N°. 10480.
Maandag 33 April.
A0. 1894.
tgeze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
Leiden, 21 April.
Feuilleton.
IN BLOEI GEKNAKT.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT;
Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTEËN I
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel moer f 0.17J. Grooter»
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.06 berekend.
Pit nomraer bestaat uit DRIE
Bladen.
Officieel© Kennisgevingen.
Burgemoeetor on Wethouders der gemeente Leido
breDgen bfl deze ter algt-meeue kennis:
1°. dat door don Gemeenteraad in zpne zitting
van 5 April 1894 is besloten tot opheffing van de
gomeenteapaiten 8a en b, wier standplaats was aan
de Oude Vost;
2». dat de standplaats van de spuit No. 6, welke
tot dusverre was in het voorportaal van hot Bureau
van Politie, van nu af is aau de Oude Vest, naast
de wooin< van den direoteur dor Kweeksohool voor
onderwijzers;
3°. dat do benaming van spuit No. 7 is vervallen
en doze spuit, welker standplaats is in het Heilige
Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis aan do Hoog-
landsohe Kerkgraoht, van nu af is gemerkt ais
spuit No. 8;
4*. dat ton gevolge van het besluit sub 1 eervol
ontslag wordt verb end aan:
de heeren: J. G. RIETBERGEN,
F. D. T. RIETBERGEN,
O. J. VAN EliKEL,
allen brandmeester aau spuit No. 8, en aan de
heeren: J. O. VERHOEVEN en
O. J. DE NIE,
belden adjunot-brandmeester aan spuit No. 8, alsmede
aan de spnitgH9<en dier spuit, voor allen met dank
zegging voor de verleende diensten.
Voorts dat benoemd zijn bjj de elangenwageDe,
dienendo voor do brandkranon, tot brandmooster
de heer J. G. RIETBERGEN, Steeustraat No. 8, en
tot adjunot-brandmeester, de heer N. D. DEE,
Nieu watraat 40;
5°. dat elangenwagene doh bevinden in het Bnre&n
van Politie en in de 5 politie-posten, als: aan don
Haagweg, do Nlenwe Beestenmarkt, Havenbrng,
Plantage en Doezabrng, alsmede in do bergplaatsen
voor brandblnsobmiddelen aan het Levendaal 199,
bjj de Plantage, en Oude Rijn 174;
6°. dat vau gemeentewege op v< rsohillondo plaatson
dezer gemeente in de gaslantaarns „rood gekleurde
ruiten" zjjn aangebracht, waarin offers, aanduidende
het nnmmer van het peroeel in de nabijheid, waar,
in geval van brand, men zich vervoegen kan om
het bori ht zoo spoedig mogelpk naar de Politie
per telophoou of brandschel over te doen brengen.
Voor het eerst aanbrengen van het berioht van
brand zal de bolooning voor het eerst waarsouuwea
gelijk worden verdeeld tussohen don aanbrenger en
dom-one, die het bericht naar het Politiebureau
telophoueert.
Iedun het bericht zonder telephoou aan den
direoteur of den adjuoot-directour hot eerst
wordt aangebraoht, blijft de promio geheel voor den
aanbrenger.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden. F. WA8, Burgemeester.
20 April 1894. E. KIST, Beoretaris.
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Geziei het adres van DE NAAMLOOZE
VENNOOTSCHAP „OEBE8" alhier, hou
dende verzoek om vergunning tot opriohting van
eene broodfabriek op het perceol Ztjdgracht No. 28;
Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1876
(8taateblad No. 96);
Geven by doze kennis aan het pubhek dat ge
noemd verzoek met de belogen op do Secretarie
dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmede dat op
Zatordag 6 Mei aanst., 'e voormiddags te elf nron,
op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven
om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WA8, Burgemeester.
21 April 1891. E. KIBT, Beorot&rie.
Onder overlegging van het desbetreffend
verzoek van mevrouw F. W. Van der Goes,
deelen B. en Ws. mede dat de dochter van
adressante op 1 Maart jl. tot de floogere
Burgerschool voor Meisjes is toegelaten
Zy geven mits Jien in overweging aan adres
sante vrijstelling of terugbetaling te verlee
nen van schoolgeld voor hare dochter, sedert
1 Maart 1894 leerlinge der Hoogere Burger
school voor Meisjes, over de eerste twee kwar
talen van den cursus 1893/94.
