PERSOVERZICHT.
MENGELWERK.
Burgerlijke Stand.
Het treurige feit, zegt De Standaard, dat
onze burgerij, althans éón jaar, èn de nieuwe
Bedrijfsbelasting èn het onverminderde
Personeel zal te betalen hebben, wekt
zóó sterken tegenzin en druischt derwfls tegen
het gevoel van recht in, dat van meer dan
éón kant de vraag rijst, of hiertegen niet
nu reeds iets te doen ware.
De bedrijfsbelasting is goedgekeurd op
beding, dat er van het Personeel af zou gaan.
Terecht murmureert dus de burgerij, nu
men, zij het ook maar voor éón jaar, beide
laat betalen.
Want óón jaar moge voor de heeren in
Den Haag eene kleinigheid zijn, voor menig
klein burger is het betalen van de dubbele
belasting reeds dat éóne jaar een strop om
den hals, die hem benauwt.
En waarom, zoo vraagt men, kon niet nu
reeds, bij noodwot, bepaald, dat bijv. voor dit
jaar op de biljetten, die in hoofdsom zeker
bedrag niet te boven gingen, zeker percentage
zou worden afgetrokken; een percentage, dat
men desnoods progressief kon nemen.
Er werd dan nog in niets vooruitgeloopen
op de wijziging, die m het Personeel zal
worden aangebracht.
De belasting als zoodanig bleef m haar
geheel.
Alleon maar, er zou voor de kleine burgerij
ditmaal althans zooveel ineens afgaan, als
men ongeveer gissen kon, dat de later te
regelen vermindering zou bedragen; of wil
men, zooveel als de burgerij thans te veel
betaalt, indien ze èn Bedrijfsbelasting èn onver
anderd Personeel moet voldoen.
Zeker zou dit aan de schatkist eene zekere
aderlating kosten; maar die aderlating ware
ditmaal niets anders dan een wegnemen van
wat thans te veel zou worden betaald.
Want d i t juist kwetst en krenkt het
rechtsgevoel, dat het uitstel van de wijziging
in het Personeel thans op eon buitenkansje
voor de schatkist, ten koste van de kleine
burgerij, uitloopt.
De Werkmansbode zegt:
„De algemeen bekende Nederlandsche Gist
en Spiritusfabriek te Delft heeft over 1893
gunstiger finantiëele uitkomsten opgeleverd,
dan eenig jaar te voren het geval is geweest.
Wij vermelden zulks met te grooter genoe
gen, omdat aan die fabriek de directie en de
aandeelhouders niet alles opstrijkon, maar ook
de werklieden eene portie er van krijgen.
„Zoo bedroeg het aandeel in de winst, voor
de werklieden bestemd, ruim 18,000 gulden.
Dit wordt, in verband met het totaal van
hetgeen elk in het afgelooperi jaar verdiend
heeft, verdeeld in dezer voege, dat een werk
man, die f 1000 heeft verdiend en zulke
zijn er aan de Delftsche fabriek ,/"90 boven
dien ontvangt.
„Dit aandeel in de winst is niet eene gift
of gunst, maar een recht, den werklieden
in de statuten der vennootschap toegekend.
Het wordt ter beschikking gesteld van de
directie. Doch deze houdt die beschikking
over de verdeeling niet aan zich, maar treedt
er over in overleg met „Do Kern", de ver
tegenwoordiging van het personeel en door
het personeel gekozen.
„Het den werklieden toegekend aandeel
wordt hun bovendien in contanten uitgekeerd.
Waüt voor verzekering tegen invaliditeit en
den ouden dag hebben deze werklieden niet
te zorgon. Daarvoor wordt goed gezorgd door
de onderneming. Zy betaalt de premiön en die
worden geboekt op bare onkostenrekening.
„Indien de fabriek eenig jaar geeno winst
zou maken en zelfs verlies zou hebben ge
leden, zouden de premièn voor de pensioen-
verzekering toch worden betaald, evongoed
als andore uitgaven (onkosten), noodig om
de zaak te dryven. Wy zoo redeneeren de
aandeelhouders zorgen voor onderhoud en
vernieuwing van de gereedschappen en werk
tuigen, die doode arbeidskrachten; wy zyn
derhalve verplicht, dat niet minder to doen
voor de werklieden, de menschen, de levende
arbeidskrachten.
