MENGELWERK.
In en oin Leiden.
Hyacinten en Tulpen.
Bepaalden we, geachte lezeressen en lezers
de vorige maal uwe gedachten by het hartje
van Leiden, toen we een en ander schreven
over de Haarlemmerstraat op Zaterdag-avond,
thans verzoeken we u ons in den geest te
willen vergezellen over de grenzen onzer goede
stad, „om Leiden" dus, en wel meer bepaald
naar de streek by uitnemendheid, waar inde
Aprilmaand de narciseen en vooral de hyacin
ten en de tulpen, als de opvolgers der be-
scheidene krokussen, hunne geuren versprei
don, hunne kleuren aan ons oog vertoonen,
groeien en bloeien. En al zyn de hyacinten
nu reeds uitgebloeid en de tulpen, ons een
beeld der vergankelijkheid toonende, in het
laatst hunner dagen, voor deze wandeling
„in den geest", na en als toepassing op de
wandeling in de werkelijkheid (want gy allen
b\jna hebt ze, met ons, zien bloeien, die
hyacinten en die tulpen), is het nog niet to
laat; de indruk, welken die prachtige bloemen
ook nu weer op ons gemaakt hebben, is nog
fri8ch en levendig.
We spraken zooeven van do „streek by
uitnemendheid" voor de hyacinten en de
tulpen en welke streek daarmede door ons
bedoeld wordt, zal velen uwer bekend zyn:
van Leiden tot Haarlem, eene vry smalle
strook, en verder het oude Kennemerland,
dus juister van Leiden tot Alkmaar, met
Haarlem als middelpunt, aan de voeten der
ry duinen, de natuuriyke beschermers van het
lager gelegen polderland tegen de Noordzee
baren. Tot nog toe is dit het ware bollenland,
al begint men ook op vele plaatsen „buiten
de lyn" meer en meer heil te zien in de
bollencultuur.
Tooh zyn de hyacint hyacinlhus orientalis)
en de tulp (de tulipan der Arabieren), om ons
by deze te bepalen, geene kinderen van onze
grazige weiden en van de boschryke heuvelen
van Kennemerland. Het Oosten, het land der
zon, de Morgenlanden, Syrië en Perzië, noemen
zy hun vaderland. By name de hyacint ont
look uit het bloed van den schoonen Hyacin-
thus, den ongelukkigen zoon van Diomede,
on Apollo zelf doopte haar.
De oerste bloembollen in Holland waren
denkeiyk kostbare cadeaux van Oostersche
kooplieden. In 1567 deed de hyacint hare
intrede, een paar jaren later gevolgd door de
tulp. üorspronkeiyk werden do bollen der
vreemde en zeldzame bloemen gekweekt door
welgestelden, óénig en alleen tot genoegen en
opluistering hunner by de steden gelegen
tuinen en lusthoven; niet lang na 1600 echter
begonnen die bollen en bloemen eene handels
waar van beteekeni8 te worden, te meer,
toen de deftige Fran^aises, vooral de hof
dames, zich by voorkeur gingen sieren met
tulpen. Om de Fransche schoonen te believen,
als middel om by haar in een goed blaadje
te komen, namen de galante Fransche hoeren,
on die waren or by massa's, hunne toevlucht
tot de tulpen; nieuwe tulpen worden zelfs
met goud door hen betaald.
Dat hadden onze Hollandsche bollenlui gauw
in de gaten; het kweeken der bollen, alleen
uit winstbejag, werd al breeder en broeder
opgevat, het werd eene goudmyn en de „dwaze
tulpenhandel", waarvan de historieblaan go
wagen, nam een aanvang. Deze handel duurde
van 1634 1637 en was inderdaad uitermate
dwaas, een windhandelhet aantal verkochte
bollen was veol grooter dan het aantal be
staande. Voor bespotteiyke pryzeu veranderden
de tulpen van eigenaar; in 1636 word, zegt
men, een huis te Hoorn voor drie tulpen ver
kocht (oen steen uit den gevel van dit huis
is in het bezit van den heer Krelage te
Haarlem; er staan drie tulpen op of liever
in); in óón seizoen verkocht men in eene
vaderlandscho stad voor tien millioen gulden
aan bloembollen. Na 1637 daalden de pryzen
de bloembollonhandel bleef echter voortleven
tot den dag van heden, waartoe zeer zeker
meewerkte de ontdekking, dat men de bollen
ook 's winters kan kweokon en er binnens
huis pleizier van kan hebben, van do hyan-
dnten byv. op de bekonde lange glazen. Do
tollen zyn, na gonoegen verschaft te hebben
in de kamer, het zy hier terloops aangemerkt,
echter niet meer te gebruiken.