Verder geven zy, op voorstel der plaatse
lijke commissie van toezicht op de scholen
voor middelbaar onderwijs, in overweging tot
de benoeming over te gaan van eene leerare
in de plant- en dierkunde aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes, onder bepaling dat,
wanneer splitsing van klassen zulks vordert,
haar ook eenige lessen in de aardrijkskunde
kunnen worden opgedragen, tegen genot van
de toelage, bedoeld in art. 4 der Verordening
van 11 November 1880, voor elk uur, waar
mede het aantal lesuren in natuuriyke his
torie en aardrijkskunde te zamen het maximum
van 10 uren te boven gaat.
By 's Raads besluit van 7 Maart 1892 werd
mejuffr. A. E. S. Michelsen tydeiyk aange
steld tot leerares in de plant- en dierkunde.
Sedert heeft zy hare taak vervuld op eene
wyze, die geheel beantwoordt aan de goede
verwachtingen der commissie, terwyi zy zich
door yverige studie voorbereidt tot het akte-
oxamen voor het Middelbaar Onderwys. De
commissie acht daarom thans den tyd ge
komen, mejuffr. Michelsen vast aan do school
te verbinden; ongetwyfeld zal het ook in het
belang zyn van de Leerschool, aan welke zy
vroeger als tweede onderwyzeres werkzaam
was, zoo het haar tot nu toe verleende verlof
door een ontslag kan worden vervangen, en
hare plaats voorgoed kan worden vervuld.
Naar wy vernomen, keert de Leidsche
Bouwvereeniging over het afgeloopen ver-
eenigingsjaar vyf pet. dividend uit.
Naar aanleiding van het verzoekschrift
van P. Niekerk, te Voorschoten, deelen B. en
Ws. mede dat volgens bekomen inlichting
adressant geene andere inkomsten geniet dan
zyn traktement als onderwyzer, bedragende
ƒ650 'sjaars.
Zy geven mitsdien in overweging het school
geld van adressant als leerling der Kweekschool
voor onderwyzers alhier vast te stellen in de
laagsto klasse, nl. 4 of 1.26 per vak in
het kwartaal.
Het provinciaal kerkbestuur van Zuid-
Holland heeft aan den heer E. César Segers,
predikant by de Ned. Herv. gem. te Leiden,
uithoofde van voortdurende ongosteldheid, met
ingang van 18 Juli eervol emeritaat verleend.
De te Leiden tot arts bevorderde cand.-
arts B. G. Verhulst is bestemd voor officier
van gez. 2de kl. by het O.-I. leger.
De heer H. "VVcstra, onderwyzer aan
de Ohr. school te Beetgumermolen, heeft voor
de benoeming als onderwyzer aan die te
Leiderdorp bedankt.
Ten gevolge van het vertrek van den heer
J. J. Kiebert, zal er op 24 dezer eene ver
kiezing voor een lid van den Raad te Nieuw-
veen plaats hebben.
Onder de punten van beschryving voor
de 117de algemeene vergadering der Maat-
echappy ter bevordering van Nyverheid, op
Dinsdag en Woensdag, 10 en 11 Juli 1894 te
Arnhem te houden, komen de volgende voor
Nationale en internationale arbeidswetgeving;
onderzoek naar de vakopleiding van aan
staande ambachtslieden;
onderzoek naar de oorzaken, waaruit werk
loosheid ontstaat, en de middelen daartegen;
ontwerp octrooi wet;
voorstel van het departement Amsterdam
om de Leipziger organisatie, tot het vermin
deren van den rook van fabrieksschooreteenen
ter plaatse te doen onderzoeken door een of
twee door het hoofdbestuur te benoemen des
kundigen;
benoeming van een directeur, woonachtig
to Haarlem, in plaats van den aftredenden
heer S J. graaf Van Limburg Stirum. Door
directeuren wordt het volgende drietal candi-
daten voorgesteld: (alphabetisch) J. Krol Kz.,
lid van den gemeenteraad, G. J. L. Yan Len-
nep, secretaris der vereeniging de „Ambachts
school", L. J. J. Michielsen, oud-lid van den
Raad van Indiö.
Ter vervanging van de beide aftredende
directeuren, de heeren A. L. De Sturler, te
Leiden, en P. Montauban van Swyndregt, te
Oldenzaal, is de beurt ter verkiezing van
nieuwe directeuren dit jaar aan de departemen
ten Groningen en Delft.
