N*. 10535. Donderdag 2® Juni. (§eze <€ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit TWEE liladen. Eerste Blad. Dierenbescherming. Leiden, 27 Juni. Feuilleton. De Misdaad iii de Rne Lafltte. PRIJS DEZER COURANT: Voor Loiden per 3 maanden. Pranco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. - 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTEN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. V. „Ja, ja," verzekert juffrouw Elders, „die plaagzucht, zeg ik, zit den jongens, om zoo te zeggen, in 't gebeente. En," voegt zjj er met veelbeteekenend hoofdknikken by, „en nu moog je zeggen wat je wilt, maar ik zeg altijd: die plaaggeesten, zeg ik, 't ztfn de alechtsten niet, zeg ik." „Ik meen U te begrypen, juffrouw! en zal mijn best doen, U behoorlijk bescheid te geven. 't Zijn de slechtsten niet, zegt ge, die plaaggeesten, 't Zfin geen druilooren, wilt ge te kennen geven, maar levenslustige, ronae knapen, die de kat niet in donker knijpen, maar zich geven zooals ze zyn. Ik wil 't U toestemmen, juffrouw I en vooral ook, evenals vriend Dokkers, veel op rekening zetten van onnadenkendheid en speelschheid. Maar daar mee is de zaak niet in 't reine. De groote vraag isIs de jongen goed, is zijne handel wijze eerlijk, edelmoedig, ridderlijk? De plaaglust zit 'm in 't gebeente. MU goed; ook goed, dat hy dien lust botviert. Maar laat hy 't doen aan zyns gelyken. Als je dan plagen moet, plaag dan je kameraad, die tegen je opgewassen is, die iets terug kan zeggen, en je een helder pak slaag kan geven, als de plagerij hem verveelt. Ja, waag er zoo'n pak aan, dan toon je ten minste, dat je wat durft!Maar stomme dieren te plagen, die niet van zich af kunnen spreken, die niet terug kunnen slaan, bah! hoe laf, lam, laag! Als een veertienjarige een van zeven in 't ootje neemt, dan roepen wij immers: Schei toch uit, vent! dat 's geen partij voor je! Maar een hond of kat, is dat dan wel partij? Als je plagen moet, doe het dan als mensch, ïnet woorden dus Waartoe toch alt yd die handtasteiykheden? Plaag den trotschen jonker, die meent van ander maaksel te zijn als een burgermanskind, plaag hem, en toon uw geest en fijnen tact. Plaag de meisjes, als gy bemerkt, dat ze gaarne geplaagd willen Zijn, en toon zoo, hoe galant en welgemanierd ge zyt. Plaag den pedanten kweekeling, die praat, alsof hy reeds professor is- Neen, plaag zoo iemand, alsjeblieft, niet, want hy wordt in de school reeds genoeg geplaagd. Plaag wie en wat je wilt; voor myn part den schach van Perziö of de koningin van Hawaï, maar doe het zoo, dat wfi uw moed en talenten bewonderen of er ten minste eens om kunnen lachen. Maar plaag geen beest, want daarby komen moed en talenten niet te pas, daarby kan niemand lachen, nie mand iets bewonderen. Inmiddels wil ik gaarne toestemmenPlagen en plagen is twee. De plagery, ook van dieren, kan onbeduidend, byna onschuldig, maar zy kan ook zeer wreed zyn en met mishandeling gelykstaan. Maar ook in mishandeling, ook in 't martelen der beesten, scheppen sommige menschen, vooral ook reeds knapen, dikwyis behagen. En dan beweer ik: de jongen, die zich verlustigt in de folteringen van een dier, hy is slecht of op weg het te worden. Hier houdt de redeneering over onnadenkendheid en speelschheid ophier zeggen wywaar de trek naar zoodanig barbaarsch genot bestaat, en waar daaraan wordt voldaan en toegegeven, daar wordt de mensch in iemand gedood, de