat hy nog op de wereld bezit. Kom, wees niet wreed, laat alles vergeten zyn, zoo ge my myne dochter maar weergeeft. Ge zwygt; kan dan niets uw hart vermurwen? Hebt gy geen eerbied voor vaderliefde en vadersmart; zyt ge zulk een monster?" De markies, aanvankelyk door do woorden van Baptistin in het nauw gebracht, had zich echter spoedig hersteld en voegde hem toe: „Ho, ho, vadertje! gy weet te veel, wy zullen u eene spoedig den mond sluiten." En haastig een doek uit den zak trekkend, hield hy dien den gryaaard onder den neus. De uitwerking was vorschrikkeiykals ver lamd deinsde do oude man terug en zakte, na eenige vruchtoiooze pogingen om zich staando te houden, ineen. De markies wierp haastig den doek in den haard, waar hy onmiddellyk vlam vatte en tot asch verging. „Arme dwaae!" riep hy, in een hatelyken lach uitbarstende, „het tegen my te willen opnemen. En zich vervolgens tot miss Ketty wondende „Sta opl" Als uit een diopen slaap ontwakend, richtte het arme meisje zich op, wreef zich de oogen en zag half wezenloos om zich heen. Nauwelyke bemerkte zy haren vader, die als levenloos ter neder lag, of ze herinnerde zich alles, wat zooeven was voorgevallen, en riep, terwyi ze zich naast het lichaam op de knieën wierp: „Vader! arme vader! dood!!...." „Kom, kom!" voegde de markies haar zoo bedaard mogelyk toe, „geene dwaasheden: de goede oude man is een weinig van streek nu, dat laat zich gemakkelyk begrypen, wanneer men na zoo lange scheiding zyne dochter weder vindt; maar we zullen hem wel weer spoedig op de been helpen." Dit zeggende, nam hy van een gueridon eene karaf water en een glas, schonk dit half vol, voegde er een weinig suiker en een paar droppels uit een klein flescbje, dat hy by de hand had, by, en liet het verder onaan geroerd staan. Intusschen was miss Ketty naast bet lichaam van haren vader neer- geknield en hield, vol kinderiyken eerbied, het gryze hoofd in baro armen, terwyl ze bom met de teederste liefkoozingen tot be- wustzyn trachtte te brengen. „Lieve vader I" riep ze, „horkont ge de stem uwer dochter dan niet? „O, myn Godi na zoovele jaren van droefheid en ellende hem slechts weer te vinden, om hem in myne armen te zien sterven zelfs zonder eon enkelen afscheidskus I 01 dat is te veel Noch hare woorden, noch hare liefkoozingen waren echter in staat, den ouden man tot bewustzyn te brengen. Inmiddels had de markies een tweede glaa met water gevuld, hierby een weinig suiker gevoegd, benovens eenige droppels tinctuur; dit reikte hy zyne zuster toe met de woorden „Kom, kom, niet zoo troosteloos! Zoo org is het met papa niet, laat hy dit maar uit drinken, dan zal hy wel spoedig bykomen." Het meisje nam het glas uit de handen van den markies, zag hem scherp aan en vroeg: „Wat is dit?" „Wel, eenvoudig suikerwater met een weinig spiritus." „Gy liegt! Het is vergif 1" „Zyt go dwaas? vergif," antwoordde hy lachende, „denkt ge dat ik op eene visite fin mynheer Jarilot gesteld ben? Ik zweer u, dat het niets anders is dan suikerwater met een weinig spiritus." Ze liet zich evenwel niet overtuigen, maar wierp met eene vlugge beweging den geheelen inhoud in bet vuur. „Nu, ik moet zoggen, uw vertrouwen vor- eert my," sprak de markies, terwyl lil] lachende in een fauleuil plaats nam. Miss Ketty bad zich inmiddels opgeheven en bet eerete glas, dat de markies, zonder dat zy hiervan iets bemerkt had, had ge reedgemaakt, opnemende, bracht zy dit bj) haren vader. „Ge hebt gelyk," schertste do markies,' „men wordt nooit zoo good bediend dan wanneer men zichzelve bedient." En, in het volle vertrouwen, dat zy den grysaard een geheel onschuldig glas water gaf, bracht ze bet hem aan de lippen en liet hem drinken. Het effect was werkeiyk verbazenddo grysaard opende do oogen, kwam weldra tot zichzolven, richtta zich op on wilde loopen. Hy zag echter verwilderd om zich hoou, als herinnerde hy zich niets van hetgeen voorgevallen was, en scheen niemand te her kennen. De markies nam hem by do hand, geleidde hem tot de deur en sprak lachende: „Hierheen, papa!" Leideiyk gehoorzamende, ging Baptistin de kamer uit, waarna de markies do deur achter hem sloot. Miss Ketty had dit alles vol verbazing aangezien; eindelyk richtte zo zich naar do deur, door welke do oudo man vordweyen was, met den uitroep: „Vader, vader 1" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5