In eene vergadering van leden van de
liberale kiesvereeniging „Haarlemmermeer"
is besloten de candidatuur voor de Tweede
Kamer van den heer Reekers by de herstem
ming te steunen.
Het voorloopig bestuur nam zyn ontslag,
daar het de leiding van eene verkiezing op
zich had genomen, en werd weder vervangen
door het oude bestuur, zynde de heeren Bult
man, Evelein, Folmer,Voordendag en De Zeeuw.
De heer De Kanter noodigt in „De Meer
bode" alle liberale kiezers, die by de eerste
stemming in het district hunne stem op hem
uitbrachten, ten dringendste uit a. 8. Dinsdag
zoo getrouw mogeiyk op te komen, en voor
do herstemming hun biljet m te vullen met
den naam van den heer G. B. 't Hooft.
Ged Staten van Noord-Holland hebben
van den minister van binnenlandache zaken
bericht ontvangen, dat de wet de benoeming
van vrouwen in de school-commissie niet ver
biedt en derhalve voor de vernietiging der
Hilver8um8che verordening geene gronden aan
wezig zyn.
Sedert tal van jaren verleende de kerk-
voogdy der Ned.-Herv. gemeente te Lange-
zwaag (Fr.) subsidie aan het gemeentebestuur
voor het traktement van het hoofd dor open
bare lagere school. Kerkvoogden hebben nu
echter aan den Raad bericht, dat zy niet lan
ger geneigd zyn die subsidie te verleenen, in
te gaan op 1 Juni a. 8., zynde de datum,
waarop het tegenwoordige hoofd der school
aftreedt.
Het schynt zeer onzeker te zyn of de
Stadsschouwburg te Amsterdam 1 September
a. 8. ter exploitatie gereed zal wezen.
De Staatscourant van 21 dezer bevat een
besluit van 6 dezer, houdende bepalingen be
treffende de toelating van jongelieden in Neder-
Iand8ch-Indië tot het admissie-examen voor
de Cadettenschool.
Uit het verslag omtrent de exploitatie
van de onderneming „Krasnapolsky" te Am
sterdam blykt, dat zy in 1898 zeer bevredi
gend was; de ontvangsten waren belangryk
hooger dan in 1892, zoodat ƒ31,000 kon
worden afgeschreven. Verslag en balans werden
goedgekeurd en het dividend op 6 pet. bepaald.
De heer Krasnapolsky werd in de gisteren
gehouden jaarvergadering van aandeelhouders
als directeur herkozen.
In de mede aldaar gehouden vergadering
van aandeelhouders in de naamlooze vennoot
schap „Poolsch Koffiehuis*' werd het dividend
over 1893 op 4 pet. vastgesteld.
By koninkiyk besluit van 20 dezer is de
zilveren medaille, ingesteld by de koninklyke
besluiten van 7 Mei 1837, 22 Juli 1838 en
24 Januari 1841, toegekend aan de gezag
voerders van schepen in de groote vaartW.
Bakker, J. S. Brouwer en D. Hubert, als
erkenning van de diensten, bewezen aan do
wetenschap door het overleggen van uit
muntende scheepsjournalen ten behoeve van
het Koninkiyk Nederlandsch Meteorologisch
Instituut.
De wyzigiug in de organisatie van het
wapen der koninklyke marechaussee komt
hierop neder, dat het wapen marechaussee
bestaat uit vier divisiön.
De lste divisie is verdeeld over vier distric
ten; de 2de divisie en de 3de divisie zyn elk
verdeeld over drie districten; de 4de divisie
is verdeeld over twee districten.
De minister van oorlog wordt gemachtigd,
aan de bepalingen, voor zooveel deze nog
niet in werking zyn getreden, uitvoering te
geven naarmate de aan het aantal officieren,
onderofficieren en manschappen van het
wapen te geven uitbreiding zulks zal toe
laten.
Tot leeraar in de wis-, natuur- en
werktuigkunde en de cosmographie aan de
H. B. S. te Hoorn is benoemd de heer H. F.
Huisken, te Hoorn.
By koninkiyk besluit is aan den officier van
gez. lste kl. by de zeemacht W. W. Van der
Yegt, met 1 Mei a. 8., op zyn verzoek, eervol
ontslag uit den zeedienst verleend.