Van handel en handelswaarde der bloem
bollen sprekende, moet het ons hier van het
hart, dat wy in de stroek by uitnemondheid
vernamen dat do handel stationnair, ja, iets
achteruitgaande is. Do oogst is evonwel zoo
goed als men maar wenschen kan. Men kan
wel te veel willen verdienen
„Ja, menoerl" werd ons gezegd, „de klad
komt or wel een beetje in; de markt wordt te
voldat heb je er van als ze overal beginnen
die Venen doen ons hier kwaad 1 En toch is
onze grond het best".
En 't is waar, lezers, de duinstreek met
haren uit het duinzand ontstaue, met kalk-
on zoutdeolen gemengden bodem, is, men ver
zekerde het ons en toonde hot aan, uitstekend
voor de bollen. Die grond is geld waard, méér
dan 't beste polderland, waar 's zomers „'t
koetjo den klaver scheert."
„En 't buitenland, meneer? Neen, hoor,
't is nog wel goed, maar't scheelt by vroeger;
zo wordon daar alle jaar ook wyzor. Alles gaat
naar 't buitenland en dat zal mekaar hoe
langer hoe dieper in den kelder concurreeron.
En over een jaar of wat, nu nog niet, lachen
zo jo uit en vertellen je dat, als ze je wat
in de knel helpen, jo den rommel ten slotte
toch voor nog rnindor kwyt moet. Daar moeten
we op gaan passen 1 Verleden jaar zei ik het
al; ja, je knikt wel van ja, maar je weet nog
niet wat; dat die afgesneden bloemon het
'om zouden lappenon let eens op m'n woor
den 1 En dan zeggen ze dat je geld verdient
als water. Zooveel zie je niet, hoor! En al
ben je by de plank met je conquesten (con-
quêtes), goeie morgen! 't Vet is er afl"
Men spreekt van conquêtes, als men een
nieuwen vorm of eene nieuwe kleur van bol-
planten uit zaad heeft aangekweekt. By de
vermeerdering door bollen worden de be
staande verscheidenheden in stand gehouden,
maar by de voortplanting door zaad ontstaan
dikwyis nieuwe verscheidenheden, die in den
beginne gewooniyk tot zeer hooge pryzen
verkocht worden, hetgeen dit jaar echter niet
het geval schynt te wezen, hoewel van andere
zyde wordt verteld, dat goede waar zyn geld
nog wel opbrengt.
„Ze zyn er vroeg by, meneer," aldus een
andere bollenbezitter„net als alles. Ik las
in de krant: op de velden iR de gewone
bloeityd van hyacinten en tulpen van Maart
tot half Mei; maar met Mei zal je wel naar
de bloemen kunnen zoeken, maar vinden zal
je ze met. 't Is anders mooi gegaan van 't
jaar; die pronkbedden by Krelage; hè,'t was
zoo mooi!"
„Hebt u nu nog veel met die cultuur te
stellen?" vroeg ik een kweeker.
„Met de hyacint meer dan met de tulp.
De tulp groeit haast overal. Aan de hyacint
is al heelwat gemierd om er wat van te
maken. Die vroegere hyancintjes! Ze haalden
niet by de onze. Ja, ja, dat geeft heelwat
werk; het hollen, snyden, van den moederbol
kweeken, dat eischt zorg; maar wat hebt u
daaraan? Meneer wordt toch geen kweeker
en al was hy het van plan, dan vertelde ik
hem niets méér. Dan moet hy maar naar de
Hoogero Bollenschool. Dan komt hy er als
een bol vandaan 1"
„Dan ben ik zoo vry er aan te twyfelen
of je zoo'n moeite en hoofdbreken hebtl
Neen, jelui verdient je geld makkelykl"
„Makkeiyk? In October gaan we het land
al verdeelen in bedden, don grond 7 cM. uit
graven, de aarde aan den kant ophoogen en
lynen trekken met 10 cM. er tusschen. Op die
lynen poten we de bollen, niet to dicht op
elkaar. Je steekt ze in gaatjes, zie je, met
het ronde, dikke deel naar onder; je doet er
wat aarde op, heel netjes, want anders loopen
de bollen weg. Je zorgt er voor dat het water
van de bedden kan afloopen enmeer
hoef je er niet van te weten I"
„Dank u, dank u voor méór, maar ik heb
het graag 's winters wat warmer dan die
bollen l"
„Als jy van je vrouw twee dekens krygr,
leggen wy op de bedden stroo of blaren; in
't vroege voorjaar gaan die er af."