duivel aangekweekt. Toen ik dit punt mondeling met den make laar Fulders behandelde en daarby ook die uitdrukking over mensch en duivel bezigde, maakte deze geachte tegenspreker de aan merking, dat ik te groote woorden gebruikte, en daardoor myne eigen zaak bedierf. In antwoord op dit verwyt, verzocht ik den heer Fulders het schetsje te lezen, dat ik hier heb ingelascht Let wel, Geliefden! er staat geen sterretje by: dus niet overslaan, hoor! maar doorlezen ten einde toe, ai vindt ge 't ook nog zoo akelig en vreeseiykl Wat is dat voor een oploopje, daar in de steeg? Laten wy eens even gaan kyken! Ha! ik zie het al: baas Gyters heefteenerat gevangen, en komt er, als in triomf, mee op de straat, opdat vrienden en geburen zyn buit mogen zien en zich met hem over zyne vangst verblijden. Nu, dat willen ze, en ze mogen. Ze mogen zich verblyden voor en met buurman, want deze had al lang last van 't beest gehad, last en schade, en reeds voor eenige dagen de val geplaatst, maar tot nu toe voor niemendal. Het spreokwoord zegt: Eene oude rat wil niet in de val, en dit is een oudje, hoor l een kanjer van waar ben je me I „Is ze dood?" „Wie? wat?" „Wel, de rat!" „Wel neen, hoor!" roept Gyters. „Dan was er immers geen aardigheid aan, als ze dood was." „O, zoo, moet er aardigheid aan wezen? Dat wist ik niet. Ik meende, dat de voldoe ning, de reden tot blydschap of hoe zal ik 't noemen, want aardigheid is in ieder geval het rechte woord niet dat het succes bestond in de verkregen zekerheid, dat men nu geen hinder meer van dien gannef (1) zou hebben." „Nu ja, hoofdzaak is natuuriyk, dat wy dien leelykerd te pakken hebben. Maar enfin, hy leeft als een hert (2) en is zoo ge zond als een visch." Waarom breekt baas Gyters plotseling af? Omdat hy zyne bedoeling niet onder woorden durft brengen. Nu, dat prouveert voor hem, want die bedoeling is al heel gemeen. Dus goed, dat hy zich ten minste er nog voor schaamt. Dit toch zou Gyters, als hy vrijuit gesproken had, bekend hebben: 'k Ben biy, dat ik myn vyand levend gevangen heb, want nu kan 'k hem eerst nog martelen en my zoo op hem wreken. 't Is den Fili8tyn niet genoeg, dat hy Simson in zyne macht en dus de overtuiging heeft, dat hy nooit meer van hem te ïyden zal hebben. Neen, nu moet die geweldige op zyne beurt ïyden door ons. En zy graven hem de oogen uit, en als er feest is in Dagon's tempel, dan luidt een der voornaamste nummers van 't programma: Simson sarren en tergen, Simson hoonen en bespotten. Gyters heeft de val, met de levende rat er in, op de straat gezet, 't Volk staat rondom en maakt opmerkingen. Het beest zit dood stil en ziet angstig her- en derwaarts. Dood stil geen wonder, warempel! want de val is zoo eng, en de rat zoo kolossaal, dat laatst genoemde zich keeron noch wenden kan. Wou u dan soms het ongedierte vangen in eene wel ingerichte, ruime val, waarin het vrooiyk kan rondspringen? Heb u soms nog medelyden met zoo'n kanalje? Ja, mynheer! ik heb medelyden met het dier, omdat het sterven moet. Want dat moet, daar het een schadeiyk gedierte is. Maar ter- wyi myn verstand den dood eischt en 't ge weten zich daartegen niet verzet, kan myn hart wel medelyden hebben. Maar waariyk niet om de engte van de gevangenis. In tegendeel, ik wou, dat de val nog tienmaal enger was, zoo nauw, dat de rat er zich niet in bewegen, neen, maar ook niet ademhalen kon. Gy spreekt van eene wel ingerichte val, ja, zeker