N°. 10532. Maandag 25 «Juni. A°. 1894. feze 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering van {Zon- en feestdagen, uitgegeven. Dierenbescherming. Leiden, 23 Juni. Feuilleton. De Misdaad in de Rue Lafitte. LEIDSCH PRIJS DEZER COURAJTT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per post 1^0' Afzonderlijke Hommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1 6 regels f 1.05. letters naar plaatsruimte, wordt f 0.05 berekend. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero Voor het incasseeren buiten de stad Eerste Blad. Offieiëele Kennisgevingea, KENNISGEVING. Nationale Militie. ONDERZOEK VAN VERLOFGANGERS. Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen deze ter kennis van do Milicien-Verlofgatgors: 1°. CASPER MARTINÜS JURGEN8. luieiiug lich ting 1888, Gemeente Leiden, lotingnr. 212, van hot 4de Regiment Infanterie; 2°. JOHANNES ALBERTUS POMMEE, lotoling lichting 1888, Gemeente Leiden, lotingnr. 84, van hot 4de Regiment Infautene; 3°. JACOBUS OSSEVOORT, lotoling liohting 1888, Gemeente Leiden, lot.n0ur. 149, van het 4Jo Regiment ÏDfanterio; 4". JOHANNES MEYERS, lotoling lichting 1889, Gemeente Leiden, lotingnr. 92, van het 4de Regiment InfaLterie; 6°. PIETER GIJSMAN, nammervervrieeelaar lich ting 1891, Gemeente Woerden, lotingnr. 6, van het 4de Regiment Infanterie; 6°. HENDRIK DE VOS, loteiiog lichting 1891, GemeeDto Leiden, lotingnr. 21, van het 4d« Regiment Infantorio 7°. SYBRAND ZEILSTRA, loteiing liohting 1892, Gemeente Leiden, lotmgnr. 208, van het 4de Regi ment Infanterie; dat zg worden opgeroepen tot het maken ecner na-inepectio voor den Heer Militie-Commis saris, welke zal plaats hebben op Vrijdag den 6den Juli 1894, des voormiddags te halftieu, ïu hot Invalidonhuie te Leiden, met laat om op gomoldeu tijd ter aangewezen plaatse tegenwoordig te zijn, ia uniform gekleed en voorzien van de kleediDg en uitrustingstukken, hun bij het vertrek met verlof m6dogcgevon, alsmede van hunno zakboekjes en verlofpassen. Burgemeester en Wethoaders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 23 Jani 1894. E. KIST, Secretaris. IV. Die onnoodig een dier pijnigt of doodt, pleegt een wezenlijk kwaad. Deze stelling ga ik thans toelichten en verdedigenik doe 't vooral ter bestriding van hen, die, als de heer Citers, het streven der dierenbeschermers als eene beuzeling beschouwen. Laat ik beginnen met den nadruk op onnoodig te leggen. Wy kunnen het beest niet tot onze voeding gebruiken zonder het vooraf te dooden, en dat dooden wordt niet zonder pijn bewerkstelligd. Als wij al het schadelijk gedierte in 't leven sparen, komen wij zelf er weldra onder om. Een werkbeest Wordt tot zijne taak niet bekwaam gemaakt en gedresseerd, en later ook tot den arbeid niet aangespoord, zonder voelbare terecht wijzing. En do vivisectie (ik schrijf met waar deering van de gevoelens der andersdenken den) heeft haar recht van bestaan. In alle de opgenoemde gevallen is echter het pijn aandoen of dooden het onvermijdelijk middel, niet het doel der handeling. Dat doel is: üo voeding van den mensch, het zich vrijwaren tegen schade, 't nut en voordeel, dat de werk zaamheid der dieren aanbrengt, en smdelyk de vooruitgang der wetenschap en de daaruit voortvloeiende baten voor zieken en gezonden Hot middel moet altoos aangemerkt worden als een noodzakelijk kwaad en dus, uit zedelijk oogpunt beschouwd, als geen kwaad. Maar als het pijnigen en dooden van dieren hoofddoel is bij den mensch, dan doet zoo iemand wezenlijk kwaad, meest aan zich- zelven. Dat laatste, dat zichzelven kw.