„Hot is do plicht dor onderneming te zorgen,
dat de menschen, die op- en afgewerkt zyn in
haren dienst, voor hun verderen levensduur
oen onbezorgd bestaan vindon in de vruchten
van hun vroegeren arbeid.
„Dit is dos heeren Van Marken's uitnemende
stelregel óón der talryk vele voortreffelijke,
die hy als industriöel zich heoft gesteld. Wan
neer zal die stelregel al go meen worden?
Naar aanleiding eener opmerkintr in De
Liberaal verklaart De Standaardeene vroegere
verzokoring herhalende, dat „dr. Kuypor zich
uitsluitend voor behandeling van
de kieswet beschikbaar stolt"; waarin
vanzelf ligt opgesloten, dat hy zoo goed als
aan goone andere parlomontaire werkzaam
heden zal doel re ui en.
„Van eenigen toeleg, om in de Kamer als
leider op te treden, of ook maar zekero rol
in de Kamer als zoodanig te willen spelen,
is alzoo goon sprake."
Wy gelooven ook, dat by de tegenwoordige
samenstelling der Tweede Kamer, er voor
dr. Kuyper niet veel to leidon zou zyn; dat
hy aan geen andere parlementaire werkzaam
heden zal doelnemon, zullen wy nog moeten
ondervindon, zegt de Artihemsche Courant.
De Tijd noemt de handel wy ze van dr.
Kuypor, die zich „uitsluitend voor
behandeling van de kieswet be
schikbaar stelt," niet vry van bedenking.
„Eene willekeurige beperkiug van den
arbeid door een of meer loden, ofschoon door
de letter der wet niet verboden, kan zeker
niet overeenkomstig haren geest genoemd
worden. Of zou het byv. van eene gezonde
wetsopvatting getuigen, indien dr. Kuyper,
door den voorzitter of door zyne medeleden
der Kamer tot lid eener belangryke com
missie, tot voorzitter of rapporteur eener
afdeeling by een gewichtig onderzoek bo-
noemd, weigerde die taak te aanvaardon, op
grond van de mededeeling, door hem aan de
anti-revolutionnaire kiezers gedaan, dat hy
zich alleen voor de behandeling der kieswet
beschikbaar stelde?
„Bovendien komt het ons voor, dat niemand,
die als partyleider wil optreden buiten de
Kamer, zich mag schuilhouden by het parle
mentaire debat, als hy eenmaal tot lid der
Staten Generaal gekozen is. Doet hy dit toch,
dan laadt hy noodzakeiykerwyze een schyn
op zich, niet gunstig voor de levenskracht
zyner beginselen."
Men achryft uit Den Haag aan de Arnhem-
sche Courant:
„Het vuurtje, in de Eerste Kamer aange
stookt, is spoedig uitgebrand; nu de volgende
week in de Tweedel 's Voorzitters voorwen
ding van onkunde betrekkeiyk de motieven
der Kamerontbinding wordt nu meer
dan vreomd. Hy is geraadpleegd. Hoe hy
geadviseerd heeft, gaat niemand aan, al is
het nu gemakkeiyk te raden. Maar het is
zeer weinig kiesch tegenover het hoofd van
den Staat, dat de officiöele advisours in
dezelfde betrekking zich op min of meer
minachtenden toon uitlaten over een besluit,
waarover zyzelven gehoord zyn. Vooral in
omstandigheden als wy nu beleefd hebben,
moet de raadpleging van hooge staatsdiena
ren door de Souvereine over verandering van
ministers of andere porsoonlyke politieke
handelingen met de uiterste discretie behan
deld worden, en niet gesleept in een per-
sooniyk debat, dat zooals het thans ge
voerd wordt eigeniyk in geen fatsoeniyk
gezelschap thuisbehoort."
O. i., zegt hot blad, is er nog eeDO andere
aanleiding tot bevreemding.
In do Eerste Kamer zat, toen de heeren
Van do Putte en Rëell spraken, ook mr. G.
Van Tienhoven.
Waarom heeft deze zich niet eens in bet
debat gemengd? Niet om een oordeel uit te
spreken, natuuriyk. Maar om ook zynorzyds
by do Regeering aan te dringen op volledige
openbaarmaking van de stukken, die officieel
licht kunnen werpen over de legende van „den
boozen Tak en den braven Van Tienhoven".