Nog vernamen we dat de bloemen afge
sneden worden als ze nog voor een viardo
verwyderd zyn van hare gehee.o ontwikke
ling en dit ter wille van den bol. Als de
bollen ryp zyn, als dus bloem en loof zyn
verdord, dan worden ze uitgespreid op het
veld met wat losse aarde er op. Na een veer
tien dagen in de zon gedroogd te hebben,
maakt men ze schoon en gaat ze sorteeren
voor den verkoop, do verzending of bewaring.
In het laatste geval worden ze tot den tyd
der planting bewaard in bollenschuren, waar
de wind door moet kunnen spelen, ter voor
koming van vocht op de bollen, welke
schimmelvorming zou kunnen veroorzaken;
men legt de bollen op houten stellingen of
tafels, met flinke ruimten er tusschen.
Op onze vraag of er ook wel eens ziekte
voorkomt onder de bollen, evenals onder de
aardappelen, kregen we ten antwoord: „Dat
zalwaar zyn en bollendoktors leveren de
professoren nog nietl Vooral de hyacinten
worden door ziekten geteisterd, gevolgen van
den bodem, waarop ze groeien, en van ons
ongedurig weer. Duizenden bollen zyn daar
door al vernield. By het koopen van bollen
moet je goed uit je oogen kyken en je mes
wel oens tusschen de schillen zetten 1"
Verder zullen wy ons niet verdiepen in de
cultuur der bollen. Wy, oningowydeD, verge
noegen ons liever maar met de schoone
kleuren, die elke bloem te aanschouwen geeft
met den kleurigen aanblik, welken eene ver
zameling van bloemen ons op do velden links
en rechts te bewonderen biedt. Hoe schoon
spreiden die tapyten zich op een zonnigon
morgen voor ons uit, die bonte of óónkleurigo
(wat méér voorkomt) kleeden, door de natuur
geweven. Wat tal van kleuren en schakeo
ringen van wit, crème, licht- en donker-rose,
steen- en vurig rood, hemels- en marine blauw,
zalmkleur, paars, zacht- en hel geel, schitte
rend oranje!
Ja, inderdaad:
„Eenen bloemhof, mild van geur,
Ryk door zyn verscheidenheden
Van gedaante en levend kleur"
ziet landsman en vreemdeling, als hy wandelt
of rydt door de uitgestrekte lustwarande,
welke Leiden in het noorden, de hoofdstad
van Noord-Holland ten westen en ten zuiden
omringt, als de hyacinten en de tulpen bloeien.
Is het dan wonder, dat telken jare zoo
talloos velen zich naar die streek by uit
nemendheid begeven?
Is het wonder, dat onze jonge Koningin,
een madeliefje te midden der hyacinten en
tulpen, met Hare Moeder is gekomen naar dat
land der bloemen, in April de schoonste streek
van heel de Nederlanden; drinkende met tal
van opgetogen onderdanen de koesterende
zonnestralen, zich verlustigende in de alommo
opdoemende schitterende kleuren? Die bloemen,
de kinderen uit do Morgenlanden, met het pas
ontloken groen, beschenen door de vriendeiyke
zon, ze lachten het Koninklyke Kind toeze
brachten Haar de hulde van de Godin der
Lente, Haar, de lieflyke Oranje-bloem.
Is het dan wonder, dat de Duitsche keizer
en koningin Victoria verlangden naar de pracht
der Hollandsche velden Dat zy komen en zien
een volgend jaar, want nu is het te laat!
Dat ook zy dan gaan en zien, die nu thuis
bleven! Petrus.
BUITENLAND.
Franbryk.
Meer en meer worden in Frankryk de ge
volgen van het beschermend stelsel duidelyk.