Vergund: aan den heer I. Yan Lier Ezn.,
doctor in de tandheelkunde op het eiland
Curagao, en aan den adjunct commies by het
dep. van marine L. P. A. A. Trippelaar, het
aannemen der versierselen van ridder 4do kl.
der orde van het Borstbeeld van den Bevryder,
hun geschonken door het hoofd van het uit
voerend bewind der Vereenigde Staten van
Venezuela.
Verleend een pensioen van 195 aan J.
Ciers, weduwe van den gewezen commies late
kl. by 'sRyks bel J. W. M. Spee.
Met ingang van 1 Mei a. s. den hoer G. J.
Bolier, te Brielle, benoemd tot bureel-ambtenaar
van den Rykswaterstaat.
Het tweede concert der Lcld»che
Blaatschappy voor Toonkunst.
My ïykt hot eene daad van groote recht
vaardigheid, dat het bestuur dezer Maatechappy,
dat jaariyk8 twee concerten doet geven door
orkesten, daarvan een aan het Utrechtsch
Stedeiyk Orkest opdraagt Deze rechtvaardig
heid doet my te meer aangenaam aan, omdat
sinds het optreden van W. Hutschenruyter
als directeur, dat orkest zulke reuzenschreden
in de richting van het uitstekende heeft ge
maakt. Het ligt zoo voor de hand, nu alge
meen in ons land het orkest van het Concert
gebouw wordt beschouwd als het A. P. van
den Nederland8chen muzikalen toestand, om
ieder ander daaraan te toetsen: zóó doende,
constateer ik met genoegen, dat de mannen
van Hutschenruyter in menig opzicht do ver-
gelyking met die van Kes kunnen doorstaan
en in een enkel punt, een punt van groote
beteekenis, hen overtreffen. De klank van het
Am8terdam8che koor, voornameiyk van de
violen en de koper-bezetting, is zeker van
fijner gehalte, de zuiverheid grooter, het
samenspel nog compacter; maar o. i. is de
leiding van den heer Hutschenruyter veel war
mer, minder bestudeerd en meer spontaan dan
die van zyn ambtgenoot uit het Concertge
bouw; en deze eigenschap komt de uitvoe
ring zoozeer ten goede, dat menig oogenblik
de technische onvolkomenheden geheel worden
bedekt door het enthusiasme, waarmede de
leider de uitvoerenden weet te bezielen.
Het is dan ook myn vurige wensch, dat
dit orkest voor de toekomst bewaard blyve,
en dat Hutschenruyter nog lange jaren aan
het hoofd moge staan. In hem bezit het orkest
(hier kom ik tot het hoogtepunt van myne
appreciatie) een leider met veel individualist;
vooral zyne opvatting van Beethovens „tweedo
8ymphonie" legde voor deze meening een
gunstig getuigenis af en meer bepaaldeiyk
dat heeriyk dichteriyke Larghetto uit dit werk.
"Wat heb ik van deze compositie genoten,
voor my het type van de rypo toondichten
van den toen nog niet pessimistischen meester.
In de samenstelling van het programma
trouwens, is het bestuur zeer gelukkig ge
weest, behoudens ééne uitzondering: No. 6
(een Andante Cantabile en een Scherzo) had
ik gaarne daarop gemist, zoowel om de ge
ringe waarde der compositiön, als omdat nu
het concert aanmerkelyk te lang was. Wel is
waar werd dit ook veroorzaakt doordat vóór
het optreden der soliste, met het zoeken naar
bouquet of muziek, het verschuiven der vleugel-
piano, enz., meer tyd verloren ging dan oirbaar
was, maar onze trek naar muzikaal genot
zou door éóne symphonie, eene suite en twee
ouvertures, wat het orkestrale gedeelte betreft,
ten volle bevredigd zyn geweest.
Van de uitvoering dezer werken zeiden wy
reeds genoog, de compositiön zei we behoeven'
geene bespreking, zynde alle overbekend
(hoe heeriyk mooi is toch die „Arlósienne"-
suitej!behalve het Voorspel en de
Maneschynraelodie van den genie-officier E.
v. Brücken Fock 1 Aanstonds chapeau-bas voor
zulk een talentI Ja zeker, er zyn zeer veel
herinneringen aan Richard Wagner merkbaar
in zyne compositiön; „Isoldens Liebestod",
„Vorspiel Parsifal", beiden komen ons by het
aanhooren in de gedachten; maar Wagner
zelf had zyne denkbeelden niet ryker kunnen
Instrumenteeren en doorwerken; en al kon
ik in het Voorspel den logisch en draad niet
45)
Een zegevierend lachje kwam op Huida's
lippen. Zy zoide niets, maar haar blik sprak
des te moer. Beiden waren alleen en onbespied.