Was 't bescheidenheid, die hom deed zwy-
gen, dan was zo waarlyk to ver gedreven.
Of wist hy, die beter dan iemand op de hoogte
is, dat 't met die legende gedaan is, zoodra
de stukken openbaar worden?
Er is dikwyls sprake geweest aldus het
Handelsblad-van een tolverbond tusschen
België en ons land. Welk een voordeel kon
het zyn voor beiden, beweerde men, als, met
handhaving van do staatkundige scheiding,
aan de economische scheiding een eind kwam
en al de Nederlanders te zamen weder op het
gebied van handel en nyverheid eene Unie
vormden. Do Belgische handel en nyverheid
konden van de Nederlandsche koloniën, do
Nederlandsche landbouw, veeteelt en nyverheid
van de Belgische markten en producten nut
trokken.
Wy hebben dit denkbeeld steeds onpractisch
geacht, zoolang de tarieven der beide landen
zoo uiteenliepen en België naar het protectio
nisme overhelde.
De mogeiykheid dreigt thans geringer dan
ooit te worden, nu de Belgische regeering de
invoerrechten op verschillende artikelen wil
verhoogen. Onze boter- en margarinehandel, die
voor aanzienlyke bedragen thans aan België
levert, zal o. a. van dien maatregel nadeel
ondervinden. De margarine fabrikanten hebben
reeds te Rotterdam eene byeenkomst ge
houden, waarop, Daar wy vernemen, dat
onderwerp is behandeld.
Onze Minister van Buitenlandsche Zaken
zal zeker niet nalaten to doen wat in zyn
macht is, om voor de belangen van landbouw,
handel en nyverheid te waken.
In do Limburger Koerier korat een heftig
protest voor tegen eene handeling van de
Regeering, die gequalificeerd wordt als eene
vertrapping en verguizing van
de Limburgers. De zaak is, dat te Beek,
een kanton mot 30,000 Katholieken en onge
veer 220 Protestanten, opnieuw een protes-
tantsch notaris is benoemd, zooals daar sedert
1856 een zitting had, terwyl in de vooraf
gaande 40 jaar er altyd een katholiek notaris
heeft geresideerd. De nieuwe benoeming van
oen protestant is te meer hindorlyk voor do
Beokenaren, omdat het bekend is, dat er tal
van katholieke candidaat-notarissen ook uit
Limburg naar de plaats hebben gesolliciteerd.
Blykens het artikel in den Limburger Koerier
bestaat evenwel de allergrootste grief hierin,
dat de huidige Minister van Justitie den af
getreden titularis een eervol ontslag heeft
verleend, niettegenstaande hy zich handelingen
heeft veroorloofd, die het blad niet schroomt
in do moest krasse termen te brandmerken.
De scbryver van het artikel, zynde
„Derckxz", de bekende „Spelden"-fabrikant,
raadt ten sterkste don Beekenaren aan, zich
krachtig en afdoende tegen de benoeming
van den nieuwen titularis to verzetten, niet
omdat hy protestant is of omdat men reden
heeft, om van hem dezelfde behandeling te
verwachten als van zyn voorganger, maar
omdat dit het efmge middel is van verweer,
dat hun overbiyft. Zy moeten n.l., zegt de
schry ver, den nieuwen notaris geheel
zonder werk laten zitten en hunne zaken laten
beschikken door de drie katholieke notarissen
uit den omtrek. Doen zy dat, dan zal de
notaris niet verhongeren, maar wel spoedig
eene andere standplaats opzoeken. Doen zy
het niet, dan zyn de Beekenaren waard,
„dat hun het merg uit de beenderen wordt
gezogen."
Het geval, door „Derckxz" aangeroerd, is
ook in andore bladen besproken en schynt
inderdaad ernstige reden tot ontevredenheid
te geven.
De promotiequaestie ia weer op
gedoken I Yolgens het Handelsblad loopt
het gerucht, dat de kapitein jhr. De Ranitz,
adjudant van H. M. de Koningin en particulier
secretaris van H. M. de Koningin-Regentes,
die de hoogste staat op de ranglyst om tot
majoor te worden bevorderd, door den minister
van oorlog voor dien rang niet zoude worden
in aanmerking gebracht op grond van het
votum der Tweede Kamer van 21 December
1892 (amendement-Van Kerkwyk.)
