N°. 10508. Maandag 3® Mei. A0. 1894. feze <iCourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. Feuilleton. Het houtvestershuisje te Tauberbach. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. 1.40. 0.05. Franco per post Afzonderlek© Nommers PRIJS DER AD VERTEN T1ËN Van 1 6 regels f 1.0S. Iedere regel meer f 0.17}. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt 0.05 berekend. In en om Leiden. Concerten van „Musis." Do zomer is in aantochtwe achten ons verplicht het a even te herinneren, geachte lezerossen en lezers. nu het er in de laatste dagen in de Natuur zoo vreemd, zoo kil, zoo stormachtig vooral naar toe gaat, zoo tegen den zin van stedeling en buitenmensch en tegen alle wetten in, al waren we er zoo'n beetje op voorbereid door den Belgischen mynheer Waelput, van beroep majoor en weerproleet. 's Zomers doet men. zooaJs weet, en 't is goed te keuren, in eo by Leiden sinds jaren aan toroerconcerten; in de Sleu telstad in de tuinen van Musis" en Buiten A.micitia". er by ('t zal wellicht, denkend aan de annexatie, niet lang raeei dureu. dit in .Zomerzorg*"s lusthof. Wanneer ge dit leest, hebt ge met uwe tydverdeeliug voor den Zondag, in hope van schoon weder, (als ge teu minste niet oaar Haarlem gaat varen om by te dragen tot het. (Jmversiteits loeiteest van verschillende kleur op het Spaarno, of wanneer uw nog niet op Zondag gesloten winkel u niet tot thuisblijven dwingt) er wellicht reeds op gerekend te gaan luisteren naar de muziek in .Musis", in welke qualiteit van lid dan ook, want „Musis" begint reeds met zomerconcerten. al is de officiêele zomer nog niet daar. .Zomer zorg" heeft ook wel reeds de jaariyksche con- certbezoekersnetten uitgezet id den vorm vao inteekenlysten, maar het zal nog wel ovod duren eer men zich daér zal kunnen ver gasten aan de beerlijke kunsttonen van den bestudeerden mensch, gepaard met. of afge wisseld door de lietiyke natuurtonen van het gevederde beest, eer men in den tuin van „Zomerlust" voor een potteke biers plus programma gezellig zal gaan buren. „Lust" zal in dezen ook nu weer afhankeiyk zijn van „Zorg," al beschikken zo beiden over „Zomer." Om „Musis" is het ons eveowel thans te doen, of liever om zyne omgeving, wel te verstaan: „as 'r meziok is." Die omgeving buitensheks, de bezielde omgeving altyd, be valt menigeen niet, noch leden, noch velen der óók buiten het hek staanden, en dat vol strekt niet uit standenhaat, maar vanwege het gegil, geschreeuw en luidruchtig gieren van voor zoo wat een derde volwassenen. Vooral by de avondconcerten in de week doet die bezielde omgeving, doen die tallooze Pieten, Jannen, Heinen, Lewies, Mies, Jansen, Kaas en Ketoos zich geducht gelden. En schopten ze dan nog maar lawaai in de pauzes, schepten ze nog maar adem onder „'fc meziek", dan kon het er nog mee door met al die „lol", maar neen, pauzes kennen die onvermoeiden by dit werk niet. Politie agenten, 8tadswerklieden in buitengewoaen dienst, ook al snijden deze laatsten zich vóór de eerste soirée een duiken stok (waar en waarvan doet hier niets ter zake, want ze waken immers voor 't plantsoen), kun nen weinig of niets tegen deze „hope des vaderlands", tegen deze „kinderen onzes volks", tegen dit „opkomend geslacht" doen en zyn zoo verstandig geen krijgertje te gaan spelen, al wordt de muziekuitvoering inderdaad totaal er door bedorven, al gaan de schoonste solo's gepaard met allerlei valsche, soms zeer abnormaal dierlijke geluiden, met „alles kost 'n dubbeltje", „au me liefie" en meer pro ducten der nieuwe en oude Kermisschool. De herrie-tooneelen (men biyft gelukkig nogal in de paden) behoeven we verder niet te schetsen, elk Leidenaar heeft ze wel eens gezien, gehoord, wellicht gevoeld ook,inde zy, voor de borst, tegen den rug, op hoed of pet; is er misschien wel eens voor geweken naar de overzy, daar in de verte levende van de forto's, omdat de piano's dichtby voor hem verloren gaan. Vorige jaren was dit ten minste zoo en 't zal. al hopen we 't niet, welhaast weer aid ut» geschiên. Overwegen we daarom de vragenZou die herrie, Leiden tot oneer strekkende, niet zonder botsingen te bezweren zyn? Zou't niet mogeiyk wezen dat, behalve in de eerste plaats de leden zeiven, ook andere burgers (er zyn er velen, die er naar snakken) rustig konden genieten, zonder rechtmatige ergernis, van de tonen, welko daar uit die tent komen om ge hoord, niet om overschreeuwd te worden? Is het rumoerige gespuis niet allengs te ver- wyderen door paal en perk te stellen aan zyn voor anderen hinderiyk genot op deze ver zamelplaats? Het antwoord op deze vragen, het aan vankelijk aan te wenden zachte middel tegen dit g r o o t e kwaad, kan wezenhet voor de levenmakers, die gauw genoeg te herkennen zyn, geheel ontoegankeiyk maken van de strook gronds langs het hek aan den Singelkant, en ze voor anderen slechts van één kant toegankelijk te stellen, door by elk uiteinde dier strook te doen postvatten een flink man, hfi zy politie-agent, stadswèfkman of wat dan ook, zonder gemeente twijgen, maar met instructies, zooais Musis' bewinds lieden dat in overleg met het gemeentebestuur het geschiktst achten, aan wie de uitvoering van zoo'n zaakje best is toevertrouwd. "Wandelende toezicht-houdenden aan de andere zyden rondom den tuin kunnen dan met beter gevolg dan thans mogeiyk is aldaar de orde handhaven, welke hoogstwaarschyniyk vanzelf reeds in de hand gewerkt zal worden door do afsluiting, als zynde dan dryfjachten in het rond en wilde-dansen minder goed uitvoerbaar. De passage zou dan uitslui tend langs de huizen moeten plaats hebben; daór circulatie, aan de overzyde stilstand. Zou in het belang van velen, zeker ook tot genoegen van musici en kapelmeesters, niet eens kunnen worden overgegaan tot eene proefneming in dezen of soortgelijken goest? De velen, die inderdaad voor de muziek komen en niet voor andere, vaak ook heel onkie- sche dingen, voor de goede muziek in de open lucht, welke maar niet zoo dagelyks te ge nieten valt, zouden zich weldra kunnen ver heugen in een rustig genot, zooals dat te smaken is in het Haagsche Bosch. Wy geven dit plan in overweging op ver zoek van een fatsoeniyk burger die geen lid kan zyn van „Musis"; minder graag, ook al met het oog op toilet makerij, „met den hoed aan, een halfhempje," enz., gaat naar De Haan of wilt ge liever in „Zomerlust"; „Zomerzorg" voor hem „natuurlijk onbetaal baar" noemt en in „Amicitia" volstrekt niet thuisbehoort en niet toegelaten zou worden; maar toch gaarne des zomers andere muziek hoort dan van „die Zaterdagsche draaiorgels" en die „Moffen op de Singels" - al6 wapen tegen concertverstoring. Het betreurende dat in Leiden by v. 