die zou ik wenschen, met dien ver stande, dat de deugdelijkheid der inrichting hierin bestond, dat de dood het onmiddellyk en zeker gevolg moet zyn van 't gevangen worden. „O, jy, schoelje!" roept Gyters, terwyi hy met woesten grijns zyn gevangene aanzitt en tegen de val schopt, „nu heb ik je! Jy bent 't, die myn kanarie hebt opgevreten, en dat zal ik je betaald zetten, moordenaar daar je bent!" „Weet ge zeker, o verstandige Gyters! dat 't deze rat is, die uw vogeltje heeft opgevre ten? Hebt gfi ze herken. Is dit do oonigo rat hier in deze buurt? Maar hoe dit zy, ik vind 't erg jammer voor u, en voor uw lief zangertje ook, dat het op zoo'n akelige manier aan zyn eind gekomen is. Ook begrijp ik zeer goed, dat ge u verblydt over uwe vangst en vast besloten hebt den roover, ook al heeft hy part noch deel aan den dood van uw kanarie, onverwyid te dooden. Natuuriyk, want als ge hem liet leven, zou hy morgen een sysje verslinden of andere schade aanrichten. Zelfs kan ik my voorstellen, dat gy, in uwe gram schap, op de rat gaat schelden en ze een schoelje noemt. Redelyk is 't niet, zulk schelden, want als het dier een vogeltje verscheurt, volgt 't zynen aard, en die geaardheid is het werk des Scheppersde rat kan niet anders. Zoo lang zy rat is, zal zy de hooge natuurwet moeten volgen en dus uw kanarie doodbijten, als zy er kans toe ziet. Maar dat schelden, al is 't niet rationeel, willen wy daar latenRatten zyn daar in den regel de goeden niet te na ge sproken vreeseiyk ongevoelig voor. Nu, daarvoor zyn 't ook al weer rattendie onver schilligheid, wat betreft schimp en smaad redenen, behoort ook tot den aard van 't beest. Maar iets anders heb ik nog met u te be spreken. Aan heel uwe houding, aan de uit drukking van uw gelaat, aan uwe gebaren en woordenkeuzo bemerk ik duidelijk, dat ge u op de govangen rat gaat u/reken. En over zulk eene wraakoefening moet ik u toch in goed Hollandsch eens myne meening zeggen." Wordt vervolgd.) R. Koopmans Van Boekeren. (1) Een woord van Hebreeuwschen oor sprong, dat zooveel beteekent alsgauwdief. (2) In sommige streken zegt menals een hart, maar dan meent men toch het vier voetig dier, dat tegenwoordig hert, vroeger ook hart genoemd werd. De commissie van financiën heeft geene bedenkingen tegen de in hare handen gestelde rekening over 1893 van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwen huis. Zy stelt daarom voor die goed te keuren in ontvangst ad f 11,912.03, in uitgaaf ad f 10,266.70, sluitende dus met een batig saldo van f 1645.33. Dezelfde commissie heeft evenmin beden kingen tegen de rekening van de Bank-van- Leening, dienst 1893. Zy stelt dus voor die goed te keuren in ontvangst ad ƒ250,309.795, in uitgaaf ad ƒ240,467.17, alzoo sluitende met een batig saldo van f 9842.62s, in de eerstvolgende rekening te verantwoorden. De winst, als rente van het exploitatie kapitaal in de gemeentekas te storten, be draagt 226.876. Gaarne vereenigt dezelfde commissie zich met de voordracht van Burg. en Weth. van 14 Juni 1894 tot rentegarantie van de ver- eeniging tot bevordering van den bouw van arbeiderswoningen. Ook die commissie is van oordeel, dat geldelijke steun van de gemeente in dezen alleszins gewettigd is en dat de vorm, waarin Burg. on Weth. voorstellen dion steun te verleenen, genoegzame waarborgen voor de gemeente oplevert. De commissie geeft der halve in overweging overeenkomstig de con clusie der