PERSOVERZICHT. MENGELWERK. Burgerlijke Stand. Het treurige feit, zegt De Standaard, dat onze burgerij, althans éón jaar, èn de nieuwe Bedrijfsbelasting èn het onverminderde Personeel zal te betalen hebben, wekt zóó sterken tegenzin en druischt derwfls tegen het gevoel van recht in, dat van meer dan éón kant de vraag rijst, of hiertegen niet nu reeds iets te doen ware. De bedrijfsbelasting is goedgekeurd op beding, dat er van het Personeel af zou gaan. Terecht murmureert dus de burgerij, nu men, zij het ook maar voor éón jaar, beide laat betalen. Want óón jaar moge voor de heeren in Den Haag eene kleinigheid zijn, voor menig klein burger is het betalen van de dubbele belasting reeds dat éóne jaar een strop om den hals, die hem benauwt. En waarom, zoo vraagt men, kon niet nu reeds, bij noodwot, bepaald, dat bijv. voor dit jaar op de biljetten, die in hoofdsom zeker bedrag niet te boven gingen, zeker percentage zou worden afgetrokken; een percentage, dat men desnoods progressief kon nemen. Er werd dan nog in niets vooruitgeloopen op de wijziging, die m het Personeel zal worden aangebracht. De belasting als zoodanig bleef m haar geheel. Alleon maar, er zou voor de kleine burgerij ditmaal althans zooveel ineens afgaan, als men ongeveer gissen kon, dat de later te regelen vermindering zou bedragen; of wil men, zooveel als de burgerij thans te veel betaalt, indien ze èn Bedrijfsbelasting èn onver anderd Personeel moet voldoen. Zeker zou dit aan de schatkist eene zekere aderlating kosten; maar die aderlating ware ditmaal niets anders dan een wegnemen van wat thans te veel zou worden betaald. Want d i t juist kwetst en krenkt het rechtsgevoel, dat het uitstel van de wijziging in het Personeel thans op eon buitenkansje voor de schatkist, ten koste van de kleine burgerij, uitloopt. De Werkmansbode zegt: „De algemeen bekende Nederlandsche Gist en Spiritusfabriek te Delft heeft over 1893 gunstiger finantiëele uitkomsten opgeleverd, dan eenig jaar te voren het geval is geweest. Wij vermelden zulks met te grooter genoe gen, omdat aan die fabriek de directie en de aandeelhouders niet alles opstrijkon, maar ook de werklieden eene portie er van krijgen. „Zoo bedroeg het aandeel in de winst, voor de werklieden bestemd, ruim 18,000 gulden. Dit wordt, in verband met het totaal van hetgeen elk in het afgelooperi jaar verdiend heeft, verdeeld in dezer voege, dat een werk man, die f 1000 heeft verdiend en zulke zijn er aan de Delftsche fabriek ,/"90 boven dien ontvangt. „Dit aandeel in de winst is niet eene gift of gunst, maar een recht, den werklieden in de statuten der vennootschap toegekend. Het wordt ter beschikking gesteld van de directie. Doch deze houdt die beschikking over de verdeeling niet aan zich, maar treedt er over in overleg met „Do Kern", de ver tegenwoordiging van het personeel en door het personeel gekozen. „Het den werklieden toegekend aandeel wordt hun bovendien in contanten uitgekeerd. Waüt voor verzekering tegen invaliditeit en den ouden dag hebben deze werklieden niet te zorgon. Daarvoor wordt goed gezorgd door de onderneming. Zy betaalt de premiön en die worden geboekt op bare onkostenrekening. „Indien de fabriek eenig jaar geeno winst zou maken en zelfs verlies zou hebben ge leden, zouden de premièn voor de pensioen- verzekering toch worden betaald, evongoed als andore uitgaven (onkosten), noodig om de zaak te dryven. Wy zoo redeneeren de aandeelhouders zorgen voor onderhoud en vernieuwing van de gereedschappen en werk