Hulda wiide van dit tête-^-töte gebruik maken
en naderde zoo dicht mogelyk Von Sehnwitz.
Zy stak hem hare hand toe en zeide:
,Kom, myn vriend, toon my dat go my
vergeven hebc. Ik weet zeer goed dat ik u
beleedigd heb door te lachen, toen ge op dien
gedenkwaardigen avond in hot gras gevallen
waart. Maar, het was zulk een dwaas too*
neeltje; en toen gy den volgenden dag binnen-
kwaamt, hinkend, als een gewonde in den
stryd, ach, toen moest ik weder lachen; zeg,
hebt ge my dat vergeven?"
Von Sehnwitz nam de hem aangeboden
hand niet aan. Hy staarde Hulda strak in het
gelaat en zeide:
„Wie was de oorzaak van hetgeen er dien
avond gebeurde? Hebt ge my niet bedrogen
Ik dacht natuuriyk dat de vorstin my ont
boden had."
„En, veranderde de verbazing, my, in plaats
van haar te vinden, in teleurstelling of in
blydschap?" vroeg Hulda met een on weder-
staanbaar lachje.
,Kom, antwoord spoedig," vervolgde zy
overmoedig, terwyl zy Von Sehnwitz met hare
schitterende oogen verleideiyk aanzag. „Allons
done, myn edele ridder," riep zy driftig, toen
Von Sehnwitz bleef zwygen, „was het teleur
stelling, die u in myne armen deed zinken,
of W28 het iets anders?"
„Venienti occurite morbo," riep zyn beter
ik in hemmaar waarom staarden die prach
tige oogen hem nog steeds aan?
Hulda hief de karwats op, trok den teugel
vaster aan, haar paard maakte weder een
zysprong, en Von Sehnwitz, die vreesde, dat
zy uit den zadel gelicht zou worden, haastte
zich om haar te hulp te komen. Hy strekte
zyne hand uit om den teugel van Huida's
paard te grypen, en dat oogenblik nam deze
waar om zyne hand vast in de hare te drukken.
„Nu zyt ge myn gevangene, heer graafl"
riep Hulda vroolyk. „Ik laat u niet vry,
voordat ge my op myne vraag geantwoord
hebt. Zeg my, waart ge vorbiyd of teleur
gesteld, toen ge my op dien avond aange
troffen hebt? AJa het tweede uw deel was,
dan hebt ge al op eene zeer vreemde wyze
die teleurstelling getoond."
Von Sehnwitz had al dien tyd met neer
geslagen oogen de spreekster aangehoord. Hy
durfde haar niet in de oogen zien.
Maar Hulda wilde van deze gunstige ge
legenheid gebruik maken. Zy dwoDg hem
haren blik te ontmoeten en hoewel hy haar
nog steeds het antwoord op hare vraag
schuldig bleef, zoo gevoelde hy zich zeer
onvoldaan, dat hy zich wederom zwak tegen
over die vrouw had betoond.
Zy bereikten spoedig het overige gezel
schap. Eenige oogenblikken daarna stegen
allen af; men zette zich rondom een vyver
neder en gebruikte een landeiyken maaltyd.
Von Sehnwitz had de by hem opgekomen
sombere stemming van zich gebannen. Toen
hy deel uitmaakte van den gezeliigen kring,
die, op een schilderachtig plekje gezeten, na
den raaaltyd, van de doorgestane vermoeienis
uitrustte, was niemand vrooiyker en spraak
zamer dan hy.
Het gedurig rondgaan van don beker maakte
langzamerhand aller tongen los.
Ook de vorst verkeerde blykbaar in eene
byzonder opgeruimde stemming. „Ik ben zoo
vroolyk," riep hy, „dat ik heden in staat zou
zyn, evenals Napoleon, als met een tooverslag
graven en baronnen te scheppen."
„Dat zou toch niet zoo gemakkeiyk gaan,"
lachte graaf Kiehl.