Het eerste gevolg was een tariefoorlog met
Zwitserland, waardoor de uitvoer van Frank
ryk zwaar werd getroffen. Met Italië bestaat
sedert lang eene economische spanning, welke
de Fransche protectionisten hopen, dat hun
ryk land langer dan Italië zal uithouden.
In Frankryk lyden de zeehavens het meest.
De president der Kamer van Koophandel te
Marseille verklaart dat de uitvoer schrik
barend afneemt; dat de Marseiller reeders
een aanzicniyk deel der handelsvloot buiten
dienst hebben moeten stellen en dat van de
schepen, die in de haven voor anker liggen,
85 pet. geen vracht kan vinden.
Dergelijke stemmen gaan niet alleen uit
handelsplaatsen op, maar ook uit industrie
streken, zooals dan ook uit de gestadige ver
mindering van den uitvoer van Franscho
fabrikaten uit de officiëele opgaven blykt.
Ook op politiek gebied heeft het protectio
nisme Frankryk nadeel berokkend. Het heeft
het duizenden vyanden in Italië en Zwitserland
verwekt en nadat Rusland handelstractaten
heeft gesloten met Duitschland en Oostenrijk,
verbergen de Parysche bladen niet meer hunne
teleurstelling. „Rusland," zoo schreef dezer
dagen de „Figaro," „heeft tot 1903 met
Duitschland en Oostenryk een economisch
verbond aangegaan. Het geschiedde niet zonder
wederzydsche offers, maar de regeeringen
hadden alle reden die te brengen. Zy, die het
konden voorzien, hebben het niet kunnen
verhinderen. Ongelukkig zyn wy degenen, die
de kosten moeten dragen. Vinden onze pro
tectionisten het al tyd nog niet verontrustend,
wat om ons heen gebeurt Men kan toch
niet veronderstellen dat iedereen in Europa
gek is geworden, behalve de heer Méline en
zyne vrienden, en alle Europeesche landen
maken meer of minder het handelsverkeer
gemakkeiyker, terwyi wy onze grenzen zoo
streng mogeiyk afsluiten."
Het „Journal des Débats" zegt niet te wetön,
wat de hoer Méline denkt van de vrucht zyner
politiek - de Russische handelstractaten met
Duitschland en Oostenryk, maar het blad
ziet in Frankryks isolement een groot gevaar.
Joïstenrijk-Houg.-Monarchic;.
In het Oostenryksche Huis van Afgevaar
digden gaf de beruchte leider der anti-semieten
dr. Lueger aanleiding tot oen schandaal, dat
zelfs in de volksvertegenwoordiging te Weenen
tot de zeldzaamheden behoort.
Toen onlangs to Weenen een feestmaal
word gogeven ter eere van den nieuwen burge
meester Grübl, hield de stadscommandant,
generaal Sohönfeld, eene toespraak, waarin
hy o. a. verklaarde dat het leger steeds be
reid zou wezen om de regeering by eventueele
ongeregeldheden te steunen. De heer Lueger
protesteordo tegen deze rede, omdat generaal
Schönfeld geen recht heeft zich aldus op
poliliek terrein te bewegen. By het feestmaal
zeide Lueger waren uitsluitend kapitalisten
vertegenwoordigd en indien de woorden, welko
generaal Schönfeld by die gelegenheid heeft
uitgesproken, waar zyn, zou het loger niet
meer een leger des keizers zyn, maar veeleer
don naam verdienen van „Rothschild milil&r".
Een der Duitsche afgevaardigden, Menger,
noomde toen Lueger „ein feiger Geselle". De
anti-semiet antwoordde dat by den afgevaar-
digdo, die hem op deze wyze beleedigde,
zeker zou uitdagen, indien hy niet ieder, die
oen ander tot een tweegevecht uitdaagde, als
een schavuit beschouwde. „Dan zyt gy ook
oen schavuit", riep toen de afgevaardigdo
Wrabetz uit „want gy zult u herinneren,
dat gy my ook eens tot een tweegevecht hebt
uitgedaagd".
Toen ontstond in de vergadering algemeen
rumoer. De anti-liberale leider, prins Aloïs
Lichtonstein, de leider der Duitsch-nationale
party, onder welken fraai klinkenden naam
zich de antisemieten verschuilen, juichten
Lueger toe, maar alle andeie party en protes
teerden en gaven blykon van instemming, toen
de voorzitter den anti-semiet tot de orde riep.