tuigen, die doode arbeidskrachten; wy zyn derhalve verplicht, dat niet minder to doen voor de werklieden, de menschen, de levende arbeidskrachten. „Hot is do plicht dor onderneming te zorgen, dat de menschen, die op- en afgewerkt zyn in haren dienst, voor hun verderen levensduur oen onbezorgd bestaan vindon in de vruchten van hun vroegeren arbeid. „Dit is dos heeren Van Marken's uitnemende stelregel óón der talryk vele voortreffelijke, die hy als industriöel zich heoft gesteld. Wan neer zal die stelregel al go meen worden? Naar aanleiding eener opmerkintr in De Liberaal verklaart De Standaardeene vroegere verzokoring herhalende, dat „dr. Kuypor zich uitsluitend voor behandeling van de kieswet beschikbaar stolt"; waarin vanzelf ligt opgesloten, dat hy zoo goed als aan goone andere parlomontaire werkzaam heden zal doel re ui en. „Van eenigen toeleg, om in de Kamer als leider op te treden, of ook maar zekero rol in de Kamer als zoodanig te willen spelen, is alzoo goon sprake." Wy gelooven ook, dat by de tegenwoordige samenstelling der Tweede Kamer, er voor dr. Kuyper niet veel to leidon zou zyn; dat hy aan geen andere parlementaire werkzaam heden zal doelnemon, zullen wy nog moeten ondervindon, zegt de Artihemsche Courant. De Tijd noemt de handel wy ze van dr. Kuypor, die zich „uitsluitend voor behandeling van de kieswet be schikbaar stelt," niet vry van bedenking. „Eene willekeurige beperkiug van den arbeid door een of meer loden, ofschoon door de letter der wet niet verboden, kan zeker niet overeenkomstig haren geest genoemd worden. Of zou het byv. van eene gezonde wetsopvatting getuigen, indien dr. Kuyper, door den voorzitter of door zyne medeleden der Kamer tot lid eener belangryke com missie, tot voorzitter of rapporteur eener afdeeling by een gewichtig onderzoek bo- noemd, weigerde die taak te aanvaardon, op grond van de mededeeling, door hem aan de anti-revolutionnaire kiezers gedaan, dat hy zich alleen voor de behandeling der kieswet beschikbaar stelde? „Bovendien komt het ons voor, dat niemand, die als partyleider wil optreden buiten de Kamer, zich mag schuilhouden by het parle mentaire debat, als hy eenmaal tot lid der Staten Generaal gekozen is. Doet hy dit toch, dan laadt hy noodzakeiykerwyze een schyn op zich, niet gunstig voor de levenskracht zyner beginselen." Men achryft uit Den Haag aan de Arnhem- sche Courant: „Het vuurtje, in de Eerste Kamer aange stookt, is spoedig uitgebrand; nu de volgende week in de Tweedel 's Voorzitters voorwen ding van onkunde betrekkeiyk de motieven der Kamerontbinding wordt nu meer dan vreomd. Hy is geraadpleegd. Hoe hy geadviseerd heeft, gaat niemand aan, al is het nu gemakkeiyk te raden. Maar het is zeer weinig kiesch tegenover het hoofd van den Staat, dat de officiöele advisours in dezelfde betrekking zich op min of meer minachtenden toon uitlaten over een besluit, waarover zyzelven gehoord zyn. Vooral in omstandigheden als wy nu beleefd hebben, moet de raadpleging van hooge staatsdiena ren door de Souvereine over verandering van ministers of andere porsoonlyke politieke handelingen met de uiterste discretie behan deld worden, en niet gesleept in een per- sooniyk debat, dat zooals het thans ge voerd wordt eigeniyk in geen fatsoeniyk gezelschap thuisbehoort." O. i., zegt hot blad, is er nog eeDO andere aanleiding tot bevreemding. In do Eerste Kamer zat, toen de heeren Van do Putte en Rëell spraken, ook mr. G. Van Tienhoven. Waarom heeft deze zich niet eens in bet debat gemengd? Niet om