~-.ad doen, wordt nog maar al te dikwijls ver geten of niet ingezien. In mijne jeugd heb ik jaren lang gewoond recht tegenover een slager, die de voor de slachtbank bestemde schapen en kalveren eerst een dagje op zijne stoep tentoonstelde. Van die tentoonstelling zal ik niets zeggen: 't was eeno reclame en wel eeno geoorloofde. Maar een schandaal noem ik 't, dat die bees ten daar te ïydeu hadden van de voorbijgan gers, meest van de jongens onder hen, daar de een ze een slag en de andere ze een prik of stomp toediende, terwijl deze ze met een steen gooide en gene ze aan den staart trok. En als iemand daar soms aanmerking op maakte 't gros Yan de lui deed het niet: ze zagen 't wel, maar vonden er niets in - maar als een enkele daar met afkeuring over sprak, kreeg hij ten antwoord: Kom, kom, 't is maar een kalf! Maar een kalf wat beduidt dat maar hier? Dat maar zou beteekenis hebben, als 't hier een dood beest gold doode beesten worden soms ook nog geschopt hoe laf en hoe ruw! maar 't kalf leeft nog, 't kan nog gevoelen, nog lijden. Ik overdrijf niet; ik vraag geen medelijden voor het dier, omdat het morgen geslacht zal worden en onvoorbereid zal stervenBehoefde dat laatste verontschuldiging, dan kwam het ver goelijkende maar te pas, desverkiezende met het populaire: het heeft geen ziel te verlie zen, ter toelichting er bij. Maar nu 't beest nog govoel heeft, nu is er in dat „maar" niet3 vergoelijkende, nu is dat „maar" klinkklare onzin, en blijven we 't kwellen van het slachtvee, vooral omdat het slachtvee is, ten strengste afkeuren. „Dat moet ge zoo hoog niet opnemen,' beweert nu sinjeur Dokkers, en voegt er bi) „bedenk: zoo is de jeugd; die plagerij van 't kalf geschiedt uit onnadenkendheid, uit speelschheidl" Dokkers is ook al weer een tegenspreker, en wat hij zegt over de jeugd, over onnadenkendheid en speelschheid, 't is waar, maar als pleitrede heeft zijne verklaring weinig te beteekenen. De wreedheid wordt niet verontschuldigd door het feit, dat het jonge menschen zijn, die haar plegenze moesten niet onnadenkend zijn, daarvoor zijn 't menschen; en speelsch mogen ze wezen, maar het spel mag niet onzedelijk zijn tk neem dan ook wel degelijk de zaak hoog op, ja, zeer hoog, en op degelijke gronden, zooals ik de eer zal hebben u nog verder aan te toonen. Cet age est sanspitié, die leeftijd, de jongens jaren, kent geen medelijden. Ja, ik zou wel haast willen zeggenDe zucht, om een beest te plagen, is den knaap ingeschapen. Als men het kind in alles zijn zin laat doen en het, om zoo te zeggen, in 't wilde laat opgroeien, dan zal het al spoedig beginnen met het beest zijne meerderheid te doen gevoelen, en dit uitvoeren op eene voor het beest minder aangename wijze. Tuist: de meerderheid doen gevoelen, daar zit 't 'm. Maar men zal toch ook toestemmen onze kinderen behooren niet in 't wilde op te groeien. Daarvoor zijn er ouders en opvoeders in de wereld, om te zorgen, dat het kind zich ontwikkele, niet slechts naar 't lichaam, maar vooral ook naar den geest, als zedelijk wezen dus. Vader en moeder dj&en hun best het kind to leeren denken en zich, al doordenkende, te verplaatsen in den toestand van andere levende en gevoelende wezens. En wat betreft dien ingeschapen aandrang om eigen meerderheid te doen gevoelenmen trachte niet dien aandrang met geweld te onderdrukken, maar lelde dien in eene goede richting en leere den knaap zijne meerderheid boven het dier te toonen, door het wel te doen en te beschermen. „Hoor eens, Kees!" zeggen wij