Het blad meent aan de waarheid van dit
gerucht niet te moeten twyfelen en resumeert
zyne beschouwing volgenderwyze:
„De heer De Ranitz staat op het punt be
vorderd te wordenhy hoeft op dien hoogeren
rang recht. Al vroeg die officier, om
voor eenigen tyd by den troop in te vallen,
dan zou hem dit dunkt ons moeten worden
geweigerd, omdat het neerleggen van zyne
betrekking bezwaren zou medebrengen voor
de Koningin-Regentes en een kort dienen in
de gelederen een kinderachtig boerenbedrog
zou zyn, waaraan H. M. dunkt ons niet
spoedig haar zegel zou hechten.
De tegenwoordige minister van oorlog dunkt
ons een te ernstig, te rechtschapen en te
onafhankeiyk man, om niet in alles recht
door zee te gaan.
Z.E. trachte eene regeling te maken voor
het Militair Huis der Koningin, welke allen
bevredigt, die eene goede regeling dezer aan
gelegenheid wenschelyk achten.
Maar hy herhale de zwakheid van zyn
voorganger niet.
Hy ga vóór in deze tyden van gisting en
woeling door eerbied aan de Kroon tetoonen
en tevens een hoogst verdiensteiyk officier
in het leger te houden."
Ook de Amhemsche Courant en het Haag
sche Dagblad stemmen in met deze woorden,
maar het residentie-orgaan deelt geenszins
het geloof van het Handelsblad aan de waar
heid van het gerucht, dat het Kabinet-Röell
tot zulk eene hostiele daad jegens H. M. do
Regentes zou in staat zijn. „Wanneer een
Ministerie", zoo zegt het, „voortgekomen uit
den stryd tusschen radicalisme en anti-radi-
calisme, waarby het laatste overwinnaar bleef,
voor het prestige der Kroon niet beter zorgde
dan een radicaal bewind, dan zou de vraag
bykans ryzen: Waartoe nut ons de veran
dering?"
Het Dagblad voor Nederland kan zich met
de oordeelen der genoemde bladen volstrekt
niet vereenigen en trekt bovendien hevig te
velde tegen de door ons aangehaalde laatste
zinsnede van het Handelsblad. Het is veront
waardigd dat aldus de Kroon „in opspraak
wordt gebracht om een secretaris-majoor,
in plaats van een secretaris-kapitein
Het blad eindigt zyne beschouwing met de
volgende ontboozeming
Zoker, indien de Koningin ware geiyk het
Handelsblad zich haar durft denkon, dan zou
er eene reden te meer bestaan om iets anders
dan de grove vleitaal te gebruiken, die de
redactie zich veroorlooft te spreken. Dan zou
het tyd worden, H. M. tot het besef te bren
gen, dat de Nederlandsche natie haar hooger
zal waardeereD, naarmate zy minder militair
vertoon begeort en meer bewyst te sympa-
thiaeeren met de burgeriyku neigingen van
haar burgeriyk volk. Dan zoude men mogen
verwachten, dat het burgeriyk Haïidelsblad
het orgaan van de liberalen der hoofdstad,
er eene eer in zou stellen, daarby zyn lezers
voor te gaan, duideiyk het doende uitkomen,
dat we door eene Regentes geregeerd, in af
wachting van de troonsbestyging van het laatste
Oranjekind, van niets zoo afkeerig zyn, dan
van een prestige, dat uitdyt of slinkt met
iets meer of minder verguldsel en gouddraad.
De Haagsche Courant is van oordeel, dat
de geheele quaestie der promotie van kapitein
Do Ranitz opgelost zou worden, indien deze
zyn ontslag uit den militairen dienst nam.
Dit zal ieder met het blad eens zyn, zegt
de Amhemsche Couranten 'op deze wyze
zouden tal van soortgelyko quaestiën zyn op
te ruimenzoodra er geschil bestond omtrent
eene zaak een persoon betreffende, zou deze
kunnen zeggen: „ik zal het u gemakkeiyk
maken en heengaan."