een oordeel uit te spreken, natuuriyk. Maar om ook zynorzyds by do Regeering aan te dringen op volledige openbaarmaking van de stukken, die officieel licht kunnen werpen over de legende van „den boozen Tak en den braven Van Tienhoven". Was 't bescheidenheid, die hom deed zwy- gen, dan was zo waarlyk to ver gedreven. Of wist hy, die beter dan iemand op de hoogte is, dat 't met die legende gedaan is, zoodra de stukken openbaar worden? Er is dikwyls sprake geweest aldus het Handelsblad-van een tolverbond tusschen België en ons land. Welk een voordeel kon het zyn voor beiden, beweerde men, als, met handhaving van do staatkundige scheiding, aan de economische scheiding een eind kwam en al de Nederlanders te zamen weder op het gebied van handel en nyverheid eene Unie vormden. Do Belgische handel en nyverheid konden van de Nederlandsche koloniën, do Nederlandsche landbouw, veeteelt en nyverheid van de Belgische markten en producten nut trokken. Wy hebben dit denkbeeld steeds onpractisch geacht, zoolang de tarieven der beide landen zoo uiteenliepen en België naar het protectio nisme overhelde. De mogeiykheid dreigt thans geringer dan ooit te worden, nu de Belgische regeering de invoerrechten op verschillende artikelen wil verhoogen. Onze boter- en margarinehandel, die voor aanzienlyke bedragen thans aan België levert, zal o. a. van dien maatregel nadeel ondervinden. De margarine fabrikanten hebben reeds te Rotterdam eene byeenkomst ge houden, waarop, Daar wy vernemen, dat onderwerp is behandeld. Onze Minister van Buitenlandsche Zaken zal zeker niet nalaten to doen wat in zyn macht is, om voor de belangen van landbouw, handel en nyverheid te waken. In do Limburger Koerier korat een heftig protest voor tegen eene handeling van de Regeering, die gequalificeerd wordt als eene vertrapping en verguizing van de Limburgers. De zaak is, dat te Beek, een kanton mot 30,000 Katholieken en onge veer 220 Protestanten, opnieuw een protes- tantsch notaris is benoemd, zooals daar sedert 1856 een zitting had, terwyl in de vooraf gaande 40 jaar er altyd een katholiek notaris heeft geresideerd. De nieuwe benoeming van oen protestant is te meer hindorlyk voor do Beokenaren, omdat het bekend is, dat er tal van katholieke candidaat-notarissen ook uit Limburg naar de plaats hebben gesolliciteerd. Blykens het artikel in den Limburger Koerier bestaat evenwel de allergrootste grief hierin, dat de huidige Minister van Justitie den af getreden titularis een eervol ontslag heeft verleend, niettegenstaande hy zich handelingen heeft veroorloofd, die het blad niet schroomt in do moest krasse termen te brandmerken. De scbryver van het artikel, zynde „Derckxz", de bekende „Spelden"-fabrikant, raadt ten sterkste don Beekenaren aan, zich krachtig en afdoende tegen de benoeming van den nieuwen titularis to verzetten, niet omdat hy protestant is of omdat men reden heeft, om van hem dezelfde behandeling te verwachten als van zyn voorganger, maar omdat dit het efmge middel is van verweer, dat hun overbiyft. Zy moeten n.l., zegt de schry ver, den nieuwen notaris geheel zonder werk laten zitten en hunne zaken laten beschikken door de drie katholieke notarissen uit den omtrek. Doen zy dat, dan zal de notaris niet verhongeren, maar wel spoedig eene andere standplaats opzoeken. Doen zy het niet, dan zyn de Beekenaren waard, „dat hun het merg uit de beenderen wordt gezogen." Het geval, door „Derckxz" aangeroerd, is ook in andore bladen besproken en schynt inderdaad ernstige reden