voordracht te besluiten. De commissie bericht tevens dat het onder zoek der rekening over 1893 van do dienst doende Schuttery haar tot geone bedenkingen aanleiding heeft gegeven, zoodat zy adviseert die voorloopig goed te keuren, in ontvangst en in uitgaaf ad 8203 93, sluitende quitte. Na ingesteld onderzoek is gebleken dat geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van het verzoek van den heer A. Verhoog Jz., zoodat B. en Ws. in overweging geven aan adressant vergunning te verleenen om eene stoep te leggen langs het te bouwen huis aan de Gedempte Voldersgracht over de breedte van voormeld perceel van 70 cM. en eene stoep te leggen langs den voorgevel ter breedte van 1.10 M. onder voorwaarde, dat de hoogte der stoepen geiyk zy aan die van het daar naast gelegen perceel. Naar aanleiding van een desbetreffend verzoek van dr. F. A. Jentink, deelen B. en Ws. medo dat de dochter van adressant de Hoogere Burgerschool voor Meisjes met 1 Jan. 1894 heeft verlaten, zoodat zy in overweging geven aan adressant vry stelling of terugbetaling te verleenen van schoolgeld, voor zyne dochter, vroeger leerlinge der Hoogere Burger school voor Meisjes, over de laatste twee kwartalen van den cursus 1893/94. Naar aanleiding van art. 3 van het reglement van beheer, dragen bestunrderen der Stedeiyke Werkinrichting de volgende dubbeltallen voor van de leden van hun bestuur buiten den gemeenteraad, die deu lsten Juli a. 8. moeten aftreden, zijnde de heeren dr. D. De Loos, dr. J. G. Van der Sluys en F. De Stoppelaar, die weder opnieuw benoem baar zyn: lo. de heeren dr. D. De Loos en C. G. L. Van Wensen; 2o. de heeren dr, J. G. Van der Sluys en J. B. Zuurdeeg; 3o. de heeren F. De Stoppelaar en C. Bonger. B. en Ws. deelen medo dat er geene bedenkingen bestaan tegen de inwilliging van het verzoek van mr. O. W. Sipkes, om ontslag uit de betrekking van secretaris van hot Collego van Curatoren van het Gymnasium, zoodat zy den gemeenteraad in overweging geven het gevraagd ontslag eervol te ver leenen onder dankbetuiging voor de belan geloos bewezen diensten. Zich tevens vereenigende met het advios van curatoren in zake de benoeming van een opvolger in genoemde betrekking, bevelen zy daarvoor aan mr. J. C. Van der Lip, advocaat en procureur alhier. Op de heden alhier gehouden vergadering der classis Leiden van de Ned.-Jderv. Kerk waren tegenwoordig 26 predikanten en 36 ouderlingen. Ingekomen was een scbryven van ds. E. César Segers, waarin hy zyn dank betuigt voor het vertrouwen, door de vergadering ge durende vele jaren in hem gesteld, nu hy door ongesteldheid is verhinderd om verder de verschillende werkzaamheden te verrichten waarby liefde tot de kerk en het evangelie hem steeds heeft bezield. Namens de verga dering zal dit schryven door het moderation worden beantwoord. Benoemd werden voor het provinciaal kerk bestuur tot secundus-lid J. Nierstrasz, pred. te Leiderdorp, tot ouderling A. F. baron Van Lynden, te 's-Gravenhage, secundus W. F. Van Wyk, te Leiden. Voor het classicaal bestuur tot assessor J. Nierstrasz, pred. te Leiderdorp, tot scriba W. Klercq, pred. te Koudekerk, tot lid J. J. Van Walsem, pred. te Noordwyk a/Zee, tot ouderling W. F. Van Wyk, te Leiden, tot quaestor W. Klercq, pred. te Koudekork, tot secundi H. G. Van Endt, pred. te Woerden, C. Plug, pred. te Katwyk a/Zee, J. J. Van Walsem, préd. te Noordwyk a/Zee, en F. J. Los, ouderling te Leiden. Nadat onze vroegere stadgenoot prof Veth in het „Internationales Archiv für Eth- nologie" een uitvoerig opstel hoeft voltooid ovet de signatuur by dieren en planten, legt do byna tachtigjarige geleerde thans do laatste hand aan eene verhandeling over de Indische paardenrassen. Nod.