's zomers in het Park, 's winters in de Stadszaal, geen, en een heel, héél enkel keertje maar op de Beestenmarkt (geen mooie naam voor concert terrein), een volksconcert plaats heeft, en dat men het enkel maar hebben moet van een concert, „uitgaande van sociëteit of café", vroeg de man of het bovenstaande, dat hy wel „bepraten", maar onmogeiyk „beschryven" kon, onder de aandacht zou kunnen gebracht worden in don derden Brief vaa Petrus. P. S. Mogelijk kon dan, dit gaf de Leidsche burger nog te kennen en we zouden 't haast vergeten, op straffe van on6 particulier secre tariaat voor immer to verbeuren, de omgeving van „Musis" een cursus worden ter opleiding van hoorderessen en hoorders voor volkscon certen, met goed gevolg in de toekomst te geven in ons schoone Park. Gemengd Nieuws. Te Roelof-Arends veeo trachtte verleden Vrydag eene nog vry jeugdige vrouw de liefdadigheidsbron te doen stroomen door een roerend verhaal op te disschen van haren man, die in 't ziekenhuis ligt, en hare talryke bloeden van kinderen, waarvoor zy geheel alleen te zorgen heeft. J£ort daarna stapte zy mot een koffiekopje eene herberg binnen en liet zich daarin voor 9 centen bitter schenken, welke hoeveelheid zy met de beweging van een kenner ineens naar binnen wipte. Zy deed zich daarop het kopje nóg eens vullen, doch vóór zy deze bezending denzelfden weg liet nemen, ver wy derde zy zich even, voor gevende geld by haren in de nabijheid ver- toevenden man te gaan halen. Zoodra zy echter buiten kwam, zette zy het in een draf tot opsporing van haren heer gemaalZo kon hem zeker niet vindoD, want zy bleef weg, met achterlating van het wellicht by een ander geleend kommetje. Weer een opwekkend voorbeeld voor de inwoners dier plaats, om de voorschriften van de pas opgerichte en gunstig werkende ver- eeniging „Arbeid adelt" nauwgezet toe te passen en streng te handhaven. Voor den Hoogen Raad werden onlangs de pleidooien gevoerd in de proce dure van A. Van Kleef, te Boskoop, tegen het R.-K. Parochiaal Armbestuur te Hillegom betreffende een geschil over de geldig beid van eene tolheffing door genoemd armbestuur over de Hillegommerbeek. In 1726 liet een am bachtsheer, Jhr. Six, eene vaart graven, waarop kort daarna een recht tot tolheffing weid verkregen, hetwelk later op bovengenoemd armbestuur overging. Het geschil nu over de al of niet geldigheid der heffing ontstond uit eene beweging, door een schipper op 't getouw gezet, om vao het betalen van tolrecht af te komen. Van de zyde van den schipper werd beweerd dat het tolrecht niet op wettige wyze is gehandhaafd, als zynde geschied door den prefect van het departement van de monden van de Maas in 1813. Alleen aan eenhooger bestuur zou de hiertoe vereischte bevoegdheid toekomen volgens het keizerlijk decreet van 1811. Het Hof te Amsterdam besliste even wol dat het tolrecht op wettige wyze was ge handhaafd. Deze beslissing werd bestreden door mr. B. M. Vlielander Hein en verdedigd door mr. W. Thorbecke. Gisteren nu concludeerde het Openbaar Ministerie tot verwerping van het cassasie- beroep van A. Van Kleef. De uitspraak is bepaald op 29 Juni. Voor de rechtbank te Utrecht werd gopleit, doch slechts van de zyde der eischende party, in eene zaak, welke een uit vloeisel is van den krach der Utrechtsche bank-van-leening. De eischeres, A. E., wed. W. O., heeft in 1879 en 1880 een bedrag van ƒ20,000 ter leen verstrekt aaD don gewezen directeur der voormalige bank, om dat in de bank te gebruiken. Tot zekerheid voor deze schuld ontving zy in pand twee vorderingen, die de dirocteur Koch op de bank-van leening had, te zamen groot ƒ14,600, met deverkla ring er by van commissarissen, dat zy aan den directeur dat bedrag schuldig zyn Partyen zyn het er over eens, dat hierdoor een wettig pandrecht op die vorderingen gevestigd is. De vraag echter, die in dit geding moet worden beantwoord, is of do pandhoudster thans, nu Koch in staat van kennelijk onvermogen is verklaard en de vorderingen opeischbaar ge worden zyn, gerechtigd is om de haar in pand gegeven vorderingen