tot ontevredenheid te geven. De promotiequaestie ia weer op gedoken I Yolgens het Handelsblad loopt het gerucht, dat de kapitein jhr. De Ranitz, adjudant van H. M. de Koningin en particulier secretaris van H. M. de Koningin-Regentes, die de hoogste staat op de ranglyst om tot majoor te worden bevorderd, door den minister van oorlog voor dien rang niet zoude worden in aanmerking gebracht op grond van het votum der Tweede Kamer van 21 December 1892 (amendement-Van Kerkwyk.) Het blad meent aan de waarheid van dit gerucht niet te moeten twyfelen en resumeert zyne beschouwing volgenderwyze: „De heer De Ranitz staat op het punt be vorderd te wordenhy hoeft op dien hoogeren rang recht. Al vroeg die officier, om voor eenigen tyd by den troop in te vallen, dan zou hem dit dunkt ons moeten worden geweigerd, omdat het neerleggen van zyne betrekking bezwaren zou medebrengen voor de Koningin-Regentes en een kort dienen in de gelederen een kinderachtig boerenbedrog zou zyn, waaraan H. M. dunkt ons niet spoedig haar zegel zou hechten. De tegenwoordige minister van oorlog dunkt ons een te ernstig, te rechtschapen en te onafhankeiyk man, om niet in alles recht door zee te gaan. Z.E. trachte eene regeling te maken voor het Militair Huis der Koningin, welke allen bevredigt, die eene goede regeling dezer aan gelegenheid wenschelyk achten. Maar hy herhale de zwakheid van zyn voorganger niet. Hy ga vóór in deze tyden van gisting en woeling door eerbied aan de Kroon tetoonen en tevens een hoogst verdiensteiyk officier in het leger te houden." Ook de Amhemsche Courant en het Haag sche Dagblad stemmen in met deze woorden, maar het residentie-orgaan deelt geenszins het geloof van het Handelsblad aan de waar heid van het gerucht, dat het Kabinet-Röell tot zulk eene hostiele daad jegens H. M. do Regentes zou in staat zijn. „Wanneer een Ministerie", zoo zegt het, „voortgekomen uit den stryd tusschen radicalisme en anti-radi- calisme, waarby het laatste overwinnaar bleef, voor het prestige der Kroon niet beter zorgde dan een radicaal bewind, dan zou de vraag bykans ryzen: Waartoe nut ons de veran dering?" Het Dagblad voor Nederland kan zich met de oordeelen der genoemde bladen volstrekt niet vereenigen en trekt bovendien hevig te velde tegen de door ons aangehaalde laatste zinsnede van het Handelsblad. Het is veront waardigd dat aldus de Kroon „in opspraak wordt gebracht om een secretaris-majoor, in plaats van een secretaris-kapitein Het blad eindigt zyne beschouwing met de volgende ontboozeming Zoker, indien de Koningin ware geiyk het Handelsblad zich haar durft denkon, dan zou er eene reden te meer bestaan om iets anders dan de grove vleitaal te gebruiken, die de redactie zich veroorlooft te spreken. Dan zou het tyd worden, H. M. tot het besef te bren gen, dat de Nederlandsche natie haar hooger zal waardeereD, naarmate zy minder militair vertoon begeort en meer bewyst te sympa- thiaeeren met de burgeriyku neigingen van haar burgeriyk volk. Dan zoude men mogen verwachten, dat het burgeriyk Haïidelsblad het orgaan van de liberalen der hoofdstad, er eene eer in zou stellen, daarby zyn lezers voor te gaan, duideiyk het doende uitkomen, dat we door eene Regentes geregeerd, in af wachting van de troonsbestyging van het laatste Oranjekind, van niets zoo afkeerig zyn, dan van een prestige, dat uitdyt of slinkt met iets meer of minder verguldsel en gouddraad. De Haagsche Courant is van oordeel, dat de geheele quaestie der promotie van kapitein Do Ranitz opgelost zou worden, indien deze zyn ontslag uit den militairen dienst nam. Dit zal ieder met het blad eens zyn, zegt de Amhemsche Couranten 'op deze wyze zouden tal van soortgelyko quaestiën zyn op te ruimenzoodra er geschil bestond omtrent eene zaak een persoon betreffende, zou deze kunnen zeggen: „ik zal het u gemakkeiyk maken en heengaan." UCHT8TEKHTE. Datum. Uur Aantal. Gem. Eng. Standk. 