Het talryke publiek, dat op de tribunes aan
wezig was, koos eveneens party vóór en tegen
Lueger en maakte zulk een rumoer, dat de
voorzitter alleen de rust kon herstellen door
met eene ontruiming der tribunes te dreigen.
Nadat do orde hersteld was, verdedigden de
afgevaardigden Wrabetz, Fux en de democraat
Kronawetter, die het bewuste feestmaal
hadden bygewoond, den generaal Schönfeld,
terwyl ook de minister van oorlog, generaal
Welfersheimb, verzekerde, dat do generaal
in zyn toost niets had gezegd, dat tot der-
gelyke aanvallen aanleiding zou kunnen geven.
Dat het doel van generaal ScböDfelds rede
was geweest zich te mengen in den politieken
stryd, werd zoowel door den minister als
door de drie afgevaardigden zeer beslist tegen
gesproken.
Aldus eindigde de aanval van den anti
semiet zonder eenig gevolg. Het was een
storm in een glas water, waardoor de afge
vaardigden gedurende korten tyd in heftige
beweging werden gebracht, maar die verder
natuurlyk geene ernstige gevolgen kan hebben.
Volgens een rapport van den Oostenryk-
schen minister van landbouw hebben de jonge
gewassen geleden door de droogte. Een flinke
regen kan echter nog alles in orde brengen.
De in den winter gezaaide gewassen staan
goed. Tarwe en raapzaad beloven veel. In
de lage deelen van Oostenryk heeft het droge
weder den groei belemmerd, in de bergach
tige staat hy echter goed. De weiden zyn
ten gevolge van de droogte achterlyk; deze
heeft daarentegen de boeren in staat gesteld
vroeger dan gewooniyk de eerste aardappelen
te poten en den grond gereed te maken voor
de zomergewassen.
Portugal.
De uitslag der verkiezingen voor de Cortez
is nu in zoover bekend, dat met meer zeker
heid over de samenstelling der nieuwe volks
vertegenwoordiging kan geoordeeld worden.
Van de 171 afgevaardigden, waaruit de Cortez
bestaat, kan het ministerie-Hintze Ribeiro,
dat tot de ontbinding overging, rekenen op
eene meerderheid van 40 tot 50 stemmen.
Tot de afgevaardigden, die zich tegen de
regeering zullen verklaren, zyn gerekend 50
progressisten en 2 republikeinen.
„Mijn arme jongen."
Naar 't Fransch van Henri De Weindel.
I.
Tot Monplonne had de snerpende noorden
wind zich nog weinig doen gevoelen, maar
toen zy eenmaal de nauwe vallei achter zich
gelaten hadden en langzamerhand de kust
naderden, blies de gure Decemberwind hen
vlak in het gelaat. De fijne, koude lucht deed de
huid van hun gezicht en handen openspringen.
In een afgedragen, verschoten omslagdoek
gewikkeld, zat de oude vrouw in een hoek
van het schokkende voertuig, recht voor zich
uit starend met een moeden blik in de rood-
gekreten oogen. Treurig beschouwde zy het
kale, sombere landschap om zich heen. De
weg strekte zich recht, eentonig uit zoo ver
haar blik reikte; aan den rand en op enkele
boomtakken lag nog de witte ryp, wolke de
donkere, troostelooze omgeving nog eenzamer
deed schynen. Nergens was een spoor van
eonig menschelyk wezen of ook maar van
eenig dier te ontdekken; slechts de naakte,
zwarte boomstammen verhieven zich recht en
styf in den allengs opkomenden vochtigen mist.
Naast haar was een man gezeten in de
wyde plooien van een ruige jas gehuld. Met
gelykmatige, dikke wolken, welke even spoe
dig weder in de lucht verdwenen, blies hy
den rook uit zyn zwartgebrand pypje; van
tyd tot tijd staakte hy die bezigheid om haar
met zyne slepende neusstem te vragen:
„Wel, moeder Martin, hebt gy bet erg koud
Waarop de oude vrouw langzaam haar arm,
bevend hoofd omkeerde en antwoordde:
„Neen, Antoine, dat gaat nogal", om dan
beiden weder in hun vorig slilzwygen te ver
vallen.