van Koch op de bank zelfstandig te incasseeren. De liquidateur van de bank, mr. G. Blom, acht zich niet gerechtigd op eigen gezag de ƒ14,500 uit te keeren on verlangt gedekt te zyn door een vonnis van do rechtbank, dat hem daartoe veroordeelt. Hy is daarom gedagvaard tot het doen van die betaling en daarnevens Koch's curator, mr. Harbord, om de uitbetaling te gehengen on te gedoogen. In do gewisselde conclusion is de vordering tegengesproken, op grond dat de in pand-ge ving der beide vorderingen op de bank niet per se het recht voor de pandhoudster in zich sluit om de schuld in te vorderen. By plei dooi werd die tegenspraak niet toegelicht. Mr. Aug. Philips Jr. trad voor de eischeres op, om in een uitvoerig pleidooi te betoogen, dat de eisch gebaseerd is op den aard van het pandrecht en op de geschiedenis van de in Nederland geldende wot. Het O. M. zal over 14 dagen conclusie nemen. In den nacht van Dinsdag op Woensdag jl. zyn te Doorn in twee woningen pogingen aangewend tot inbraak In eene der woningen had do persoon het bovenraam opgeschoven, doch werd door het geroep van een in de kamer Blapend heer in zyn voornemen gestoord en ging op de vlucht. In de andero woning ongeveer terzelfder tyd was do persoon reeds in de huiskamer gedrongen en bezig den inhoud van eene geldlade te onderzoeken, toen hy zich onverwachts zag ontdekt door den bewoner, zyndo een bakker, die juist aan zyn werk zou gaan. Hy wist evenwel door het raam weg te komen en is nog niet ontdekt. Vermoedeiyk is hot één en dezelfde persoon, gekleed in knap pak met flambard-hoed op, en voorzien van een tascb en regenscherm. Do berichten uit Pennsylvania luiden gunstiger. Het water begint overal to vallen en het gevaar voor verdere overstroo mingen wordt als geweken beschouwd. Toch staan nog vele steden onder water. Te Wil- liamBport staat 4 tot 20 Eng. voeten water. Vele mynen zyn ondergeloopen. De rivier Schuylkill staat hooger dan sinds 1869 voor gekomen is. Honderden menschen zyn dak loos; in do meeste steden heerscht eene groote paniek. De schade is niet te overzien Van de overstrooming in Pennsylvania) heeft de stad Williamsport het meest te lyden gehad. De daar aangerichte schade wordt op drie millioen dollars geraamd. Eene ontzaglijke massa opgeslagen timmerhout werd door den vloed meegevoerd en vernielde eeD aantal bruggen. Eene menigte gebouwen zyn door de Su8quehana weggespoeld, zoodat tienduizend inwoners der stad zonder dak zyn In het geheel zyn, zoover men weet, 15 menschen in het overstroomde district verdronken De Pennsylvania Railroad laat hardwerken om de hoofdiyn langs de Conemaugh rivier to herstellen, maar de schade is zóó aanzionlyk, dat de weg vooralsnog gesloten is. Een ernstig ongeluk gebeurde dezer dagen te Ipswich, op do Deben-rivier. De familie Stollery met twee jonge dames, die by haar logeerden, maakte een zeiltochtje op de rivier. Op den terugtocht wilde een der beeren de vlag wegnemen van den mast, maar toen hy in den mast klom, heide de boot over Onder den invloed der eersto ontsteltenis schoven alle personen naar één kant, zoodat de boot kantelde. Het gebeele gezelschap bestond uit elf personen Eén bereikte door zwemmen den oever en vier werden door eene voorbijgaande boot gered, maar de zes overigen, waarby vier dames, verdronken. Tot de personen, dio by dit ongeluk het leven verloren, behoorde ook de moeder der jongelui, die de Pinkster dagen thuis kwamen doorbrengen Te Janina heeft een rooverbende den zoon van den ryken bankier uit Konstan- tinopel, Zographos, ontvoerd. Te Ganuta, gouv. Wilna, is e o u geheel Joodscb gezin van zes personen door eene bende vermoord, die daarna het huis loog plunderde Een negenjarig meisje, dat scheen te slapen, werd gespaard. Het kind zag hare ouders, broortjos en zusjes vermoorden zondor zich te verroeren of geluid te maken. Hot meisje heeft vier schuldigen, boeren, aange wezen, die reeds gevangen zyn genomen. 