tot zoo'n jongske, „evenals een koning in rang en macht hooger staat dan zijne onderdanen, zoo sta jij hooger dan de vogels in den tuin, hooger dan poes en Bello in de huiskamer. Maar wat zou je nu zeggen van een koning, die zijne onderdanen als slaven behandelt, die z|jne hoogheid toont, door ze met steenen te gooien, en zijne macht, door ze, voor zijn pleizier, met geesels af te rossen? Wel, zeg je, zoo'n koning, ze moesten hem afzetten en 't land uitjagen. Dat wegjagen gaat dikwijls niet zoo ge makkelijk. Nu, dan dulden ze hem, maar vreezen en haten hem meteen, hem eeren en lief hebben, dat willen en kunnen ze niet, en daartoe kan hp hen niet dwingen. Zie, daar komt zoo'n dwingeland in een zijner provinciën en bezoekt de hoofdstad. De ingezetenen, als zij 't durven, sluiten vensters en luiken, en houden zich schuil in hunne achterkamers. Slechts zij, die dit ambtshalve moeten doen, vertoonen zich op de straat, maar druk is 't er niet, jubelkreten worden er niet vernomen en 't geheel doet eer denken aan een begrafenisstoet dan aan een feeste- ïyken intocht. Hoe geheel anders is 't met den vorst, die voor zijne onderdanen zorgt als een herder voor zijne schapen, hen liefheeft als een vader zijne kinderen. Als zoo'n edele koning in de stad komt, dan wappert overal de vlag, op de pleinen en in de hoofdstraten niet alleen, maar ook in achterbuurt en stegen, dan blijft geen oud vrouwtje bij haar spinnewiel, oud en jong verdringen zich met vrooiyk rumoer ter plaatse, waar Zyne Majesteit voorby moet komen, en aan de hoezees, aan 't geroep: leve de koning! komt geen einde! Zeg, Kees! op welken koning wilt gy ge- ïyken? Wel, op dien koning, zoo geliefd en gevierd dat spreekt immers vanzelfGoed, maar dan spreekt 't ook vanzelf, dat gy de gunst uwer onderdanen moet verwerven. Strooi uwe kruimpjes voor do vogels, vooral by winterdag. Als ge dat eenige dagen trouw gedaan hebt, dan zitten ze weldra op een nabuiigen tak op uwe komst te wachten, en komen by uwe nadering Yrooiyk aangevlogen. Spreek poes en Bello vriendeiyk toe en streel ze eens over den kop 1 Ge zegt toch, hoop ik, niet. Maar wat heeft zoo'n beest aan myne toespraak? 't Verstaat er immers niets vant Ik verzeker je, Kees! ze verstaan jj heel goed. Als je toon maar vriendeiyk is, dan verstaan ze je, en dan is 't onverschillig, wat taal je spreekt, Hollandsch, boerenfriesch of Angelsaksisch. Onder je aanspraak gaat Bello kwispelstaarten en poes begint lustig te spinnen. By uwe thuiskomst, na kortere of langere afwezigheid, komt de hond je luid blaffende te gemoet springen en Mieko steekt den staart omhoog en zegt veelbeteekenend miauw Gelooft my, waarde lezers! zulk eene con versatie met Kees of zyns gelyken is in den regel niet onvruchtbaar, 't Moge waar zyn, dat die leefdtyd geen medelyden kent, even waar is 't, dat de jongelui zeer vatbaar zyn voor 't ontvangen en bewaren van goede indrukken, 't Jeugdig gemoed is gewooniyk als was te kneden. Men lichte zich slechts tot hun beter ik en doe de snaren van 't hooger zachter gevoel trillenDaarom zal dan ook de vereeniging tot bescherming van dieren zich vooral tot de jeugd wenden en trachten de knapen van mishandeling der redelooze medeschepselen terug te houden. Over de middelen, daartoe aan te wenden, spreken wy nader. Wordt vervolgd.) R. Koopman8 Van Boekeren. Op den lsten Juli a. s. moet als commis saris van de Bank-van-Leening periodiek af treden mr. C. Cock. De heer Cock heeft B. en Ws. medegedeeld, dat hg voor eene herbenoeming niet meer in aanmerking zou