UCHT8TEKHTE.
Datum.
Uur
Aantal.
Gem. Eng.
Standk.
3 Juni.
0.9.16
7
16.6
i
8.9.15
8
16.8
5
8.9.15
7
16.4
6
8.9.30
8
16.4
7
8.9.—
7
16.6
8
8.9.15
8
16.6
9
8.9.30
8
16.8
Dit beteekent: Wanneer men 5 cnbic feet 141.6
litera per uur van zulk gas verbrandt in een Sugg'a
Lonuon-Argand-Standard burnoi No. 1, met 24 gaatjes,
wordt een lioht verkregen, dat in sterkto gelijk staat
mot 16.6, 16.8 enz. Standa&rdkaarsen, waarvan elke
kaars 20 grains 7.8 grammen SpermaooÜ per uur
verbrandt.
VERVLOGEN GELUK
Uit het Fransch van Daniel Ricke.
De avond begon te dalen en de zon wierp
een gouden gloed over de daken der huizen
aan den overkant. Op de hoeken der straten
brandde reeds een enkele gele gaspit, welker
schynsel een treurigen indruk maakte, te
midden van al het daglicht.
Het mooie, bleeke gezichtje, met de groote,
gitzwarte oogen, waarin een smarteiyke en
te gelyk teedere uitdrukking lag, in de hand
geleund, zat een jong meisje aan het venster
der eerste verdieping. Zy geleek een jeugdige
martelares zooals zy daar zat te turen naar
het wegstervende daglicht.
En was zy ook inderdaad geen martelares,
dit kind? Het schoon gevormde hoofd rustte
op een mismaakt lichaam, de rug was uit
gezet en de borst ingevallen. Hoeveel had het
arme, gevoelige hart al niet geleden door haar
misvormd figuur?
Gedurende de lange uren, die zy in den
armstoel voor het raam doorbracht, had zy
gedroomd van eene reine liefde, die haar ge
lukkig zou maken en die haar leven veran
deren zoude. Dan zou die vreeselyke mis
maaktheid haar niet langer tot een dagelyks
wederkeerend kruis zyn, zooals nu; dan zou
niemand haar langer vernederen, want hy zou
haar immers schoon vinden. En zy konde
hem allerlei lieve woordjes fluisteren en haar
onder hartstochtelijke betuigingen verzekeren
dat zy schoon was en dat by haar altyd
trouw zou blyven Terwyl een gevoel van
bovenaardsche vreugde haar doortintelde, ver
beeldde zy zich dan, aan den arm van den
geliefde, van allen afscheid te nemen om
trotsch en gelukkig een nieuw leven te be
ginnen.
Deze droom had zy verpersoonlykt in den
jongen man, die de kamers van haren vader
gehuurd had. Urenlang kon zy aan het
raam zitten en ieder, die voorbygiug, opnemen,
in de hoop hem te zullen zien passeeren,
hem, die zich volstrekt niet bewust was,
eenigen indruk op het meisje gemaakt te
hebben.
Eensklaps vloog haar het bloed naar de
bleeke wangen, zy zag hoe hy langzaam
kwam aan wandelen. Onder het raam gekomen,
keek hy toevallig op en toen hy haar zag
zitten, glimlachte hy vriendelijk.
„Een mooie avond, juffrouw!"
„Ja, heel mooi," was al wat zy stamelend
uit kon brengen.
De jonge man verdween in de deur.
Bevend over haar geheele lichaam, liet zy
zich achterover in den armstoel vallen.
Op hetzelfde oogenblik kwam hare moeder
binnen, die bestraffend opmerkte:
„Maar, Rose, zit gy nu nog voor het open
raam, gy zult koude vatten, onvoorzichtig
kind I"
Bezorgd sloot de moeder het raam en nadat
zy de gordynen neergelaten en de lamp
aangestoken had, omhelsde zy hare dochter
harteiyk.
En als was het haar langer onmogelyk haar
heerlyk geheim te zwygen, fluisterde Rose:
„Mynheer De Quernec heeft my daareven
aangesproken; moeder, wat is by tochvrien-
delyk, vindt u niet?"
„Ja, heel vriendeiykl" herhaaldo do moeder
vorachtelyk. „Zoolang by hier is, heeft hy
nog geen cent huur betaald, als gy dat nu
vriendeiyk wilt noemen!"