3 Juni. 0.9.16 7 16.6 i 8.9.15 8 16.8 5 8.9.15 7 16.4 6 8.9.30 8 16.4 7 8.9.— 7 16.6 8 8.9.15 8 16.6 9 8.9.30 8 16.8 Dit beteekent: Wanneer men 5 cnbic feet 141.6 litera per uur van zulk gas verbrandt in een Sugg'a Lonuon-Argand-Standard burnoi No. 1, met 24 gaatjes, wordt een lioht verkregen, dat in sterkto gelijk staat mot 16.6, 16.8 enz. Standa&rdkaarsen, waarvan elke kaars 20 grains 7.8 grammen SpermaooÜ per uur verbrandt. VERVLOGEN GELUK Uit het Fransch van Daniel Ricke. De avond begon te dalen en de zon wierp een gouden gloed over de daken der huizen aan den overkant. Op de hoeken der straten brandde reeds een enkele gele gaspit, welker schynsel een treurigen indruk maakte, te midden van al het daglicht. Het mooie, bleeke gezichtje, met de groote, gitzwarte oogen, waarin een smarteiyke en te gelyk teedere uitdrukking lag, in de hand geleund, zat een jong meisje aan het venster der eerste verdieping. Zy geleek een jeugdige martelares zooals zy daar zat te turen naar het wegstervende daglicht. En was zy ook inderdaad geen martelares, dit kind? Het schoon gevormde hoofd rustte op een mismaakt lichaam, de rug was uit gezet en de borst ingevallen. Hoeveel had het arme, gevoelige hart al niet geleden door haar misvormd figuur? Gedurende de lange uren, die zy in den armstoel voor het raam doorbracht, had zy gedroomd van eene reine liefde, die haar ge lukkig zou maken en die haar leven veran deren zoude. Dan zou die vreeselyke mis maaktheid haar niet langer tot een dagelyks wederkeerend kruis zyn, zooals nu; dan zou niemand haar langer vernederen, want hy zou haar immers schoon vinden. En zy konde hem allerlei lieve woordjes fluisteren en haar onder hartstochtelijke betuigingen verzekeren dat zy schoon was en dat by haar altyd trouw zou blyven Terwyl een gevoel van bovenaardsche vreugde haar doortintelde, ver beeldde zy zich dan, aan den arm van den geliefde, van allen afscheid te nemen om trotsch en gelukkig een nieuw leven te be ginnen. Deze droom had zy verpersoonlykt in den jongen man, die de kamers van haren vader gehuurd had. Urenlang kon zy aan het raam zitten en ieder, die voorbygiug, opnemen, in de hoop hem te zullen zien passeeren, hem, die zich volstrekt niet bewust was, eenigen indruk op het meisje gemaakt te hebben. Eensklaps vloog haar het bloed naar de bleeke wangen, zy zag hoe hy langzaam kwam aan wandelen. Onder het raam gekomen, keek hy toevallig op en toen hy haar zag zitten, glimlachte hy vriendelijk. „Een mooie avond, juffrouw!" „Ja, heel mooi," was al wat zy stamelend uit kon brengen. De jonge man verdween in de deur. Bevend over haar geheele lichaam, liet zy zich achterover in den armstoel vallen. Op hetzelfde oogenblik kwam hare moeder binnen, die bestraffend opmerkte: „Maar, Rose, zit gy nu nog voor het open raam, gy zult koude vatten, onvoorzichtig kind I" Bezorgd sloot de moeder het raam en nadat zy de gordynen neergelaten en de lamp aangestoken had, omhelsde zy hare dochter harteiyk. En als was het haar langer onmogelyk haar heerlyk geheim te zwygen, fluisterde Rose: „Mynheer De Quernec heeft my daareven