„Welzeker," zeide de vorst, „Napoleon heeft
gedurende zyne regeering moer dan duizend
heden tot baron, vierhonderd tot graaf en
verscheidene gewone burgers tot prinsen en
hertogen bevorderd."
„Dan dacht hy, die toch zelf van burgeriyke
geboorte was, anders over de voorrechten
van tot den adel te behooren dan Keizer
Jozef II, die oen luitenant, die eenige land
lieden niet vriendeiyk gegroet had, op de
volgende wyze berispte. Hy vroeg hem ofhy
goed onderwys gehad had, en toen de officier,
die zich by deze vraag van den Keizer met de
schoonste verwachtingen vleide, antwoordde:
„Ja, Uwe Majesteit, wy hadden voortreffolyke
leermeesters," toen antwoordde hem de Keizer
„En hebt ge van die voortreffeiyke leer
meesters niet geleerd beleefd te zyn? Wat
geeft het, tot den adel te behooren, wan
neer men niet eens weet. dat men terug
groeten moet, wanneer men gegroet wordt?"
„Nu, in den tyd van de revolutie gaf men
er ook niet om," zeide de vorst. „Ik herinner
my een twintig jaren geleden, dat de graaf
De Saint-Cyr my een aardig verhaal deed.
Hy had eene opdracht ontvangen van het
een of ander hof, en moest daarvoor de
Fransche grenzen passeeren. Toen men hem
zyn naam vroeg, antwoordde hy:
„Ik ben monsieur le comte De Saint-Cyr."
„Wy kennen geen „monsieur I" werd hem
geantwoord.
„Nu, dan le comte De Samt-Cyr."
„Wy willen niets weten van oen comtel"
Do graaf werd ongeduldig.
„Dan De Saint-Cyr l" riep hy driftig.
„In dezen tyd zyn er geen „Saints,"" was
nu het bescheid.
„Maar voor don duivel! Dan maar Cyrl"
„Wy erkennen geen Cyrl" (Sire)
„Maar hel en duivel, dan ben ik niemand I"
riep de graaf buiten zichzelven van drift.
„Burger Niemand, ge kunt doorgaan 1"
riep de sansculotte hem met onverstoorbare
kalmte toe.
Allen lachten by dit verhaal.
„Maar het zal onzen tyd worden," zeide
de vorst. „My dunkt, dat men op het slot
ons reeds zal verwachten, en wy hebben
nog een heel eind te ryden, voordat wy daar
aangekomen zullen zyn."
Hoewel de meesten niet gaarne nu reeds
dit lieflyk plekje verlieten, zoo begrepen allen
toch, dat het beter was niet langer te toeven
en even daarna waren de paarden bestegen
en de stoet reed huiswaarts.
Toon men het slot Sehnwitz bereikte,
straalde het heldere licht, dat op het voor
plein ontstoken was, hun reeds van verre to
gemoet.
De avondmaaltyd, waarmede het j cht-
gezelschap door Laura en de vorstin werd
opgewacht, was spoedig afgeloopen. Von
Sehnwitz zag er vermoeid en bleek uit en
Laura zag tot haar leedwezen, dat, wanneet
zy hem vragend aanzag, hy haren blik steelp
trachtto te ontwykon.
Men begaf zich di6n avond vroegtydijy
ter ruste.
Toen Hulda Von Sohnwitz goeden nacht
wenschte, fluisterde zy hem in het oor:
„Vreest gy den epooktoreu?"
Von Sehnwitz lachte zóó hartolyk om die
vraag, dat Laura zich verbaasd omwendde,
om te zien wat de oorzaak van die vrooiyk-
beid was. Toen zy echter bemerkte, dat Von
Sehnwitz zoo ongekunsteld lachte, begreep
zy dat er geen sprake van iets geheimzinnigs
kon zyn, en zy lette verder niet op hem,
maar ging voort met bare gasten toe to
spreken.
Hulda had gewacht totdat niemand op
haar lette, en zeide toen fluisterend:
„Nu, als go den spooktoron niet vreest,
kom dan morgenavond tegen halfelf aldaar;
misschien komt de witte vrouw u dan wet
een bezoek brengen."
Von Sehnwitz antwoordde niet. Hy trok
de aan Hulda toegestoken hand uit de haro,
en keerde, zonder haar verder aan te zien,
naar Laura terug.
(Wordt vervolgdJ