Soms ontsnapte eene gesmoorde klacht aan
de beklemde borst der oude, eentonig en
hartverscheurend als de kreet van den nacht
vogel.
„Myn GodMyn God!
Moedig had zy altyd het hoofd bovonge-
houden, bij al de opvolgende rampen, welko
haar getroffen hadden. Hoe had zy ze anders
allen kunnen overleven?
Neen, zy had geen vloed van tranen gestort
by do telkens hernieuwde slagen'van het lot
en ook nu staarde zij met dezelfde stille
berusting op het gelaat voor zich uit.
Wat hielp het of zij al rebelleerde? Immers
niets, niels!
Gedurende de zeventig jaren van haar
leven, was er al heel wat rouw en smart
over dat neergebogen, vermoeide hoofd heen
gegaan. Eerst had zy op ééne na al hare
kinderen verloren, tot ook doze eenig over
gebleven dochter by de geboorte van haar
eerste kind stierf En toen was het do beurt
van haren eebtgonoot geweest. Half slapend
van vermoeidheid was hy onder het wiel der
kar gekomen, welke hyzelf na een langen
weg eindeiyk naar huis geleidde. O, zy
herinnerde het zich nog alsof het gisteren
gebeurd was! Men had hem op een brancard
uitgestrekt; met gekneusde borst lag hy
achterover. Zyn kiel was met bloed bevlekt
en een roodachtig schuim stond om zyn
mond. Alleen in de oogen was nog uitdruk
king, en welk eene onuitsprekelyke droefheid
las zy uit dion smartelyken blik!
Eerst had zy gedacht den slag niet te
kunnen overleven, gebeden om weder met
den geliefden man vereenigd te wordenmaar
de Dood wilde haar die barmhartigheid niet
bewyzen en langzamerhand kwam zy de
eerste verpletterende smart te boven. Zy
wydde nu al hare krachten aan de opvoeding
van haar kleinzoon, „haar jongen", zooals zy
hem altyd noemde. Daar zyn vader, een
hopelooze dronkaard, hem zeer slecht be
handelde, had zy den kleinen Alcide by zich
in huis genomendaar kon zy hom ten
minste voor mishandelingen vry waren.
Wat scheen dat alles nu lang geleden!
Moeder Martin had al hare liefdo en teeder-
heid overgebracht op dit kind. De liefde,
welke anders allen hadden moeten deelen,
had by nu voor zich alleen. Hem zou zy ten
minste dat alverslindend monster, do Dood,
zoo lang mogelyk betwisten. En zy koesterde
hem zoo en hield hem zoo styf omarmd dat
de Maaier met zyn zeis niet het kind kon
treffen zonder haar en haar wilde hy
immers niet?
Hoe afgewerkt hare vroeger zoo stevige
handen ook waren, zy hadden nog kracht
genoeg behouden om ze beschermend om
haren lieveling, haren jongen, heen te slaan.
Maar de tyd ging der arme vrouw al te snel
voorby en de dag was gekomen, waarop zy
haar eenigen schat had moeten afstaan. waaroD
zy hem voor het laatst had omhelsd. Hef
leger eischte hem op voor vier lange jarer
en op den dag van zyn vertrek vergoot zy
hare bitterste tranen. Gelukkig voor haar,
zond men hem niet ver weg; Alcide werd
te Bar-le-Duc geplaatst, by de cavalerie.
n.
Een jaar verliep.
In den eersten tyd ging alles naar wenscli
en moeder Martin was gelukkig, wanneer zij
haren jongen, als hy voor enkele uren thuis
kwam, kon omhelzen. Maar een gedrukte
brief, kort en ruw gesteld, had haar mede
gedeeld dat Alcide Martin, op de rol inge
schreven als No. 375, zwaar gewond was.
Een trap van zyn paard had hem de borst
gekneusd.
Zy had dadeiyk willen vertrekken, maar
het slechte weder had het haar niet veroor
loofd en eerst den volgenden morgen had
vader Antoine, een medelydend buurman, zich
bereid verklaard, haar naar de stad te Lengen.
En nu reed zy, met ieder oogenblik moer
wanhopend en minder gelaten, onder die felle
koude, in het open, schokkende voertuig, naar
haren jongen. Zou hy den avond nog halen?