3) „OU moet weten," hernam ht), „dat myne vrouw erg zenuwachtig ia; ik kan due over dergelijke dingen niet met haar spreken. Toen heb ik besloten naar u te gaan, vrouw Birkholz, te meer, daar gij als Willie's pleeg moeder daar aanspraak op hebt. En ziet ge, nu ben ik hier bi) u." De kleine houtve3teravrouw was diep ge troffen door dit bewijs van vertrouwen en kon goene woorden vinden. „GIJ moet weten," ging do opperhoutvester voort, „dat ik in dienst gewee3t ben en eene vriendin beloofde voor hare dochter te zorgen. Daar mijn vriend Lüning hier beter toe in staat was dan ik, had ik hem verzocht mij hiorin btj te staan; zoo kwam het dat hy Kathe, zoo heette de dochter, dikwijls sprak. Binnenkort gaat Kathe in Berlijn trouwen en nu had ik vriend LGning verzocht, haar eene som gelde te zenden „O, en dat heeft zyne vrouw gemerkt eD verkeerd begrepenhad h(j haar maar liever de waarheid gezegd!" „Een advocaat kan evenmin ale een dokter alle3 aan zijne vrouw mededeelenik vind het eer mooi van hom, dat hy het niet deed." „Ja, nu begryp ik het," zeide de hout- veetersvrouw. „Het spreekt vanzelf dat LQoing nu Dog heolwa; te bespreken had met Kathe; toen due zyne vrouw hem eene in den Artie ont moette met Kathe, werd zy zóó driftig, dat zy zich met Willie, haar zooDtje, op weg begaf naar hare moeder. Vriend Lüning heeft haar nu het kind ontnomen en voor haar verborgen, om haar tot inkeer te brengen. „Maar, mynheer, kondt gy dan in 't geheel niete doen om dit onheil te voorkomen?" „Ik heb den geheelen samenloop der treu rige geschiedenis gisteren eeret vernomen. Ik wilde zoo graag iets doen om de zaak weer in orde te brengen en toch weet ik dat myn vriend niet wil dat ik er my in meng." „Maar als die arme vrouw door uwe schuld het vertrouwen in haren echtgenoot verloren heeft, is het uw plicht haar dat terug te geven. Dat zon ik ten minste zeggen, ik spreek niet van de mannen, die echudden die gedachten misschien lichter van zich af, maar eene trouwe echtgenoote wordt er diep ongolukkig door." „De gedachte aan uyne eigen vrouw „Die behoeft van de geheele geschiedenis nietB te weten. Maar schryf aan mevrouw Lüning, verhaal haar alles, alios wat gy weet, en wat gy op het hart hebt. Ocb, ik ken de wereld zoo weinig, dat ik niet eene weet of myn raad goed is, maar myn moederlyk gevoel zegt: echryf aan die arme moeder, mynheer." Waren het de hartelyke woorden der een voudige vrouw of de herinneringen aan vroe gere tyden of ook wel de gedachten aan het verdrietig gelaat van zyn lieven, ouden vriend, dat hem by het laatste samenzyn zoozeer in het oog was gevallen Hoe het zyde opper houtvester was zichtbaar bewogen. Een pynlyk trekje vertoonde zich om zyn mondhy stond echieiyk op, drnkte het vrouwtje de hand en zeide„Ik zal het doen." Toen het rytuig van den opperhoutvester verdwenen wa3, stak Mine haar hoofd over de kelderdeur eu liep toen op een draf naar den paardenstal, waar Ignaz nog altoos naast de voederkiet knielde om den brief op te stellen, 't Was oen mooilyk werk geweest I Mine zette zich op een omgekeerden emmer en Ignaz las haar den brief voor: „Geachte Mynheer en Mevrouw! De honderd gulden kunnen wy heel goed gebruiken. Hier, in Tauberbach, is zulk