wenschen te komen. Hoezeer zy dit besluit van mr. Cock, die ongeveer 20 jaren de betrekking met grooten yver en stipte nauwgezetheid heeft waarge nomen, zeer betreuren, moeten zy het eer biedigen en geven zy den gemeenteraad in overweging den heer Cock dank te betuigen voor de vele uitstekende diensten, in die be trekking aan de gemeente bewezen. Overeenkomstig art. 1 van de Verordening, houdende het reglement op de Bank-van- Leening, bieden B. en Ws. de volgende alpha- betische voordracht aan, mei verzoek tot eene benoeming te willen overgaan: de heeren mr. H. L. Drucker, dr. Th. W. Van Lidth de Jeude en P. Zillesen. Met genoegen vernemen wy dat de heer Knens, die, zooals bekend is, als solo-clarinet- tist, kamer musicus geweest is van Z. M. den koning van Saksen, op eene der abonnements concerten op „Zomerzorg", alhier, het publiek op eene solo-voordracht vergasten zal. Voor het akte-examen L. O. is geslaagd mej.J. A. Goudkade, te Leiden. Met zekerheid wordt bericht dat jhr. Do Ranitz Maandag 11. tot Hare Majesteit de Koningin Regentes het verzoek heeft gericht, te mogen worden ontheven uit zyne betrek king van adjudant van H. M. de Koningin en het leger met ponsioen te mogen verlaten. H. D. H. prinses Elizabeth van Waldeck werd gisteren te Vulpera, waar onze Koningin nen vertoeven, verwacht. Mr. J. D. Veegens, lid van de Tweede Kamer, vroeger advocaat en procureur, is ia de gisteren gehouden zitting van den Hoogen Raad weder ais zoodanig beëedigd. De aan de Eerste Kamer der Staten- Generaal toegezonden bescheiden betreffende de jongste ontbinding van de Tweede Kamer zyn ook rondgedeeld aan de leden van laatst gemeld lichaam. De werkzaamheden in de afdeehngeo van de Tweede Kamer zyn gistervoormiddag geëindigd. Het afdeelingsonderzoek van het ontwerp betreffende de veiligheid in fabrieken en werk plaatsen zal na do openbare vergadering op a. s. Dinsdag aanvangen. Heden zou door leden van de fiuantiöele afdeeling van Ged. Staten van Zuid-Holland een administratief onderzoek ten raadhuize te Schiedam worden ingesteld naar aanleiding van het tekort in de kas van den gemeente ontvanger, thans in hechtenis Men verneemt dat 't den directeur- generaal van het „Zeebad Scheveningen" ge lukt is van de Fransche Maatschappy van den „Chemin de fer du Nord" do uitgifte te verkrygen van enkele en retourbiljetton tusschen Parys en Scheveningen. Te dien aanzien is reeds overeenstemming verkregen met de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maat schappy en wacht de inwerkingstelling van den maatregel nog slechts op de machtiging van den minister van openbare werken in Frankryk. Ds. Lammerinck te Scheveningen, die voor 't beroep uaar Den Haag heeft bedankt, heeft verzocht een stoffeiyk blyk van genegen heid, dat zyne gemeentenaren hem wenscben aan te bieden, te bestemmon voor de Nieuwe Kerk en de School met den Bybe! aldaar. By het te 's Gravenhage gehouden exa men zyn geslaagd als klerk voor de posteryen en telegraphie, de heeren: P. J. Roussel, A. M. Koning, H. Lieman, J. Ponne, W. De Broekert, B. F. De Hosson, L. Kiers (voorw. toegelaten), E. Ter Brugge, J. W. Schouten, J. Huykens, P. Meyer, A. C. Eskes, G. C A. Reimeringer, G. A. M. Rutten, H. A. Doewes, R. P. Goudschaal, IJ. Faber, Vf. Mulder, C. A. Schryver, H. Byl, C. C. De Decker, M. G. v. d. Noordaa, D. v. Dyi, K. Molenaar, P. J. J. Hamilton, L, N. H Doove, A. Kloin, P. v. Drimmelen en A. v. Vuuren (29); en de damesA. J. M. Rynbende, J. W. A. Haver Droeze, Z. Dumont, J. Brindel, A. Happel, E. J. C. Vos, H. Zeehandelaar, J. v. d. Beek, C. v. Weydom Claterbos en J. M. Brinck (10). Do namen zyn geplaatst naar het behaalde eindcyfer. Door de afdeelingen der Tweede Kamer zyn gekozen tot rapporteurs over de w.