De koude werkelijkheid, de geldquaestie
vormde een snydend contract met Rose's liefde
droom, en zy voelde er al de kilheid van
tot in merg en been. Een smartelyk gevoel
overviel haar; zou hy, zoo jong, zoo mooi,
zoo edel, ook zyn deel hebben van de ver-
drieteiykheden des levens?
II.
De heer Durand, ex-kruidenier en vader
van Rose, had volgaarne zyne kamers verhuurd
aan Graaf Edgard De Quernec, die den een-
voudigen man door zyne airs en zyne titels
verblind had.
En hoewel de jonge edelman nog nooit
eene enkele maand huur had betaald, liet de
goede Durand hem stil in het bezit van zyne
kamers, daar hy het eene groote eer vond,
iemand van zulk een hooge afkomst onder
zyn dak te herbergen.
En als hy van tyd tot tyd zyn doorluchtigen
gast in de huiskamer vond, gezellig met zyne
vrouw en dochter een kopje thee drinkend,
dan maakte hy eene diepe buiging aleer hy
hem aansprak.
„Waarlyk, mynheer de graaf, gy bewyst
ons te veel eer; hadt gy my maar laten
roepen, dan was ik by u boven gekomen;
gy wildet zeker onze zaken regelen, ik zal
even de quitanties halen", zeide de lank
moedige huisbaas tot zyn huurder, toen hy
dezen op een goeden keer weder in het kleine
salon zyner vrouw vond.
Maar De Quernac viel hem in de rede:
„Dat is onnoodig, mynheer, laten wy dit
bagatel maar laten rusten, myn bezoek heeft
een veel ernstiger doel.
En terwyl hy zich, zonder complimenten,
op zyn doode gemak in een armstoel liet
vallen, naar gewoonte met zyne beringde
vingers met een dikken, gouden horlogeketting
spelend, ging hy kalm voort:
„Toen ik deze kamers huurde, heb ik u
reeds gesproken van dien oom in Gascogne,
van wion ik al die millioenen moet erven
„Daar herinner ik my niets van", viel Durand
hem verbaasd in de rede.
„Niet?" vroeg Do Quernac onverschillig.
„Ik weet toch zeker dat ik er u over ge^
sproken bob. Welnu, myn oom is stervende."
„En dus die millioenen
„Behooren aan my."
Hy wachtte even om den indruk van zyne
woorden gade te slaan en toen hy zag dat
Durand door die onverwachte mededeeling
beboorlyk getroffen was, ging hy verder.
„Maar, och, dat geheele fortuin is my
onverschillig, als ik het niet deelen kan met
haar, die ik liefheb, die ik reeds eenigen tyd
tot myne vrouw heb verkozen." En zich tot
den verbaasden huisbaas overbuigend, decla
meerde hy met geveinsde aandoening: „Myn
heer Durand, ik, graaf De Quernec, heer van
Rocburne, heb de eer u om de hand van
mejuffrouw uwe dochter te vragen."
Als de bliksem in de kamer was geslagen,
had de goede Durand niet meer ontzet van
verbazing kunnen zyn. Hoe! Een edelman
zou hunne dochter willen trouwen!
„Dat is waarlyk te veel eer!" riep do
vader uit.
„Neen, dat zou al to heerlyk zyn!" snikte
de moeder, „ik kan het niet gelooven!"
„Mevrouw", verklaarde De Quernec op waar-
digen toon, „mejuffrouw Rose heeft my be
koord door hare onschuld, hare reinheid en
hare oprechtheid, drie deugden, die haar zoo
hemelsbreed doen verschillen van andere jong©
meisjes, en als ge my niet toestaat om haro
hand te vragen, beroof ik my ongetwyfeld
van het leven."
„Rose! Rosel" riep de moeder en ook de
oude kruidenier scheen zyn hoofd of liever
zyne hersens verloren te hebben, want hy riep
nog harder dan zyne vrouw: „Rose! Rosel'*
Het mismaakte meisje kwam aanloopen,
niet begrypend waarom zy zoo dringend ge
roepen werd.
„Myne dochter", zeide de vader op ernstigen
toon, „mynheer do graaf Do Quernec, die op
het punt is eenige millioenen te erven, verlangt
u tot vrouw."