oen mooi jongetje met lichtblond haar. Hy heet Willie. Misschien is hy het, misschien ook niet; maar die honderd gulden kunnen wy goed gebruiken. Geachte Mynheer eü Mevrouw, hy moet uit Beriyn zyn, want buiten in den tuin speelt by altoos „brandweer" en „paardentram" en dan loopt hy op oen draf, houdt plotseling op, om „uitstygen!" te roepen, ja „uitetygen, Kurfürstenstrase I" - En dan weer vertelt by van de stoomtram en blaast en stampt, om de locomotief na te bootsen. Ook wil hy altoos terug naar zynA moeder en nu hebben Mina en ik een glybaantje gemaakt, hy zal dus wel biyven. Mine heeft reeds eenig eigendom, maar de honderd gulden kunnen wy goed gebruiken. Wy zyn, achtend: Ignaz de stalknecht en Mine het melkmeisje." Het gelaat van Mine straalde van geluk, toen Ignaz den brief dichtvouwde; Indien hy vroeger hare lieMe niet bezeten had, thans had hy stormenderhand haar hart gewonnen. Intusachen was do staldeur opengegaan, de brievenbesteller vertoonde zich aan de deur. Beladen met pakjes on doozen, zotte hy zich op de bank, dicht by do kelderdeur. „Sakkerloot," steunde de bode, „dat gaat iemand niet in do kleeren zitten; by die drommelsche koude kan men het haast niet uithouden I De muggen steken niet, dat is zeker, en de wegen zyn zoo hard als steen, maar glad is het toch; dus als men valt, dan ligt men niet zacht 1" Hy Dam de muts af en wischte zich het zweet van 't gelaat, boog toen het hoofd naar den kolder en, het versch gebakkon brood ruikend, smakte by verlangend met de tong. Vrouw Birkholz kwam do trap op met eene dikke boterham en een glas bier. ,0, lieve tyd, wat zyt ge beladenriep zy. „Ja, tegen Kerstfeest komt er zoo van alles by elkaar; ik word rondom vol pakjes gehangen," zeide do bode en nam het glas bier aan en gebruikte eene bete van het brood, dat hem heeriyk smaakte. „Kyk maar eens," ging by voort: „eeno worst, die moet ik ook meeslepen, die is voor een soldaat„den artillerist August Suffrineky" staat er op het adres." „Ach, die arme soldaten moeten toch ook wat met Kerstmis hebbent" „Ach, die arme soldaten dat ie maar zoo by manier van epreken, weet ge, vrouw Birkholz, ik ben ook zoo omtrent vyf en twintig jaar in dienst geweest, maar een Kersttyd zooals by de compagmo heb ik myn hoole leven niet meer gehad! En als ik zoo lieol alleen door het bosch etap, donk ik onwillekeurig aan de Franschon in Beriyn en aan onze kapiteins en luitenants." De bode was nu klaar met zyn maaltyd, stond op on wilde u.et oen „adieu, vrouw Birkholz!' vertrekken. Hauweiyks was hy echter achter de schuur verdwenen, of Mine kwam geheel buiten adem met den brief aanloopenhare waDgen waren hoog rood van de haast, toen zy by Ignaz terugkeerde, die baar over de heining had nagezien. Beiden begaven zich nu weer aan den arbeid, maar in deü koestal by het melken, in de schuur by bet hakselsnydon, deed zy maar niets dan uitrekenen, wat zy al zoo voor dat geld kon koopen. Ignaz was niet zoo blyde als Mine. „Jongens, Mine," zeide hy eens, „als dat maar goed afloopt met dien brief; gy hebt. tot my gezegd „Ignaz, schryf" en ik heb geschreven, maar toch ben ik bang dat bet niet goed zal afloopen. Ale er maar geen. Zigeuners in de buurt zyD, die ons den kleine ontstelen." Mme deelde iD zyn angst on daarom bieldon zy den kleinen jongen goed in het oog, en als hy in den tuin speelde en Mine de kooien melkte, riep zy opgewonden„Ignaz, pae op den jongen Ignaz, pas op!" En als Ignaz op den dorscbvloer was, riep hy: „Mine, pas op den jongen; Mine, pas op 1"., (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5