-Herv. Kerk. Beroepen is naar Re (Friesland) dr. F. J. Los, to Bruchem. Beroepen is te Gulpen ds. H. Knottnerus, te 20) .Antwoord! Hebt ge mijne stem herkend? Antwoord dan toch; zeg toch, dat het niet mijne stem was, die ge gehoord hebt, aan gezien ik daar niet was.Gy sliept en hadt den klank van mijne stem nog in uwe Doren, evenals mijn beeld voor uwe oogen; ziedaar de vergissing, kom: spreek, spreek, bid ik ui" Baptlstin wendde het hoofd af en ant woordde niet. Jacquos, aan de hevigste wanhoop ten "5>rooi door het stilzwijgen van den grijsaard, Viel voor hem op de knieën, greep zjjne han den en trachtte zjjn blik te ontmoeten, dien steeds met aandoeniDg hield afgewend. .Gij hebt mil niet gezien, niet gehoord riep hij„spreek dan toch, ik bezweer u, in haam mijner moeder, in naam mijner zustor, die ge als eene dochter lief hebt, spreek: ge knield bid ik u, spreek, ge hebt haar beider Ibven, ge hebt het mijne in uwe hand, zeg te waarheid, spreek 1" De man bleef echter onverzettelijkgeen geluid ontsnapte hem, hoewel dikke tranen langs zjjne wangen vloeiden. Men kon wel zien, dat hij niet wilde ant woorden. Wanneer hy verklaarde, dat het Jacques Yarlay niet geweest was, wiens stem htl nochtans gemsend had te herkennen, dAh bog h<(. Wanneer hij zeide dat hy het wèl geweest was, dan klaagde hij hem aan. Een verschrikkelijke tweestrijd had in zijn binnenste plaats en deze was voor Jacques Varlay noodlottig 1 Jarilot, een einde aan dozen pijnlijken toestand willende maken, nam thans weder het woord. „Laat ons voor een oogenblik aannemen", sprak by, „dat het uwe stem niet is ge weest, die door Baptistin is herkend, dan kan het toch niemand anders zijn geweestanders zou de hond zich na zijn eerste gegrom niet stilgehouden hebben, daar hi) tegenover vreem den zeer waakzaam is. Het moet duB een van de huisgenooten zijn geweest, die binnen kwam. Bovendien waren slechts drie per sonen bekend met het depot, nameljjk u, Maurice en de hoer De Montgerbois." „Pardon", viel de markies hierop in, „ter wijl deze verschrikkelijke scène plaats had, speelde ik met den kapitein en bovendien was ik niet bekend met het geheim van het slot." „Zoodat alleen mijnheer Maurice Bertinons overblijft", antwoordde de commissaris. Ei) deze woorden richtte Jacques Varlay, die tot nog toe aan de voeten van Baptistin geknield gelegen had, zich eensklaps op en riep: „Maurice 1" Hfl wilde verder spreken: de adem stokte hem evenwel in de keel, h(j kon geen woord uitbrengen en met verwilderden blik beur telings Maurice en Jarilot aanziende, wan kelde hy als had een slag hem getroffen, en eindelyk ontsnapte hom de angstige kreet: „Wee my, arme moeder, arme zuster!" XI. Waarom Bapilstin zwijgt. Terwyi men zich om den in onmacht ge vallen kaasier verdrong, met wiens toestand iedereen begaan was, naderde Maurice den heer Jarilot. „Mynheer", sprak hy, „dat het noemen van myn naam op den kassier van het kan toor myns vaders zulk een overweldigenden indruk heeft gemaakt, zou gemakkeiyk tot verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding kunnen geven en daarom verklaar ik hier plechtig en verzoek ik u