O, die vreeseiyke brief! Een trap van zyn
paardAlcide doodelyk gewondNeen,
neen, het kon niet zyndat kon de goede
God immers niet van haar willenAlcide
sterven!.... Neen, hy zou er weer bovenop
komenhy was jong en sterk
De kar reed langzaam door de straten dor
stad, het bosch van Bar lag reeds achter hen
en do vriendelyke tuinen voor de huizen
deden de arme, oude vrouw weldadig aan,
na den langen, eenzamen rit.
Zy had nu geen geduld meer om te wachten
en telkens vroeg zy Antoine:
„Zyn wy er haast?"
„Dadoiyk, moeder Martin."
Zwygend en ineengedoken zat het oude
moedertje in haar hoekje, tot zy de kazerne
bereikt hadden en het voertuig stilhield.
Antoine sprong op den grond om baar te
helpen uitstygenlangzaam gelukte het haar
overeind te komen; zy was verstyfd door de
koude en hare verdoofde voeten weigerden
hun dienst; eerst nadat zy eenige malen op
den bevroren grond gestampt had, was het
haar mogelijk zich naar den hoofdingang van
het gebouw te slepen. Een soldaat stond in
de post der deur gekheid te maken met een
aardig jong meisje.
Moeder Martin bleef deemoedig op twee
pas afstands van den man staan.
„Mynheer," waagde zy te zeggen.
Daar hy zelfs het hoofd niet naar haar
omwendde, verstoutte zy zich, zijne gegalon
neerde mouw aan te raken.
„Mynheer...." zeide zy, ditmaal iets luider.
Gestoord in zyn gesprek, keerde h\j zich
boos om en op knorrigen toon voegde hy do
oude vrouw toe:
„Nu, wat is er?"
„Ik wilde gaarne myn jongen zien," ant
woordde de oude eenvoudig.
„Wie is uw jongen?"
„Alcide Martin."
Er stond zooveel hopelooze smart op het
oude gerimpelde gelaat te lezen, dat de onder
officier zich wat verteederd gevoelde. Zich
bedenkend, herhaalde byAlcide Martin
Alcide MartinO, juist, die ligt in het
hospitaal."
„Waar is het hospitaal?" vroeg ze aarzelend.
„Daarginds, onder die olmen."
En moteen draaide lnj zich omhet aardige
meisje was doorgeloopen en bij wilde heb
nog inhalen.
In de vestibule van het hospitaal begon
moeder Martin opnieuw naar haren jongen
te vragen.
„Ik wilde gaarne myn kleinzoon, Alcide
Martin, op de rol ingeschreven als No. 375,
bezoeken."
De portier bladerde achteloos in een aik
register.
Zy was, uitgeput van vermoeidheid en half
verkleumd, op een stoel neergezonken. Hygend
wachtte zy het antwoord af.
Eindeiyk hief de man het hoofd op en met
zyn vinger op den laatsten naam, op eene half
beschreven bladzyde, wyzend, vroeg by:
„Alcide Martin, zegt gy?"
Met een hoofdknikje antwoordde zy toe
stemmend. Hare keel was als dichtgeschroefd.
„Die is gisteren gestorven en wordt heden
morgen begraven."
Met een ruk stond zy op en als eeL
wanhoopskreot, byna als eene vervloeking,
klonk het van hare bloedlooze lippen:
„Myn God!"
Bewusteloos zakte zy op den grond n een*
III.
De begrafenisplechtigheid is afgeloopen, alles
is nu voorby en langs denzelfden weg keeren
vader Antoine en de arme, beroofde oude,
weder naar hun dorp terug.
Hy had getracht haar enkele banale troost
woorden toe te spreken, maar zy had ze zelfs
niet gehoord.
Toen had hij zyn kort pypje opgestoken
en groote rookwolken uitgeblazen, juist als
toen zy gingende corvée was nu immers
toch achter den rug, en aan de zaak was
toch niets meer te verhelpen 1
En langzaam sukkelde het vermoeide paard
verder; de roode lantaarn, aan de kar be
vestigd, wierp een bloedig scbynsel over de
duisternis rondom. Moeder Martin zat rechtop,
onafgewend voor zich uit starend in de donkere
verte. En zonder op den scherpen noorden
wind te letten, welke haar in het gezicht
sneed, herhaalde zy werktuiglyk, geregeld,
als op het geklingel der bellen van het paard;
„Myn arme jongen!.... myn arme jongen