aangesproken; moeder, wat is by tochvrien- delyk, vindt u niet?" „Ja, heel vriendeiykl" herhaaldo do moeder vorachtelyk. „Zoolang by hier is, heeft hy nog geen cent huur betaald, als gy dat nu vriendeiyk wilt noemen!" De koude werkelijkheid, de geldquaestie vormde een snydend contract met Rose's liefde droom, en zy voelde er al de kilheid van tot in merg en been. Een smartelyk gevoel overviel haar; zou hy, zoo jong, zoo mooi, zoo edel, ook zyn deel hebben van de ver- drieteiykheden des levens? II. De heer Durand, ex-kruidenier en vader van Rose, had volgaarne zyne kamers verhuurd aan Graaf Edgard De Quernec, die den een- voudigen man door zyne airs en zyne titels verblind had. En hoewel de jonge edelman nog nooit eene enkele maand huur had betaald, liet de goede Durand hem stil in het bezit van zyne kamers, daar hy het eene groote eer vond, iemand van zulk een hooge afkomst onder zyn dak te herbergen. En als hy van tyd tot tyd zyn doorluchtigen gast in de huiskamer vond, gezellig met zyne vrouw en dochter een kopje thee drinkend, dan maakte hy eene diepe buiging aleer hy hem aansprak. „Waarlyk, mynheer de graaf, gy bewyst ons te veel eer; hadt gy my maar laten roepen, dan was ik by u boven gekomen; gy wildet zeker onze zaken regelen, ik zal even de quitanties halen", zeide de lank moedige huisbaas tot zyn huurder, toen hy dezen op een goeden keer weder in het kleine salon zyner vrouw vond. Maar De Quernac viel hem in de rede: „Dat is onnoodig, mynheer, laten wy dit bagatel maar laten rusten, myn bezoek heeft een veel ernstiger doel. En terwyl hy zich, zonder complimenten, op zyn doode gemak in een armstoel liet vallen, naar gewoonte met zyne beringde vingers met een dikken, gouden horlogeketting spelend, ging hy kalm voort: „Toen ik deze kamers huurde, heb ik u reeds gesproken van dien oom in Gascogne, van wion ik al die millioenen moet erven „Daar herinner ik my niets van", viel Durand hem verbaasd in de rede. „Niet?" vroeg Do Quernac onverschillig. „Ik weet toch zeker dat ik er u over ge^ sproken bob. Welnu, myn oom is stervende." „En dus die millioenen „Behooren aan my." Hy wachtte even om den indruk van zyne woorden gade te slaan en toen hy zag dat Durand door die onverwachte mededeeling beboorlyk getroffen was, ging hy verder. „Maar, och, dat geheele fortuin is my onverschillig, als ik het niet deelen kan met haar, die ik liefheb, die ik reeds eenigen tyd tot myne vrouw heb verkozen." En zich tot den verbaasden huisbaas overbuigend, decla meerde hy met geveinsde aandoening: „Myn heer Durand, ik, graaf De Quernec, heer van Rocburne, heb de eer u om de hand van mejuffrouw uwe dochter te vragen." Als de bliksem in de kamer was geslagen, had de goede Durand niet meer ontzet van verbazing kunnen zyn. Hoe! Een edelman zou hunne dochter willen trouwen! „Dat is waarlyk te veel eer!" riep do vader uit. „Neen, dat zou al to heerlyk zyn!" snikte de moeder, „ik kan het niet gelooven!" „Mevrouw", verklaarde De Quernec op waar- digen toon, „mejuffrouw Rose heeft my be koord door hare onschuld, hare reinheid en hare oprechtheid, drie deugden, die haar zoo hemelsbreed doen verschillen van andere jong© meisjes, en als ge my niet toestaat om haro hand te vragen, beroof ik my ongetwyfeld van het leven." „Rose! Rosel" riep de moeder en ook de oude kruidenier scheen zyn hoofd of liever zyne hersens verloren te hebben, want hy riep nog harder dan zyne vrouw: „Rose! Rosel'* Het mismaakte meisje kwam aanloopen, niet begrypend waarom zy zoo dringend ge roepen