-o.: tot goedkeuring van de verlenging van den proeftyd der gemengde rechtspraak in Egypte, de heeren F. Van Bylandt, Pyttcrsen, De Beaufort (Amst.), Drucker en Royaards van den Hamtot goedkeuring der op 15 April 1893 te Dresden gesloten internationale overeen komst tot wering der cholera, de heeren F. Van Bylandt, Beelaerts van Blokland, De Beaufort (Amst.), Drucker en Royaards van den Ham. 13) „Maar missschien waa het een gewone inbreker, die wilde stelen, wat hem voor de hand kwam!" ,0, vol8trekt niet; de bureaux worden goed bewaakt en juist dezen avond waa het hotel vol feestgenooten, zoodat het voor een gewonen diel moeilijk zou zijn geweest, zijn slag te alaan, en bovendien hebben onder gewone om8tandigheden geene bankdiefatallen plaats; onze man moet dus met het depot bekend geweest zijn." .Dat atom ik toe, maar welke gevolgtrek king maakt ge hieruit?" .Voorzeker eene gewichtige! De heer Bertin waa niet gewoon, zijne zaken uit te bazuinen, zoodat niet iedereen bekend kon zijn met het depot van achthonderd duizend franca, dat da kapitein Caatillac hem hedenavond had toevertrouwd." .Toegestemd, maar sommigen konden er toch mede bekend zijnl" ,Dat is niet aan te nemen 1 Vooreerst was het kantoor reeds gesloten en waren al de bedienden vertrokken. Bovendien hadden slechts weinigen den beer Caatillac gezien, en kende zeker bgna niemand de reden van Zijn bezoek, behalve wellicht de eenige, die van deze onvoorziene gelegenheid heeft ge bruik gemaakt. Voorts toont de brandkast, volgens rapport van mijn brigadier Savignol, geen enkel spoor van geweld en ia zg met een sleutel geopend." ,01 met een looperl" .Niet mogelijk, het is geen gewoon slot, maar een van zeer ingewikkelde constructie, en dus, al had de dief een looper gehad, zou hg toch nog met het geheim van het slot bekend hebben moeten zgn, en dat zal de heer Bertin toch niet aan iedereen geopen baard hebben." ,Ik heb dus alleen te onderzoeken, wie met het depot van den heer Caatillac be kend waa en verder wie van dozen het ge heim van het slot kende; eene zeei kiesche taak, voorzeker!" .Uwe redeneering, hoe logisch ook, ver baast mg in de hoogste mate, en dan staan wg voor een verschrikkelijk drama, want dan zou de dief vrg waarschgnlgk tot de huis genooten behooren." .Dat vreea ik I" „Wien verdenkt gy: een van de huis bedienden, iemand van het kantoorpersoneel?" „Daaromtrent kan ik mg nog niet uitlaten, alvorens Baptistin en verder iedereen hier in huis ondervraagd te hebben; voor hetoogen- blik echter zjjn allen nog te zeer bewogen, om met juistheid te kunnen antwoorden, en zullen wg in afwachting, dat de eerste droef heid een weinig bedaard is, ons onderzoek voortzetten." Dokter Holonguet verbond vervolgens het hoofd van den doode, ten einde zoovee! mogelgk het gzingwekkende aan het oog te onttrekken, en stelde daarna het Igk ter be schikking van den heer Jarilot, om het naar de hooger gelegen familievertrekken te doen overbrengen. „Mgn vriend", sprak de commissaris tot Baptistin, die nog steeds geknield lag en weende: „Ge kunt bet lgk wegnemen." „Ik!" riep de oude knecht, in trar.en uit barstende, „ik, mgn armen meester opnemen; mgne oude beenen hebben nauwelgks de kracht, mgn eigen lichaam te dragen 1" „Nu", antwoordde Jarilot, „ge behoeft hem ook zelf niet te dragen, ik verlang alleen, dat ge