dringend, door alle mogelyke getuigen te doen bevestigen, dat ik gedurende den geheelen avond het feest geen enkel oogenblik verlaten heb." „Stel u gerust, mynheer", antwoordde de magistraat, „myn rapport is op dit punt vol komen juist. „En", vroeg de markies, „is daarin ook vermeld, dat ik juist op het oogenblik van de misdaad met kapitein Castillac speelde?" „Ook dit is in het rapport opgenomeD, mynheer; ik heb verder uwe verklaringen niet meer noodig; ge kunt u dus verwyderen." De beide joDge mannen, benevens Bap- tiatln, verheten het vertrek, terwyi Jarilot, Savignol en de agenten met Jacques Varlay achterblsven. Een livrei-bediende kondigde den heer Castillac aan, die zooeven was aangekomen en onmiddellyk gehoor verzocht. „Dien heb ik juist noodig", sprak Jarilot„verzook mynheer, binnen te komen De kapitein volgde hem op den voet en reeds op den drempel heette het: „Myne heeren! Ik heb wel de eer, u te groetenvoor den duivel, een meer dan ge dienstige geest heeft my van de zorg over myn geld ontlast." „Dien gedienstigen geest vindt u hier", antwoordde de commissaris, terwyi hy op Jacquos Varlay wees. „Wie, wat, waar?" riep hy vorbysterd in het rond ziende. „De heer Varlay, zyt ge be zeten? Dien man als de dief van myn depot aan te wyzen, dat is krankzinnigenwerk!" „Maar alle bewyzen zyn toch tegen hom „Naar den duivel met al uwe bewyzendie zyn geen centime waard I" „Wees zoo goed in aanmerking te nemen, dat ik commissaris van politie ben, en dat. „En dat ik kapitein Castillac ben van de „Compagnie Océanique de Bordeaux", om u te dienen. Bovendien heeft men my de acht honderd duizend francs ontstolen; ik geloof dus, dat ik wel het meeste belang by de zaak heb, nietwaar? Welnu, mynheer de commissaris, ik verzeker u dat ge u scbro- meiyk vergist en dat, hoewel i k de beBtolene ben, Jacques Varlay de dief niet is!" „Een enkel bewys zal u van zyne schuld overtuigen." .Welnu, voor den dag met uw bewys!" ,Ik heb op het tooneel van de misdaad den sleutel opgeraapt, die aan den heer Varlay toebehoorde." ,Nu, dat bewyst ook watt Een sleutel kan men niet verliezen, nietwaar, och neenl Maar ik verzeker u, dat ik reeds tal van sleutels verloren heb, maar daarom nog nie mand het recht geef, my als een inbreker te beschouwen." „Maar gy' hebt uwe sleutels niet verloren b(f eene geopende brandkast en in de onmid- deliyke nabyheid van een vermoorde." „Och neen! Maar dat had my toch even goed kunnen gebeuren 1" „Maar de heer Varlay heeft ons verzekerd dat hy dien sleutel altyd by zich droog." „Eene reden te meer, dat hy hem dozen avond by zich zal gehad hebben. Wie ver zekert u, dat die sleutel, die u zoozeer als bewysstuk tegen den jongen man doet gel den, hem niet op do eene of andere wyze ontfutseld is en met opzet neergelegd op wal gy het tooneel van de misdaad noemt, na tuuriyk alleen met het doel, om alle ver denking op hem te doen vallen." „Dat is niet aan to nemen.... de heer Varlay had zyn sleutel toch gisteravond nog?" „Welnu, dan is hy hem ook gistoravond ontstolendat is doodeenvoudig een schurken streek. En terwyi ge uw kostelyken tyd ver liest met dien ongelukkige te folteren, gaan de schurken met myne kostelyke bankbil jetten op den loop en lachen u op den koop toe uit." „Zoudt ge dat denken?" „Of ik dat denkon zou? Duizend duivelst Ik ben er zoo zeker van, als dat wy hier by elkaar zyn.'L Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1