werd. „Myne dochter", zeide de vader op ernstigen toon, „mynheer do graaf Do Quernec, die op het punt is eenige millioenen te erven, verlangt u tot vrouw." Het meisje stootte een zwakken kreet uit en viel, overmand door aandoening, bewus teloos op den grond. III. Eene week lang kwam de jonge man ge* regeld zyne geliefde het hof makengewooniyk koos hy daarvoor het uur van den maaltyd uit, daar dit de beste manier was zyne maag te vullen op eens anders kosten. Rose, vroeger zoo melancholiek, lachte nu gedurig en zong den ganschen dag. Honderdmaal herhaalde zy by zichzelve de schoono, veelzeggende woorden, waarmede Edgar haar een ruikertje witte ïozen had aangeboden„Lieve, kleine Rose, aan uwo zusteren, deze witte rozen, heb ik al myno geheimen toevertrouwd; zy zullen u dus van myne oneindige liefde spreken." Eens op een dag vertoonde hy zich vroeger dan gewooniyk. „Mynheer Durand 1" riep hy opgewonden uit, nog eer hy zyne verloofde begroet had, „de zaak is nu zeker, myn oom is gestorven., dus ben ik de bezitter der millioenen 1 De notaris eischt echter vyfduizend francs voor de moeite; omdat de kosten zoo enorm waren, weet gy, en „Schoonzoon, wilt ge my permitteeren u die te leenen?" „Schoonpapa, dat kwam ik u juist vragen." Tien minuten later vertrok hy met de biljetten in zyne portefeuille. Tevergeefs wachtte de arme Rose aan het venster op den bedrieger; als een gewone dief had hy zich uit de voeten gemaakt. Do gelukzoeker kwam nimmer terug. "Waar was nu haar schoone droom gebleven? Wat was er van geworden? De bouquet witte rozen, dien zy bewaard had, was het eenige, wat haar uit dien gelukkigen tyd was overgebleven. En zy bewaarde dien net zoo lang tot alle bloemen verdroogd waren. Toen de boomen groen werden, sliep zy zachtkens in, om nimmer meer te ontwaken, met haar schoon gelaat naar het venster ge keerd, met den laatsten verdroogden '.vitten roze-^ knop in de vermagerde, doorschynende hand. Op een schoonen voorjaarsdag heeft men haar naar huiten gebracht en om haar graf bloeien weolderig de witte rozen. Zouden die uit hare tranen ontloken zyn? ALEEMADE. Geboren: Cornell*, Z. van Jan Vorweij on Jannetje Van 't Riet. Johannes, Z. van Adrianna Valentijn en Jacoba Akerboom. HILLEGOM. Gehuwd: Wilhelmus Van der Aar on Adriana Johanna Maria Balkenend.-. Bevallen: O. J. W. Prins geb. Pioters D.G. Wegers gob. Warmerdam Z. O. Tempelman gob. Moolenaar Z. O. Van Dam geb. Van der Linden Z. D. Busman geb. Warmerdam D. M. O Raaphorst geb. Bierman D. Ovorleden: Dirk Van Henmon 67 j., echtg. var Gorarda Van der Meer. Men meldt uit Amsterdam aan de „N. R. Ct.": Omtrent het verbiyf van den heer Van Tuynenburg, voorzitter van den „Algemeen Nederl. Politiebond", laatstelyk woonachtig te Hilversum, verkeert men sedert eenige dagen in onzekerheid en spanning. De heer Van Tuynenburg heeft de kas van den Bond, inclusief de waarde-papieren van het weduwen- en vorzekeringsfonds van do by den Bond aangesloten politie-beambten over het geheele land, onder zyne berusting. Men heeft reden te vermoeden, dat by zich over Antwerpen naar Londen heeft begoven. Gisteren kwamen eenige Engel- sche heeren te Rozendaal met het plan de tentoonstelling te Antwerpen te bezoeken. Te Rozendaal nog wat moetende wachten, ging men een kykje nemen en zag voor een winkel eenige paren klompen staan. Iedor kocht er een paar van, trok die aan en aldus geschoeid (of geklompt) zette men de reis naar Ant werpen voort.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2