mgne mannen vergezelt." Vier agenten namen vervolgens het lgk op, en voorafgegaan door Baptistin, stelde de treurige stoet zich in beweging. De oude dienaar was buiten zichzelven van droefheid: „Mgn arme meester, vermoord, hier, op twee passen afstands zonder dat ik hem heb kunnen redden. Heb ik hem daar voor dertig jaren gediend, om hem zoo le zien eindigen, arme, goede meester, o, het is verschrikkelgkl" En met knikkende knieën, over het gebeele lichaam bevende, begon hg laogzaam de trappen op te klimmen, op den voet gevolgd door de agenten, die het lUk droegen. Jarilot verliet de wachtkamer en trad het bureau der bedienden binnen. Zoo zgne agenten al eenige reputatie in hun vak hadden, zoo waren zg toch nog nieuwelingen, bg hun commissaris ver geleken. Waar zg, en bovenal de brigadier Savignol, mets ontdekten, liet hg de hoop niet varen, iets te zullen vinden, met de hem eigen scherpzinnigheid, en altgd vreezonde, dat zg nog iets, al ware het i.ög zoo gering, dat hem later dikwgls tot de ontdekking van een geheim leidde, konden over het hoofd gezien hebben, naderde bg op zgne bourt de kaet, beschouwde haar lang en aandachtig van alle zgden, deed de deur open en dicht, betastte het slot en richtte zich vervolgons mismoedig en onder den uitroep: „Niets, volstrekt nietsI" weder op. Peinzend deed hg eenige schreden voor waarts, den blik Bteeds op den vloer geves tigd. Plotseling bleef hg stilstaan. Zgn argus oog ontdekte bg de boekenkast, welke naast de brandkast geplaatst was, eonig Bpoor in het stof van den vloer en hg bukte zich om dit van naderbg to bezien. De agenten, die, na hun droeven tocht volbracht to hebben, weder waren binnengekomen, sloegen in ge spannen aandacht zgne bewegingen gade. Vervolgens trachtte hg met de hand onder de kast te reiken; de weinige ruimte liet hem dit evenwel niet toe. „Een etok!" riep hg. Savignol reikte hem eene liniaal, die hg op een der lessenaars vond, toe, deze 3tak hg onder de kast, bewoog haar langzaam heen en weder als om het voorwerp te vinden, dat, naar zgn vermoeden, den indruk in het etof had teweeggebracht, en haalde zoodoende iets van onder de kast te voorschgn. „Een sleutel I" riepen de agenten, hun chef met bewondering aanziende. ,Een sleutel", antwoordde Jarilot op koeien toon. „En ik heb daar ook gezocht", merkte Savignol met een epgtig gezicht op. „Maar dat noem ik toch verwonderlgkl" riep de dokter uit, „ge moet waarlgk iets van een toovenaar hebben, om zoo iete ts ontdekken I" En na de akte van overigden van den heer Bertin aan Jarilot te hebben ter hand gesteld, die haar in zgne lederen portefeuille borg, nam dokter Molonguet, wions dieneten nu verder niet meer noodig waren, afscheid, „Savignol", vroeg Jarilot aan den brigadier, „hebt ge om Varlay gezonden?" „Zeker, mgnheer, twee agenten zgn hom gaan halen." „Zg big ven lang weg!" Inmiddels was de oude Baptistin weder be; neden gekomen. „Ach, mgnheer I" riep hg uit, „welk een vreeselgke toestand in huisl" „Ja, mgn vriend", antwoordde Jarilot op medolgdenden toon. „Ik begigp hoezeer de treurige afloop ieder moet treffen, maar nu de eerste droefheid voorbg is, moet het recht zgn loop hebben, en daarom vraag ik u, daar gg, hoewel indirect in de zaak betrok ken zgt, of ge in staat zgt, om mgne vragen: te beantwoorden?" „Ik zal mgn best doen, mgnheer de com missaris; hoewel het mg moeilgk zal vallen, wil ik toch trachten aan uw verlangon te voldoen." „Welnu, vertel mg dan alles, wat ge weetl" WorcU vtrvolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1