Het meisje stootte een zwakken kreet uit
en viel, overmand door aandoening, bewus
teloos op den grond.
III.
Eene week lang kwam de jonge man ge*
regeld zyne geliefde het hof makengewooniyk
koos hy daarvoor het uur van den maaltyd
uit, daar dit de beste manier was zyne maag
te vullen op eens anders kosten. Rose, vroeger
zoo melancholiek, lachte nu gedurig en zong
den ganschen dag.
Honderdmaal herhaalde zy by zichzelve de
schoono, veelzeggende woorden, waarmede
Edgar haar een ruikertje witte ïozen had
aangeboden„Lieve, kleine Rose, aan uwo
zusteren, deze witte rozen, heb ik al myno
geheimen toevertrouwd; zy zullen u dus van
myne oneindige liefde spreken."
Eens op een dag vertoonde hy zich vroeger
dan gewooniyk.
„Mynheer Durand 1" riep hy opgewonden
uit, nog eer hy zyne verloofde begroet had,
„de zaak is nu zeker, myn oom is gestorven.,
dus ben ik de bezitter der millioenen 1 De
notaris eischt echter vyfduizend francs voor
de moeite; omdat de kosten zoo enorm waren,
weet gy, en
„Schoonzoon, wilt ge my permitteeren u
die te leenen?"
„Schoonpapa, dat kwam ik u juist vragen."
Tien minuten later vertrok hy met de
biljetten in zyne portefeuille.
Tevergeefs wachtte de arme Rose aan het
venster op den bedrieger; als een gewone
dief had hy zich uit de voeten gemaakt. Do
gelukzoeker kwam nimmer terug. "Waar was nu
haar schoone droom gebleven? Wat was er
van geworden? De bouquet witte rozen, dien
zy bewaard had, was het eenige, wat haar
uit dien gelukkigen tyd was overgebleven.
En zy bewaarde dien net zoo lang tot alle
bloemen verdroogd waren.
Toen de boomen groen werden, sliep zy
zachtkens in, om nimmer meer te ontwaken,
met haar schoon gelaat naar het venster ge
keerd, met den laatsten verdroogden '.vitten roze-^
knop in de vermagerde, doorschynende hand.
Op een schoonen voorjaarsdag heeft men
haar naar huiten gebracht en om haar graf
bloeien weolderig de witte rozen. Zouden die
uit hare tranen ontloken zyn?
ALEEMADE. Geboren: Cornell*, Z. van Jan
Vorweij on Jannetje Van 't Riet. Johannes, Z. van
Adrianna Valentijn en Jacoba Akerboom.
HILLEGOM. Gehuwd: Wilhelmus Van der Aar
on Adriana Johanna Maria Balkenend.-.
Bevallen: O. J. W. Prins geb. Pioters D.G.
Wegers gob. Warmerdam Z. O. Tempelman gob.
Moolenaar Z. O. Van Dam geb. Van der Linden
Z. D. Busman geb. Warmerdam D. M. O
Raaphorst geb. Bierman D.
Ovorleden: Dirk Van Henmon 67 j., echtg. var
Gorarda Van der Meer.
Men meldt uit Amsterdam aan
de „N. R. Ct.": Omtrent het verbiyf van den
heer Van Tuynenburg, voorzitter van den
„Algemeen Nederl. Politiebond", laatstelyk
woonachtig te Hilversum, verkeert men sedert
eenige dagen in onzekerheid en spanning. De
heer Van Tuynenburg heeft de kas van den
Bond, inclusief de waarde-papieren van het
weduwen- en vorzekeringsfonds van do by
den Bond aangesloten politie-beambten over
het geheele land, onder zyne berusting. Men
heeft reden te vermoeden, dat by zich over
Antwerpen naar Londen heeft begoven.
Gisteren kwamen eenige Engel-
sche heeren te Rozendaal met het plan de
tentoonstelling te Antwerpen te bezoeken. Te
Rozendaal nog wat moetende wachten, ging
men een kykje nemen en zag voor een winkel
eenige paren klompen staan. Iedor kocht er
een paar van, trok die aan en aldus geschoeid
(of geklompt) zette men de reis naar Ant
werpen voort.